Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 15 oktober 2014
In de Voortgangsrapportage geweld in afhankelijkheidsrelaties van 16 december 2013 (Kamerstuk 33 750 XVI, nr. 80) is medegedeeld dat per 1 januari 2014 gestopt wordt met de procedure Nader Onderzoek Doodsoorzaak minderjarigen (NODO-procedure). Daarbij is aangegeven dat met de betrokken partijen wordt overlegd of en zo ja hoe medische kennis rond onverklaard overlijden bij minderjarigen op andere wijze te ontsluiten is en hoe omgegaan kan worden met het nader onderzoek naar de doodsoorzaak. Naar aanleiding van dit besluit hebben veldpartijen, waaronder de Koninklijke Nederlandse Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst, de Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde, het Forensisch Medisch Genootschap en GGD GHOR-Nederland, gevraagd om een overleg over het vervolg op de NODO-procedure. Mede namens Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie bericht ik u over het vervolg op de NODO-procedure.
In de afgelopen periode hebben medewerkers van de ministeries van VWS en VenJ gesprekken gevoerd met de vertegenwoordigers van de bovengenoemde organisaties. Ook hebben vertegenwoordigers van «Ouders van wiegedoodkinderen», academische centra en de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) aan de gesprekken deelgenomen. Met de betrokkenen is gesproken over de mogelijke witte vlekken die ontstaan wanneer er minderjarigen onverwacht en onverklaard overlijden nu de NODO-procedure als zodanig niet meer bestaat en over het belang en de proportionaliteit van een eventuele alternatieve procedure. Bij deze inventarisatie is uitgegaan van een viertal perspectieven. Deze perspectieven zijn voortgekomen uit de evaluatierapportage van PWC over de NODO-procedure. Het betreft: 1. de individuele zorg aan de nabestaanden, 2. opsporing, 3. kwaliteit van zorg en 4. wetenschappelijk onderzoek.
De partijen zijn van mening dat een nader onderzoek naar de onverklaarde doodsoorzaak een meerwaarde heeft voor de zorg aan de ouders/nabestaanden en dat er, in bepaalde gevallen, onvoldoende mogelijkheden zijn om nader onderzoek te verrichten. Vanuit de overige perspectieven verwachten partijen geen grote witte vlekken nadat de NODO-procedure is gestopt. Uit de evaluatie van PWC bleek dat de NODO-procedure weinig extra’s heeft opgeleverd voor de opsporing van strafbare feiten naast de bestaande forensische aanpak. Gedurende de evaluatieperiode van 15 maanden is in 38 van de 40 gevallen een verklaring van natuurlijk overlijden afgegeven. In de twee gevallen waarbij een verklaring voor niet-natuurlijk overlijden is afgegeven bleek dat er geen sprake van kindermishandeling was. Dit resultaat was ook de reden om de NODO-procedure te stoppen.
Ook voor het perspectief van kwaliteit van zorg is geconcludeerd dat er geen witte vlekken ontstaan door het wegvallen van de NODO-procedure. In de kwaliteitswet zorginstellingen is de verplichting opgenomen dat zorgaanbieders de kwaliteit van zorg systematische bewaken, beheersen en verbeteren. Dit betekent dat een zorgaanbieder, indien deze het vermoeden heeft dat suboptimale zorg heeft bijgedragen aan het overlijden, dit dient te onderzoeken, zodat de nodige verbetermaatregelen en andere vervolgstappen kunnen worden genomen.
Dat kan via de bestaande kanalen. Een nadere procedure voegt hier weinig aan toe. Voor het perspectief van het wetenschappelijk onderzoek is geconcludeerd dat het niet proportioneel is om alleen in het kader van dit perspectief een extra procedure voor nader onderzoek in het leven te roepen. In de praktijk blijken de aantallen te beperkt en de casuïstiek te divers.
Ik kan mij vinden in deze conclusies en onderschrijf het belang voor nabestaanden/ouders om te weten waaraan het kind is overleden. Met de veldpartijen, zie ik dat er niet in alle gevallen de mogelijkheid bestaat om de doodsoorzaak te onderzoeken. Ik ben bereid om iets te doen aan de randvoorwaarden om dit voor deze gevallen op te lossen. Indien de uitvoering van een (alternatief) nader onderzoek naar de doodsoorzaak van onverwacht en onverklaard overleden minderjarigen gebeurt op nadrukkelijk verzoek van de betrokken ouders, ben ik bereid dit te ondersteunen. Het karakter van dit nader onderzoek is overigens anders dan de oorspronkelijke NODO-procedure. De procedure hoeft minder uitgebreid van opzet te zijn en voorziet slechts in die gevallen waarvoor bestaande procedures ontoereikend zijn. De veldpartijen hebben aangegeven bereid te zijn voor dit nader onderzoek, op basis van bestaande protocollen, een multidisciplinaire richtlijn te ontwikkelen. Ik ga er vanuit dat in deze richtlijn nadrukkelijk aandacht besteed wordt aan een goede informatie voorziening aan de nabestaanden/ouders, zodat zij weten wanneer en hoe zij gebruik kunnen maken van dit nader onderzoek. Ik ben bereid voor de periode 2015–2017 jaarlijks maximaal € 500.000,– beschikbaar te stellen, onder de voorwaarde dat de multidisciplinaire richtlijn beschikbaar is. Gedurende deze periode zal de uitvoering geëvalueerd worden en wordt besloten hoe we na 2017 verder gaan. Voor de verdere concrete uitwerking zal ik zo spoedig mogelijk overleggen met de betrokken veldpartijen.
Hoewel voor elk van de andere perspectieven een nadere onderzoeksprocedure geen meerwaarde heeft ten opzichte van de bestaande mogelijkheden, merk ik op dat de bevindingen van een nader onderzoek in het kader van de individuele zorg aan de nabestaanden, onder voorwaarden, zeker kunnen bijdragen aan de doelen zoals verwoord in perspectieven 3 en 4. Daarnaast kunnen de bevindingen te allen tijde leiden tot gerechtelijk onderzoek, daarmee blijft ook het perspectief voor opsporing in beeld.
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, E.I. Schippers