Kamerstuk 34000-XVIII-26

Reactie op het verzoek van de vaste commissies voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken over de in juli gesloten onderhandelaarsovereenkomst publieke sector

Dossier: Vaststelling van de begrotingsstaten van Wonen en Rijksdienst (XVIII) voor het jaar 2015

Gepubliceerd: 12 augustus 2015
Indiener(s): Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA)
Onderwerpen: begroting financiƫn
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-34000-XVIII-26.html
ID: 34000-XVIII-26

Nr. 26 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 12 augustus 2015

De vaste commissies voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid en voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties hebben op 16 juli verzocht een aantal vragen te beantwoorden over de in juli gesloten onderhandelaarsovereenkomst.

Hieronder treft u de vragen met de antwoorden aan.

Vraag 1

Kunt u duidelijk maken in hoeverre de genoemde «constructie» met het ABP (andere wijze van indexering pensioenen) resulteert in meer loon en minder pensioeninleg/pensioen en/of een vermindering van het pensioenkapitaal, alsmede vermindering van de dekkingsgraad van het pensioenfonds ABP? Wat is de rechtvaardiging voor de gekozen aanpak?

Antwoord 1

Er is geen sprake van een «constructie» maar van een onderhandelaarssovereenkomst. Het zogenaamde «tweede pijler pensioen»wordt in Nederland gezien als uitgesteld loon. Daarom zijn ook vertegenwoordigers van werknemers en werkgevers verantwoordelijk voor inhoud en de uitvoering van pensioenregelingen. Sociale partners verenigd in de Stichting van de Arbeid hebben hierover in het pensioenakkoord van 2010 geschreven dat cao-partijen de mogelijkheid hebben om binnen het decentrale integrale arbeidsvoorwaardenpakket herschikkingen aan te brengen in de verhouding tussen de pensioen- en andere arbeidsvoorwaarden. In deze overeenkomst is zo’n herschikking aangebracht door een afweging te maken tussen loon nu en loon na pensionering. Zowel de werkgevers als de ondertekenende vakcentrales kiezen na jaren van nullijn, voor flink meer loon nu, en iets minder uitgesteld loon later. Daarnaast hechten zij aan een haalbare pensioenambitie. Ik zal hier op beide punten ingaan.

De overgang van loon- naar prijsindexatie leidt tot een lagere pensioenpremie. Deze lagere pensioenpremie betekent dat zowel overheidswerkgevers als – werknemers minder premie hoeven af te dragen. De overgang naar prijsindexatie leidt tot een vrijval van werkgeverspremie van 1,0% van de loonsom vanaf 2016. In de overeenkomst is vastgelegd dat deze werkgeversmiddelen volledig worden ingezet voor een verhoging van het loon. Daling van de werknemerspremie leidt ook tot koopkrachtverbetering doordat het nettoloon met circa 0,5% stijgt. Daarnaast zou een eventuele herstelopslag in 2016 tot een lastenverzwaring voor werkgevers en werknemers leiden. Werkgevers en centrales zijn overeengekomen dat er geen herstelopslagen meer geheven zullen worden.

Het voorkomen van de verwachte stijging van de werkgeverspremie resulteert in een extra loonstijging van 0,4% vanaf 2016 en voorkomt dat het besteedbare loon van werknemers daalt door stijgende werknemerspremies.

Werkgevers en de ondertekenende centrales hebben besloten per 1 januari 2016 het ouderdomspensioen van de ABP-regeling voortaan te indexeren op basis van prijsinflatie in plaats van de looninflatie. Daarmee wordt, net als bij veel andere pensioenfondsen, koopkrachtbehoud de ambitie. De overgang naar prijsindexatie past in het beleid om tot een haalbare, heldere pensioenambitie te komen. De huidige financiële situatie bij het ABP maakt het onmogelijk om de pensioenen de komende jaren te indexeren. Doorrekeningen van ABP geven aan dat de dekkingsgraad waarop volledig geïndexeerd kan worden, met een lagere pensioenpremie en zonder herstelopslag bij prijsindexatie een jaar eerder wordt bereikt (2022) dan met de hogere pensioenpremie plus herstelopslag bij loonindexatie (2023).

De lagere pensioenpremie en pensioenambitie zal normaal gesproken op de langere termijn tot een iets lager pensioen leiden. De precieze omvang is echter afhankelijk van tal van factoren. Allereerst is het verschil tussen loonontwikkeling en prijsinflatie komende decennia van belang. Historisch is dit verschil bij overheid en onderwijs klein. De loonontwikkeling bij overheid en onderwijs lag tussen 1975 en 2012 ongeveer op 2,1%, dus slechts 0,1% boven de 2,0% waarbij voor de pensioenpremie bij prijsindexatie wordt gerekend. Tegenover een iets lagere pensioenambitie staat een loonstijging van 5,05%. Dit leidt niet alleen tot een directe koopkrachtstijging van overheidswerknemers, maar ook tot een structureel hoger pensioengevend loon en dus een hogere pensioenopbouw.

Uiteindelijk is de uitkering afhankelijk van de ingelegde premie en het rendement dat daarop bereikt wordt. Het aanvullend pensioen is in z’n aard onzeker, uiteindelijk afhankelijk van het resultaat op de financiële markten.

Tenslotte is van belang dat het kabinet voor deze onderhandelaarsovereenkomst extra middelen ter beschikking heeft gesteld zodat na jaren van nullijn, een loonstijging van 5,05% over 2015 en 2016 geboden kan worden. De totale arbeidsvoorwaardenruimte neemt hierdoor toe. Werknemers kunnen er individueel natuurlijk ook voor kiezen om hiermee extra pensioen in de derde pijler te sparen.

Vraag 2

Wat zijn de gevolgen van deze «constructie» voor de pensioenuitkering van reeds gepensioneerden met een ABP pensioenuitkering?

Antwoord 2

De gevolgen van de loonovereenkomst voor gepensioneerden zijn zeer klein. ABP bevestigt dit. Volgens een nieuwsbericht op de website van het ABP onder de titel «Onderhandelaarsakkoord ambtenaren leidt tot versobering pensioenregeling» (bericht van 15 juli 2015) zijn de gevolgen van deze overeenkomst voor de pensioenen van 65-plussers naar verwachting beperkt. De ontwikkeling van de rente en de rendementen van het fonds zijn een veel bepalender factor voor de indexatiekansen van gepensioneerden dan de afspraken uit de loonovereenkomst. Het effect van de iets lagere pensioenpremie op de dekkingsgraad is zeer beperkt (zie ook het antwoord op vraag 4).

Vraag 3

Kunt u ingaan op het besluitvormingsproces rond deze constructie, in het bijzonder bij het ABP zelf en haar actieve en postactieve pensioendeelnemers?

Antwoord 3

De afgelopen periode hebben kabinet, werkgevers met de vier centrales voor overheids- en onderwijspersoneel gesproken over een bovensectorale overeenkomst over loon en pensioen. Momenteel vindt over de met de drie centrales gesloten onderhandelaarsovereenkomst beraad met de achterbannen. Verwacht wordt dat eind augustus de uitkomst hiervan bekend is. Bij een positief resultaat van dit beraad, worden de pensioenafspraken op 3 september a.s. in de Pensioenkamer, het pensioenoverleg tussen werkgevers en centrales in de publieke sector, bekrachtigd.

Het ABP zal het pensioenreglement op basis van deze afspraken aanpassen. Ook zal zij de consequenties voor haar financieel beleid bezien. Het financieel beleid wordt voor advies voorgelegd aan het Verantwoordingsorgaan van ABP, waarin actieve en postactieve deelnemers en werkgevers vertegenwoordigd zijn.

Vraag 4

Heeft De Nederlandsche Bank (DNB) toestemming gegeven om bij het ABP geen herstelpremie in rekening te brengen in het herstelplan bij dit fonds dat zwaar in onderdekking is? Zo ja, hoe verhoudt zich dat dan tot de eis om ten minste tijdsevenredig te herstellen?

Antwoord 4

De wet (nFTK) biedt sociale partners de mogelijkheid om afspraken te maken over het al dan niet heffen van premieopslagen. DNB is geen partij in deze beslissing. De herstelopslag draagt in zeer geringe mate bij aan de verbetering van de dekkingsgraad. Zo leidt een herstelopslag van 1%-punt slechts tot een 0,1%-punt hogere dekkingsgraad en is daarmee volstrekt ineffectief. Partijen vinden daarom de herstelopslag op dit moment onwenselijk. ABP zal zijn herstelbeleid binnen de grenzen van deze afspraak moeten herzien. Ook zonder herstelopslag is een herstelplan zonder kortingsmaatregelen binnen genoemde termijnen mogelijk.

Vraag 5

Kunt u aangeven hoe het overleg met DNB verlopen is en wanneer er instemming verleend is?

Antwoord 5

Er is geen overleg met DNB geweest. Zodra ABP de definitieve premie voor 2016 vaststelt, zal DNB zoals gebruikelijk deze premiestelling toetsten.

Vraag 6

De indexatie ambitie wordt bijgesteld van looninflatie naar prijsinflatie. Kunt u aangeven wat dat betekent voor de indexatie ambitie van het ABP in 2016? Hoe hoog zou de ambitie zijn indien uitgegaan zou worden van looninflatie en hoe hoog is de verwachte prijsindexatie?

Antwoord 6

De ambitie wordt per 2016 omgezet van loonindexatie naar prijsindexatie. Gezien de huidige stand van de dekkingsgraad van het ABP maakt het voor het feitelijke indexatieniveau in 2016 geen verschil of er sprake is van prijs- dan wel loonindexatieambitie. De kans dat de komend jaar geïndexeerd gaat worden is nihil (ongeacht loon- of prijsindexatie).

Vraag 7

Welke formele stappen zijn ondernomen om de pensioenregeling van het ABP te wijzigen? Kunt u aangeven wie daarvoor toestemming moet geven en wanneer deze toestemming gegeven is cq verwacht wordt?

Antwoord 7

Zie het antwoord bij vraag 3.

Vraag 8

Welke Minister heeft namens het kabinet de onderhandelingen gevoerd? En waarom is de Minister voor Wonen en Rijksdienst kennelijk vervangen door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties?

Antwoord 8

De reikwijdte van de onderhandelaarsovereenkomst reikt verder dan alleen de rijksambtenaren die behoren tot de Rijksdienst. De onderhandelaarsovereenkomst geldt voor alle werknemers die werkzaam zijn in de publieke sector: overheid en het onderwijs. De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is de coördinerend Minister voor dit sectoroverstijgende overleg; de Minister voor Wonen en Rijksdienst is als één van de sectorwerkgevers betrokken, evenals de Minister van Defensie voor de krijgsmacht en de Minister van Veiligheid en Justitie voor de sectoren Rechterlijke Macht en Politie.

Vraag 9

Kan de regering retrospectieve en prospectieve analyse overleggen van verandering van looninflatie naar prijsinflatie als basis? Zo nee waarom niet. Welke cijfers zijn bij de onderhandelingen op tafel geweest? Wanneer zijn die voor het eerst op tafel gekomen? Hoe is daarover gesproken. Zijn er notulen van die besprekingen? Wil de regering die aan Tweede Kamer zenden? Zo nee, waarom niet?

Antwoord 9

Zie ook het antwoord op vraag 1. Er zijn geen aanwijzingen dat de loon- en prijsontwikkeling significant anders zullen verlopen dan in het verleden. Bij het overleg is gebruik gemaakt van de gebruikelijke loongegevens van de overheidssectoren. Er zijn geen notulen gemaakt van de besprekingen.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, R.H.A. Plasterk