Ontvangen 16 oktober 2014
Met belangstelling heeft de regering kennisgenomen van de bijdragen van de verschillende fracties aan het verslag bij het onderhavige wetsvoorstel. De leden van de VVD-fractie onderschrijven de doelstelling van het wetsvoorstel. De leden van de PvdA-fractie zijn blij dat ouderen met de allerkleinste beurs er vanaf 2015 op vooruit gaan en dat de nieuwe regeling inkomensondersteuning AOW-gerechtigden niet meetelt bij de middelentoets in de bijstand en niet vatbaar is voor beslag. De leden van de SP-fractie stellen vast dat de inkomensondersteuning zich niet richt op hen waarvoor deze ondersteuning het meest noodzakelijk is, maar op hen die hun gehele leven in Nederland hebben gewoond en aldus een volledige AOW opbouw kennen. De leden van de CDA-fractie vinden het op zich logisch dat de koopkrachttegemoetkoming gebaseerd wordt op het aantal jaren AOW-opbouw en op het woonachtig zijn in Nederland. De leden van de D66-fractie hebben nog enkele vragen evenals de leden van de ChristenUnie-fractie. Het lid van de 50PLUS/Baay-Timmerman-fractie geeft aan dat nu de huishoudentoeslag niet doorgaat bij het zoeken naar alternatieven de weg naar ouderen weer snel wordt gevonden.
Deze fracties geven aan nog enkele vragen en opmerkingen bij dit wetsvoorstel te hebben. Hieronder gaan wij op deze vragen in. Vragen die hetzelfde onderwerp betreffen zijn gezamenlijk beantwoord. Daarbij is de volgorde van het verslag zo veel mogelijk aangehouden.
De leden van de SP-fractie vragen de regering toe te lichten op welke wijze en in welke mate met deze wetswijziging de inkomenseffecten van de huishoudentoets dicht worden benaderd.
De leden van de fractie van de SP vragen tevens of ook andere opties dan de koppeling aan de AOW-opbouwjaren zijn overwogen en zo ja welke opties dit zijn en waarom daar niet voor is gekozen. Deze leden vragen van alle opties tevens toe te lichten in welke mate deze de inkomenseffecten van de beoogde huishoudentoets benaderen.
De regering stelt met dit wetsvoorstel voor om de hoogte van de inkomensondersteuning te koppelen aan het aantal opbouwjaren omdat daarmee recht wordt gedaan aan de veranderende migratiepatronen. De in dit wetsvoorstel gemaakte koppeling van inkomensondersteuning aan de AOW-opbouw, maakte ook onderdeel uit van de maatregelen in de huishoudentoeslag. In de huishoudentoeslag had deze maatregel echter grotere inkomenseffecten, omdat ook de ouderenkortingen onderdeel uitmaakten van de koppeling aan de AOW-opbouw. Mensen met een onvolledige AOW-opbouw konden daardoor naast hun MKOB ook hun volledige ouderenkortingen (€ 1.032 plus € 429 voor een alleenstaande) verliezen.
De regering heeft er niet voor gekozen om de ondersteuning inkomensafhankelijk te maken omdat dit te hoge uitvoeringskosten met zich mee zou brengen ten opzichte van de hoogte van de inkomensondersteuning van bruto € 25,12 per maand. Dit zou ook zo zijn als er een ouderentoeslag van deze omvang per maand met een inkomens- of vermogenstoets geïntroduceerd zou worden. Bij de introductie van een fiscale korting treedt er een verzilveringsprobleem op bij lage inkomens. Er is daarom niet gekozen voor een fiscale korting. In die situatie zouden de laagste inkomens niet langer een voordeel hebben van de inkomensondersteuning. Dit verzilveringsprobleem vormde in 2005 juist aanleiding om naast de bestaande ouderenkorting de AOW-tegemoetkoming te introduceren.
De leden van de D66-fractie vragen naar aanleiding van voorliggend wetsvoorstel een nadere toelichting op de inkomens- en vermogenspositie van ouderen en daarbij een actualisatie te geven van de cijfers zoals gepresenteerd in het rapport van de commissie-Don ten aanzien van de inkomensontwikkeling en vermogensontwikkeling van ouderen en armoede onder ouderen.
Het IBO «Inkomen en vermogen van ouderen: analyse en beleidsopties» laat zien dat de inkomenspositie van ouderen de afgelopen twee decennia is verbeterd ten opzichte van huishoudens onder de 65 jaar. Dat komt doordat nieuwe generaties ouderen over een hoger aanvullend pensioenen beschikken. Over de periode 2000–2013 is het gemiddelde besteedbare inkomen van ouderen gestegen met 8%. In diezelfde periode daalde het inkomen van de groep 45 tot 65 jaar.
2001 |
2002 |
2003 |
2004 |
2005 |
2006 |
2007 |
2008 |
2009 |
2010 |
2011 |
2012 |
2013* |
Som |
|
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Hoofdkostwinner 25 tot 45 |
6,9% |
– 1,1% |
– 2,6% |
1,4% |
– 0,6% |
3,9% |
4,6% |
– 0,7% |
– 0,7% |
– 1,3% |
– 1,9% |
– 2,0% |
– 2,0% |
3,4% |
Hoofdkostwinner 45 tot 65 |
3,6% |
– 0,1% |
– 2,5% |
1,4% |
– 0,4% |
2,2% |
5,3% |
– 1,3% |
– 0,8% |
– 2,0% |
– 1,9% |
– 2,4% |
– 1,3% |
– 0,5% |
Hoofdkostwinner 65+ |
1,9% |
2,4% |
0,6% |
0,4% |
0,9% |
1,9% |
3,8% |
0,8% |
0,6% |
– 1,3% |
– 1,9% |
– 0,7% |
– 1,6% |
8,0% |
Bron: SZW berekeningen o.b.v. http://statline.cbs.nl/StatWeb/publication/?DM=SLNL&PA=70843NED&D1=6&D2=0&D3=0,2-4&D4=a&HDR=G3,T&STB=G1,G2&VW=T
Het gestandaardiseerd besteedbaar inkomen is het besteedbaar inkomen gecorrigeerd voor verschillen in grootte en samenstelling van het huishouden. Deze correctie vindt plaats met behulp van zogenoemde equivalentiefactoren. In de equivalentiefactor komen de schaalvoordelen tot uitdrukking die het gevolg zijn van het voeren van een gemeenschappelijke huishouding. Met behulp van de equivalentiefactoren worden alle inkomens herleid tot het inkomen van een eenpersoonshuishouden. Op deze wijze zijn de welvaartsniveaus van huishoudens onderling vergelijkbaar gemaakt.
Ook de vermogenspositie van ouderen is aanzienlijk verbeterd. Zelfs als rekening wordt houden met de daling van de huizenprijzen de afgelopen jaren, is het vermogen van ouderen in doorsnee fors toegenomen ten opzichte van andere groepen huishoudens. Dat komt doordat oudere generaties relatief veel geprofiteerd hebben van de onafgebroken huizenprijsstijging die zich tussen 1984 en 2008 voordeed. Ook tussen 2006 en 2012 steeg het gemiddelde vermogen van 65+ huishoudens met 2%, terwijl het gemiddelde vermogen van huishoudens met een kostwinner van 25–45 jaar in die periode met 35% daalde.
2007 |
2008 |
2009 |
2010 |
2011 |
2012 |
Som |
|
---|---|---|---|---|---|---|---|
Hoofdkostwinner 25 tot 45 |
6,7% |
0,8% |
– 10,7% |
– 17,7% |
– 7,9% |
– 11,3% |
– 35,4% |
Hoofdkostwinner 45 tot 65 |
6,9% |
1,2% |
– 6,4% |
– 5,5% |
– 6,6% |
– 6,5% |
– 16,3% |
Hoofdkostwinner 65+ |
6,2% |
5,1% |
– 4,3% |
0,4% |
– 1,9% |
– 3,2% |
1,8% |
Bron: SZW berekeningen o.b.v. http://statline.cbs.nl/StatWeb/publication/?DM=SLNL&PA=80048ned&D1=5&D2=0&D3=29-31,102-121&D4=0-4,6-7&HDR=G2,G3,T&STB=G1&VW=T
De kans op armoede onder ouderen is laag. 4,4% van de ouderen had in 2012 een inkomen onder de lage inkomensgrens, tegenover 8,9% van alle huishoudens. De kans op langdurige armoede is voor ouderen 0,9%, ten opzichte van 2,4% voor alle huishoudens.
2000 |
2001 |
2002 |
2003 |
2004 |
2005 |
2006 |
2007 |
2008 |
2009 |
2010 |
2011 |
2012 |
|
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Totale huishoudens |
|||||||||||||
tenminste 1 jaar |
11,1 |
9,1 |
8,6 |
9,2 |
8,8 |
9,2 |
8,3 |
7,2 |
7,1 |
7,2 |
7 |
7,8 |
8,9 |
4 jaar en langer |
3,4 |
3,1 |
3,1 |
2,9 |
2,5 |
2,4 |
2,3 |
2,1 |
2,2 |
2,4 |
|||
65+ huishoudens |
|||||||||||||
tenminste 1 jaar |
11,7 |
8,6 |
7,1 |
6,9 |
5,8 |
7 |
5,5 |
3,1 |
3,1 |
2,5 |
2,6 |
3,2 |
4,4 |
4 jaar en langer |
3,5 |
2,7 |
2,6 |
2,3 |
0,9 |
1 |
0,8 |
0,8 |
0,8 |
0,9 |
Bron: SZW berekeningen o.b.v. http://statline.cbs.nl/StatWeb/publication/?DM=SLNL&PA=70738ned&D1=0&D2=6&D3=a&D4=0,31&D5=a&HDR=T,G1,G2&STB=G3,G4&VW=
De lage-inkomensgrens is vastgesteld op 9.249 euro in prijzen van het jaar 2000. Dit bedrag komt in koopkracht ongeveer overeen met de koopkracht van een bijstandsuitkering voor een alleenstaande in 1979, toen deze op zijn hoogst was. Het inkomensbegrip dat in deze publicatie wordt gehanteerd, is het besteedbaar inkomen verminderd met eventueel ontvangen huursubsidie. Om te bepalen hoe het inkomen van een huishouden zich verhoudt tot de lage-inkomensgrens, wordt het inkomen van een huishouden gecorrigeerd voor verschillen in huishoudensamenstelling en voor de prijsontwikkeling. De correctie voor verschillen in samenstelling vindt plaats met behulp van equivalentiefactoren. In de equivalentiefactor komen de schaalvoordelen tot uitdrukking die het gevolg zijn van het voeren van een gemeenschappelijke huishouding. Met behulp van de equivalentiefactoren worden alle inkomens herleid tot het inkomen van een eenpersoonshuishouden. Op deze wijze zijn de inkomensniveaus van huishoudens onderling vergelijkbaar gemaakt. Vervolgens wordt dit gestandaardiseerde inkomen met behulp van consumentenprijsindices herleid naar het prijspeil in 2000. Het resulterende inkomen is laag wanneer het minder is dan 9.249 euro.
De leden van de D66-fractie vragen hoeveel mensen recht hebben op een AIO-uitkering, hoeveel mensen hier ook daadwerkelijk gebruik van maken en wat de gemiddelde hoogte van de AIO-uitkering is.
In 2013 ontvingen gemiddeld 39.260 huishoudens daadwerkelijk aanvullend bijstand voor AOW-gerechtigden (AIO-uitkering) (bron: Begroting 2015 SZW). In verband met de vraag hoeveel mensen recht hebben op een AIO-uitkering loopt op dit moment een onderzoek naar niet-gebruik in de AIO. Dit is toegezegd aan het parlement bij de overheveling van de uitvoering van de AIO van gemeenten naar de SVB in 2010. Het kabinet zal de Kamer te zijner tijd informeren over de uitkomsten van het onderzoek. De gemiddelde hoogte van een AIO-uitkering bedroeg in 2013 circa € 5.000 per huishouden.
De leden van de D66-fractie vragen tevens hoe de groep mensen met enkel een AOW of een AOW met een klein aanvullend pensioen zich qua omvang sinds 1990 heeft ontwikkeld en hoe deze groep zich naar verwachting zal ontwikkelen de komende jaren.
Uit CBS-data blijkt dat het aandeel huishoudens met enkel AOW en eventueel huurtoeslag1 als percentage van alle huishoudens dat AOW ontvangt gering is. Sinds 2000 is deze groep nog kleiner geworden; van 2,9% van alle huishoudens die AOW ontvangen naar 2% in 2012. Het aandeel AOW’ers met aanvullende inkomsten (grotendeels aanvullend pensioen) tot € 1.000 per maand is eveneens in grootte afgenomen; van 51% van alle huishoudens die AOW ontvangen naar 44% in 2012. De meerderheid van de huishoudens die AOW ontvangen hebben aanvullende inkomsten van meer dan € 1.000 per maand bovenop de AOW.
Er zijn op dit moment voor de regering geen redenen om aan te nemen dat deze ontwikkeling zich niet door zal zetten in de toekomst. Nieuwe generaties ouderen die de AOW instromen hebben een hoger aanvullend pensioen dan oudere generaties ouderen.
T.o.v. alle huishoudens met AOW |
2000 |
2005 |
2010 |
2012 |
---|---|---|---|---|
Enkel AOW |
2,9% |
1,9% |
2,2% |
2,0% |
Aanvullende inkomsten < € 1.000 p/m |
51% |
49% |
45% |
44% |
Aantal huishoudens (x 1.000) |
2000 |
2005 |
2010 |
2012 |
---|---|---|---|---|
Enkel AOW |
43 |
30 |
40 |
39 |
Aanvullende inkomsten < € 1.000 p/m |
772 |
803 |
806 |
855 |
Totaal AOW |
1.509 |
1.629 |
1.807 |
1.962 |
De leden van de D66-fractie vragen de regering hoe voorliggend wetsvoorstel zich verhoudt tot het besluit waarmee de hoogte van de MKOB voor 2015 al op € 0 is gesteld en de op grond van de Kaderwet SZW-subsidies al getroffen Tijdelijke regeling inkomensondersteuning AOW-pensioengerechtigden en wat dit impliceert voor de (gewenste of noodzakelijke) inwerkingtreding van dit wetsvoorstel.
Bij brief van 14 april 2014 heeft de regering aangegeven dat de beoogde invoering van de huishoudentoeslag per 1 januari 2015 (conform vormgeving Miljoenennota) niet mogelijk is gebleken vanwege juridische en uitvoeringstechnische consequenties.2 In verband met de noodzaak van bezuinigingen als gevolg van de economische recessie en de oplopende begrotingstekorten heeft de regering gezocht naar een pakket van alternatieve maatregelen. De met de huishoudentoeslag al voorgenomen structurele beëindiging van de wetgeving MKOB per 1 januari 2015 maakt onderdeel uit van dit pakket. Daarnaast is als onderdeel van het pakket voorzien in de invoering van een inkomensondersteuning voor ouderen die afhankelijk is van de opbouwjaren op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) en die de effecten van het beëindigen van de wetgeving MKOB zal verzachten. Het vervallen van de koopkrachttegemoetkoming op grond van de wetgeving MKOB en het invoeren van een AOW-opbouw afhankelijke inkomensondersteuning zal voor een aantal mensen leiden tot het geheel of ten dele verliezen van hun recht op uitkering. De regering heeft het daarom, gelet op artikel 1 van Protocol nr. 1 bij het EVRM, van belang geacht de bedoelde maatregelen ca. 6 maanden vóór de beoogde invoering per 1 januari 2015 vast te stellen, zodat belanghebbenden gedurende die periode op de maatregelen kunnen anticiperen. Gezien de korte tijdspanne tot aan 1 januari 2015 is gekozen voor vaststelling van het Besluit van 27 juni 2014 tot wijziging van het bedrag, genoemd in artikel 1, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit koopkrachttegemoetkoming oudere belastingplichtigen (Stb. 2014, 242), waarmee de koopkrachttegemoetkoming op € 0 is gesteld en de vaststelling van een Tijdelijke regeling inkomensondersteuning AOW-pensioengerechtigden (Stcrt. 2014, 18752). Beide maatregelen zijn u bij brief van 15 juli jl. desgevraagd toegezonden.3 Zowel het besluit als de tijdelijke regeling betreffen tijdelijke maatregelen die vooruitlopen op het voorliggende wetsvoorstel. Voor deze tijdelijke maatregelen is gekozen omdat het alleen op die manier mogelijk was de bedoelde aankondigingsperiode van ca. 6 maanden te realiseren. Als het voorliggende wetsvoorstel wet is geworden en per 1 januari 2015 in werking is getreden zal met de intrekking van de Wet mkob (zie artikel V) het Uitvoeringsbesluit koopkrachttegemoetkoming oudere belastingplichtigen per 1 januari 2015 van rechtswege vervallen en zal de tijdelijke regeling per die zelfde datum worden ingetrokken. Zoals uit het voorgaande moge blijken is inwerkingtreding van dit wetsvoorstel per 1 januari 2015 noodzakelijk teneinde de met de huishoudentoeslag beoogde bezuinigingen alsnog te realiseren.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of de regering inzicht kan geven in de mate waarin personen die AOW-opbouw missen, in andere landen pensioen hebben opgebouwd. Daarnaast vragen deze leden of ouderen die in aanmerking komen voor de AIO vrijwel geen pensioen in andere landen hebben opgebouwd en waarom deze personen niet in aanmerking komen voor de nieuwe inkomensondersteuning AOW, terwijl zij over een laag inkomen beschikken.
De genoemde leden vragen de regering om een nadere toelichting waarom de voorgestelde maatregelen zich niet alleen richten op nieuwe gevallen, maar ook op bestaande aanspraken.
De regering stelt met dit voorstel van wet voor om de hoogte van de inkomensondersteuning te koppelen aan het aantal opbouwjaren voor de AOW omdat emigranten en immigranten in de omstandigheid verkeren dat zij in de jaren dat zij niet in Nederland verzekerd zijn geweest voor de AOW, elders pensioen kunnen hebben opgebouwd. De regering heeft weliswaar geen kwantitatieve gegevens over de mate waarin elders pensioen is opgebouwd, maar is ten principale van oordeel dat op deze manier meer recht wordt gedaan aan de toename van emigratie en immigratie en aan veranderende migratiepatronen. Alle EU-lidstaten kennen inmiddels voor werkenden een verplichte ouderdomsverzekering. De daaruit voortvloeiende prestaties verliest een migrant niet; pensioen opgebouwd in andere lidstaten mag altijd worden geëxporteerd. Een extra inkomensondersteuning vanuit Nederland kan zich dus beperken tot het in Nederland opgebouwde AOW-pensioen. Voor ouderen met onvolledige AOW-opbouw die gemiddeld € 11,81 bruto per maand minder ontvangen wordt aangenomen dat ze in de jaren dat ze niet verzekerd waren voor de AOW elders pensioenrechten hebben opgebouwd.
Voorts is van belang dat het wetsvoorstel er in voorziet dat de nieuwe inkomensondersteuning AOW wordt uitgezonderd van de middelentoets in de WWB (vanaf 1 januari 2015 Participatiewet). Als gevolg hiervan zullen ouderen met een AIO-uitkering er per 1 januari 2015 op vooruit gaan omdat het bedrag van de inkomensondersteuning niet meer op de bijstandsuitkering in mindering wordt gebracht, zoals nu met de tegemoetkoming MKOB wel het geval is. Ouderen met bijstand zullen de inkomensondersteuning naast hun AIO-uitkering ontvangen. De mate van inkomensvooruitgang is afhankelijk van het aantal opgebouwde AOW-jaren.
De regering stelt voor om de voorgestelde maatregelen niet alleen te richten op nieuwe gevallen, maar ook op bestaande aanspraken omdat daarmee voorkomen wordt dat gedurende een lange periode sprake zou zijn van twee naast elkaar lopende regimes die zien op een inkomensondersteuning ter hoogte van een relatief laag bedrag in relatie tot de AOW. De regering is er daarbij vanuit gegaan dat bij bestaande aanspraken op grond van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) overgangsrecht wenselijk is. Om die reden heeft de regering ervoor gekozen om met de publicatie van het besluit van 27 juni 2014, waarmee de MKOB per 2015 op € 0 is gezet, een aankondigingperiode van ca. 6 maanden in acht te nemen voordat het op 0 zetten en intrekken van de MKOB effectief is geworden. Voorts zullen met de nieuwe structurele inkomensondersteuning AOW-gerechtigden een deel van de inkomenseffecten, samenhangend met het beëindigen van de MKOB-wetgeving, worden verzacht. Ook is van belang dat de SVB alle MKOB- en AOW-gerechtigden die per 1 januari 2015 een lagere inkomensondersteuning zullen ontvangen in juli 2014 heeft aangeschreven en hen per brief op de hoogte heeft gebracht van de voorgenomen afschaffing van de MKOB en invoering van de nieuwe inkomensondersteuning. Ook op haar website heeft de SVB hieraan aandacht besteed.
De leden van de VVD-fractie lezen dat het inkomensafhankelijk maken van de inkomensondersteuning ten opzichte van de hoogte van die ondersteuning te hoge uitvoeringskosten met zich mee zou brengen. Zij vragen of dit de enige reden is van het niet-inkomensafhankelijk maken van de regeling en wat de reden was dat de MKOB in eerste instantie is ingevoerd?
De regering heeft er niet voor gekozen om de ondersteuning inkomensafhankelijk te maken gelet op de relatief hoge uitvoeringskosten die hiermede gemoeid zouden zijn ten opzichte van de hoogte van de inkomensondersteuning. Immers voor 3,2 miljoen ouderen met AOW en potentieel recht op inkomensondersteuning zou dan het inkomen getoetst moeten worden. In 2011 is de MKOB als vervanger van de AOW-tegemoetkoming ingevoerd met als doel het compenseren van oudere belastingplichtigen die koopkrachtverminderingen ondervonden als gevolg van beleidsmaatregelen in de fiscale sfeer. De MKOB was de opvolger van de AOW-tegemoetkoming die, is ingevoerd om de koopkracht te verbeteren van ouderen met alleen een AOW-uitkering.
De leden van de SP-fractie en de fractie van de PvdA vragen de regering welke uitvoeringskosten gemoeid zouden zijn bij het inkomensafhankelijk maken van deze inkomensondersteuning.
Het inkomensafhankelijk maken van inkomensondersteuning zou relatief hoge uitvoeringskosten met zich mee brengen ten opzichte van bedrag aan ondersteuning van bruto € 25,12 per maand. Deze uitvoeringskosten zijn niet gekwantificeerd.
De leden van de fractie van de SP vragen de regering om een overzicht te presenteren van de inkomens- en vermogensverdeling van AOW-gerechtigden in Nederland.
Onderstaande tabel geeft een overzicht van het aantal huishoudens met tenminste één lid van 65 jaar of ouder naar verschillende inkomensklassen (bruto inkomen) in 2012.
Bruto inkomen |
Aantal huishoudens |
---|---|
Tot 10 000 euro |
13.000 |
10 000 tot 20 000 euro |
390.000 |
20 000 tot 30 000 euro |
579.000 |
30 000 tot 40 000 euro |
348.000 |
40 000 tot 50 000 euro |
207.000 |
50 000 euro en meer |
425.000 |
Onderstaande tabel geeft de verdeling weer van het aantal huishoudens met tenminste een lid van 65 jaar of ouder, over de verschillende vermogensklassen.
Vermogen |
Aantal huishoudens |
---|---|
negatief |
19.000 |
0 tot 5.000 euro |
292.000 |
5.000 tot 10.000 euro |
116.000 |
10.000 tot 20.000 euro |
141.000 |
20.000 tot 50.000 euro |
218.000 |
50.000 tot 100.000 euro |
134.000 |
100.000 tot 200.000 euro |
254.000 |
200.000 tot 500.000 euro |
487.000 |
500.000 tot 1 miljoen euro |
161.000 |
1 miljoen euro en meer |
68.000 |
De leden van de fractie van de SP vragen aan te geven welke van de inkomensgroepen en vermogensgroepen naar het oordeel van de regering in aanmerking komen voor inkomensondersteuning. De genoemde leden verzoeken de regering tevens aan te geven in welke mate mensen met een onvolledige AOW zijn aan te treffen in de inkomens- en vermogensgroepen.
Het inkomensbeleid dat opeenvolgende kabinetten hebben gevoerd heeft geleid tot een relatieve verbetering van de koopkracht van ouderen, zowel met als zonder aanvullend pensioen. Daarmee is het inkomensbeleid gericht op ouderen de afgelopen jaren effectief geweest, maar tegelijkertijd kan de noodzaak en legitimiteit van beleid gericht op het generiek ontzien van ouderen steeds minder worden aangetoond. Om die reden vindt het kabinet het verantwoord het fiscale voordeel voor ouderen te beperken. Daarmee wordt de fiscale behandeling meer in lijn gebracht met andere groepen in de samenleving, zonder daarbij er volledig afscheid van te nemen. Ouderen met alleen AOW zullen zoveel mogelijk worden ontzien. De AOW is en blijft een basispensioenvoorziening waar alle ouderen op kunnen rekenen. Als we kijken naar ouderen met een onvolledige AOW-opbouw en een vermogen van minder dan 120.000 voor paren en 100.000 voor alleenstaanden, heeft 70% van de paren een bruto huishoudinkomen hoger dan € 25.000 per jaar. Bijna 25% heeft een inkomen tussen de € 20.000 en 25.000 per jaar. Van de alleenstaanden heeft bijna 40% een bruto inkomen van meer dan € 20.000 en 40% een inkomen van tussen de € 15.000 en € 20.000 per jaar.
De leden van de SP-fractie vragen naar de hoeveelheid AOW-gerechtigden die aanvullende bijstand ontvangen en hoeveel van hen een onvolledige AOW ontvangen.
In 2013 waren er gemiddeld 39.260 huishoudens met recht op AIO (bron: CBS). De AIO vult het inkomen van mensen met een onvolledige AOW en weinig ander inkomen aan tot het sociaal minimum. Mensen met een volledige AOW hoeven geen beroep te doen op de AIO omdat de hoogte van de AOW groter is dan de AIO-norm.
Tevens vragen de leden van de SP-fractie naar de omvang van de groep migranten in zowel de groep met een volledige als met een onvolledige AOW.
Onderstaande tabel geeft inzicht in het aantal AOW-gerechtigden (stand ultimo 2013) dat in Nederland dan wel in het buitenland woont en hoeveel van hen een volledige of een gekorte AOW-uitkering heeft. De AOW-gerechtigden die in Nederland wonen en een gekorte AOW-uitkering hebben kunnen zowel immigranten zijn als Nederlanders die een aantal jaar in het buitenland hebben gewoond.
Nederland |
Buitenland |
Totaal |
|||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Volledig |
Gekort |
Totaal |
Volledig |
Gekort |
Totaal |
Volledig |
Gekort |
Totaal |
|
Aantal AOW-gerechtigden (* 1.000) |
2.606 |
295 |
2.901 |
17 |
305 |
321 |
2.623 |
600 |
3.223 |
De leden van de SP-fractie vragen of het hanteren van een objectief criterium bij het maken van enig onderscheid naar het oordeel van de regering altijd leidt tot een gerechtvaardigd verschil.
Het hanteren van een objectief criterium leidt niet altijd tot een rechtvaardiging. Het is mogelijk dat een regeling, ondanks het hanteren van een objectief criterium, in de praktijk tot verschil in behandeling leidt. In zo’n geval is dan sprake van indirecte discriminatie.
In casu is dit niet aan de orde. Door aan te sluiten bij de opbouw van de AOW krijgen alle AOW-gerechtigden dezelfde inkomensondersteuning, naar rato van hun verzekeringsperiode in Nederland.
De leden van de fractie van de SP vragen de regering of het objectieve criterium van AOW-opbouwjaren mede is gekozen omdat in belangrijke mate migranten een beperkt aantal opbouwjaren heeft opgebouwd, waardoor juist deze groep een geringere inkomensondersteuning AOW zullen ontvangen. Ook vragen de leden van deze fractie of de regering rekening houdt met mogelijke wijzigingen in migratie patronen naar aanleiding van de voorliggende voorstellen zoals langer verblijf in Nederland of een toename van de terugkeer naar Nederland.
Het objectieve criterium van AOW-opbouwjaren is door de regering gekozen omdat zowel de emigratie als immigratie stijgen. Het is niet meer vanzelfsprekend dat mensen die in Nederland geboren zijn, daar altijd blijven wonen of dat mensen die naar Nederland komen zich hier blijvend vestigen. Voor grote groepen emigranten en immigranten geldt dat de open grenzen hen toestaan om te komen en te gaan. De verwachting is dat dit ook in de toekomst nog zal toenemen.
De hoogte van de inkomensondersteuning sluit zo beter aan bij veranderingen in migratiepatronen. Indien migranten langer in Nederland blijven, zal ook aanspraak op een hogere inkomensondersteuning gedaan kunnen worden. Indien deze emigranten en immigranten in de omstandigheid verkeren dat zij voor een langere periode buiten Nederland verblijven, kan elders pensioen zijn opgebouwd. Alle EU-lidstaten kennen inmiddels voor werkenden een verplichte ouderdomsverzekering. De daaruit voortvloeiende prestaties verliest een migrant niet; pensioen opgebouwd in andere lidstaten mag altijd worden geëxporteerd. De Nederlandse verantwoordelijkheid die tot uitdrukking komt in een extra inkomensondersteuning vanuit Nederland kan zich dus beperken tot het in Nederland opgebouwde AOW-pensioen.
De leden van de D66-fractie lezen dat de voorwaarden om in aanmerking te komen voor de inkomensondersteuning worden gebaseerd op de voorwaarden voor het ouderdomspensioen op grond van de AOW. Deze leden vragen waarom de regering kiest voor een afzonderlijke regeling inkomensondersteuning, als het ware een «kopje» bovenop de AOW met dezelfde voorwaarden voor verkrijging, in plaats van een generieke verhoging van de AOW-uitkering.
Vanuit inkomenspolitieke overwegingen blijft er behoefte aan een afzonderlijke regeling waarmee inkomensondersteuning kan worden gegeven aan degenen die de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt en die het mogelijk maakt die ondersteuning, los van de netto-netto-koppeling in de AOW, te verhogen of te verlagen.
De leden van de D66-fractie vragen de regering nadrukkelijker dan in het Nader Rapport is gebeurd in te gaan op de constatering van de Raad van State dat de ongerichtheid van de koopkrachtaanvulling vragen oproept in relatie tot de algemene inkomens- en vermogenspositie van ouderen.
Zoals uiteengezet is in de brief van 14 april 20144 was het voornemen om in de huishoudentoeslag de huidige zorgtoeslag, kindgebonden budget, huurtoeslag en een nieuwe ouderencomponent beter te richten en te integreren tot één toeslag per huishouden met één uniform afbouwpercentage. Tegelijk zou de Wet mogelijkheid koopkrachttegemoetkoming oudere belastingplichtigen (Wet MKOB) worden ingetrokken. Bij de uitwerking van de huishoudentoeslag is gebleken dat de vormgeving aan juridische randvoorwaarden is gebonden en uitvoeringstechnisch complex. Op basis daarvan concludeerde het kabinet dat invoering van de huishoudentoeslag in die vorm niet mogelijk is en dat voor de ingeboekte bezuiniging een alternatief pakket aan maatregelen gezocht moest worden.
Het onderhavig wetsvoorstel maakt onderdeel uit van het bredere pakket dat de regering met Prinsjesdag bekend heeft gemaakt. Het geeft invulling aan twee maatregelen die ook al deel uitmaakten van de voorgenomen huishoudentoeslag, namelijk het intrekken van de Wet MKOB en de introductie van een inkomensondersteuning voor pensioengerechtigden die afhankelijk is van de AOW-opbouw. Daarbij heeft de regering er voor gekozen om bij de nieuwe inkomensondersteuning het inkomen buiten beschouwing te laten omdat het inkomensafhankelijk maken van de inkomensondersteuning ten opzichte van de hoogte van die ondersteuning, bruto € 25,12 per maand, te hoge uitvoeringskosten met zich mee zou brengen. De reikwijdte van het onderhavige voorstel is dus beperkt, omdat het betrekking heeft op een relatief laag bedrag aan inkomensondersteuning en evenals voorgenomen was bij huishoudentoeslag, alleen differentieert naar AOW-opbouw en niet ziet op specifieke inkomens- of vermogensgroepen. Onderdelen van dit bredere pakket dat met Prinsjesdag bekend is gemaakt zien wel op specifieke inkomens- en vermogensgroepen. Voor wat betreft verdergaande stroomlijning en het beter richten van het stelsel van toeslagen en fiscale kortingen, zal de fiscale stelselherziening uitsluitsel moeten geven.
De leden van de VVD-fractie lezen dat de inkomensondersteuning niet kan worden geëxporteerd naar een niet-verdragsland. De AOW kan op dit moment (volgens de site van de Sociale Verzekeringsbank) worden geëxporteerd tot een maximum van 50% WML5 naar een niet-verdragsland. Als de inkomensondersteuning onderdeel is van de AOW, is het dan zo dat deze ook onder het maximum van 50% WML valt? Met andere woorden, wanneer een AOW-gerechtigde verhuist naar een niet-verdragsland en een opbouw heeft van zeg 30% WML, krijgt deze AOW-gerechtigde de inkomensondersteuning op basis van de opgebouwde AOW rechten dan wel, omdat inkomensondersteuning en AOW tezamen onder de 50% WML vallen, zo vragen de genoemde leden.
Naar aanleiding hiervan merkt de regering op dat de AOW naar elk land kan worden geëxporteerd naar de gehuwdennorm van 50% WML. Dit is vastgelegd in artikel 9a, eerste lid, van de AOW. Alleen als er een verdrag is gesloten met een land, kan een AOW-gerechtigde die in dat land woont ook de alleenstaandenorm van 70% WML ontvangen. Dit is geregeld in artikel 9a, tweede lid, jo. artikel 8a, tweede lid, van de AOW.
De in het voorgestelde nieuwe artikel 33a van de AOW te regelen inkomensondersteuning maakt geen onderdeel uit van het AOW-ouderdomspensioen, maar is, zoals in het opschrift van de nieuw in te voegen paragraaf 4 tot uitdrukking is gebracht, een aanvulling op het AOW-ouderdomspensioen. In artikel 33a, eerste lid, is geregeld aan welke voorwaarden moet worden voldaan om naast het AOW-ouderdomspensioen tevens recht te hebben op de inkomensondersteuning. Een van die voorwaarden is dat de oudere moet wonen in Nederland of in een land binnen de Europese Unie/EER/Zwitserland (hierna: EU), Aruba, Curaçao, Sint Maarten, Bonaire, Sint Eustatius, Saba, of in een derde land waar een bilateraal socialezekerheidsverdrag mee is gesloten, waarin de verplichting tot export van uitkeringen bij ouderdom is geregeld. De uitkering moet dan op grond van artikel 7 van Verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels (PbEU L 166) worden geëxporteerd naar EU-lidstaten alsmede de EER en Zwitserland, omdat de inkomensondersteuning een uitkering bij ouderdom in de zin van artikel 3 van die Verordening is. Voor landen buiten de Europese Unie is de exporteerbaarheid afhankelijk van het bestaan van een bilateraal socialezekerheidsverdrag waarin de verplichting tot export van uitkeringen bij ouderdom is geregeld.
Indien een AOW-gerechtigde verhuist naar een niet-verdragsland en een opbouw heeft van zeg 30% WML, dan ontvangt deze AOW-gerechtigde alleen de AOW naar de gehuwdennorm van 50% WML en 30% opbouw en geen inkomensondersteuning.
De leden van de fractie van de PvdA willen weten hoe groot het verzilveringsprobleem zou zijn als de ondersteuning via fiscale (ouderen)kortingen zou lopen.
Indien de inkomensondersteuning AOW zou worden vormgegeven als een fiscale korting, zou een paar met alleen AOW hier niets van kunnen verzilveren. Een alleenstaande met AOW zou circa € 60 verzilveren. Vanaf ongeveer € 2.000 aanvullend pensioen zou een alleenstaande het volledige bedrag kunnen verzilveren. Voor een paar is dat vanaf circa € 4.000 aanvullend pensioen.
De leden van de fractie van de PvdA vragen of is overwogen om in plaats van een koppeling aan de AOW-opbouw de nieuwe inkomensondersteuning aan te passen aan de leefsituatie van de AOW-gerechtigden.
De regering heeft niet overwogen de inkomensondersteuning afhankelijk te maken van de leefvorm omdat ook de huidige MKOB-regeling niet afhankelijk is van de leefvorm.
De leden van de PvdA-fractie constateren dat de nieuwe regeling wederom exporteerbaar is en vragen of er is gekeken naar een regeling buiten de sociale verzekeringen.
Wanneer een regeling de kenmerken heeft van een uitkering bij ouderdom zal deze altijd geëxporteerd moeten worden naar een land binnen de Europese Unie/EER/Zwitserland of naar een derde land waar een bilateraal socialezekerheidsverdrag mee is gesloten, waarin de verplichting tot export van uitkeringen bij ouderdom is geregeld. Dit zou ook het geval zijn als er een fiscale toeslag voor ouderen geïntroduceerd zou worden. Bij de introductie van een fiscale korting treedt er een verzilveringsprobleem op bij lage inkomens. In die situatie zouden de laagste inkomens niet langer een voordeel hebben van de inkomensondersteuning. Dit verzilveringsprobleem vormde in 2005 juist aanleiding om naast de bestaande ouderenkorting de AOW-tegemoetkoming te introduceren. Er is daarom niet gekozen voor een fiscale korting.
De leden van de fractie van het CDA vragen of de regering bereid is om bij de heronderhandelingen van de verdragen tot inzet te maken dat de inkomensondersteuning AOW niet exporteerbaar is.
Een regeling die de kenmerken heeft van een uitkering bij ouderdom -zoals de inkomensondersteuning AOW- zal geëxporteerd moeten worden naar een land binnen de Europese Unie/EER/Zwitserland of naar een derde land waar een bilateraal socialezekerheidsverdrag mee is gesloten, waarin de verplichting tot export op dit onderdeel is geregeld.
De regering kiest ervoor de verdragen niet aan te passen en de AOW-inkomensondersteuning te exporteren.
Verder vragen deze leden om per land aan te geven hoe de heronderhandelingen lopen en met name met betrekking tot Marokko.
De onderhandelingen over de beëindiging van de export van kinderbijslag en kindgebonden budget zijn weer opgestart na aanname van de Wet herziening exportbeperking kinderbijslag (Whek). Er dienen hiervoor 19 verdragen te worden aangepast. Alle verdragspartners waarmee een verdrag is afgesloten en van wie het verdrag dient te worden aangepast zijn geïnformeerd over de Nederlandse wens tot stopzetting van de export van kinderbijslag en kindgebonden budget. Zodra er definitief overeenstemming is bereikt met de landen zullen deze verdragen ter ratificatie aan de Kamer worden aangeboden. Over Marokko kan ik u het volgende melden. De Tweede Kamer ontvangt een voorstel voor een opzeggingswet over het bilaterale verdrag met Marokko met daarbij een brief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
Het lid van de 50PLUS/Baay-Timmerman-fractie wijst op de geschiedenis van de oorspronkelijke AOW-tegemoetkoming die in 2005 werd ingevoerd en die later werd vervangen door de KOB en merkt op dat door de regering géén overtuigende argumenten aangevoerd worden waarom het rechtvaardig is een regeling die ooit is ingevoerd ter compensatie van het vervallen van voor ouderen gelijke fiscale aftrekmogelijkheden van zorgkosten, uiteindelijk vervangen wordt door een compensatieregeling die niet gelijk is voor alle voormalige rechthebbenden op aftrek van zorgkosten. Volgens dit lid is de nu voorgestelde vervangende regeling daarom niet billijk en niet rechtvaardig. Graag ontvangt het lid een beargumenteerde visie van de regering.
De AOW-tegemoetkoming, de voorganger van de MKOB, is ingevoerd om de koopkracht te verbeteren van ouderen met alleen een AOW-uitkering. Vanwege verzilveringsproblematiek waren fiscale kortingen geen effectief koopkrachtinstrument meer om deze groep te bereiken. Het klopt dat de AOW-tegemoetkoming in 2009 generiek is verhoogd om ouderen te compenseren voor het afschaffen van de buitengewone uitgavenregeling. De reden om dit via de AOW-tegemoetkoming te doen was omdat men graag wilde aansluiten bij het bestaande instrumentarium. Dit betekent niet dat het karakter van de AOW-tegemoetkoming, namelijk een koopkrachtinstrument, veranderd is. In 2011 is de MKOB als vervanger van de AOW-tegemoetkoming gekomen met als doel het compenseren van oudere belastingplichtigen die koopkrachtverminderingen ondervinden als gevolg van beleidsmaatregelen in de fiscale sfeer. Het bedrag dat aan koopkrachttegemoetkoming werd uitbetaald, is in de loop der jaren niet alleen verhoogd maar ook een aantal keren verlaagd. Dit uit bezuinigingsoverwegingen of ter dekking van toegenomen uitkeringslasten. Dit laatste was bijvoorbeeld het geval toen het kabinet heeft besloten de MKOB alsnog te doen toekomen aan iedere AOW-gerechtigde in het buitenland, vanwege de tijd die zou verstrijken alvorens de hoogste (Europese) rechter uitsluitsel zal geven of de MKOB geëxporteerd moet worden en de financiële risico’s die dit met zich meebrengt.
De MKOB wordt nu vervangen door de inkomensondersteuning AOW. De belangrijkste reden van de koppeling aan het aantal opbouwjaren is gelegen in het feit dat daarmee recht wordt gedaan aan de veranderende migratiepatronen.
Vanuit inkomenspolitieke overwegingen blijft er behoefte aan een afzonderlijke regeling waarmee inkomensondersteuning kan worden gegeven aan degenen die de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt en die het mogelijk maakt die ondersteuning, los van de netto-netto-koppeling in de AOW, te verhogen of te verlagen. De regering vindt het echter rechtvaardig dat de hoogte hiervan gekoppeld is aan het aantal jaren dat iemand AOW heeft opgebouwd. Ten eerste is hiermee het bedrag dat wordt uitgekeerd altijd in dezelfde verhouding tot het bedrag aan AOW en daarnaast kan iemand elders pensioen hebben opgebouwd.
De leden van de D66-fractie lezen dat de regering van oordeel is, dat met de vervanging van de MKOB door de regeling inkomensondersteuning, er geen sprake is van discriminatie ten nadele van migranten. Gelet op de ervaringen met de AOW en de MKOB vragen deze leden of de regering ter zake advies heeft ingewonnen van onafhankelijke deskundigen, bijvoorbeeld de Landsadvocaat of het College voor de Rechten van de Mens. Zo ja, bevestigen deze het oordeel van de regering? Zo nee, waarom niet? En is de regering in dat geval bereid dit alsnog te doen, zo willen deze leden weten.
In antwoord op deze vraag kan de regering antwoorden dat er ter zake van mogelijke discriminatie van migranten geen advies is ingewonnen van onafhankelijke deskundigen, zoals bijvoorbeeld de Landsadvocaat of het College voor de rechten van de mens. Het wetsvoorstel is, zoals grondwettelijk voorgeschreven, ter advisering voorgelegd aan de Afdeling advisering van de Raad van State, de onafhankelijke adviseur van de regering over wetgeving. De Afdeling advisering beoordeelt onder meer de juridische kwaliteit van een voorstel van wet waarbij wordt onderzocht of het voorstel in overeenstemming is met hoger geschreven recht en ongeschreven rechtsbeginselen. Zo wordt gekeken of een voorstel in de voorgestelde regeling voldoet aan bijvoorbeeld het Internationaal verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (IVBPR) en het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Bij toetsing aan ongeschreven rechtsbeginselen onderzoekt de Afdeling het voorgelegde voorstel op basis van de algemene eisen van rechtsstaat en democratie en algemene rechtsbeginselen, zoals die van behoorlijke wetgeving, rechtszekerheid en rechtsbescherming. Hoewel de Afdeling in haar advies met zoveel woorden onderkent dat met het voorstel de export van de inkomensondersteuning enigszins wordt beperkt, omdat AOW-gerechtigden die in het buitenland wonen relatief vaak een onvolledige AOW hebben opgebouwd, geeft dit de Afdeling geen aanleiding tot opmerkingen over mogelijke discriminatie ten nadele van migranten. Nu de Afdeling op dit punt geen enkele opmerking heeft gemaakt ziet de regering geen aanleiding om over dit wetsvoorstel alsnog advies in te winnen van onafhankelijke deskundigen.
Omdat het op grond van het EVRM om een toegekend basisrecht op een sociale verzekeringsuitkering gaat die een vorm van eigendom is acht het lid van de 50PLUS/Baay-Timmerman-fractie het, onder verwijzing naar het commentaar van de Koepel van Ouderenorganisaties CSO, rechtvaardig en billijk om een niet aan AOW-opbouw gerelateerde inkomensondersteuning voor bestaande gevallen (MKOB-gerechtigden) in stand te houden en de AOW-opbouw-afhankelijke inkomensondersteuning in een nieuwe regeling te beperken tot nieuwe gevallen, dat wil dus zeggen, tot personen die de AOW-gerechtigde leeftijd nog moeten bereiken.
De regering kan de opvatting van het lid van de 50PLUS/Baay-Timmermanfractie niet onderschrijven. In de memorie van toelichting is reeds ingegaan op de vraag of, gelet op artikel 1 van Protocol nr. 1 bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) overgangsrecht noodzakelijk is.6 Overgangsrecht zou kunnen inhouden dat bestaande gevallen worden ontzien en een nieuwe regeling alleen voor nieuwe gevallen gaat gelden, maar kan ook het in acht nemen van een overgangsperiode inhouden. Op grond van het genoemde artikel van het EVRM heeft iedereen recht op het ongestoord genot van zijn eigendom. Hierbij wordt er, zoals het lid van de 50PLUS/Baay-Timmermanfractie terecht aangeeft, vanuit gegaan dat een reeds toegekend recht op een sociale verzekeringsuitkering als een vorm van eigendom geldt. Inbreuk op een bestaand uitkeringsrecht (een «lopende uitkering») is echter mogelijk bij wet. In dat geval dient een evenwichtige afweging plaats te vinden tussen de belangen van de gemeenschap en de belangen van de getroffen groep. Als is geconcludeerd dat een inbreuk op een uitkeringsrecht wordt gerechtvaardigd omdat de belangen van de gemeenschap zwaarder moeten wegen dan die van de groep, dient zo nodig een vorm van compensatie te worden aangeboden, bijvoorbeeld in de vorm van een redelijke overgangstermijn. Verder dient er een redelijke proportionaliteitsrelatie te bestaan tussen de gekozen middelen en het beoogde doel.
Voor het afschaffen van de MKOB-wetgeving dient dus gekeken te worden of er een redelijke proportionaliteitsrelatie is. In dat licht is van belang dat de voorgestelde maatregel dient te worden beschouwd in het licht van de brede structurele houdbaarheidsproblematiek die, naast de huidige economische omstandigheden, voor een belangrijk deel samenhangt met de kostenstijgingen vanwege de vergrijzing. Deze en andere maatregelen op het terrein van de sociale zekerheid zijn nodig zodat regelingen houdbaar en toegankelijk blijven nu de vergrijzing toeneemt en de beroepsbevolking daalt. In dat licht gezien is naar het oordeel van de regering sprake van een redelijke proportionaliteitsrelatie tussen het doel, namelijk de houdbaarheid van de overheidsfinanciën en het belang van de betrokken AOW-ers.
De regering is verder van oordeel dat er een zekere compensatie moet worden geboden in de vorm van een overgangsperiode die betrokkenen in staat stelt om op de nieuwe wetgeving te anticiperen. Daarom is met de publicatie van het besluit van 27 juni 2014, waarmee de MKOB per 2015 op € 0 wordt gezet, een aankondigingperiode van ca. 6 maanden in acht genomen voordat het op 0 zetten en intrekken van de MKOB per 1 januari 2015 effectief zal worden. De Centrale Raad van Beroep (CRvB) heeft aangegeven een dergelijke termijn in overeenstemming te achten met artikel 1 Eerste Protocol van het EVRM (overweging 3.4.2.12 van de uitspraak van de CRvB van 18 juni 2004; LJN: AP4680). Voorts zullen met de Tijdelijke regeling inkomensondersteuning AOW-pensioengerechtigden een deel van de inkomenseffecten, samenhangend met het beëindigen van de MKOB-wetgeving, worden verzacht. Ook deze tijdelijke regeling is ca. 6 maanden voor de beoogde invoering per 1 januari 2015 tot stand gekomen.
Ook is van belang dat de SVB alle MKOB- en AOW-gerechtigden die een lagere uitkering zullen ontvangen in juli 2014 heeft aangeschreven en hen per brief op de hoogte heeft gebracht van de voorgenomen afschaffing van de MKOB en invoering van de nieuwe inkomensondersteuning. Ook op haar website heeft de SVB hieraan aandacht besteed.
De leden van de D66-fractie vragen of er als gevolg van de aanscherping van de regeling voor koopkrachtondersteuning sprake is van weglek naar de AIO.
Er is geen sprake van weglek naar de AIO. Per 1 januari 2015 wordt de inkomensondersteuning AOW uitgezonderd van de middelentoets in de Bijstand. De hoogte van de inkomensondersteuning AOW heeft daardoor geen directe invloed op de hoogte van de aanvulling uit de AIO. Mensen met een onvolledige AOW-opbouw krijgen de inkomensondersteuning AOW bovenop de eventuele aanvulling uit de AIO.
De leden van de christenUnie fractie vragen om een onderbouwde reactie op de structurele besparing.
Het intrekken van de Wet MKOB levert een structurele besparing op van € 1,1 miljard. Het invoeren van de nieuwe inkomensondersteuning AOW kost structureel € 1 miljard. Per saldo resteert een besparing van € 100 miljoen. Deze wordt gerealiseerd doordat de hoogte van de nieuwe inkomensondersteuning afhankelijk is van de AOW-opbouw. De gemiddelde AOW-opbouw van alle AOW-gerechtigden is circa 91%. De maximale hoogte van de nieuwe inkomensondersteuning AOW is gelijk aan het oude bedrag van de MKOB. Gemiddeld krijgt men 91% van het oude bedrag, zodoende resteert een besparing van circa € 100 miljoen.
De leden van de CDA-fractie verzoeken om de juridische adviezen die toen en nu zijn uitgebracht over het besluit in 2011 om de MKOB niet langer exporteerbaar te maken. Zij vragen dit tenminste te doen volgens de standaard van de Wob.
De Wob verzet zich tegen openbaarmaking van dergelijke adviezen. (Juridische) adviezen over genoemd besluit zijn aan te merken als persoonlijke beleidsopvattingen en deze zijn opgenomen in nota’s die zijn opgesteld ten behoeve van het interne beraad over dit besluit. Artikel 11, eerste lid, van de Wob bepaalt dat geen informatie wordt verstrekt over persoonlijke beleidsopvattingen in documenten die zijn opgesteld ten behoeve van intern beraad. De bescherming van persoonlijke beleidsopvattingen dient het belang om in vertrouwelijke sfeer te kunnen brainstormen en om te kunnen waarborgen dat bij de vormgeving van beleid de betrokkenen in alle vrijheid hun gedachten en opvattingen kunnen uiten. Ik acht het daarom niet gewenst dat de juridische adviezen openbaar worden. Een weergave van de juridische adviezen in geobjectiveerde vorm heb ik u in mijn brief van 19 september 2013 al doen toekomen.