Gepubliceerd: 2 maart 2016
Indiener(s): Pieter Duisenberg (VVD)
Onderwerpen: belasting economie financiƫn ondernemen
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-34003-16.html
ID: 34003-16

Nr. 16 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 2 maart 2016

De vaste commissie voor Financiën heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Staatssecretaris van Financiën over de brief van 9 december 2015 over tijdelijke vrijstelling zeehavenbeheerders (Kamerstuk 34 003, nr. 15).

De vragen en opmerkingen zijn op 14 januari 2016 aan de Staatssecretaris van Financiën voorgelegd. Bij brief van 1 maart 2015 zijn de vragen beantwoord.

De voorzitter van de commissie, Duisenberg

Adjunct-griffier van de commissie, Van den Eeden

I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de VVD

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de brief. De leden van de VVD-fractie zijn bezorgd dat eenzijdige Nederlandse actie ten opzichte van andere Europese lidstaten, de concurrentiepositie van onze zeehavens, vooral de Rotterdamse haven, verslechtert. De leden hebben de hierna volgende vragen.

Waarom loopt de Staatssecretaris vooruit op het laten vallen van de tijdelijke Vpb-vrijstelling voor onze zeehavens terwijl daarvoor nog geen gelijk speelveld met andere EU-lidstaten bereikt is? De leden van de VVD-fractie merken op dat aan die voorwaarde nog niet is voldaan. Waarom wordt het formele besluit van de Europese Commissie niet afgewacht? Wat zijn de gevolgen van het niet laten vallen van de Vpb-vrijstelling voordat andere lidstaten deze ook hebben laten vallen?

Hoe ver zijn de onderzoeken van de Europese Commissie naar andere lidstaten met een zeehaven gevorderd? Wanneer wordt in die lidstaten de Vpb-plicht ingevoerd? In welke EU-lidstaten betalen zeehavens nu wel Vpb (vennootschapsbelasting) en in welke lidstaten niet? Betekent dat onze Rotterdamse haven door dit besluit nu op achterstand staat ten opzichte van haar concurrenten in andere lidstaten waar nog geen Vpb-plicht is ingevoerd? Wat betekent de Vpb-plicht concreet voor de Rotterdamse haven? Hoeveel moeten zij gaan afdragen en wat gebeurd er met deze opbrengst? Hoe groot is de totale opbrengst van dit besluit? Zou bijvoorbeeld de Rotterdamse haven eventueel gecompenseerd worden voor haar Vpb-plicht?

Welke andere maatregelen zijn op Europees niveau en nationaal niveau denkbaar om een gelijk speelveld tussen zeehavens in de EU te garanderen? En wordt er ook extra druk gezet op de invoering van de EU Havenverordening?

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de PvdA

De leden van de PvdA-fractie zijn ontstemd over de mededeling dat de Nederlandse zeehavens zich moeten voorbereiden op het verdwijnen van de vrijstelling voor zeehavens in de vennootschapsbelasting vanaf 1 januari 2017. Zij hebben hierbij enkele vragen.

Wanneer wordt het concrete besluit van de Europese Commissie verwacht? Verwacht wordt dat de Europese Commissie een overgangstermijn van een jaar zou toestaan, hetgeen zou betekenen dat de vrijstelling per 1 januari 2017 ontoelaatbare staatssteun zou opleveren. Waarom wordt een termijn van één jaar verwacht? Welke mogelijkheden zijn er om deze termijn te verlengen? Investeringsbeslissingen in de havens kennen een zeer lange horizon, in hoeverre is een overgangstermijn van één jaar in dat licht redelijk? Wat betekent vennootschapsbelastingplicht voor de concurrentiepositie van Nederlandse zeehavens? Wat voor effect heeft dit op de prijzen die Nederlandse zeehavens moeten hanteren?

Welke mogelijkheden ziet de Staatssecretaris om een beter bericht uit Brussel te krijgen? In hoeverre is het redelijk en conform de principes van goed bestuur dat Nederlandse havens niet van vennootschapsbelasting vrijgesteld mogen worden, en havens in omringende landen wel? Is de Commissie voorgehouden dat een selectieve aanpak van landen die een belastingvrijstelling voor zeehavens kennen juist leidt tot een ongelijker in plaats van een gelijker speelveld?

Kan de beslissing van de Commissie aangevochten worden met een beroep op ongelijke behandeling?

Waarom grijpt de Europese Commissie niet in bij ons omringende landen? In hoeverre kan de Europese Commissie hiertoe gedwongen worden? Welke actie onderneemt de Staatssecretaris om dit te bereiken?

Indien de zeehavens in 2017 inderdaad vennootschapsbelastingplichtig worden, wat zal de Staatssecretaris dan doen om te verzekeren dat zeehavens geen concurrentienadeel hebben ten opzichte van havens in ons omringende landen? Op welke wijze wordt uitvoering gegeven aan de motie de Boer/Jacobi? Welke mogelijkheden ziet de Staatssecretaris om buiten de fiscaliteit om de zeehavens te compenseren zodanig dat alsnog een gelijk speelveld in Europa wordt bereikt? Is het bijvoorbeeld mogelijk dat de overheid (een groter deel van) de kosten voor aanleg en onderhoud van haveninfrastructuur voor zijn rekening neemt? Welke andere mogelijkheden ziet de Staatssecretaris?

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de SP

De leden van de SP-fractie hebben met ongenoegen kennisgenomen van de brief van de Staatssecretaris. Zij zijn van mening dat er geen sprake kan zijn van het invoeren van de Vpb-plicht voor zeehavenbeheerders, terwijl er geen uitzicht is op een gelijk speelveld.

De leden van de SP-fractie vragen de Staatssecretaris allereerst of hij de opmerkingen van de Minister van Infrastructuur en Milieu onderschrijft, namelijk dat de Nederlandse zeehavens nu al worden benadeeld doordat in verschillende andere EU-landen een vorm van staatssteun geldt voor zeehavens. 1 Kan de Staatssecretaris aangeven hoeveel werkgelegenheid zou ontstaan wanneer de 1 miljoen TEU aan extra containers (zeven procent meer) zouden worden overgeslagen bij een gelijk speelveld?

De leden van de SP-fractie merken op dat Nederlandse zeehavens in 2014 aan zo’n 284 duizend mensen werkgelegenheid bieden. Onderkent de Staatssecretaris dit aantal of is het inmiddels achterhaald? Kan de Staatssecretaris aangeven in hoeverre de werkgelegenheid wordt beïnvloed indien de vrijstelling verdwijnt? Wat betekent een Vpb-plicht voor zeehavens voor de belastinginkomsten? Is bekend hoeveel de Vpb-plicht voor zeehavens oplevert? Kunt u dit per haven specificeren? Welk effect heeft het verdwijnen van de vrijstelling op het aantal overgeslagen containers naar verwachting? En wat is het effect op de werkgelegenheid als de vrijstelling pas verdwijnt nadat in de EU een gelijk speelveld is gerealiseerd?

Kan de Staatssecretaris aangeven, vragen de leden van de SP-fractie, waarom de EC blijft aandringen op het verdwijnen van de vrijstelling terwijl nog geen sprake is van een gelijk speelveld? Waarom is de EC niet begonnen met het verminderen van de voordelen die andere landen hun zeehavens bieden, om zodoende het verschil in bevoordeling te verkleinen? Zou dat volgens de Staatssecretaris niet een veel logischer route zijn? Wanneer verwacht de Staatssecretaris dat kan worden gesproken van een gelijk speelveld?

Kan de Staatssecretaris ingaan op de vraag hoe zeehavens in andere EU-landen worden behandeld, vragen de leden van de SP-fractie? Kan per Europees land aangegeven worden waar en hoe de oneerlijke concurrentie plaatsvindt? In het bijzonder zijn deze leden benieuwd naar de Duitse en Vlaamse zeehavens, maar ook naar de Italiaanse en Griekse havens. Op welke wijze worden deze gesteund door «hun» overheden? In hoeverre gebeurt dit in fiscale zin?

Heeft Nederland zich verzet tegen het verdwijnen van de vrijstelling, vragen de leden van de SP-fractie? Zo ja, hoe heeft Nederland zich hiertegen verzet? Waarom is nu alsnog besloten om de vrijstelling te schrappen, terwijl er nog geen gelijke behandeling van zeehavens is? Heeft de Staatssecretaris erop aangedrongen om de verplichting tot Vpb-afdracht in alle EU-landen parallel te laten verlopen? Zo ja, hoe is daarop gereageerd, vragen deze leden?

De Staatssecretaris maakt in zijn brief melding van het feit dat hij in het eerste kwartaal van dit jaar een formeel besluit van de Europese Commissie verwacht. Wat staat er naar verwachting in dit besluit? Kan de Staatssecretaris al meer specifiek aangeven wanneer dit besluit volgt, vragen de leden van de SP-fractie?

De leden van de SP-fractie lezen ook dat het kabinet er op zal blijven aandringen dat richtsnoeren worden opgesteld voor staatssteun aan zeehavens. Heeft het kabinet hierover dan geen zekerheid gekregen van de Europese Commissie? En welke zekerheid heeft het kabinet dat ook zeehavens in andere EU-lidstaten op gelijke wijze aan onderzoeken met betrekking tot de winstbelasting worden onderworpen?

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van D66

De leden van de D66-fractie hebben met verbazing kennisgenomen van de brief waarin de Staatssecretaris van Financiën de zeehavens laat weten dat zij rekening moeten houden met aanvang van de vennootschapsbelastingplicht voor boekjaren die aanvangen op of na 1 januari 2017, ondanks dat van een gelijk Europees speelveld waarschijnlijk nog geen sprake zal zijn.

De leden van de D66-fractie vragen naar een inschatting van de gevolgen van het vervallen van de vrijstelling voor zeehavens ten aanzien van de investeringscapaciteit. Welke gevolgen worden voorzien voor de werkgelegenheid? Kan hier een kwantitatieve inschatting van worden gegeven?

De leden van de D66-fractie roepen in herinnering dat in opdracht van de Minister van Infrastructuur en Milieu onderzoek gedaan is door RHV-Erasmus Universiteit Rotterdam en Ecorys naar de concurrentieverhoudingen tussen de zeehavens in Duitsland, Frankrijk, Nederland, Vlaanderen en het Verenigd Koninkrijk. Uit dat onderzoek bleek dat met name de Duitse en Vlaamse zeehavens overheidsbijdragen uit algemene middelen ontvangen en Nederlandse zeehavens hier een concurrentienadeel door ondervinden. De Minister van Infrastructuur en Milieu zou de Europese Commissie en het Europees Parlement in kennis stellen van de bevindingen van de onderzoekers. De leden van de D66-fractie vragen of dit is gebeurd. Heeft hierover een gesprek plaatsgevonden met de Europese Commissie? Wat was de reactie van de Europese Commissie op de bevindingen in het rapport?

De leden van de D66-fractie vragen welke andere EU-lidstaten na 1 januari 2017 nog een (gedeeltelijke) vrijstelling van de vennootschapsbelasting voor zeehavens hanteren.

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de PVV

De leden van de fractie van de Partij Voor de Vrijheid (PVV) hebben kennisgenomen van de brief van de Staatssecretaris. De leden van de fractie van de PVV hebben de volgende vragen, aan- en/of opmerkingen.

Zijn de met de Nederlandse zeehavens concurrerende zeehavens in België, Frankrijk, Duitsland en het Verenigd Koninkrijk aan enige vorm van winstbelasting onderworpen?

Zo ja, hoe hoog zijn de tarieven? Zo, nee worden ze op enige nadere manier in de heffing van een belasting betrokken?

Wat zijn de organisatievormen van de Nederlandse zeehavens concurrerende zeehavens in België, Frankrijk, Duitsland en het Verenigd Koninkrijk? Is hier sprake van directe of indirecte overheidsbedrijven?

Maakt het voor de Europese Commissie (Cie) voor de door haar te nemen maatregelen of er sprake is van een direct of indirect overheidsbedrijf?

Had het voor de belastingplicht uitgemaakt of de zeehavens waren onder gebracht in publiekrechtelijke rechtspersonen in plaats van in privaatrechtelijke rechtspersonen?

Hoe is het gesteld met de winstgevendheid van de met de Nederlandse zeehavens concurrerende zeehavens in België, Frankrijk, Duitsland en het Verenigd Koninkrijk?

Wordt er door deze concurrerende zeehavens wel winst gemaakt?

Is er sprake van verlies? Kan dat verlies als structureel worden aangemerkt?

Is er bij structurele verliesgevendheid die gecompenseerd wordt door kapitaalstortingen geen sprake van staatssteun?

Uit de brief blijkt dat de exploitanten van de zeehavens wel degelijk rekening moeten gaan houden met belastingplicht voor de Vpb. Op welke wijze worden de activa en passiva gewaardeerd op de openingsbalans van de zeehavens nu de belastingplicht in gaat op 1 januari 2016?

Hoe wordt er omgegaan met de afschrijvingen?

Zijn er in Europa zeehavens die in handen zijn van private partijen?

Zijn er in Europa zeehavens die gestart zijn door private partijen en nog steeds in handen zijn van private partijen?

Is de exploitatie van een zeehaven niet aan te merken als een overheidstaak, immers voor zover bekend zijn alle zeehavens direct of indirect in handen van publiekrechtelijke partijen.

Klopt het dat door de zeehavens in Nederland belastingplichtig te maken voor de Vpb er nog geen sprake is van een level playing field in de zeehavensector?

Heeft de Staatssecretaris enig idee wanneer de Commissie een level playing field in de zeehavensector denkt te realiseren?

Klopt het dat als de zeehavenvrijstelling door Nederland gehandhaafd zou worden er sprake is van ongeoorloofde staatssteun?

Is er ook sprake van ongeoorloofde staatssteun als de zeehavenvrijstelling door Nederland gehandhaafd zou worden en soortgelijke maatregelen in andere EU-landen niet aangemerkt worden als staatsteun?

Heeft de Commissie een integraal beeld hoe zij wil komen tot een level playing field voor de zeehavens binnen Europa?

Vragen en opmerkingen van het lid Van Vliet

Allereerst dank voor het beantwoorden van de schriftelijke vragen van het lid Van Vliet. De beantwoording geeft echter voldoende aanleiding om vervolgvragen te stellen en een enkele opmerking te maken.

In de beantwoording van mijn schriftelijke vragen, stelt de Staatssecretaris onder andere het volgende:

«Het is aan de Europese Commissie om te beoordelen of er in de lidstaten sprake is van vormen van staatssteun aan zeehavens of niet. De Europese Commissie mag zelf bepalen welke onderzoeken worden gestart en zo ja wanneer».

Kan de Staatssecretaris aantonen dat het proces waarmee de Europese Commissie komt tot het starten van staatssteunonderzoeken, een transparant proces is met ingebouwde zekerheden over een eerlijke en objectieve benadering van alle lidstaten van de EU?

Kan de Staatssecretaris de schijn van willekeur die ontstaat als u stelt dat «de Europese Commissie zelfstandig beoordeelt of er in de lidstaten sprake is van vormen van staatssteun aan zeehavens of niet», bevestigen of weerleggen?

Het kabinet heeft bij herhaling gesteld dat:

«Op 1 januari 2017 hoogstwaarschijnlijk geen sprake zal zijn van een gelijk speelveld»

Op basis van welke voorkomende situaties denkt de Staatssecretaris dat er geen sprake zal zijn van een gelijk speelveld voor zeehavens in de EU op 1 januari 2017? Is dat enkel omdat er nadere onderzoeken zijn gestart naar België, Frankrijk en Duitsland? Of heeft de Staatssecretaris ook aanwijzingen of vermoedens over staatssteun aan zeehavens in andere EU-lidstaten, die nog geen onderwerp zijn van een onderzoek door de Europese Commissie?

Indien het kabinet aanwijzingen of vermoedens heeft over ongeoorloofde staatssteun aan zeehavens in andere EU-lidstaten waartegen nog geen onderzoek is gestart door de Europese Commissie, welke acties heeft het kabinet dan tot op heden ondernomen om deze vermoedelijke staatssteun aan het licht- én onder de aandacht van de Europese Commissie te brengen?

De Europese Commissie heeft op basis van een questionnaire ook onderzoeken ingesteld naar België en Frankrijk. Aan Duitsland is verzocht meer informatie te geven. Alle andere lidstaten die op dit moment nader onderzocht worden zijn dus onze buurlanden, waarvan de zeehavens direct concurreren met onze zeehavens.

Het (onder dwang) accepteren van een ongelijk speelveld in een sector die voor Nederland zo belangrijk is, roept veel onbegrip op en dat leidt onherroepelijk tot een verdere ondermijning van het vertrouwen in de Europese Commissie en daarmee in de Europese Unie. Het feit dat de staatssteunonderzoeken van de Europese Commissie kennelijk worden gestart op basis van een door de lidstaat in te vullen questionnaire, draagt ook niet bij aan mijn vertrouwen in een objectief beoordelingsproces.

Deelt de Staatssecretaris de mening van het lid Van Vliet, dat een ongelijk speelveld ten opzichte van Franse en Belgische zeehavens, voor Nederland hoogstwaarschijnlijk nadeliger is dan een ongelijk speelveld ten opzichte van Griekse of Italiaanse zeehavens?

De innige verhouding tussen Griekse overheidslichamen en de Griekse zeehavens, is gedurende de afgelopen jaren regelmatig onderwerp van gesprek geweest. Deelt het kabinet het standpunt van de Europese Commissie, dat er ten aanzien van Griekenland geen reden is om onderzoeken te starten naar ongeoorloofde staatssteun?

Het accepteren van een ongelijk speelveld wordt draaglijker als het een situatie is die regelmatig voorkomt en ook wordt geaccepteerd door andere EU-lidstaten. Kunt u voorbeelden geven van vergelijkbare situaties waarbij Duitsland, Frankrijk of Groot Brittannië een (tijdelijk) ongelijk speelveld hebben geaccepteerd in een belangrijke economische sector?

Hoe staat de Staatssecretaris, gezien het belang van zeehavens voor de Nederlandse economie, tegenover het initiëren van een breed onafhankelijk onderzoek naar ongeoorloofde staatssteun aan zeehavens in alle EU-lidstaten?

II Reactie van de Staatssecretaris van Financiën

Het kabinet heeft met interesse kennisgenomen van de vragen en opmerkingen van de leden van de fracties van de VVD, de PvdA, de SP, de PVV en D66 en van het lid Van Vliet. Hierna wordt bij de beantwoording van de vragen zo veel mogelijk de volgorde van het verslag aangehouden. Waar meerdere fracties vragen van gelijke strekking hebben gesteld, zijn deze vragen gezamenlijk beantwoord.

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de VVD

De leden van de fractie van de VVD vragen waarom ik de tijdelijke Vpb-vrijstelling voor onze zeehavens al laat vervallen terwijl daarvoor nog geen gelijk speelveld met andere EU-lidstaten bereikt is. Ook vragen zij waarom het formele besluit van de Europese Commissie (hierna: EC) niet is afgewacht. De leden van de SP vragen hier ook naar. De leden van de fractie van de PvdA vragen waarom een overgangstermijn van één jaar wordt verwacht.

Het kabinet was vooruitlopend op het inmiddels genomen besluit op de hoogte gebracht door de EC dat het formele besluit begin 2016 genomen zou worden en dat daarin de zeehavens een overgangstermijn tot 1 januari 2017 zouden krijgen. Hoewel het kabinet aandacht is blijven vragen voor de eerlijke concurrentie tussen zeehavens, heeft dat helaas niet meer mogen baten.

De leden van de fractie van de VVD vragen wat de gevolgen zijn van het niet laten vervallen van de Vpb-vrijstelling voordat andere lidstaten deze ook hebben laten vallen. De leden van de fractie van de PVV vragen of het klopt dat als de zeehavenvrijstelling gehandhaafd zou worden er sprake is van ongeoorloofde staatssteun. De leden van de fractie van de PVV vragen of er ook sprake is van ongeoorloofde staatssteun als de zeehavenvrijstelling door Nederland gehandhaafd zou worden en soortgelijke maatregelen in andere landen niet aangemerkt worden als staatssteun. De leden van de fractie van de SP vragen in het verlengde hiervan of ik kan aangeven waarom de EC blijft aandringen op het verdwijnen van de vrijstelling terwijl er nog geen sprake is van een gelijk speelveld.

Indien de Vpb-vrijstelling gehandhaafd wordt na 31 december 2016, wordt deze onrechtmatige staatssteun. De EC zal in dat geval een procedure tegen Nederland starten wegens schending van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (hierna: Verdrag). Nederland zal dan waarschijnlijk door het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: HvJ EU) veroordeeld worden tot het onmiddellijk gaan heffen van vennootschapsbelasting van de zeehavens en het terugvorderen van de steun die na 31 december 2016 onrechtmatig is verleend, inclusief wettelijke rente. Ook kan het HvJ EU Nederland een dwangsom en een boete opleggen.

Omdat lidstaten op het gebied van de directe belastingen binnen de EU soeverein zijn, zal de fiscale positie van havens in de verschillende lidstaten steeds tot op zekere hoogte verschillen. Zo gelden bijvoorbeeld voor de vennootschapsbelasting verschillende tarieven in de verschillende lidstaten en zijn er verschillen in de bepaling van de heffingsgrondslag. Om te beoordelen of er sprake is van staatssteun kijkt de EC naar de in de betrokken lidstaat geldende gewone of normale regeling (het referentiestelsel). Dat is in dit geval voor Nederland het Nederlandse vennootschapsbelastingstelsel, zoals neergelegd in de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (hierna: Wet Vpb 1969) en voortvloeit uit de Wet modernisering Vpb-plicht overheidsondernemingen. Voor boekjaren die aanvangen op of na 1 januari 2016 zijn overheidsondernemingen in beginsel steeds belastingplichtig, terwijl voor zeehavens in overheidshanden (hierna: publieke zeehavens) hierop een uitzondering wordt gemaakt. Daarmee genieten de zeehavens een selectief voordeel ten opzichte van andere ondernemingen binnen Nederland, die zich, gelet op het doel van de betrokken belastingwetgeving, volgens de EC in een feitelijk en juridisch vergelijkbare situatie bevinden. Hierbij is tot 1 januari 2017 sprake van bestaande staatssteun, maar na die tijd wordt die staatssteun ongeoorloofd en onrechtmatig.

De leden van de fractie van de VVD vragen hoe ver de onderzoeken van de EC naar andere lidstaten met een zeehaven zijn gevorderd. Ook vragen de leden van de fractie van de VVD wanneer in die lidstaten de vennootschapsbelastingplicht (hierna: Vpb-plicht) wordt ingevoerd.

De EC is een onderzoek gestart naar mogelijk staatssteun voor Europese zeehavens door middel van een questionnaire aan alle lidstaten (juli 2013). Hieruit zijn volgens een persbericht van de EC van 9 juli 2014 ten minste twee nadere onderzoeken voortgevloeid: naar België en Frankrijk.2 Dergelijke staatssteunonderzoeken richten zich tot individuele lidstaten en verlopen volgens verschillende tijdpaden.

In het persbericht van 21 januari 2016 heeft de EC bekendgemaakt dat zij aan België en Frankrijk (dienstige) maatregelen heeft voorgesteld om hun wetgeving zodanig aan te passen dat particuliere en publieke havens over hun economische activiteiten vennootschapsbelasting betalen net als andere ondernemingen in België of Frankrijk.3 Het is het kabinet niet bekend hoever het met eventueel andere onderzoeken staat of wanneer in de genoemde lidstaten de Vpb-plicht wordt ingevoerd.

De leden van de fractie van de VVD vragen in welke EU-lidstaten zeehavens nu wel vennootschapsbelasting betalen en in welke lidstaten niet. De leden van de fractie van de SP vragen hoe zeehavens in andere EU-lidstaten worden behandeld. De leden van de fractie van D66 vragen welke andere EU-lidstaten na 1 januari 2017 nog een (gedeeltelijke) vrijstelling van de vennootschapsbelasting voor zeehavens hanteren. De leden van de fractie van de SP zijn in het bijzonder benieuwd naar de Duitse en Vlaamse zeehavens, maar ook naar de Italiaanse en Griekse havens en vragen op welke wijze deze worden gesteund door «hun» overheden. Ook de leden van de fractie van de PVV vragen of de met de Nederlandse zeehavens concurrerende zeehavens in België, Frankrijk, Duitsland en het Verenigd Koninkrijk aan enige vorm van winstbelasting onderworpen zijn. Indien dit niet het geval is, vragen deze leden of ze op enige andere manier in de heffing van een belasting worden betrokken.

In de genoemde lidstaten België, Frankrijk, Duitsland en het Verenigd Koninkrijk geldt in 2016 een vennootschapsbelastingtarief van 33%, respectievelijk 33,33%, 15% (federale tarief) en 20%.4 In het persbericht van de EC van 21 januari 2016 wordt aangegeven dat in België een aantal zeehavens en binnenhavens in de regel vrijgesteld is van vennootschapsbelasting. Voor deze havens geldt een afwijkende belastingregeling, met een andere heffingsgrondslag en andere belastingtarieven. In Frankrijk zijn de meeste havens, met name de 11 «Grands Ports Maritimes», volledig vrijgesteld van vennootschapsbelasting. Het voorlopige standpunt van de EC is dat, in zowel België als Frankrijk, met de bestaande regelingen aan de havens een selectief voordeel wordt verleend dat mogelijk in strijd is met de staatssteunregels. De EC heeft België en Frankrijk verzocht hun wetgeving aan te passen. Het kabinet verwacht echter niet dat dit voor 1 januari 2017 zal gebeuren. Onderzoek van RHV/Ecorys bevestigt het beeld van de EC voor wat betreft België en Frankrijk.5 Uit dit onderzoek blijkt ook dat in Duitsland enkele havens structurele verliezen leiden waardoor zij per saldo geen vennootschapsbelasting betalen. Voor zover bekend, heeft de EC geen verdere formele stappen genomen richting Duitsland na het persbericht van de EC van 9 juli 2014 waarin zij aangekondigd heeft ten minste twee nadere onderzoeken naar Frankrijk en België te doen. Van het Verenigd Koninkrijk is bekend dat de meeste havens als private havens gekenmerkt worden, waarmee zij onder de vennootschapsbelasting vallen. Voor wat betreft de Italiaanse en Griekse havens is er geen specifieke informatie beschikbaar. Dat zijn echter niet de havens waarmee de Nederlandse havens in directe concurrentie staan. Het gaat vooral om de havens in Frankrijk, België en Duitsland.

De leden van de fractie van de VVD vragen of het besluit van de EC betekent dat de Rotterdamse haven op achterstand staat ten opzichte van haar concurrenten in andere lidstaten waar nog geen Vpb-plicht is ingevoerd.

De concurrentiepositie van de Nederlandse zeehavens ten opzichte van andere lidstaten is gebaat bij een zo gelijk mogelijk Europees speelveld. De inzet van het kabinet richt zich dan ook op het bij de EC aandringen op het bevorderen hiervan. Het eenzijdige doorvoeren van een belastingplicht uitsluitend voor Nederlandse zeehavens, terwijl directe concurrenten in omliggende landen effectief geen vennootschapsbelasting betalen, past niet binnen het creëren van een zo gelijk mogelijk Europees speelveld.

De leden van de fractie van de VVD vragen wat de Vpb-plicht concreet betekent voor de Rotterdamse haven.

De Vpb-plicht voor de zeehavens, waaronder de Rotterdamse haven, betekent dat zij vennootschapsbelasting over hun fiscale winst moeten gaan betalen vanaf 1 januari 2017. De zeehavenbedrijven die binnen de rechtsvorm van de naamloze vennootschap (NV) worden gedreven, worden geacht met behulp van hun gehele vermogen een onderneming te drijven. Mogelijk is een objectvrijstelling van toepassing op bepaalde taken. Hierbij valt bijvoorbeeld te denken aan de specifieke vrijstellingen voor overheidsondernemingen en de deelnemingsvrijstelling. Voor het Havenschap Moerdijk gelden de regels voor de zogenoemde directe overheidsondernemingen. Eerst zal bepaald moeten worden welke vermogensbestanddelen deel uitmaken van de fiscale onderneming. Voor de vraag of een vermogensbestanddeel tot het ondernemingsvermogen of niet-ondernemingsvermogen behoort, zijn de aard, functie en bestemming van het vermogensbestanddeel bepalend. Vervolgens zal beoordeeld moeten worden of een objectvrijstelling van toepassing is.

Om de fiscale winst te kunnen bepalen zal een fiscale openingsbalans per 1 januari 2017 als startmoment opgesteld moeten worden. Hierbij vragen de leden van de fractie van de PVV hoe de activa en passiva gewaardeerd worden. Uit de jurisprudentie volgt dat op de openingsbalans alle bezittingen en schulden van de vennootschap tegen de waarde in het economische verkeer moeten worden opgenomen. Deze waarde wordt in de regel opgevat als «de prijs die bij aanbieding van een zaak ten verkoop op de meest geschikte wijze na de beste voorbereiding door de meest biedende gegadigde zou zijn besteed».6 Bij de zeehavenbedrijven die vanuit een vrijgestelde situatie overgaan naar een belaste situatie zal er geen sprake zijn van een werkelijke overdracht van bezittingen, waardoor niet aanstonds vaststaat wat de waarde in het economische verkeer van de activa en passiva is. Er zijn meerdere manieren van waarderen van bijvoorbeeld grondposities en vastgoed mogelijk. In Nederland worden door gecertificeerde taxateurs en waarderingsdeskundigen internationale waarderingsstandaarden (International Valuation Standards en European Valuation Standards) voor taxaties en waardebepalingen gebruikt, waarbij de rapportages goed moeten worden onderbouwd en bovendien transparant moeten zijn. De diversiteit aan vastgoed dat de zeehavenbedrijven hebben (bijvoorbeeld courant, incourant en specifiek vastgoed) maakt het vrijwel onmogelijk om hier uniforme uitspraken over te doen. Omdat de bepaling van de waarde in het economische verkeer niet eenduidig is, betreft het een onderwerp dat zich in mijn optiek bij uitstek leent om verder in onderling overleg tussen de Belastingdienst en zeehavenbedrijven uitgewerkt te worden. Hiermee kan worden voorkomen dat er jarenlang onzekerheid en onduidelijkheid blijven bestaan over de openingsbalans. Deze manier om duidelijkheid te krijgen over de belastingplicht en openingsbalans sluit aan bij hoe de andere overheidslichamen hierover in gesprek zijn met de Belastingdienst naar aanleiding van de Wet modernisering Vpb-plicht overheidsondernemingen.

De leden van de fractie van de PVV vragen vervolgens hoe er omgegaan gaat worden met de afschrijvingen. Op het moment dat de openingsbalans is bepaald, zal ook duidelijk zijn over welke activa er -al dan niet beperkt- wel en over welke activa er fiscaal niet afgeschreven kan worden. De fiscale afschrijvingsmogelijkheden volgen -net als de overige winstbepalingsregels- uit de wet en zullen voor de havenbedrijven gelijk zijn aan de regels voor andere private en overheidsondernemingen.

De leden van de fractie van de VVD en de SP vragen hoeveel de zeehavens moeten gaan afdragen en wat er gebeurt met deze opbrengst. Daarbij vragen de leden van de fractie van de SP of dit per haven te specificeren is.

Het kabinet werkt op dit moment aan een raming van de budgettaire opbrengst van het vervallen van de tijdelijke vrijstelling voor zeehavens. Een opbrengst gaat naar de algemene middelen, zoals alle belastingontvangsten. Commerciële gegevens die voorhanden zijn, geven naar verwachting een onvoldoende reëel beeld van de te betalen vennootschapsbelasting, doordat de fiscale winst in de regel afwijkt van de commerciële winst. Onder meer op het gebied van reserves, voorzieningen en afschrijvingen zijn grote verschillen mogelijk tussen de commerciële en fiscale winstbepaling. Bovendien valt mogelijk een deel van de activiteiten van de zeehavenbeheerders onder de hiervoor genoemde objectvrijstellingen. De raming van het budgettaire effect zal echter slechts een verwachting van het kabinet weergeven van de meerjarige te betalen vennootschapsbelasting door de zeehavens. De uiteindelijke werkelijk te betalen vennootschapsbelasting is namelijk sterk afhankelijk van de fiscale positie van de verschillende zeehavens. De beoordeling van de aangiften vennootschapsbelasting is vervolgens een taak van de Belastingdienst. Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat het kabinet geen uitspraken kan doen over de fiscale positie van (toekomstige) individuele belastingplichtigen.

De leden van de fractie van de VVD vragen of bijvoorbeeld de Rotterdamse haven eventueel gecompenseerd zou kunnen worden voor haar Vpb-plicht. Ook de leden van de fractie van de PvdA vragen wat ik zal doen om te verzekeren dat zeehavens geen concurrentienadeel hebben ten opzichte van havens in de ons omringende landen.

Op basis van de Wet modernisering Vpb-plicht overheidsondernemingen zijn overheidsondernemingen per 1 januari 2016 in beginsel Vpb-plichtig geworden. Dit gaat nu ook gelden voor de zeehavens per 1 januari 2017. Voor andere overheidsondernemingen geldt dat deze niet gecompenseerd worden voor de belastingplicht. Het kabinet onderzoekt in welke mate de zeehavens, met het oog op de concurrentiepositie binnen de EU, mogelijk in een andere positie verkeren dan andere overheidsondernemingen. Het kabinet brengt daarom momenteel de mogelijkheden in kaart. Bedacht moet worden dat bij compensatie waarbij de belastingplicht één-op-één wordt weggenomen, er een risico bestaat op nieuwe staatssteun, terwijl de EC nu juist heeft gesteld dat Nederland met de invoering van de Wet modernisering Vpb-plicht overheidsondernemingen de staatssteunbezwaren van de EC heeft weggenomen. Deze en andere overwegingen spelen een rol bij de beantwoording van de vraag of, en zo ja hoe beleid gevoerd kan worden om eventuele nadelige gevolgen van een (tijdelijk) concurrentienadeel tegen te gaan.

De leden van de fractie van de VVD vragen welke andere maatregelen op Europees niveau en nationaal niveau denkbaar zijn om een gelijk speelveld tussen zeehavens in de EU te garanderen. De leden van de fractie van de SP lezen dat het kabinet er op zal blijven aandringen dat richtsnoeren worden opgesteld voor staatssteun aan zeehavens. Deze leden vragen of het kabinet hierover dan geen zekerheid gekregen heeft van de EC.

Het kabinet bepleit al jaren op het hoogste niveau de totstandkoming van richtsnoeren staatssteun voor zeehavens. Tot op heden zijn die richtsnoeren niet tot stand gekomen. Wel ziet het kabinet het als een goede stap dat de EC aan Frankrijk en België dienstige maatregelen heeft opgelegd om de fiscaal gunstige behandeling van hun zeehavens op te heffen. Dit bevordert een gelijk speelveld binnen de EU.

De leden van de fractie van de VVD vragen of er ook extra druk wordt gezet op de invoering van de EU-Havenverordening.

De Europese havenverordening regelt onder meer de financiële transparantie bij geldstromen tussen overheden en havenbeheerders. Dit is een eerste stap om overheidssteun inzichtelijk te maken en kan zodoende een bijdrage leveren aan de aanpak van onregelmatigheden. Het wachten is op de afronding van de besluitvorming over deze verordening in het Europees Parlement. Deze wordt thans voorzien in maart. Pas daarna kunnen de onderhandelingen tussen Raad en Europees Parlement onder Nederlands voorzitterschap een aanvang nemen.

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de PvdA

De leden van de fracties van de PvdA en de SP vragen wanneer het concrete besluit van de EC verwacht wordt. De leden van de fractie van de SP vragen wat er naar verwachting in het formeel besluit van de EC staat.

Het formele besluit van de EC is genomen op 21 januari 2016 en hierover heeft de EC een persbericht uitgebracht. Het besluit is op 8 februari 2016 gepubliceerd op de website van de EC. Publicatie in het publicatieblad volgt later. Er zijn dus geen mogelijkheden meer om een beter bericht uit Brussel te krijgen. Zoals verwacht staat in het besluit dat Nederland met de Wet modernisering Vpb-plicht overheidsondernemingen de vrijstelling van de vennootschapbelasting voor overheidsondernemingen per 1 januari 2016 heeft afgeschaft, waardoor de staatssteunbezwaren van de EC zijn weggenomen. Dit geldt echter niet voor de tijdelijke vrijstelling van de Vpb-plicht voor zeehavens. De EC vraagt Nederland deze vrijstelling per 1 januari 2017 af te schaffen en dit binnen 2 maanden na 21 januari 2016 dus uiterlijk 21 maart te regelen. In het besluit van de EC zou uit overweging 48 de indruk kunnen ontstaan dat Nederland zelf de datum van 1 januari 2017 heeft voorgesteld. Dat is niet het geval. Nederland heeft gepleit voor het laten vervallen van de tijdelijke vrijstelling pas op het moment dat een gelijk speelveld zou zijn bereikt met ten minste de zeehavens in de ons omringende landen. Voor de EC was dat niet acceptabel. Als laatste aanbod is daarom gedaan dat het kabinet bereid zou zijn 1 januari 2017 in het koninklijk besluit te noemen, maar alleen in de context dat de vrijstelling vervalt voor boekjaren die aanvangen na 1 januari 2017 waardoor de facto een overgangsperiode van 2 jaar zou ontstaan. De EC heeft, tot teleurstelling van het kabinet, ook daarin niet bewilligd.

De leden van de fractie van de PvdA vragen welke mogelijkheden er zijn om de overgangstermijn van één jaar te verlengen. De leden van de fractie van de SP vragen of Nederland zich heeft verzet tegen het verdwijnen van de vrijstelling en zo ja, hoe.

Er is door het kabinet en op ambtelijk niveau veel energie gestoken in het verkrijgen van een langer uitstel voor het intrekken van de vrijstelling voor de zeehavens dan tot 1 januari 2017. Hiervoor zijn meerdere formele en informele gesprekken gevoerd. Bovendien is er meermaals contact geweest tussen de EC en de meest betrokken bewindspersonen. De EC stelt in het besluit van 21 januari jl. dat voor het langer continueren van de vrijstelling juridisch geen grond is. De EC geeft aan te zullen terugvorderen als de zeehavens per 1 januari 2017 niet belastingplichtig zijn. Er is dus geen onderhandelingsruimte meer. Tegen het besluit kan, net als bij ieder vergelijkbaar besluit van de EC, wel in beroep worden gegaan. Het instellen van beroep heeft geen opschortende werking.

De leden van de fractie van de PvdA vragen in hoeverre een overgangstermijn van één jaar redelijk is in het licht van het feit dat investeringsbeslissingen in de havens een zeer lange horizon kennen.

Op 2 mei 2013 heeft de EC dienstige maatregelen openbaar gemaakt die Nederland opriepen een eind te maken aan de bestaande vrijstelling van vennootschapbelasting voor overheidsondernemingen. Vanaf die datum kunnen overheidsondernemingen geacht worden bekend te zijn met het feit dat Nederland door de EC gedwongen werd iets aan de Vpb-wetgeving voor overheidsondernemingen te veranderen. De EC stelt zich in ieder geval op dat standpunt. Zoals eerder aangegeven heeft het kabinet zich steeds ingespannen voor een langere overgangstermijn voor de zeehavens, zij het vooral met het oog op het ontbreken van een Europese level playing field en niet zozeer in verband met investeringsbeslissingen.

De leden van de fractie van de PvdA vragen wat een Vpb-plicht voor de concurrentiepositie van Nederlandse zeehavens betekent.

De zeehavensector neemt geen andere positie in dan andere economische sectoren. In die zin past een belastingplicht op termijn daarbij. Of er veel verandert onder normale marktomstandigheden ten aanzien van de concurrentiepositie van de Nederlandse zeehavens hangt af of de andere havens winst of verlies maken. Echter, op dit moment is nog geen sprake van een gelijk speelveld en andere Europese zeehavens betalen veelal effectief (nog) geen belasting naar de winst, bijvoorbeeld als gevolg van vrijstellingen of door een verlieslijdende positie. Een verlieslijdende positie kan ook bewust gecreëerd zijn, bijvoorbeeld doordat havengelden bewust op een niet-kostendekkend niveau worden geheven, waardoor er effectief geen belasting afgedragen hoeft te worden. Een belastingplicht voor Nederlandse zeehavens verstoort dan het level playing field ten opzichte van hun directe concurrenten in het buitenland en kan invloed hebben op de concurrentiepositie van de Nederlandse zeehavens. Het kabinet blijft zich daarom inzetten om een gelijk speelveld voor zeehavens te borgen.

De leden van de fractie van de PvdA vragen wat voor effect de belastingplicht heeft op de prijzen die Nederlandse zeehavens moeten hanteren.

Dat is nog onbekend. De havenbeheerders hebben verschillende mogelijkheden om de gevolgen van de vennootschapsbelasting op te vangen. Dat kan door het verhogen van hun tarieven, maar ook door nieuwe afspraken te maken over het uit te keren dividend aan de aandeelhouders, het terugbrengen van hun investeringsprofiel of een combinatie van deze maatregelen.

De leden van de fractie van de PvdA vragen waarom de EC niet ingrijpt in de ons omringende landen. Ook vragen de leden van de fractie van de PvdA in hoeverre de EC gedwongen kan worden in te grijpen in de ons omringende landen en welke actie ik neem om dit te bereiken. De leden van de fractie van de SP vragen welke zekerheid het kabinet heeft dat ook zeehavens in andere EU-lidstaten op gelijke wijze aan onderzoeken met betrekking tot de winstbelasting worden onderworpen. Deze leden vragen of ik erop aangedrongen heb om de verplichting tot Vpb-afdracht in alle EU-landen parallel te laten verlopen en zo ja, hoe daarop is gereageerd. Het lid Van Vliet vraagt hoe ik sta tegenover het initiëren van een breed onafhankelijk onderzoek naar ongeoorloofde staatssteun aan zeehavens in alle EU-lidstaten.

De EC kan niet gedwongen worden om in te grijpen in de ons omringende landen. Wel heeft de EC, zoals aangegeven, actie ondernomen door op eigen initiatief een onderzoek te starten naar mogelijk staatssteun ten behoeve van Europese zeehavens door middel van een questionnaire aan alle lidstaten (juli 2013). Hieruit zijn diverse nadere inlichtingen gevraagd aan Duitsland en aan België en Frankrijk heeft de EC op 21 januari 2016 dienstige maatregelen gesteld om hun havens Vpb-plichtig te maken. Hieruit concludeert het kabinet dat ook zeehavens in enkele andere lidstaten aan onderzoeken met betrekking tot de winstbelasting worden onderworpen. Ten aanzien van een breed onafhankelijk onderzoek, merk ik op dat de Minister van Infrastructuur en Milieu (hierna: IenM) onderzoek heeft laten uitvoeren door RHV/Ecorys om de concurrentieverstoringen tussen zeehavens te onderzoeken. Dit onderzoek richtte zich niet op alle lidstaten, maar heeft wel voor de belangrijkste zeehavens de concurrentieverstoringen in beeld gebracht. De resultaten van dit onderzoek zijn met uw Kamer en de EC gedeeld.7

De leden van de fractie van de PvdA vragen in hoeverre het redelijk en conform de principes van goed bestuur is dat Nederlandse havens niet van vennootschapsbelasting vrijgesteld mogen worden en havens in de ons omringende landen wel. Het lid Van Vliet vraagt of ik kan aantonen dat het proces waarmee de EC komt tot het starten van staatssteunonderzoeken, een transparant proces is met ingebouwde zekerheden voor een eerlijke en objectieve benadering van alle lidstaten van de EU.

Mijn verantwoordelijkheid strekt zich uit tot de onderzoeken die de EC naar mogelijke staatssteun op belastinggebied in Nederland doet. Staatssteunregelgeving betreft Europese regelgeving en is in de eerste plaats de verantwoordelijkheid van de EC. De EC ziet toe op naleving van de staatssteunregels in het kader van eerlijke concurrentie. Omdat staatssteunonderzoeken zich richten tegen individuele lidstaten zal die eerlijke concurrentie niet altijd en niet steeds gelijktijdig bereikt kunnen worden. Of dit redelijk is en conform de principes van goed bestuur is niet aan mij om te beoordelen. Ik vertrouw erop dat de EC, in haar hoedanigheid als hoedster van het Verdrag, wil voorkomen dat een schijn van willekeur ontstaat.

De leden van de fractie van de PvdA vragen of de EC is voorgehouden dat een selectieve aanpak van landen die een belastingvrijstelling voor zeehavens kennen juist leidt tot een ongelijker in plaats van een gelijker speelveld. De leden van de fractie van de SP vragen of ik kan aangeven waarom de EC niet is begonnen met het verminderen van de voordelen die andere landen hun zeehavens bieden, om zodoende het verschil in bevoordeling te verkleinen en of dat niet een veel logischere route zou zijn. De leden van de fractie van de SP vragen ook of ik erop heb aangedrongen om de verplichting tot Vpb-afdracht in alle EU-landen parallel te laten verlopen en zo ja, hoe daarop is gereageerd.

Van belang om hier te vermelden is dat de Vpb-belastingplicht voor zeehavens deel uitmaakt van een breder en langlopend steundossier, namelijk het onderzoek dat de EC sinds 1997 verricht naar de Vpb-plicht voor overheidsondernemingen in Nederland. Het kabinet heeft het niet wenselijk geacht om overheidsondernemingen die economische activiteiten uitvoeren in concurrentie met private ondernemingen voor de vennootschapsbelasting anders te behandelen. Ook Uw Kamer deelde die lijn. Vandaar dat de Wet modernisering Vpb-plicht overheidsondernemingen vorig jaar door Uw Kamer en de Eerste Kamer is aangenomen.

Toen bleek dat een Vpb-plicht voor de zeehavens zeer nadelig uit zou pakken omdat er op dit gebied geen level playing field bestaat binnen de EU, is een tijdelijke vrijstelling voor zeehavens in deze wet opgenomen en heeft het kabinet er alles aan gedaan om ervoor te zorgen dat de Nederlandse zeehavens niet Vpb-plichtig zouden worden zolang andere, concurrerende havens dat ook niet zouden zijn. Daarbij heeft het kabinet de EC zeker voorgehouden dat het vooralsnog alleen Vpb-plichtig maken van de Nederlandse zeehavens zou leiden tot een ongelijker speelveld binnen de EU. Ook bieden landen verschillende andere voordelen aan hun havens, zoals financiële bijdragen. De EC is een onderzoek begonnen in 2013 naar alle mogelijke vormen van steunverlening aan de havens, niet alleen naar de Vpb-plicht. Daarvoor heeft de EC ook meer dan twintig individuele besluiten vastgesteld met betrekking tot staatssteun aan havens.8 Het is dus niet zo dat er op dit gebied niets gebeurt.

Het kabinet heeft er bij de EC op aangedrongen de Nederlandse zeehavens niet Vpb-plichtig te maken totdat ook andere concurrerende havens Vpb-plichtig zouden zijn. Daarom heeft het kabinet ook zijn teleurstelling uitgesproken in het persbericht van 21 januari dat de EC de tijdelijke vrijstelling voor zeehavens slechts toestaat tot 1 januari 2017.

De leden van de fractie van de PvdA vragen wat ik zal doen, indien de zeehavens in 2017 inderdaad Vpb-plichtig worden, om te verzekeren dat zeehavens geen concurrentienadeel hebben ten opzichte van havens in de ons omringende landen. De leden van de fractie van de PvdA vragen voorts op welke wijze uitvoering wordt gegeven aan de motie De Boer/Jacobi.9 Aan deze motie wordt uitvoering gegeven door tijdens het Nederlands voorzitterschap van de Raad van de Europese Unie de triloog tussen Europees Parlement, Transportraad en EC over de havenverordening op te starten en zo mogelijk ook af te ronden. Daarnaast is het staand beleid, zoals dat onder meer in de maritieme strategie en het werkprogramma zeehavens tot uitdrukking komt, om in alle mogelijke gremia de concurrentiepositie van de Nederlandse zeehavens en het zeehavenbedrijfsleven te versterken. Daarvoor zijn in het kader van het werkprogramma zeehavens vele afspraken gemaakt waarover de Minister van IenM ook aan de Tweede Kamer rapporteert.10 De concurrentiepositie is niet uitsluitend afhankelijk van het al dan niet belastingplichtig zijn van de Nederlandse havenbeheerders.

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de SP

De leden van de fractie van de SP vragen of ik de opmerkingen van de Minister van IenM onderschrijf, namelijk dat de Nederlandse zeehavens nu al worden benadeeld doordat in verschillende andere EU-landen een vorm van staatssteun geldt voor zeehavens.

Ik deel het oordeel van de Minister van IenM zoals zij dat bij de aanbieding van bedoelde rapportage met de Tweede Kamer heeft gedeeld.

De leden van de fractie van de SP vragen of ik kan aangeven hoeveel werkgelegenheid zou ontstaan wanneer de 1 miljoen TEU aan extra containers (zeven procent meer) zouden worden overgeslagen bij een gelijk speelveld.

Op basis van de cijfers uit het externe RHV/Ecorys rapport zou de Rotterdamse haven 7% meer containers kunnen overslaan indien in Vlaanderen geen overheidssteun aan de zeehavens wordt gegeven. Het gaat dan om 850.000 containers, hetgeen overeenkomt met een toegevoegde waarde van minimaal € 330 miljoen voor de Nederlandse economie. Dit is echter niet doorvertaald in werkgelegenheidscijfers.

De leden van de fractie van de SP merken op dat Nederlandse zeehavens in 2014 aan zo’n 284.000 mensen werkgelegenheid bieden en vragen of ik dit aantal onderken of dat dit aantal inmiddels is achterhaald.

De havensector is goed voor 171.649 directe arbeidsplaatsen en indirect voor 166.585 arbeidsplaatsen. Dat is in totaal 338.234 arbeidsplaatsen hetgeen 3,9% van de totale werkgelegenheid in Nederland vertegenwoordigt. Deze cijfers worden jaarlijks gemonitord door RHV-Erasmus Universiteit Rotterdam.11

De leden van de fractie van de SP vragen of ik kan aangeven in hoeverre de werkgelegenheid wordt beïnvloed indien de Vpb-vrijstelling verdwijnt. De leden van de fractie van D66 vragen welke gevolgen worden voorzien voor de werkgelegenheid en vragen of hier een kwantitatieve inschatting van kan worden gemaakt.

Het verdwijnen van de Vpb-vrijstelling voor de Nederlandse zeehavens heeft invloed op de concurrentiepositie ten opzichte van directe concurrenten die vooralsnog geen vennootschapsbelasting betalen. De havenbeheerders hebben verschillende mogelijkheden om de gevolgen van de vennootschapsbelasting op te vangen. De effecten van de Vpb-plicht worden op dit moment in kaart gebracht. Het is in dit stadium nog te vroeg om de werkgelegenheidseffecten hiervan in te kunnen schatten.

De leden van de fractie van de SP vragen welk effect het verdwijnen van de vrijstelling op het aantal overgeslagen containers naar verwachting heeft.

Dit hangt af van de mate waarin de vennootschapsbelasting aan de klanten van de havens wordt doorberekend via de haventarieven. De containermarkt is, net als de markt voor stukgoed en roll-on/roll-off, een zeer prijsvolatiele sector zodat een kleine tariefstijging direct gevolgen heeft voor de overslag.

Deze leden vragen wat het effect is op de werkgelegenheid als de vrijstelling pas verdwijnt nadat in de EU een gelijk speelveld is gerealiseerd.

In dat geval worden ook de havens in omliggende landen effectief met vennootschapsbelasting geconfronteerd en is de (ongeoorloofde) staatssteun aldaar afgebouwd. Invoering van de vennootschapsbelasting in Nederland heeft in dat geval per saldo geen negatief effect op de concurrentiepositie van de Nederlandse zeehavens.

De leden van de fractie van de SP vragen wanneer ik verwacht dat kan worden gesproken van een gelijk speelveld. De leden van de fractie van de PVV vragen of ik enig idee heb wanneer de EC een level playing field in de zeehavensector denkt te realiseren. De leden van de fractie van de PVV vragen of het klopt dat door de zeehavens in Nederland belastingplichtig te maken voor de vennootschapsbelasting er nog geen sprake is van een level playing field in de zeehavensector. Ook het lid Van Vliet stelt een soortgelijke vraag.

De EC is in 2013 een onderzoek begonnen naar alle mogelijke vormen van steunverlening aan de havens, niet alleen naar de Vpb-plicht.

Dit heeft tot nu toe tot twee besluiten geleid waarin landen (België en Frankrijk) worden opgeroepen om hun havens Vpb-plichtig te maken. Wanneer dit zal gebeuren is echter niet bekend (vergelijk: de dienstige maatregelen werden in mei 2013 aan Nederland opgelegd en de havens worden per 1 januari 2017 belastingplichtig). Bovendien is mij onbekend of er nog meer maatregelen van de EC volgen en zo ja, wanneer.

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van D66

De leden van de fractie van D66 vragen naar een inschatting van de gevolgen van het vervallen van de vrijstelling voor zeehavens ten aanzien van de investeringscapaciteit.

Als de zeehavens de gevolgen van de vennootschapsbelasting vanwege de concurrentiepositie met omliggende havens niet kunnen doorberekenen in de haventarieven en geen nieuwe afspraken kunnen maken over het af te dragen dividend aan de aandeelhouders, zal een groot deel van deze belasting ten koste gaan van de toevoeging aan het vermogen en daarmee de investeringscapaciteit van de havens.

De leden van de fractie van D66 roepen in herinnering dat in opdracht van de Minister van IenM onderzoek is gedaan is door RHV-Erasmus Universiteit Rotterdam en Ecorys naar de concurrentieverhoudingen tussen de zeehavens in Duitsland, Frankrijk, Nederland, Vlaanderen en het Verenigd Koninkrijk. Uit dat onderzoek bleek dat met name de Duitse en Vlaamse zeehavens overheidsbijdragen uit algemene middelen ontvangen en Nederlandse zeehavens hier een concurrentienadeel door ondervinden. De Minister van IenM zou de EC en het Europees Parlement in kennis stellen van de bevindingen van de onderzoekers. Deze leden vragen of dit gebeurd is.

Dit kan worden bevestigd. Het rapport is verzonden aan de toenmalige commissarissen Almunia en Kallas.

Deze leden vragen of een gesprek over dit rapport heeft plaatsgevonden met de EC en vragen wat de reactie van de EC was op de bevindingen in het rapport.

Er heeft inderdaad een gesprek plaatsgevonden. Toenmalig commissaris Almunia heeft aangegeven de rapportage te betrekken bij de werkzaamheden van de EC en verwees daarbij naar de questionnaire die de EC in 2013 onder lidstaten heeft uitgezet en de financiële transparantie zoals die in de voorgestelde EU havenverordening is opgenomen.

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de PVV

De leden van de fractie van de PVV vragen wat de organisatievormen zijn van de met Nederlandse zeehavens concurrerende zeehavens in België, Frankrijk, Duitsland en het Verenigd Koninkrijk. De leden van de fractie van de PVV vragen of er in Europa zeehavens zijn die in handen zijn van private partijen.

Vrijwel alle havens in België, Frankrijk en Duitsland zijn verzelfstandigde ondernemingen. De aandelen van deze ondernemingen worden gehouden door overheden. In het Verenigd Koninkrijk is een groot deel van de havens echt geprivatiseerd, hetgeen betekent dat een meerderheid van de aandelen in handen zijn van private partijen. Een exacte beschrijving is terug te vinden in hoofdstuk 2 van het rapport van RHV/Ecorys.12 Deze situatie is vergelijkbaar met Nederland waar alleen de zeehaven van IJmuiden echt «privaat» is en alle andere havens verzelfstandigd zijn, maar de aandelen in handen zijn van (decentrale) overheden.13 Uit het voorgaande blijkt dat het, dit in antwoord op een andere vraag van deze leden, in de genoemde lidstaten net als in Nederland veelal gaat om indirecte overheidsondernemingen.

De leden van de fractie van de PVV vragen of het voor de door de EC te nemen maatregelen uitmaakt of er sprake is van een direct of indirect overheidsbedrijf.

Voor de te nemen maatregelen door de EC is het niet relevant of sprake is van een direct of indirect overheidsbedrijf. Dat geldt voor overheidsondernemingen in het algemeen. Zeehavens zijn daarop geen uitzondering.

De leden van de fractie van de PVV vragen of het voor de belastingplicht uitgemaakt had of de zeehavens waren ondergebracht in publiekrechtelijke rechtspersonen in plaats van in privaatrechtelijke rechtspersonen.

Dit had geen verschil gemaakt. Immers, het havenschap Moerdijk (een publiekrechtelijke rechtspersoon) moet – voor zover het een onderneming drijft in fiscale zin – evengoed Vpb-plichtig worden vanaf 1 januari 2017. De EC laat daarover in het persbericht geen misverstand bestaan.

De leden van de fractie van de PVV vragen hoe het gesteld is met de winstgevendheid van de met de Nederlandse zeehavens concurrerende zeehavens in België, Frankrijk, Duitsland en het Verenigd Koninkrijk.

Voor zover bekend zijn alleen de havens in Duitsland structureel verliesgevend. Dit wordt (mede) veroorzaakt door het feit dat de haventarieven van bijvoorbeeld de haven van Hamburg voor containers ruim een derde lager zijn dan in Rotterdam en Antwerpen gebruikelijk is.

De leden van de fractie van de PVV vragen of er bij structurele verliesgevendheid die gecompenseerd wordt door kapitaalstortingen geen sprake is van staatssteun.

Als structurele verliesgevendheid gecompenseerd wordt door kapitaalstortingen en deze kapitaalstortingen (door de overheid) niet overeenkomen met het beginsel van de marktinvesteerder (MEOP – market economy operator principle), dan lijkt sprake te zijn van staatssteun. Deze staatssteun zou, afhankelijk van de omstandigheden, mogelijk als staatssteun aan ondernemingen in moeilijkheden worden gekwalificeerd waarvoor speciale regels gelden volgens de reddings- en herstructureringsrichtsnoeren voor staatssteun aan ondernemingen in moeilijkheden.

Deze leden van de fractie van de PVV vragen of er in Europa zeehavens zijn die gestart zijn door private partijen en nog steeds in handen zijn van private partijen.

Voor zover bekend is dat niet het geval.

De leden van de fractie van de PVV vragen of de exploitatie van een zeehaven niet aan te merken is als een overheidstaak, omdat voor zover deze leden bekend is alle zeehavens direct of indirect in handen zijn van publiekrechtelijke partijen.

Wanneer een taak wordt aangemerkt als overheidstaak is niet gedefinieerd in de Wet Vpb1969. In de memorie van toelichting is opgemerkt dat in ieder geval van een overheidstaak sprake is als de taak bij (Grond)wet is opgelegd of als met de uitoefening van de taak voor de toepassing van de Wet op de omzetbelasting 1968 wordt gehandeld «als overheid». Dit zal ook voor zeehavens het eerste aanknopingspunt zijn. Desalniettemin zegt het antwoord op de vraag of de exploitatie van een zeehaven een overheidstaak betreft of niet zeker nog niet alles. Immers, voor toepassing van de voor zowel directe als indirecte overheidsondernemingen geldende overheidstakenvrijstelling is het relevant of sprake is van een overheidstaak of een publiekrechtelijke bevoegdheid waarmee niet in concurrentie wordt getreden. Dat Nederlandse zeehavens in ieder geval voor een deel van hun activiteiten in concurrentie treden met andere, veelal buiten Nederland gelegen, zeehavens in de Hamburg-Le Havre-range is nauwelijks te weerleggen. Een beroep op die vrijstelling zal dan ook naar verwachting voor slechts een deel soelaas bieden. De feitelijke impact van deze vrijstelling is dan ook een kwestie die primair aan de orde moet komen in gesprekken tussen de betreffende zeehaven enerzijds en de Belastingdienst anderzijds.

Vragen en opmerkingen van het lid Van Vliet

Het lid Van Vliet vraagt of ik aanwijzingen of vermoedens heb over staatssteun aan zeehavens in andere EU-lidstaten, die nog geen onderwerp zijn van een onderzoek door de EC. Het lid Van Vliet vraagt ook welke acties het kabinet tot op heden heeft ondernomen om deze vermoedelijke staatssteun aan het licht en onder de aandacht van de EC te brengen indien het kabinet aanwijzingen of vermoedens heeft over ongeoorloofde staatssteun aan zeehavens in andere EU-lidstaten waartegen nog geen onderzoek is gestart door de EC.

De EC kan op eigen initiatief onderzoeken starten naar vermeende staatssteun, maar ook op basis van klachten. Dergelijke onderzoeken vinden op diverse steungebieden voortdurend plaats. Echter, zolang zij niet hebben geleid tot de opening van een formele procedure of bijvoorbeeld een besluit tot het nemen van dienstige maatregelen (zoals nu in het geval van de zeehavens in België en Frankrijk) zijn dergelijke onderzoeken niet openbaar en alleen bekend bij de EC en de betrokken lidstaat. Vaak worden dergelijke onderzoeken ook weer gesloten zonder openbaar besluit, omdat bijvoorbeeld gebleken is dat geen sprake was van staatssteun. Het is mij niet bekend welke onderzoeken momenteel door de EC worden gedaan, behalve dan die in de openbaarheid zijn gekomen.

Het lid Van Vliet vraagt of ik zijn mening deel, dat een ongelijk speelveld ten opzichte van Franse en Belgische zeehavens, voor Nederland hoogstwaarschijnlijk nadeliger is dan een ongelijk speelveld ten opzichte van Griekse of Italiaanse zeehavens.

Het is belangrijk dat er een gelijk Europees speelveld ontstaat dat voor alle havens gelijke regels omvat; er is geen onderscheid tussen een Noord-west Europees speelveld en een Zuid-oost Europees speelveld. Wel delen de Nederlandse zeehavens een gemeenschappelijk achterland met de Noord-Europese havens en ondervinden daarvan de meeste concurrentie. Oneerlijke concurrentie van deze havens heeft daardoor meer effect op de positie van de Nederlandse havens dan de concurrentie met Zuid-Europese havens.

Het lid Van Vliet vraagt of het kabinet het standpunt van de EC deelt, dat er ten aanzien van Griekenland geen reden is om onderzoeken te starten naar ongeoorloofde staatssteun.

De EC is een onderzoek begonnen in 2013 naar alle mogelijke vormen van steunverlening aan havens door het sturen van een questionnaire aan alle lidstaten, dus ook aan Griekenland. Mij is niet bekend of, en zo ja hoe de Griekse autoriteiten daarop hebben gereageerd. Ook is mij niet bekend of een Grieks antwoord heeft geleid tot een nader onderzoek of niet.

Het lid Van Vliet vraagt naar voorbeelden van vergelijkbare situaties waarbij Duitsland, Frankrijk of Groot Brittannië een (tijdelijk) ongelijk speelveld hebben geaccepteerd in een belangrijke economische sector.

Mij zijn op dit moment geen voorbeelden van actuele vergelijkbare situaties bekend. Wel zijn er verwante situaties bekend bijvoorbeeld in de staalsector waarbij ook, al langere tijd, sprake is van een verstoord speelveld maar EU-lidstaten toch moeten accepteren dat er geen staatssteun mag worden gegeven aan ondernemingen in moeilijkheden.