Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 3 februari 2017
Tijdens het plenaire debat in de Tweede Kamer over de tweede voortgangsrapportage van de Wet DBA op 8 december 2016 (Handelingen II 2016/17, nr. 33, item 45) hebben de leden Omtzigt (CDA) en Van Weijenberg (D66) een motie1 ingebracht die door uw Kamer op 13 december is aangenomen. De aangenomen motie houdt in dat de Belastingdienst per direct de handhaving van de Wet DBA start bij opdrachtgevers die als kwaadwillend worden aangemerkt2. Daarnaast wordt gevraagd om de eerste resultaten van de handhaving voor 1 februari aan uw Kamer te rapporteren.
Hiermee informeer ik uw Kamer over de handhaving bij kwaadwillenden. Dit moet uiteraard zorgvuldig gebeuren. Er zijn nu zeven opdrachtgevers in verschillende sectoren in beeld die mogelijk kwalificeren als kwaadwillend. Over de te onderzoeken opdrachtgevers zelf kan ik u geen informatie geven. Artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen laat mij niet toe om uitspraken te doen over individuele belastingplichtigen.
Een onderzoek bestaat uit verschillende fases, zoals een eerste gesprek met de opdrachtgever, het vaststellen van de aard van de werkrelatie en het ter plaatse beoordelen van de wijze waarop de opdrachtgever en opdrachtnemer feitelijk de werkrelatie vormgeven. Nadat is vastgesteld dat de aard van de werkrelatie als dienstbetrekking kwalificeert, vindt aanvullend onderzoek plaats om de kwaadwillendheid te kunnen onderbouwen. Zodra er sprake is van een (fictieve) dienstbetrekking én van kwaadwillendheid, legt de Belastingdienst een naheffingsaanslag loonheffingen en een boete op (waarbij ook het strafrechtelijk traject in beeld kan komen3).
Ik heb een derde voortgangsrapportage Wet DBA toegezegd die is voorzien in april 2017. In deze voortgangsrapportage kom ik terug op de voortgang van genoemde onderzoeken.
De Staatssecretaris van Financiën, E.D. Wiebes