Gepubliceerd: 25 september 2014
Indiener(s): Agnes Wolbert (PvdA)
Onderwerpen: onderwijs en wetenschap voortgezet onderwijs
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-34010-5.html
ID: 34010-5

Nr. 5 VERSLAG

Vastgesteld 25 september 2014

De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen. Onder het voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen voldoende zullen zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel genoegzaam voorbereid.

Inhoudsopgave

blz

     

Algemeen

1

     

1.

Inleiding

1

2.

Urennorm

2

3.

Dagennorm

4

4.

Kwalitatieve invulling van de onderwijstijd

5

5.

Verantwoording, toezicht en handhaving

5

6.

Administratieve lasten

7

7.

Draagvlak

8

8.

Uitvoering en Handhaving

8

     

Artikelsgewijs

9

Onderdeel A

9

Algemeen

1. Inleiding

De leden van de VVD-fractie hebben met instemming kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel inzake de modernisering van de onderwijstijd. De leden van deze fractie stemmen in met het uitgangspunt dat een wettelijke urennorm voor stabiliteit, zekerheid en helderheid zorgt. Deze moet kwalitatief zodanig worden ingevuld dat scholen voldoende vrijheid ervaren, en leerlingen tegelijkertijd voldoende uitdaging hebben in het onderwijs dat zij volgen. Vanuit dat uitgangspunt hebben de leden van deze fractie nog enkele vragen.

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel. Toen de Kamer in 2006 het amendement van de toenmalige leden De Vries, Balemans en Lambrechts op stuk 30 323, nr. 11 aannam en daarmee de scholen voor voortgezet onderwijs per leerjaar een 1040-urennorm oplegde, heeft deze fractie als één van de weinige fracties tegengestemd en nadien met lede ogen moeten aanzien hoe de handhaving van de urennorm in de praktijk leidde tot ophokuren die voor de leerresultaten van de scholieren geen enkele meerwaarde betekenden. Het stemt de leden tevreden dat de regering nu gehoor geeft aan de oproep van de Kamer om de urennorm te herzien op een wijze die maximale ruimte biedt aan maatwerk voor leerlingen.

De leden van de SP-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het wetsvoorstel. Deze leden hebben nog een aantal vragen.

De leden van de CDA-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel. Deze leden kunnen zich in hoofdlijnen vinden in het wetsvoorstel dat tot doel heeft de urennorm verder te moderniseren. Wel hebben deze leden nog enige vragen en opmerkingen.

De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel ten aanzien van de modernisering van de urennorm. Zij hebben wel nog enkele vragen over het wetsvoorstel.

De leden van de fractie van de ChristenUnie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel ter modernisering en vereenvoudiging van de normen voor onderwijstijd in het voortgezet onderwijs. Zij onderschrijven de noodzaak om de urennorm in het voortgezet onderwijs te verlagen en vinden meer flexibiliteit en ruimte voor het onderwijs en vertrouwen richting schoolbesturen noodzakelijk. Met dit wetsvoorstel wordt een stap in de goede richting gezet, nadat in 2013 de rigide norm van 1.040 uur werd ingevoerd. Tegelijkertijd vinden genoemde leden dat kwalitatief goed onderwijs het doel moet zijn, in plaats van kwantitatief voldoende onderwijs.

De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel. Deze leden vinden het met de regering van belang dat de onbevredigende regeling die pas recent van kracht geworden is, vervangen wordt door een regeling die meer recht doet aan de organisatie van het onderwijs. Zij vragen zich met name af of het wetsvoorstel in voldoende mate tegemoetkomt aan de behoefte van het onderwijs.

2. Urennorm

De leden van de VVD-fractie staan achter de flexibiliteit die een schoolnorm biedt ten opzichte van een urennorm per leerjaar. Op die manier kunnen leerlingen en scholen hun eigen tempo bepalen en ook het zwaartepunt daar leggen waar zij willen. De leden vragen wel hoe de scholen hun voortgang per leerjaar duidelijk kunnen blijven maken aan de leerling en hun ouders. Zij willen voorkomen dat er in het eindexamenjaar voor leerlingen extra druk ontstaat omdat stof nog moet worden ingehaald. Deze leden vragen voorts waarom lesuitval van docenten als argument voor vrije beleidsruimte wordt gekozen. Zij zien lesuitval door docenten als een uitzonderingssituatie. Welke situaties bestaan er binnen scholen waardoor deze flexibiliteit en vrije beleidsruimte gebruikt kan worden, die niet een negatieve maar een onderwijskundige keuze is? Kan de regering daar voorbeelden van geven?

De leden vernemen vervolgens graag een nadere toelichting op het excellentiestandpunt van de regering. Zeker gezien de toptalentenaanpak, vragen de leden naar de mogelijkheid voor scholen om zich positief te onderscheiden door meer uren aan te bieden. Hoe kunnen scholen daarvoor beloond worden? Op welke wijze kunnen zij dit soort extra uren financieren? Hoe kunnen zij zich daar zichtbaar mee maken? Mogen zij bij excellentieprogramma’s bovenop de urennorm bijvoorbeeld leerlingen die deelnemen verplichten alle overuren op school te blijven?

Hoe ziet de regering de didactische variatie – met name gericht op ICT-mogelijkheden in de toekomst waar we nu nog geen zicht op hebben – vertaald in een goede definitie? Ziet de regering bijvoorbeeld ruimte in de voorliggende wet om het volgen van een gerenommeerde Massive Open Online Course (MOOC) door excellente twaalfjarigen mogelijk te maken, zo vragen de leden van deze fractie.

Het wetsvoorstel beoogt nu de wettelijke urennorm te regelen per opleiding in plaats van per leerjaar en per leerling. De leden van de PvdA-fractie hechten eraan dat leerlingen bij hun leerproces kunnen rekenen op voldoende begeleiding, maar zijn er voorstander van dat leerlingen flexibiliteit en maatwerk wordt geboden. Het onheldere en onnodige onderscheid tussen «maatwerkuren» en «reguliere onderwijstijd» gaat nu dan ook geschrapt worden omdat elk uur onderwijstijd maatwerk moet bieden. Kan de regering zeggen dat met haar wetsvoorstel nu een definitief einde gaat komen aan het verschijnsel «ophokuren», willen deze leden weten. Voorts onderkennen de leden dat het van belang is dat scholen een beleid voeren om lesuitval tegen te gaan, maar zij hechten ook grote waarde aan nascholing waarmee docenten hun deskundigheid op peil houden en ontwikkelen. Vaak zal nascholing echter onder lestijd plaatsvinden zodat dan lesuitval dreigt. Hoe meent de regering dat scholen met dit dilemma moeten omgaan, willen de leden van deze fractie weten.

De leden van de SP-fractie vragen of de regering exact en helder kan voorrekenen waarop de huidige berekening van de onderwijstijd is gebaseerd. Mocht daarbij verwezen worden naar eerdere wettelijke normeringen van het aantal lesuren, kan regering dan aangeven op welke wijze die eerdere normeringen tot stand zijn gekomen, zo vragen deze leden. Wat is daarbij de kwalitatieve en/of pedagogische afweging geweest, willen zij voorts weten. Ook vragen zij of de regering uiteen kan zetten hoe de financiering is berekend om scholen in staat te stellen aan de wettelijke verplichtingen onderwijstijd te voldoen. In hoeverre bestaat er een kans dat met het invoeren van onderwijstijd over de gehele opleiding, individuele leerlingen substantieel minder lesuren ontvangen gedurende een schoolopleiding, vragen de aan het woord zijnde leden. De leden wijzen er op dat dit bijvoorbeeld het geval kan zijn bij leerlingen, die gedurende een schoolcarrière een overstap maken naar een andere leerweg.

De leden van de CDA-fractie verkrijgen graag een nadere toelichting in hoeverre dit wetsvoorstel uiteindelijk niet weer zal leiden tot de beruchte «ophokuren». Immers, dit fenomeen zorgde voor klagende ouders én leerlingen en was de aanleiding tot het aanscherpen van het toezicht op de urennorm. De leden wensen daarnaast een nadere toelichting op de vraag in hoeverre deze wet tegemoet komt aan de nieuwe mogelijkheden die digitalisering biedt. Kortom, is deze wet bestand tegen de tand des tijds, zo vragen zij. Deze leden willen voorts graag weten in hoeverre deze wet het mogelijk maakt om bijvoorbeeld tijds- en plaatsonafhankelijk onderwijs mee te laten tellen voor de urennorm, bijvoorbeeld via programma’s waarbij de docent op afstand mee kijkt met leerlingen, met hen kan communiceren via de computer en aanwijzingen kan geven, als begeleide onderwijstijd.

De leden van de D66-fractie constateren dat met dit wetsvoorstel de wettelijke urennorm per opleiding geregeld wordt, in plaats van per leerjaar en per leerling. Betekent dit dat per jaar bekeken wordt of een opleiding de urennorm haalt? Deze leden noemen het volgende voorbeeld: Er is halverwege het jaar lesuitval in een havo-1 klas. Moet die uitval dan gecompenseerd worden met extra lesuren in, bijvoorbeeld, havo-5 tijdens datzelfde jaar? Of kan lesuitval in havo-1 het volgende jaar bij havo-2 gecompenseerd worden? Hoe is die aanpak anders dan de «cohortbenadering», zo vragen de leden.

De leden lezen voorts dat indien bij het toezicht en de handhaving zou worden uitgegaan van cohorten, voor elk cohort gedurende de hele schoolloopbaan (nominaal vier, vijf of zes jaren) de geprogrammeerde en gerealiseerde onderwijstijd geregistreerd zou moeten worden».1 Het huidige wetsvoorstel «verplicht scholen om jaarlijks te registreren hoeveel uren onderwijstijd per leerjaar zijn geprogrammeerd en zijn gerealiseerd». Indien een havo-school volgens de benadering van dit wetsvoorstel dit vijf jaar lang doet, beschikt deze school dan niet over dezelfde gegevens als het bij de «cohortbenadering» zou hebben, zo vragen de leden van deze fractie.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen waarom gekozen wordt voor het uitgangspunt van 1000 lesuren per jaar. Waarom is niet gekozen voor een verdere verlaging van de urennorm? De leden vragen waarom de regering niet kiest voor een bandbreedte in de urennorm. Hiermee wordt immers meer flexibiliteit en ruimte voor scholen toegepast dan in het wetsvoorstel.

De leden lezen voorts dat meer maatwerk mogelijk is naar aanleiding van dit wetsvoorstel. Zo kan gekozen worden voor het «vrijspelen» van een lesuur voor een project of een ander vak voor een individuele leerling. Wordt hiermee niet alsnog het risico op «ophokuren» geïntroduceerd, aangezien het uitgangspunt van 1000 lesuren per jaar in stand blijft, willen de leden weten. Hebben scholen voldoende financiële ruimte en personeel om dit individuele maatwerk te kunnen bieden, zo vragen zij.

De leden van de SGP-fractie vragen waarom de regering in het kader van de modernisering van de onderwijstijd niet overwogen heeft het aantal uren onderwijstijd te heroverwegen, juist met het oog op het creëren van extra ruimte voor kwaliteitsverbetering. Deze leden vragen in dit kader een reactie van de regering op het feit dat Nederland wat betreft het aantal uren onderwijstijd ruim boven het OESO2-gemiddelde zit en op bevindingen die aangeven dat een reductie van het aantal uren een stimulans voor kwaliteit kan betekenen.

3. Dagennorm

De leden van de VVD-fractie willen weten of deze indeling mogelijk consequenties heeft voor de normjaartaak van leraren. Kunnen leraren in het ene jaar meer en in het andere jaar minder worden ingezet, vragen de leden. Ook willen zij weten hoe de regering oordeelt over flexibele vrije dagen voor leerlingen en experimenten daarmee.

De leden van de SGP-fractie vragen hoe het vasthouden aan 189 onderwijsdagen per jaar zich verhoudt tot de voorgestelde flexibilisering inzake de urennorm, waarmee niet langer strikt per jaar wordt getoetst. Deze leden vragen hoe voorkomen wordt dat de eis van 189 onderwijsdagen een school in problemen brengt die in een bepaald leerjaar de gemiddelde urennorm voor een leerjaar niet haalt.

4. Kwalitatieve invulling van de onderwijstijd

De leden van de VVD-fractie vragen of de regering voorbeelden kan noemen van lessen die nu niet en straks wel onder onderwijsactiviteiten kunnen vallen. Kan de regering voorts aangeven welke voorbeelden niet nu, maar ook straks niet, onder onderwijsactiviteiten vallen en extra-curriculair blijven? Hoe ziet de regering spreekuren voor docenten binnen de gestelde wettelijke kaders eigenlijk? En hoe kijkt de regering in dit kader aan tegen alle ICT-mogelijkheden? Hoe flexibel is het voorliggende wetsvoorstel voor situaties die we nu niet kunnen inschatten, vragen de leden vervolgens. Ook willen zij weten of er dan niet beter per AMvB3 gedefinieerd kan worden. Hoe verhoudt zich de definitie tot uitwerking in de inspectiekaders, willen de leden tenslotte weten.

De leden van de SP-fractie willen weten, wanneer het gaat om de kwalitatieve invulling van de lesuren, in hoeverre een docent die op loopafstand van het klaslokaal een geplande en ingeroosterde les begeleidt, onder de gestelde kwaliteitscriteria valt. Kortom, zo vragen zij, is een les onder de verantwoordelijkheid van een docent die niet in de klas is, onderwijstijd.

De leden van de SGP-fractie vragen of de regering wil toelichten wat de relatie is tussen de toenemende behoefte aan het leveren van maatwerk, die door de voorgestelde modernisering wordt gefaciliteerd, en de interpretatie van de verplichting tot geregeld schoolbezoek uit de Leerplichtwet. Onderschrijft de regering de lezing dat laatstgenoemde verplichting niet beperkt uitgelegd hoeft te worden als een aanwezigheidsplicht op school, zo vragen deze leden. Zij vragen eveneens of de regering de analyse deelt dat het aan de school is om de onderwijstijd op zodanige wijze in te vullen dat aan de wettelijke voorwaarden dienaangaande wordt voldaan en dat bij twijfel over de invulling niet de leerplichtambtenaar, maar de inspectie onderzoek dient te verrichten.

De leden vragen vervolgens of de regering wil ingaan op de situatie van leerlingen van wie bekend is dat zij permanent niet in staat zullen zijn een volledig onderwijsprogramma te volgen, maar die wel in staat zijn om een aantal dagen per week of een maximumaantal uren per dag onderwijs te volgen. Zij vragen of de wetgeving naar het oordeel van de regering voldoende is toegesneden op de situatie waarin wegens chronische aandoeningen of beperkingen permanent behoefte is aan een combinatie van zorg en onderwijs.

5. Verantwoording, toezicht en handhaving

De leden van de VVD-fractie vragen hoe de verantwoording over de lestijd aan ouders er uitziet. Is het de regering vooral te doen om lesuitval tegen te gaan en inzichtelijk te maken, zo willen de leden weten. Of gaat het ook om de innovatieve kwalitatieve invulling ervan? Is binnen Vensters voor Verantwoording ruimte voor scholen die een andere kwalitatieve invulling kunnen aantonen, zo vragen de leden.

De leden van deze fractie stemmen in met de verdeling van de urennorm over de verschillende typen schoolopleidingen maar zien wel een maatschappelijke discussie over de verhouding in leerjaren voor het vwo en het aantal leerjaren voor het vmbo en of het aantal leerjaren op het voortgezet onderwijs niet beter omgekeerd kunnen worden. Kan de regering toelichten hoe de huidige situatie ontstaan is en welke afwegingen daaraan ten grondslag lagen in het verleden? De leden vinden dit een interessant maatschappelijk thema en vernemen graag de positie van de regering in dit maatschappelijke debat.

De leden vragen voorts naar de uitzondering ten behoeve van het praktijkonderwijs. Klopt het dat, vanwege het ontbreken van landelijke examens, deze leerlingen in hun examenjaar ook 1.000 uur volgen? Klopt het dat deze leerlingen wel afrondende praktijkexamens moeten afleggen in hun laatste jaar? Kan de regering aangeven wat de overweging was om in het laatste jaar van het praktijkonderwijs ook 1.000 uur lestijd vast te stellen? Hoe zou de regering een urennorm van 700 uur voor het laatste jaar praktijkonderwijs zien? De leden vernemen graag op bovenstaande punten een reactie.

De leden van de PvdA-fractie delen de mening dat toezicht «op de vierkante millimeter» niet past bij een wettelijke urennorm die ruimte biedt voor maatwerk aan leerlingen. Iedere leerling moet een onderwijsprogramma kunnen volgen dat in overeenstemming is met de wettelijke minimumnormen. Heeft dit tevens als voordeel dat scholen scholieren die behoefte voelen aan meer begeleiding dan de urennorm nu garandeert, juist meer onderwijs kunnen bieden? Ontstaat daar dan ook financiële ruimte voor, willen de leden weten. Of zouden in dat geval extra financiële middelen nodig zijn, zo vragen zij. Ook vernemen zij graag of het toezicht dat de regering voor ogen staat, ook betekent dat agendacontrole bij leerlingen, zoals de inspectie deze in het verleden wel gebruikte om het lesaanbod te controleren, voortaan niet meer zal plaatsvinden, zo vragen de leden van voornoemde fractie.

De leden van de SP-fractie vragen wat in praktische zin het exacte verschil is tussen een schooljaar en een leerjaar. In hoeverre wordt door de onderwijsinspectie in de huidige situatie bij «iedere leerling» toegezien of er aan de onderwijstijd wordt voldaan, zoals wordt gesuggereerd in de memorie van toelichting op pagina 7? Wat verandert er dan concreet in de voorgestelde werkwijze van de onderwijsinspectie, waar het gaat om het toezicht houden op de onderwijstijd?

De leden van de D66-fractie zijn positief over de sterke positie in dit wetsvoorstel van de medezeggenschapsraad ten aanzien van onderwijstijd en kwaliteit. De inspectie zal op een school pas specifiek naar onderwijstijd kijken, wanneer de kwaliteit van die school onder de maat is, en/of er sterke signalen zijn dat de onderwijstijd niet op orde is. Kan de regering toelichten wanneer precies sprake is van «sterke signalen», zo vragen deze leden.

De leden van de ChristenUnie-fractie zijn het eens met het bieden van meer ruimte aan scholen en geen toezicht «op de vierkante millimeter». Er wordt gekozen voor toezicht per schooljaar en niet per cohort. Het is begrijpelijk dat niet gekozen wordt voor registratie per cohort vanwege de hoge administratieve lasten. Door de nieuwe systematiek moeten scholen alsnog per schooljaar de geprogrammeerde en gerealiseerde onderwijstijd administreren. Hiermee nemen de administratieve lasten in vergelijking met de huidige situatie toch niet af, zo vragen de leden. Het wetsvoorstel gaat uit van de normatieve omvang van verschillende onderwijsprogramma’s. Is het niet eenvoudiger om aan scholen over te laten hoe zij dit verantwoorden, merken deze leden op. De leden vinden het belangrijk dat scholen die goed presteren, niet afgerekend worden op het aantal gerealiseerde lesuren. Ook de regering merkt op dat voor de inspectie geen aanleiding is om specifiek toezicht te houden op onderwijstijd is bij goed presterende scholen. In het recente verleden zijn enkele kwalitatief goede scholen echter geconfronteerd met forse boetes. Deelt de regering het standpunt dat deze scholen niet gestraft mogen worden? Zou enige coulance niet op zijn plaats zijn voor deze scholen, zo vragen de leden.

De leden van de SGP-fractie hebben veel waardering voor het feit dat de regering expliciet een marge van onzekerheid accepteert als consequentie van de gemaakte keuze inzake het toezicht. Deze leden vragen of de regering wel kan bevestigen dat, hoewel het toezicht zich niet zal richten op de naleving van de urennorm op cohortniveau, de juridische norm voor een cohort onverkort van toepassing is. Zij vragen of de regering de mogelijkheid open laat dat de overheid sancties kan treffen wegens tekortkomingen in de naleving van de urennorm op cohortniveau, wanneer daarvoor op de een of andere manier gegronde aanwijzingen bestaan. Deze leden zouden het onwenselijk vinden dat van het wetsvoorstel de suggestie uitgaat dat scholen ten aanzien van een cohort op geen enkele wijze meer vatbaar zijn voor extern toezicht, ook niet wanneer naderhand tekortkomingen zouden kunnen worden aangetoond.

De leden vragen hoe bij de beoordeling of over alle leerjaren voldoende onderwijstijd is gerealiseerd rekening gehouden wordt met leerlingen voor wie bijvoorbeeld wegens excellentie een verkorting van het onderwijsprogramma mogelijk is. Deze leden vragen waarom bij de voorgestelde urennormen niet de bepaling is opgenomen dat bepaalde factoren tot reductie van het aantal uren kunnen leiden. Deze leden vragen de regering in dit verband in te gaan op de situatie waarin speciale klassen een verkort programma volgen.

6. Administratieve lasten

De leden van de VVD-fractie vinden het van belang dat de kwaliteit van onderwijs voorop staat. Daarom zijn zij ingenomen met het feit dat scholen de mogelijkheid tot maatwerk krijgen, en dat regeldruk bij de school wordt weggehaald. Zij vragen wel of deze regeldruk die door de scholen ervaren werd, deels niet een subjectieve regeldruk is. Niet voor niets gaat de Onderwijsraad in een van haar onderzoeken gericht op zoek naar «van wie moet wat». De leden vragen welke administratieve regeldruk voor de scholen werkelijk vanuit Den Haag gegeven werd (en die nu niet meer gegeven wordt) en welke regeldruk door schoolbesturen aan hun eigen schoolleiders is door vertaald. De leden verwijzen voor deze vraag ook naar hetgeen gesteld wordt in paragraaf 6 van de memorie van toelichting. Hoe voorkomt de regering dat deze last bij docenten komt te liggen, zo willen de leden van deze fractie weten.

Deze leden van de SP-fractie wijzen erop dat toezicht en handhaving van de onderwijstijd in het onderhavige wetsvoorstel uitgaat van de geprogrammeerde en gerealiseerde onderwijstijd per schooljaar4. In hoeverre is er dan werkelijk sprake van een «beperkte verlichting» van de administratieve lasten, «omdat de normen voor de onderwijstijd niet langer per leerjaar zullen gelden, maar per opleiding»5? Kan de regering toelichten wat dan het concrete verschil bij de handhaving in de praktijk is, zo vragen de aan het woord zijnde leden.

De leden van de CDA-fractie wijzen op het antwoord van de regering op kritische vragen van de Raad van State over de onderwijstijd, namelijk dat de inspectie geprogrammeerde en gerealiseerde onderwijstijd zal monitoren, zodat niet pas aan het einde van de cyclus duidelijk is of er genoeg uren zijn gehaald of niet. De leden willen graag een nadere toelichting hoe vaak de onderwijsinspectie die gaat monitoren bij scholen. Ook vragen deze leden een nadere toelichting in hoeverre dit een verhoging van de lastendruk met zich meebrengt voor scholen. Kan hiervoor hetzelfde systeem gebruikt worden als in de huidige situatie, kortom: is de registratie van de geprogrammeerde en gerealiseerde uren door de scholen makkelijker dan in het oude systeem, zo willen de leden weten.

De leden van de D66-fractie lezen dat het belang van wettelijke onderwijstijdnormen niet ter discussie staat. Deze leden willen weten of overwogen is de urennorm onderwijstijd af te schaffen. Wat zouden daarvan de gevolgen zijn voor de administratieve lasten van scholen, zo vragen deze leden.

7. Draagvlak

Op schoolniveau moeten professionals en medezeggenschapsraad afspraken maken over het soort onderwijsactiviteiten dat meetelt als onderwijstijd. Hoe vaak, zo vragen de leden van de PvdA-fractie, komt het voor dat daarover geen overeenstemming wordt bereikt.

De scholierenorganisatie LAKS heeft een belangrijke rol gespeeld in de discussie over de urennorm voor de onderwijstijd. De leden menen dat het oordeel van deze organisatie voor en door scholieren veel zegt over het draagvlak van het wetsvoorstel binnen het onderwijsveld. Hoe heeft deze organisatie geoordeeld over het wetsvoorstel, zo vragen de leden.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of schoolbesturen in Caribisch Nederland zijn geconsulteerd over dit wetsvoorstel. Zo ja, is er draagvlak voor dit wetsvoorstel? Is het voorstel voor modernisering van de normen voor onderwijstijd voldoende passend en werkbaar voor schoolbesturen in Caribisch Nederland, aldus de leden van deze fractie.

8. Uitvoering en Handhaving

De leden van de VVD-fractie vragen wat de regering gaat doen met incidenten die negatief zijn voor leerlingen. Als dat in de media verschijnt en er komen Kamervragen over, is de regering daar dan verantwoordelijk voor of wordt die verantwoordelijkheid over de invulling bij de scholen en de medezeggenschapsraad gelegd? In hoeverre is er nog een kans tot ingrijpen en in hoeverre acht de regering dat uiteindelijk wenselijk? Of is zij, met deze leden, bereid om te zeggen dat dat aan de scholen zelf is en dat ouders en leraren zich daar in moeten mengen en niet per se de rijksoverheid?

De leden van de PvdA-fractie zijn tevreden met de benadering van «high trust, high penalty», die de regering bij de handhaving voor ogen staat. Welke vormen kan de high penalty zoal aannemen indien het onverhoopt op een school toch mis mocht gaan, zo vragen deze leden.

In hoeverre biedt dit wetsvoorstel een oplossing voor bijvoorbeeld krimpregio’s, zo vragen de leden van de CDA-fractie, waarbij scholen op nieuwe manieren met elkaar willen samenwerken, bijvoorbeeld door de leerling een deel van de lessen op een andere school te laten plaatsvinden.

Artikelsgewijs

Onderdeel A

De leden van de SGP-fractie vragen welke uitleg de regering, gelet op de inhoud en strekking van het wetsvoorstel, toekent aan de bepaling «in schooltijd verzorgd» uit de genoemde wettelijke voorschriften. Zij menen dat deze bepaling onduidelijkheid kan oproepen, zeker wanneer in toenemende mate behoefte ontstaat om gebruik te maken van de mogelijkheden om maatwerk in onderwijsprogramma’s te bieden. Deze leden vragen waarom de regering gelet op de bedoeling van het wetsvoorstel en de samenhang met de voorgestelde bepalingen niet besloten heeft dit onderdeel te laten vervallen.

De leden van de SGP-fractie vernemen graag welke voornemens de regering heeft ten aanzien van de vereenvoudiging van het huidige artikel 6g, vierde lid. Zij vragen of de regering in het kader van de vereenvoudiging van plan is niet langer het aantal onderwijsvrije dagen dat rondom de zomervakantie gepland kan worden te reguleren.

De leden van de SGP-fractie vragen of uit het voorgestelde zesde lid voldoende spreekt dat het niet betreft de leerjaren van leerlingen uit een cohort, maar de leerjaren van een schoolsoort.

De voorzitter van de commissie, Wolbert

De adjunct-griffier van de commissie, Boeve