Gepubliceerd: 9 november 2015
Indiener(s): Loes Ypma (PvdA)
Onderwerpen: huisvesting organisatie en beleid
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-34007-8.html
ID: 34007-8

Nr. 8 VERSLAG

Vastgesteld 9 november 2015

De vaste commissie voor Veiligheid en Justitie, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen. Onder het voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen voldoende zullen zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het voorstel van wet genoegzaam voorbereid.

Inhoudsopgave

I

Algemeen

1

     

1.

Inleiding en aanleiding

2

2.

Overzicht van voorgaande maatregelen en behoefte aan verfijnde instrumenten

4

3.

Hoofdlijnen van wetsvoorstel

6

4.

Verhouding tot Grondwet en EVRM

10

5.

Overwogen alternatieven

10

6.

Bestuurlijke en financiële gevolgen

11

7.

Consultaties

12

8.

Overig

13

     

II

Artikelsgewijs

13

I ALGEMEEN

De leden van de VVD-fractie hebben met grote interesse en een positieve grondhouding kennisgenomen van het initiatiefvoorstel van wet van het lid Tellegen tot wijziging van de Gemeentewet in verband met de aanpak van woonoverlast (hierna: het initiatiefwetsvoorstel). Zij prijzen de initiatiefnemer ervoor dat zij tijd en arbeid heeft ingezet om met grote ijver het recht van initiatief uit te oefenen. Ook met de inhoudelijke vormgeving van het initiatiefwetsvoorstel zijn zij veelal content. Met de initiatiefnemer zijn zij van mening dat woonoverlast een grote impact heeft op het leven van slachtoffers. Het woongenot kan er in grote mate door worden aangetast. Ernstige woonoverlast heeft directe gevolgen voor het gevoel van veiligheid van betrokkenen in hun directe leefomgeving. Op basis van ervaringen van personen die in de praktijk met woonoverlast te maken hebben, stellen voornoemde leden vast dat thans onvoldoende concrete handvatten zijn om woonoverlast daadwerkelijk en daadkrachtig aan te pakken. Zij zijn dan ook van mening dat het noodzakelijk is om te voorzien in deze leemte. Zij hebben nog enkele korte vragen dan wel opmerkingen.

De leden van de PvdA-fractie hebben met bijzondere belangstelling kennisgenomen van het voorliggende initiatiefwetsvoorstel. Deze leden weten dat woonoverlast een hardnekkig probleem is dat voor te veel burgers het woongenot ernstig kan verstoren. Zij verwijzen daarbij naar de nota van het lid Kuiken die reeds in 2009 in het Zwartboek Burenoverlast (2009D46030) over dit onderwerp schreef.

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het voorliggende initiatiefwetsvoorstel. Zij waarderen het voorstel en hebben verschillende vragen.

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van onderhavig initiatiefwetsvoorstel. Zij complimenteren de initiatiefnemer met het doen van dit voorstel en de verrichte werkzaamheden tot op heden.

De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het initiatiefwetsvoorstel. De genoemde leden waarderen de inzet van de initiatiefnemer om te bezien of meer mogelijkheden beschikbaar zijn om woonoverlast effectief aan te pakken. Deze leden zijn van mening dat woonoverlast door zowel burgers, overheid als wooncorporaties moet worden aangepakt. Een juiste mix van preventie, toezicht en handhaving moet overlast zoveel mogelijk voorkomen. Zij verwelkomen het principe van subsidiariteit en het strafrecht als ultimum remedium in dit voorstel. Deze leden hebben een aantal vragen over hetgeen de initiatiefnemer concreet voorstelt.

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben kennisgenomen van het onderhavige initiatiefwetsvoorstel. Zij staan welwillend tegenover de gedachte om alternatieven te introduceren om woningsluiting te voorkomen en woonoverlast eerder aan te kunnen pakken. Zij hebben echter belangrijke vragen over de wijze waarop dit in dit initiatiefwetsvoorstel wordt vormgegeven.

De leden van de SGP-fractie hebben met belangtelling kennisgenomen van het initiatiefwetsvoorstel. Zij delen de inzet om woonoverlast te bestrijden, maar vragen of het initiatiefwetsvoorstel de juiste verantwoordelijkheidsverdeling tussen overheid en burgers hanteert, zeker vanuit het liberale perspectief van de initiatiefnemer.

1. Inleiding en aanleiding

De leden van de PvdA-fractie lezen in de memorie van toelichting (hierna: MvT) dat de initiatiefnemer van mening is dat het uit huis plaatsen van overlastgevers een te zware optie is waarmee het probleem slechts wordt verplaatst. Kan zij hier nader op ingaan? Acht zij de wettelijke mogelijkheden overlastgevers uit huis te plaatsen ineffectief en mogelijk ongewenst?

De leden van de SP-fractie zijn het met de initiatiefnemer eens dat overlast een ingrijpend en hardnekkig probleem kan zijn. De initiatiefnemer stelt dat de overheid altijd aan de kant van de slachtoffers van overlast moet staan. De genoemde leden vragen hoe dat zich verhoudt tot kinderen en volwassenen die onbewust overlast kunnen veroorzaken. Denk hierbij aan huilende baby’s of psychiatrisch patiënten. Deze leden vragen in hoeverre het voorliggende initiatiefwetsvoorstel rekening houdt met het verschil tussen bewust of opzettelijk en onbewust of niet-opzettelijk veroorzaakte overlast.

De leden van de CDA-fractie steunen het uitgangspunt dat woonoverlast effectief dient te worden bestreden. Goedwillenden hoeven niet nodeloos de dupe te zijn van onfatsoenlijk, hufterig, vervuilend en overlastgevend gedrag. Woonoverlast is een ernstig maatschappelijk probleem. Deze leden kunnen zich voorstellen dat de initiatiefnemer haar besluit om onderhavig initiatiefwetsvoorstel voor te zetten mede heeft laten inspireren door een uitzending van Zembla op 30 september 2015. Deze uitzending bevestigt nogmaals dat één op de drie Nederlanders last heeft van de buren en dat gemeenten en woningbouwcorporaties het aantal burenruzies zien toenemen. Deze leden hebben echter wel enige vragen en twijfels over de wijze waarop onderhavig initiatiefwetsvoorstel een bijdrage levert in de bestrijding van woonoverlast. Kernpunt van dit bezwaar is erin gelegen dat zij ervoor willen waken de burgemeester in te zetten als politieagent bij allerhande huis, tuin- en keukenakkefietjes. Evenzo delen zij de zorgen van de Raad van State over de inzet van financiële middelen die bedoeld zijn voor handhavingscapaciteit in gemeenten. De genoemde leden hopen dat de initiatiefnemer op een aantal punten bereid is het voorstel aan te passen, te weten de objectiveerbaarheid van de klacht, het voortdurende karakter van de overlast en de mate van ernstige verstoring. Ook vragen zij aandacht voor het risico dat slechts één belanghebbende de burgemeester kan verzoeken om in te grijpen.

De leden van de ChristenUnie-fractie lezen in de MvT dat één op de drie Nederlanders te maken zou hebben met woonoverlast. Volgens het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid (hierna: CCV) heeft slechts vijf procent vaak te maken met overlast van buren. Kan de initiatiefnemer inzicht geven in de precieze omvang van het probleem van ernstige burenoverlast? De genoemde leden vragen of er in ervaren woonoverlast een verschil bestaat tussen de (sociale)huur- en koopsector? Heeft de initiatiefnemer gesproken met vertegenwoordigers van bewoners in de koopsector, zoals verenigingen van eigenaren (hierna: VvE) of de Vereniging Eigen Huis (hierna: VEH)?

De voornoemde leden vragen nadere toelichting op de inzet van een (vrijblijvende) waarschuwing door de lokale overheid. Zij lezen in de MvT dat dit middel niet effectief genoeg zou zijn. Kan de initiatiefnemer dit onderbouwen? Hoe verhoudt deze opmerking zich tot de constatering in het aangehaalde rapport van M. Vols dat «uit onderzoek blijkt dat het sturen van een waarschuwing volgens gemeenteambtenaren in veel gevallen voldoende is om de woonoverlast te stoppen»? Heeft de initiatiefnemer overwogen de (vrijblijvende) bestuurlijke waarschuwing een formele grondslag te geven?

De leden van de SGP-fractie lezen dat de initiatiefnemer zich bekent als aanhanger van het liberale schadebeginsel. Zij vragen een nadere toelichting op de toepassing van dit beginsel in het initiatiefwetsvoorstel, vooral de vraag wanneer overlast als probleem wordt aangemerkt. Is het zo dat het voorstel niet van toepassing is op situaties waarin overlast van bijvoorbeeld burenruzies min of meer beperkt blijft tot de bij de ruzies betrokken buren? Deze leden vragen eveneens op welke wijze deze overtuiging samenhangt met de visie op de omvang van de rol van de overheid. Zij lezen dat de initiatiefnemer het geen probleem vindt wanneer de civielrechtelijke bescherming vervangen zou worden door bestuursrechtelijke bescherming als dat effectiever blijkt. Deze leden vragen waarom enkel op basis van effectiviteit besloten zou moeten worden tot het vergroten van de rol van de overheid door het uitbreiden van bestuurlijke bevoegdheden. Staat vanuit liberaal perspectief niet de vraag naar de verantwoordelijkheidsverdeling voorop, waarbij allereerst als voorwaarde geldt dat burgers voorzien moeten worden van adequate civielrechtelijke mogelijkheden om hun eigen belang te beschermen? Is in het kader van het schadebeginsel niet evenzeer relevant dat burgers niet te gemakkelijk hun probleem op de gemeenschap mogen afwentelen en dat het belangrijk is om de rol van de overheid beperkt te houden?

2. Overzicht van voorgaande maatregelen en behoefte aan verfijnde instrumenten

De leden van de PvdA-fractie vragen of de initiatiefnemer de mening deelt dat het toevoegen van weer een nieuw wettelijk instrument bovenop het grote aantal bestaande instrumenten, niet per se betekent dat die woonoverlast ook daadwerkelijk wordt verminderd. Waar deze leden op duiden is dat deze instrumenten ook daadwerkelijk gebruikt en gehandhaafd moeten worden. Wat is de mening van de initiatiefnemer op dit punt?

Acht de initiatiefnemer het gebruik en handhaving van bestaande instrumenten afdoende? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom voegt zij er dan een nieuw instrument aan toe? Heeft de initiatiefnemer de indruk dat de Handreiking Aanpak woonoverlast en verloedering (Kamerstuk 28 684, nr. 278) er aan heeft bijgedragen dat gemeenten beter op de hoogte zijn geraakt van het bestaande instrumentarium voor de aanpak van woonoverlast? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zo nee, waarom niet?

De initiatiefnemer noemt terecht niet-wettelijke instrumenten, zoals buurtbemiddeling en mediation. Is zij op de hoogte van de effectiviteit van dergelijke instrumenten en de mate waarin die kunnen voorkomen dat verdergaande wettelijke instrumenten waaronder de voorgestelde gedragsaanwijzing nodig zijn? Wat vindt zij bijvoorbeeld van de Wijkgerichte Woonoverlastnetwerken in de gemeente Utrecht? Deelt zij de mening dat het inzetten van gedragsaanwijzingen als ultimum remedium in feite slechts een noodgreep is die, als het gaat om het blijvend voorkomen van verdere overlast, suboptimaal is ten opzichte van meer de-escalerende niet-wettelijke instrumenten?

De genoemde leden wijzen op de in de MvT aangehaalde aanbeveling uit de nota Zwartboek Burenoverlast om een tijdelijke uithuiszetting van overlastveroorzakers te onderzoeken en de reactie van de regering daarop dat dat al mogelijk zou zijn. Deelt de initiatiefnemer de mening dat het tijdelijk uithuisplaatsen van overlastgevers, bijvoorbeeld na het niet nakomen van de door haar voorgestelde gedragsaanwijzing en bij het voortduren van ernstige overlast, er aan zou kunnen bijdragen dat de overlast vermindert en ook tot gevolg kan hebben dat het definitief uithuisplaatsen van overlastgevers kan worden voorkomen? In dat kader zouden deze leden de woorden van de initiatiefnemer willen aanhalen waarin zij terecht stelt dat de burgemeester op grond van artikel 174a Gemeentewet (Wet Victoria) kan overgaan tot sluiting van de woning, maar dat zal niet altijd mogelijk zijn, omdat de criteria van de Wet Victoria (verstoring openbare orde) anders en beperkter zijn dan die van de gedragsaanwijzing (ernstige hinder voor omwonenden). Welke mogelijkheden ziet de initiatiefnemer tot een tijdelijk huisverbod? Wat zijn de mogelijke juridische barrières om een tijdelijk huisverbod voor overlastgevers in te voeren en hoe kunnen die barrières worden weggenomen? Zo nee, waarom niet?

De leden van de SP-fractie zouden graag een uitgebreid overzicht zien van de preventieve maatregelen die nu door een verhuurder, woningeigenaar (particulier of corporatie) of gemeente kunnen worden genomen om overlast te voorkomen. De genoemde leden vragen ook hoe vaak buurtbemiddeling, mediation en andere vormen van kleinschalige, buurtgerichte oplossingen worden ingezet. Tevens vragen zij waarom de maatregelen uit de Wet Victor weinig worden gebruikt. Het is voorts de vraag of gemeenten inmiddels beter op de hoogte zijn van alle maatregelen die reeds genomen kunnen worden. Wordt de geactualiseerde handreiking voor gemeenten in de optiek van de initiatiefnemer voldoende onder de aandacht gebracht bij gemeenten? Zo nee, wat doet het voorliggende initiatiefwetsvoorstel hieraan?

De leden van de CDA-fractie bedanken de initiatiefnemer voor de verhelderende weergave van de wetsgeschiedenis ten aanzien van de bestrijding van woonoverlast. Terecht merkt de initiatiefnemer op dat de meeste maatregelen zien op het aanpakken van misstanden in de straat of gebruik van de woning. Deze leden vragen de initiatiefnemer of zij de analyse deelt dat de grens in de wetgeschiedenis qua overheidsingrijpen lijkt te liggen bij het gedrag van bewoners dat als overlastgevend wordt ervaren. Voor dat laatste bestaat reeds de mogelijkheid voor de burger om civielrechtelijk de gang naar de rechter te maken dan wel bij ernstigere gevallen aangifte te doen om een strafrechtelijk traject op gang te brengen. De genoemde leden vragen de initiatiefnemer hoe zij denkt over de rol van de buitengewoon opsporingsambtenaar (hierna: BOA) in de aanpak van woonoverlast en of een uitbreiding van diens rol of takenpakket tegemoet zou kunnen komen aan de wens van de initiatiefnemer om toezicht en handhaving te kunnen toepassen op lichtere vormen van overlast. Ook vragen deze leden naar de uitkomsten en analyses van de Taskforce Woonoverlast. Wat is de mening (geweest) van deze speciaal ingerichte taskforce over de maatregelen en beoogde reikwijdte in onderhavig initiatiefwetsvoorstel?

De voornoemde leden merken dat de initiatiefnemer in haar toelichting summier ingaat op het belang van mediation, buurtbemiddeling en onderlinge toenadering alvorens de overheid in beeld komt om conflicten op te lossen. Deelt de initiatiefnemer volmondig het uitgangspunt van het Nederlands Genootschap van Burgemeesters (hierna: NGB) dat iedereen in de eerste plaats zelf de buren moet aanspreken op hun gedrag? Hoe ziet de initiatiefnemer de intentie van de regering om op korte termijn enkele wetsvoorstellen met betrekking tot mediation in het bestuursrecht aan de Kamer te zenden in relatie tot de bestuursdwang die aan de burgemeester wordt toegekend in onderhavig voorstel? Is dat niet strijdig met elkaar: het bevorderen van mediation vanuit de gemeente tegelijkertijd met het creëren van de mogelijkheid voor burgers om de burgemeester in te schakelen om burenruzies met dwang te beslechten? Deze leden vragen of de initiatiefnemer hierover contact heeft gehad met de initiatiefnemer van het inmiddels ingetrokken initiatiefwetsvoorstel over mediation of met de Minister van Veiligheid en Justitie. Zo ja, wat is daaruit voortgekomen.

Tenslotte vragen de genoemde leden wat de relatie is met de eveneens bij de Kamer aanhangige Wijziging van de Wet bijzondere maatregelen grootstedelijke problematiek en de Huisvestingswet naar aanleiding van de evaluatie van de Wet bijzondere maatregelen grootstedelijke problematiek (Kamerstuk 33 797). Waar vullen beide wetsvoorstellen elkaar aan en waar zitten beide wetsvoorstellen elkaar in de weg? Ook zijn deze leden benieuwd of bij een evaluatie van onderhavig initiatiefwetsvoorstel ook het (toekomstig) gebruik van de hierboven genoemde wet wordt meegenomen.

De leden van de D66-fractie lezen dat het voorstel beoogt effectiever en meer proportioneel woonoverlast aan te pakken. Op dit moment kan de overheid een bestuurlijke waarschuwing geven of een overlastgever uit huis plaatsen. De genoemde leden vragen waaruit blijkt dat de bestuurlijke waarschuwing te licht is en vaak geen effect heeft. Ook vragen zij naar de noodzaak van het voorstel, nu blijkt dat gemeenten niet op de hoogte zijn van de vele mogelijkheden die zij al hebben om woonoverlast aan te pakken. Ziet de initiatiefnemer ruimte om gemeenten eerst de reeds beschikbare mogelijkheden om woonoverlast aan te pakken, te laten benutten of meent de initiatiefnemer dat die mogelijkheden sowieso onvoldoende zijn?

Daarnaast noemt de Afdeling Advisering van de Raad van State civielrechtelijke mogelijkheden om woonoverlast aan te pakken. Op die manier zou coöperatie ontstaan tussen de gemeente, de burger en de woningbouwcorporatie. In hoeverre heeft de initiatiefnemer deze civielrechtelijke mogelijkheden meegenomen in de voorbereiding van dit voorstel?

De leden van de SGP-fractie vragen of de initiatiefnemer in het kader van het overzicht ook in wil gaan op de aanscherping van de Woningwet als gevolg van de Wijziging van de Woningwet in verband met het versterken van het handhavingsinstrumentarium (Kamerstuk 33 798). Deze leden merken op dat het criterium leefbaarheid momenteel al in de wet is opgenomen. Zij vragen waarom de toelichting het schoonhouden van een portiek als voorbeeld vermeldt, terwijl deze situaties bij ernstige problemen ook op grond van de leefbaarheid aangepakt kunnen worden. Deze leden vragen waarom de dreiging van overname van beheer onvoldoende zou zijn om deze situaties te kunnen bestrijden. De genoemde leden vragen wat de initiatiefnemer ervan vindt dat de gemeente geen bestuursdwang kan toepassen in situaties waarin de gemeente een ernstig vermoeden heeft dat sprake is van het telen, bereiden, bewerken, verwerken of vervaardigen als bedoeld in de Opiumwet en waarin geen sprake is van gevaarzetting. Deze leden vragen in hoeverre het wenselijk geacht wordt gemeenten te ondersteunen met het aanvullen van het handhavingsinstrumentarium, zodat ook in deze situaties overlast kan worden aangepakt.

3. Hoofdlijnen van wetsvoorstel

De leden van de VVD-fractie constateren dat het initiatiefwetsvoorstel voorziet in de introductie van een gedragsaanwijzing die door de burgemeester aan de overlastgevende kan worden opgelegd. Deze leden gaan ervanuit dat, alvorens hieraan wordt toegekomen, een heel traject van het doen van verzoeken, praten en bemiddeling is doorlopen. De overlastgevende heeft dan blijkbaar gedurende dat proces geen blijk gegeven van een coöperatieve houding waarmee de overlast kan worden gestopt. Wat maakt dat de initiatiefnemer een groot vertrouwen heeft dat de overlastgevende in dat stadium van het proces wel de gedragsaanwijzing zal naleven? Zit dat enkel en alleen in het feit dat de gedragsaanwijzing wordt opgelegd in de vorm van een last onder bestuursdwang of een last onder dwangsom? Hoe kijkt initiatiefnemer voorts aan tegen de handhaafbaarheid van een opgelegde gedragsaanwijzing? Op welke wijze wordt gecontroleerd of degene aan wie de gedragsaanwijzing is opgelegd zich eraan houdt? Kan een inschatting worden gegeven van tijd, inzet en middelen die met de handhaving van een opgelegde gedragsaanwijzing zullen samenhangen? Aan welke vereisten moet worden voldaan om tot de conclusie te kunnen komen dat sprake is van «ernstige hinder» als bedoeld in het voorgestelde artikel 151d Gemeentewet?

Uit de praktijk hebben de genoemde leden het signaal gekregen dat het positief zou zijn als ook een «niet-woonruimte» onder de reikwijdte van deze wet zou vallen. Ook vanuit een «niet-woonruimte», zeker als deze is gelegen nabij woonruimte, kan immers woonoverlast worden veroorzaakt. Hoe kijkt initiatiefnemer hier tegenaan? Welke juridische en praktische voor- en nadelen zou deze uitbreiding van de reikwijdte kunnen hebben?

De leden van de PvdA-fractie vragen hoe in het geval van verbaal geweld of de door de initiatiefnemer genoemde bedreigingen en intimidatie bestuursdwang kan helpen. Aan welke maatregelen moeten de genoemde leden denken als het gaat om het toepassen van bestuursdwang bij dergelijke vormen van overlast? In hoeverre is het in beslagnemen van huisdieren, geluidsinstallaties of verwijderen van vuilnis niet al mogelijk met de instrumenten in reeds bestaande wet- en regelgeving?

De leden van de SP-fractie constateren dat een lokale overheid een overlastgever al een waarschuwing kan geven. Ook al is deze vrijblijvend, het heeft in sommige gevallen wel effect. De genoemde leden vragen aan de initiatiefnemer waarom de waarschuwing soms wel en soms niet effectief is. Deze leden zijn van mening dat eerst niet-juridische middelen moeten worden benut voordat er eventueel overgegaan kan worden tot juridische maatregelen. Juridificering kan in sommige gevallen een oplossing zelfs in de weg staan of een situatie laten escaleren. De voornoemde leden vragen de initiatiefnemer hierop in te gaan. In hoeverre kan het opleggen van een bestuurlijke dwangsom een situatie tussen bijvoorbeeld buren verergeren?

Het voorliggende initiatiefwetsvoorstel introduceert een specifieke gedragsaanwijzing en een last onder bestuursdwang. De genoemde leden willen weten of deze maatregelen opeenvolgend, tegelijkertijd of apart in kunnen worden gezet. Is hierin nog een bepaalde volgorde verplicht? Daarnaast vernemen deze leden graag wat er precies onder een specifieke gedragsaanwijzing kan vallen. Daaruit volgt de vraag wie controleert of de gekozen gedragsaanwijzing proportioneel is en of deze goed wordt opgevolgd. Deze leden vragen of de voorliggende maatregelen gelden per huishouden of per bewoner. Tevens vragen zij of de maatregelen ook kunnen worden ingesteld voor een complex of bijvoorbeeld voor meerdere woningen in dezelfde flat als meerdere mensen dezelfde overlast veroorzaken. Vervolgens is de vraag of er een verschil is tussen de behandeling van huurders en van huiseigenaren. Dat zouden zij ongewenst vinden. Zij zien daarom graag een toelichting van de initiatiefnemer.

De leden van de SP-fractie constateren dat een burgemeester alleen kan overgaan tot het inzetten van de voorliggende maatregelen als er een verordening is in de betreffende gemeente. Deze leden vragen in hoeverre gemeenten verplicht zijn een dergelijke verordening op te stellen. Daarnaast vragen zij wat de rol van gemeenteraad is in het hele traject. Stelt de gemeenteraad slechts de verordening vast of heeft hij meerdere bevoegdheden? Is het mogelijk dat een gemeente wel in de verordening opneemt gebruik te willen maken van een bestuurlijke boete, maar niet van een gedragsaanwijzing of andersom? Een gemeenteraad kan volgens de toelichting van de initiatiefnemer de mogelijkheid van specifieke gedragsaanwijzingen opleggen. De vraag van de genoemde leden is in hoeverre gemeenteraadsleden inzage hebben in het dossier van de overlastgever en het slachtoffer van de overlast. Deze leden waken voor de privacy van bewoners en zien daarom graag een toelichting hoe het er in de praktijk precies uit zal zien.

Daarbij volgt de vraag in hoeverre de privacy is gewaarborgd als een bewoner het niet eens is met de beslissing en gebruik maakt van beroep- en bezwaarmogelijkheden in diezelfde gemeente. De voornoemde leden vragen hoe de initiatiefnemer dat voor ogen ziet.

Deze leden vragen ook welke termijnen er gelden voor de verschillende maatregelen die door de initiatiefwet worden mogelijk gemaakt. Kan de initiatiefnemer ingaan op de beslismomenten en de verschillende maatregelen met de daarbij behorende bezwaartermijnen vanaf het moment van het melden van overlast door een bewoner tot het oplossen hiervan. Is het overigens mogelijk dat een bewoner zelf een verzoek bij de burgemeester indient of dient dit altijd via een bepaalde instantie te gebeuren? Zo ja, welke?

De leden van de CDA-fractie vragen de initiatiefnemer haar voorstel op een aantal punten aan te passen, te weten de objectiveerbaarheid van de klacht, het voortdurende karakter van de overlast en de mate van ernstige verstoring. Ook vragen zij aandacht van de initiatiefnemer voor het risico dat slechts één belanghebbende de burgemeester kan verzoeken om in te grijpen. De genoemde leden menen dat ingrijpen van de burgemeester door gebruikmaking van bestuursdwang alleen gerechtvaardigd zou moeten zijn bij niet alleen ernstige maar ook voortdurende overlast. In de reactie op het advies van de Raad van State stelt de initiatiefnemer het eens te zijn dat het bestuur een dossier moet opbouwen voordat een besluit kan volgen. Dossieropbouw vergt dus, zo vragen deze leden de initiatiefnemer, dat sprake is van in elk geval meer dan één incident. Indien iedere enkele vorm van overlast de burger in staat stelt de burgemeester zich te laten buigen over het inzetten van bestuursdwang, zal dat de bestuurslast ernstig verzwaren. In dat kader vragen deze leden de initiatiefnemer om een reactie op een in Trouw verschenen artikel over het toegenomen takenpakket van burgemeesters (De Verdieping, 5 november 2015, «Een burgervader neemt zijn mensen mee»). Bovendien vragen zij aan de initiatiefnemer of onderhavig initiatiefwetsvoorstel niet ten onrechte het beeld creëert dat de burger bij iedere verstoring van het woongenot bij de overheid aan kan kloppen in plaats van eerst zelf te zoeken naar oplossingen. Deelt initiatiefnemer deze opvatting en de eventuele risico’s die hieraan verbonden zijn? Welke risico’s zijn dat volgens haar? Is zij bereid het voorstel zo aan te passen dat sprake moet zijn van meerdere incidenten («ernstig en voortdurende overlast») voordat de burgemeester überhaupt benaderd kan worden alsmede gebruik kan maken van bestuursdwang?

Deze leden vragen of ook als wettelijk criterium zou moeten gelden «wanneer de openbare orde of leefbaarheid van de buurt in het geding is» dan wel dat klachten kunnen worden ingediend door minimaal twee bewoners en nooit één enkele bewoner. Deelt de initiatiefnemer de mening dat anders de overheid te veel treedt in het private domein van burgers, dit terwijl geen enkele andere burger overlast ervaart van de veronderstelde overtreder? Het zou volgens deze leden ook kunnen voorkomen dat de burgemeester verstrikt raakt in een burenruzie of persoonlijk conflict tussen burgers onderling. Aan dit punt koppelen deze leden tevens hun wens of onderhavig initiatiefwetsvoorstel meer waarborgen kan bieden ten aanzien van de objectiveerbaarheid van de klachten. Deelt de initiatiefnemer de wenselijkheid hiervan, zoals ook door de Raad van State is benoemd? Hoe kan hieraan worden tegemoet worden gekomen in onderhavig voorstel? Deze leden noemen zelf als vereisten de rapporten van de woningbouwvereniging, politie, BOA en bewonersvereniging als voorbeeld. Deelt de initiatiefnemer de mening dat een dergelijk vereiste nodig is om te voorkomen dat de burgemeester niet enkel af gaat op de persoonlijke ervaring (en mogelijk insinuatie) van één enkele bewoner.

De leden van de CDA-fractie merken op dat initiatiefnemer aangeeft dat de burgemeester geen gebruik kan maken van zijn bevoegdheid voor een ander doel dan waarvoor deze is bedoeld en zij noemt daarbij concreet het op religieuze gronden afdwingen van de zondagsrust. Echter, zo leggen deze leden haar voor, het kan wel degelijk voorkomen dat ernstig overlast veroorzakend gedrag erin gelegen kan zijn om de betreffende buur of buren met succes te storen in de beleving van diens zondagsrust of een andere verstoring van religieus ervaren woongenot. Deelt de initiatiefnemer de mening dat het in die situaties ook onder de reikwijdte van de bevoegdheid van de burgemeester valt om op te treden? Kan zij daar zelf enkele voorbeelden van geven?

Deze leden vragen de initiatiefnemer tot slot hoe zij aankijkt tegen uniformiteit tussen gemeenten in de wijze waarop burgemeesters gebruik zullen maken van de voorgestelde bestuursdwang. Is uniformiteit hierin volgens haar van belang? Wat zijn volgens haar de risico’s – ook al is iedere casus uniek- als burgemeesters volstrekt anders omgaan met het toepassen van bestuursdwang bij overlast veroorzakende blaffende honden en feestjes bij de buren?

De leden van de D66-fractie lezen dat in de MvT dat de overheid aan de kant van de slachtoffers van de overlast moet staan. Deze leden begrijpen deze keuze. Tegelijkertijd vragen voorgenoemde leden op welke wijze gereageerd zal worden als de slachtoffers van woonoverlast verhuizen. Zo zijn er de afgelopen jaren meerdere voorvallen geweest waarbij homostellen uit hun wijk zijn gepest. Zelf gaven zij aan geen tot weinig respons van de gemeente en politie te hebben ontvangen. Hoe zal hiermee in de toekomst worden omgegaan? Ook vragen de voorgenoemde leden in hoeverre dit voorstel bijdraagt aan het voorkomen van discriminerende overlast en berechting van veroorzakers van deze onwenselijke praktijken.

Naast het voornoemde beoogt het voorstel de overheid de mogelijkheid te geven om de overlastgever een specifieke gedragsaanwijzing te geven ter uitbreiding van de bestaande opties van de overheid om woonoverlast aan te pakken. In het voorstel worden enkele voorbeelden van woonoverlast als uitgangspunt genoemd: geluidsoverlast, vervuiling, dierenoverlast en de psychische gesteldheid van omwonenden. De wet Damocles (art. 13b Opiumwet), zoals uitgelegd in het voorstel, bepaalt dat de burgemeester een woning kan sluiten als sprake is van drugshandel in de desbetreffende woning. Hoe werkt deze bepaling in het geval van bijvoorbeeld penetrante wietlucht van een van de bewoners in een appartementencomplex en welke maatregelen worden dan genomen door de politie, de woningcorporatie en/of de gemeente? Drugsoverlast wordt verder in het voorstel nauwelijks benoemd. Toch staat duidelijk in het voorstel dat sluiting van een woning een rigoureuze maatregel is en dit niet altijd op zijn plaats is. De genoemde leden vragen of drugsoverlast ook wordt geschaard onder de noemer «woonoverlast» en of de beoogde nieuwe bestuursrechtelijke instrumenten ook toepasbaar zijn in het geval van drugsoverlast? Indien dit het geval is, wanneer wordt dan het criterium van de wet Damocles, zoals genoemd in het voorstel, nog toegepast?

De leden van de ChristenUnie-fractie merken op dat de gedragsaanwijzing volgens de initiatiefnemer ingezet dient te worden als ultimum remedium en dat vast moet staan dat er geen andere geschikte wijze is om de ernstige hinder met minder ingrijpende middelen tegen te gaan. Wat zijn volgens de initiatiefnemer minder ingrijpende middelen tegen woonoverlast? Welke stappen moeten burgers die woonoverlast ondervinden volgens de initiatiefnemer ondernemen voor de last onder bestuursdwang of last onder dwangsom ingezet mag worden? Deze leden lezen dat de initiatiefnemer gekozen heeft om de bevoegdheid voor het opleggen van een gedragsaanwijzing neer te leggen bij de burgemeester, dit in aansluiting bij de Wet Victoria. Zij vragen de initiatiefnemer of deze overwogen heeft om de gedragswijzing bij het College van burgemeester en Wethouders te leggen omdat het om het domein wonen gaat en alleen bij zeer ernstige zaken om verstoring van de openbare orde, zoals genoemd in Wet Victoria? De genoemde leden begrijpen de behoefte aan een op maat gemaakt instrument tegen woonoverlast maar constateren een spanning tussen maatwerk en proportionaliteit. Deze leden vragen de initiatiefnemer of is overwogen nadere voorwaarden te stellen aan het geven van een gedragsaanwijzing. De genoemde leden lezen dat een deel van de overlast veroorzaakt wordt door mensen met psychische problemen. Kan de initiatiefnemer aangeven welk aandeel van geregistreerde woonoverlast veroorzaakt wordt door mensen met psychische problemen? Voorts vragen deze leden of de initiatiefnemer verwacht dat dit initiatiefwetsvoorstel effect heeft op de omgang met mensen met psychische problemen. Hoe wordt voorkomen dat het middel oneigenlijk ingezet wordt tegen deze groep?

4. Verhouding tot Grondwet en EVRM

De leden van de SP-fractie vragen de initiatiefnemer een indicatie te geven hoe vaak van voorgestelde maatregelen gebruikt gaat worden. Deze leden vragen zich namelijk af of dit in verhouding staat tot de inbreuk op de persoonlijke levenssfeer en de fundamentele vrijheden van de mens. Het inzetten van minderverregaande maatregelen en het sluiten van een woning of het overgaan tot huisuitzetting is immers al mogelijk met de huidige wetgeving. De genoemde leden vragen hoe de initiatiefwet zich verhoudt tot het Kinderrechtenverdrag. Graag zien deze leden een toelichting op welke wijze de initiatiefnemer wordt gegarandeerd dat een kind niet gehinderd wordt in de ontwikkeling en het recht op een gezinsleven.

De leden van de D66-fractie lezen in de MvT dat ernstige hinder voldoende grond is om in te grijpen. De genoemde leden vragen aan welke objectieve criteria deze «ernstige hinder» moet voldoen. Op welke manier voorziet het voorstel erin dat een proportionele maatregel wordt gevonden bij een dergelijk subjectief begrip? Daarbij vragen voorgenoemde leden welke hinder ernstig genoeg is om een inbreuk te maken op de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer, zoals neergelegd in artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (hierna: EVRM), en het recht op ongestoord genot van het eigendom, zoals neergelegd in artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM.

De leden van de SGP-fractie constateren dat de uitwerking van de bestuursrechtelijke mogelijkheden om inbreuk te maken op het eigendomsrecht in dit voorstel gedecentraliseerd worden. Deze leden vragen in hoeverre het acceptabel is dat de uitoefening van klassieke vrijheidsrechten in algemene zin, in principe voor het gehele grondgebied van de gemeente, afhankelijk wordt gemaakt van besluitvorming in de gemeenteraad. Kan de initiatiefnemer toelichten waarom het toelaatbaar geacht wordt dat in de ene gemeente de beschreven overlast op bestuursrechtelijke wijze aangepakt kan worden door inbreuk op het eigendomsrecht, terwijl burgers in de aanpalende gemeente zijn aangewezen op civielrechtelijke bescherming? Betreft het hier geen fundamentele rechten en plichten waarbij rechtsongelijkheid ongewenst is en een nadere uitwerking in de wet in formele zin voor de hand ligt?

5. Overwogen alternatieven

De leden van de PvdA-fractie begrijpen dat een gedragsaanwijzing door de burgemeester slechts mogelijk is indien de ernstige hinder redelijkerwijs niet op een andere geschikte wijze kan worden tegengegaan. Dat betekent dat er onverminderd gestreefd zal moeten blijven worden naar – waar mogelijk – verbetering van die «andere geschikte wijzen», waaronder de niet-wettelijke instrumenten. Is de initiatiefnemer op de hoogte van de pilots die het CCV uitvoert in 26 gemeenten voor de aanpak van woonoverlast in de sociale huursector, waarbij de verhuurder in het kader van de huurovereenkomst gedragsaanwijzingen kan geven. In hoeverre kan daarmee worden voorkomen dat de burgemeester een gedragsaanwijzing moet geven? (zie http://www.hetccv.nl/nieuws/2014/12/ccv-publiceert-handreiking-gedragsaanwijzing-bij-woonoverlast.html#). Is de initiatiefnemer op de hoogte van het experiment van de burenrechter bij de rechtbanken in Utrecht en Den Bosch? (zie http://www.mr-online.nl/weblogs/maurits-barendrecht/24821-burenruzie-met-de-rechtstaat). Deelt de initiatiefnemer de mening dat in het burgerlijk procesrecht veel krachtiger zou moeten worden ingezet op het ontwikkelen en verruimen van dit type instrumenten?

De leden van de D66-fractie lezen in de MvT dat de initiatiefnemer heeft gekeken naar de ervaringen met de Anti-Social Behaviour Order (hierna: ASBO) in het Verenigd Koninkrijk. Daarbij doet een civiele rechter een uitspraak wanneer een persoon bepaald overlastgevend gedrag heeft vertoond. De genoemde leden vragen of de indiener ook ervaringen van andere landen heeft onderzocht, alvorens tot het huidige voorstel te komen. Welke ervaringen met de ASBO zijn doorslaggevend geweest om toch te kiezen voor een wijziging van de Gemeentewet?

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de initiatiefnemer waar zij de inschatting op baseert dat civielrechtelijke procedures tegen buren niet aangespannen worden vanwege angst voor represailles. Waarom neemt de initiatiefnemer aan dat dit probleem niet zal spelen bij het beginnen van een bestuursrechtelijke procedure?

De genoemde leden merken op dat in 26 gemeenten een pilot van het CCV heeft plaatsgevonden, waarbij een door de rechter opgelegde gedragsaanwijzing bij woonoverlast getest is. De evaluatie van deze pilot wordt begin december verwacht. Deze evaluatie kan inzicht geven in het gebruik van een door de rechter opgelegde gedragsaanwijzing in de praktijk. Heeft de initiatiefnemer overwogen deze evaluatie af te wachten om de ervaringen van deze pilot mee te nemen? Heeft de initiatiefnemer een constructie, zoals in deze pilot, overwogen waarbij de rechter de bevoegdheid heeft om een gedragsaanwijzing op te leggen?

De leden van de SGP-fractie vragen waarom de initiatiefnemer zich niet heeft gericht op het versterken van de civielrechtelijke handhaving. Zij constateren dat er in het kader van huurovereenkomsten bijvoorbeeld mogelijkheden zijn om gedragsaanwijzigingen te verzoeken. In hoeverre heeft de initiatiefnemer verkend of vergelijkbare instrumenten kunnen volstaan om de problemen met betrekking tot eigenaar-bewoners aan te pakken, zo vragen zij.

6. Bestuurlijke en financiële gevolgen

De leden van de SP-fractie vernemen graag hoe het initiatiefwetsvoorstel zich verhoudt tot de uitlatingen van de Minister van Veiligheid en Justitie dat de politie er geen extra taken bij zou krijgen. Daarnaast is het de vraag hoe de nieuwe maatregelen, die handhaving van de politie vereisen, zich verhouden tot de reorganisatie bij de politie die chaotisch verloopt en tot de 2.000 fte minder bij de politie.

De leden van de SGP-fractie vragen waarom de verwachting gegrond is dat het voorstel positieve gevolgen heeft voor de bestuurslast, zeker waar het betreft sociale overlast, aangezien de gemeente op dit moment geen enkele verantwoordelijkheid heeft voor het bestrijden van de genoemde vormen van overlast. Dreigt voor veel gemeenten niet veeleer het risico dat zij gedwongen worden grondig onderzoek te doen bij een verzoek om handhaving, terwijl zij nu de mogelijkheid hebben om zich afzijdig te houden door een beroep op het ontbreken van bestuurlijke mogelijkheden. Kunnen de initiatiefnemers nadere onderbouwing geven van de werklast die voor gemeenten met dit soort verzoeken gepaard kan gaan?

7. Consultaties

De leden van de VVD-fractie lezen in de MvT dat de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (hierna: VNG) positief heeft gereageerd op het initiatiefwetsvoorstel. Het NGB heeft echter niet onverdeeld positief gereageerd op een conceptversie van het initiatiefwetsvoorstel. Dit verschil in appreciatie vinden deze leden enigszins curieus. Kan de initiatiefnemer hier een nadere reflectie op geven? Zijn de grootste kritiekpunten van de NGB door de wijzigingen die na inzage van de conceptversie zijn verwerkt, weggenomen? Heeft de initiatiefnemer voorts concrete en expliciete signalen gekregen van gemeenten of burgemeesters die nu al hebben aangegeven de bevoegdheid gecreëerd in voorliggend initiatiefwetsvoorstel te willen gebruiken?

Het valt de leden van de PvdA-fractie op dat Aedes de bestuurlijke gedragsaanwijzing van harte toejuicht. De leden begrijpen dat ook. Deelt de initiatiefneemster echter de mening dat verhuurders veel meer kunnen en moeten doen dan ze nu doen en het ook wel makkelijk is om het via de gedragsaanwijzing het probleem op het bord van de burgemeester te schuiven. Te meer daar het NGB juist daar benauwd voor is.

De leden van de CDA-fractie merken op dat de consultaties voor de zomer van 2014 zijn ingediend. Om die reden (maar ook omdat het voorstel op onderdelen gewijzigd is) vragen deze leden of de initiatiefnemer recentelijk nog contact heeft gehad met betrokken partijen en of hieruit nog belangwekkende punten naar voren zijn gekomen voor de verdere behandeling van onderhavig voorstel. De genoemde leden merken op dat de VNG constateert dat behoefte is aan een tijdelijke gedragsaanwijzing. Klopt het dat onderhavig initiatiefwetsvoorstel een bredere toepassing mogelijk maakt, namelijk ook de bevoegdheid van de burgemeester (indien de raad hiertoe besluit) om structureel dan wel langdurig in te grijpen in een conflictsituatie tussen bewoners? Waarom is onderhavig initiatiefwetsvoorstel niet beperkt gebleven tot de tijdelijkheid waarnaar de VNG heeft gevraagd?

De genoemde leden vragen de initiatiefnemer welke alternatieve regelgeving er thans bestaat om overlastgevend gedrag vanuit bedrijfspanden aan te pakken. Deze leden vragen de initiatiefnemer in dat kader ook te reageren op de veelvoorkomende situatie, zoals door Aedes beschreven, dat op de begane grond een bedrijf is gevestigd en boven en naast dit bedrijf woningen zijn gerealiseerd waar overlast ervaren kan worden. De initiatiefnemer merkt op dat Aedes wenst dat maatregelen uitsluitend gericht zijn tegen de gebruiker en niet tegen de eigenaar. In het advies van Aedes van 7 mei 2014 lezen de leden echter het volgende: «Het nieuwe instrument kan hierbij hulp bieden, het is immers door de gemeente toe te passen bij zowel overlast veroorzaakt door huurders als door eigenaren.» Hieruit leiden deze leden af dat Aedes juist wel wenst dat onderhavig initiatiefwetsvoorstel kan worden ingezet tegen eigenaren, zeker wanneer dit lastig is in bijvoorbeeld appartementencomplexen door de VvE of bij het ontbreken van een VvE in gemengde straten. Graag vernemen deze leden hierop een reactie van initiatiefnemer.

De leden van de D66-fractie constateren dat de VNG aandacht vraagt voor de handhaving van een gedragsaanwijzing. De VNG noemt daarbij dat het van belang is dat de politie een rol vervult in de handhaving van deze gedragsaanwijzingen, aangezien het hier gaat om overlastveroorzakers waarbij in sommige gevallen sprake is van een verhoogde gevaarzetting. De genoemde leden steunen een aanpak die steunt op meerdere instanties, zoals de politie, gemeente(n) en de woningbouwcorporatie. Het voorstel noemt dat het in sommige gevallen noodzakelijk kan zijn dat de politie een rol krijgt bij de handhaving van de gedragsaanwijzingen. De voorgenoemde leden vragen hoe het voorstel dit ingrijpen van de politie reguleert.

8. Overig

De leden van de VVD-fractie vragen of de initiatiefnemer nader kan ingaan op de relatie van voorliggend initiatiefwetsvoorstel en de Wijziging van de Wet bijzondere maatregelen grootstedelijke problematiek in verband met de selectieve woningtoewijzing ter beperking van overlastgevend en crimineel gedrag (Kamerstuk 34 314). In laatstgenoemde wordt eveneens gesproken van een gedragsaanwijzing. Waarin verschilt de daarin geïntroduceerde gedragsaanwijzing zich van onderhavige? Heeft die introductie gevolgen voor de toegevoegde waarde van de gedragsaanwijzing in dit initiatiefwetsvoorstel?

Ook de leden van de SP-fractie vernemen graag hoe het voorliggende initiatiefwetsvoorstel zich verhoudt tot de uitbreiding van de Wijziging van de Wet bijzondere maatregelen grootstedelijke problematiek in verband met de selectieve woningtoewijzing ter beperking van overlastgevend en crimineel gedrag (Kamerstuk 34 314). Hierin stelt de regering voor om woningen selectief toe te wijzen om op die manier overlastbeperkend gedrag te beperken.

De leden van de CDA-fractie vragen de initiatiefnemer in hoeverre de maatregelen in onderhavig initiatiefwetsvoorstel vallen te plaatsen in de context van het Actieprogramma Integrale Aanpak Jihadisme dat de regering in augustus 2014 heeft gepresenteerd, gelet op de verwijzing van de regering in punt 20b naar onderhavig initiatiefwetsvoorstel. Heeft de initiatiefnemer hierover contact gehad met de regering na het presenteren van het actieprogramma? Gelet op het gegeven dat onderhavig initiatiefwetsvoorstel een rol speelt in de uitwerking van dit actieprogramma, is de toezending van onderhavig initiatiefwetsvoorstel aan de Kamer dan niet rijkelijk laat?

II ARTIKELSGEWIJS

Artikel I

De leden van de PvdA-fractie lezen dat met «woning of bij die woning behorend erf» wordt bedoeld de woning, de rest van het betrokken perceel (zoals een tuin) en de gezamenlijke ruimte binnen een wooneenheid zoals het portiek, de parterretrap, de gezamenlijke buitenruimte, enzovoorts. Moeten de genoemde leden dat zo begrijpen dat ook overlast die iemand veroorzaakt vanuit de tuin van zijn buren tot een gedragsaanwijzing kan leiden? Deze leden vinden dat de genoemde bepaling niet de indruk wekt dat ook overlast die buiten de eigen woning of erf wordt veroorzaakt kan leiden tot een gedragsaanwijzing. Waarom luidt de bepaling bijvoorbeeld niet «in of vanuit die woning of dat erf of in de onmiddellijke nabijheid daarvan»?

De leden van de CDA-fractie vragen of de initiatiefnemer nader kan ingaan op de scheiding tussen ernstige en minder ernstige klachten. In de voorgestelde wettekst stelt de initiatiefnemer voor dat sprake moet zijn van «ernstige» hinder. De genoemde leden vragen in hoeverre de genoemde voorbeelden in de toelichting daarbij als richtsnoer zouden moeten dienen. Deze leden miskennen niet hoe vervelend het blaffen van een hond of een lawaaierige borrel kan zijn en afbreuk kan doen aan het woongenot of de nachtrust van bewoners. Chter, zij vragen initiatiefnemer nogmaals kritisch te reflecteren op de door haar gegeven voorbeelden. Legitimeren dergelijke voorbeelden daadwerkelijk ingrijpen door de burgemeester? Doet dat geen afbreuk aan de eigen verantwoordelijkheid van burgers in hun privédomein? Wellicht dat in samenhang met de hierboven genoemde eisen van objectiveerbaarheid, voortdurende karakter en minimaal aantal klachten (twee of meer) ook het ernstige karakter van overlast scherper kan worden geduid in onderhavig initiatiefwetsvoorstel.

De leden van de SGP-fractie vragen aandacht voor de formulering dat overlast «door gedragingen in of vanuit die woning of dat erf» wordt veroorzaakt. Deze leden suggereren dat het wellicht aangewezen is om voor «dat erf» het voorzetsel «op» in te voegen.

De genoemde leden constateren dat de initiatiefnemer ter onderbouwing van de getrapte bevoegdheidsverdeling verwijst naar de artikelen 151b en 151c van de Gemeentewet. Deze leden merken op dat de genoemde bepalingen zien op specifieke gebieden en uitzonderlijke situaties in verband met de openbare orde, terwijl de voorstelde bepaling ziet op het hele grondgebied van de gemeente en niet per definitie gekoppeld is aan de openbare orde. Zij vragen of de initiatiefnemer kan toelichten waarom de voorgestelde regeling ook buiten het strikte kader van de artikelen 151b en 151c toepasbaar zou zijn. Waarom wordt bij een ruimere regeling als de voorgestelde niet voorzien in duidelijkere afbakening in de formele wet in plaats van een bevoegdheid voor de gemeenteraad?

De voorzitter van de commissie, Ypma

Adjunct-griffier van de commissie, Verstraten