Gepubliceerd: 16 september 2014
Indiener(s): Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA)
Onderwerpen: begroting financiƫn
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-34000-XV-2.html
ID: 34000-XV-2

Nr. 2 MEMORIE VAN TOELICHTING

A. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING BIJ HET BEGROTINGSWETSVOORSTEL

Wetsartikel 1

De begrotingsstaten die onderdeel zijn van de Rijksbegroting, worden op grond van artikel 1, derde lid, van de Comptabiliteitswet 2001 elk afzonderlijk bij de wet vastgesteld. Het wetsvoorstel strekt ertoe om de onderhavige begrotingsstaat van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (XV) voor het jaar 2015 vast te stellen.

Alle voor dit jaar vastgestelde begrotingswetten tezamen vormen de Rijksbegroting voor het jaar 2015. Een toelichting bij de Rijksbegroting als geheel is opgenomen in de Miljoenennota 2015.

Met de vaststelling van dit wetsartikel worden de uitgaven, verplichtingen en de ontvangsten voor het jaar 2015 vastgesteld. De in de begrotingsstaat opgenomen begrotingsartikelen worden in onderdeel B van deze memorie van toelichting toegelicht (de begrotingstoelichting).

Wetsartikel 2

Met de vaststelling van dit wetsartikel worden de baten en lasten en de kapitaaluitgaven en -ontvangsten van het Agentschap SZW voor het jaar 2015 vastgesteld. De in die begroting opgenomen begrotingsartikelen worden toegelicht in onderdeel B (de begrotingstoelichting) van deze memorie van toelichting en wel in de paragraaf inzake de agentschappen.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, L.F. Asscher

B. BEGROTINGSTOELICHTING

INHOUDSOPGAVE

   

blz.

     

A.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING BIJ BEGROTINGSWETSVOORSTEL

1

     

B.

BEGROTINGSTOELICHTING

2

     

1.

Leeswijzer

3

     

2.

Het beleid

6

     

2.1

Beleidsagenda

6

     

2.2

Beleidsartikelen

31

 

Artikel 1 Arbeidsmarkt

31

 

Artikel 2 Bijstand, Toeslagenwet en Sociale Werkvoorziening inclusief aanpak jeugdwerkloosheid

39

 

Artikel 3 Arbeidsongeschiktheid

55

 

Artikel 4 Jonggehandicapten

63

 

Artikel 5 Werkloosheid inclusief aanpak ouderenwerkloosheid

68

 

Artikel 6 Ziekte en zwangerschap

74

 

Artikel 7 Kinderopvang

80

 

Artikel 8 Oudedagsvoorziening

85

 

Artikel 9 Nabestaanden

94

 

Artikel 10 Tegemoetkoming ouders

99

 

Artikel 11 Uitvoeringskosten

104

 

Artikel 12 Rijksbijdragen

107

 

Artikel 13 Integratie en maatschappelijke samenhang

110

     

2.3

Niet-beleidsartikelen

115

 

Artikel 96 Apparaatsuitgaven kerndepartement

115

 

Artikel 97 Aflopende regelingen

119

 

Artikel 98 Algemeen

120

 

Artikel 99 Nominaal en onvoorzien

122

     

3.

Agentschappen

123

     

4.

Bijlagen

129

 

Bijlage 1 SZA-kader inclusief verdiepingshoofdstuk

129

 

Bijlage 2 Sociale fondsen SZW

154

 

Bijlage 3 Koopkracht, specifieke inkomenseffecten en stapelingseffecten specifieke groepen

158

 

Bijlage 4 ZBO’s en RWT’s

174

 

Bijlage 5 Moties en toezeggingen

175

 

Bijlage 6 Subsidieoverzicht

206

 

Bijlage 7 Evaluatie- en overig onderzoek

208

 

Bijlage 8 Horizontale overzichtsconstructie integratiebeleid etnische minderheden

211

 

Bijlage 9 Lijst met afkortingen

213

HOOFDSTUK 1: LEESWIJZER

Inleiding

In de begroting wordt verwezen naar beleids- of Kamerstukken. Net als in voorgaande jaren zijn deze beleidsstukken via de internetsite www.rijksbegroting.nl te raadplegen.

Opbouw begroting

De begroting van SZW is opgebouwd uit de volgende hoofdstukken:

2.1 Beleidsagenda

In de beleidsagenda worden de hoofdlijnen van het beleid van SZW in de huidige kabinetsperiode beschreven. Daarnaast wordt ingegaan op de budgettaire ontwikkelingen in het SZA-kader en zijn de meerjarenplanning beleidsdoorlichtingen en het overzicht garanties opgenomen.

2.2 Beleidsartikelen

De beleidsdoelstellingen van SZW zijn in afzonderlijke beleidsartikelen opgenomen. De begroting van SZW bestaat uit 13 beleidsartikelen. Alle beleidsartikelen hebben dezelfde opbouw. Allereerst wordt de algemene doelstelling en de rol en verantwoordelijkheid van de Minister toegelicht. Daarna komen de beleidswijzigingen 2015 aan de orde. Vervolgens worden de budgettaire gevolgen van beleid in tabelvorm vermeld. In zes van de dertien artikelen is naast begrotingsuitgaven sprake van premiegefinancierde uitgaven, welke eveneens in tabelvorm worden weergegeven. Ten slotte wordt in elk artikel een toelichting gegeven op de financiële instrumenten. Hierbij wordt gefocust op:

  • het doel van het financiële instrument;

  • wie ervoor in aanmerking komen;

  • de financiële regeling;

  • de budgettaire ontwikkeling;

  • de beleidsrelevante kerncijfers.

De begrotingsuitgaven en premiegefinancierde uitgaven luiden in constante prijzen. In de Miljoenennota 2015 is een voorziening gecreëerd voor de loon- en prijsbijstellingen op alle begrotingshoofdstukken. De hiervoor gereserveerde middelen worden via de eerste suppletoire wetten 2015 naar de departementale begrotingen overgeboekt. Bij de premiegefinancierde uitgaven wordt het effect van deze loon- en prijsstijging op een afzonderlijke regel «nominaal» in de tabellen van deze begroting opgenomen.

2.3. Niet-beleidsartikelen

De begroting van SZW bevat vier niet-beleidsartikelen. Deze artikelen bevatten de middelen die niet rechtstreeks aan een beleidsdoelstelling kunnen worden gekoppeld.

3. Baten-lastenagentschappen

Onder het ministerie valt één baten-lastenagentschap, namelijk het Agentschap SZW. Van dit agentschap is een technische paragraaf opgenomen die bestaat uit een meerjarige begroting en een overzicht van indicatoren, met bij elk onderdeel een toelichting.

Het baten-lastenagentschap Inspectie Werk en Inkomen (IWI) is per 1 januari 2014 opgeheven. Het opheffingsbesluit is onlangs gepubliceerd1. De werkzaamheden van IWI worden voortgezet door de Inspectie SZW.

4. Bijlagen

De begroting van SZW bevat negen bijlagen.

Verantwoord Begroten

Op 20 april 2011 is de aanpassing van de presentatie van de Rijksbegroting onder de naam «Verantwoord Begroten» in de Tweede Kamer behandeld2. De nieuwe presentatie geeft meer inzicht in de financiële informatie, de rol en verantwoordelijkheid van de Minister en laat een duidelijke splitsing tussen apparaat en programma zien. In deze begroting zijn alle begrotingsartikelen ingevuld volgens de nieuwe voorschriften, inclusief de aanpassing van de tabel Budgettaire gevolgen van beleid.

Begrotingsgefinancierde en premiegefinancierde regelingen en SZA-kader

De Minister van SZW is beleidsverantwoordelijk voor de begrotingsgefinancierde regelingen zoals opgenomen in deze begroting. Hij is daarnaast ook beleidsverantwoordelijk voor een aantal regelingen die niet begrotings- maar (grotendeels) premiegefinancierd zijn. In de begrotingen en de jaarverslagen van het Ministerie van SZW wordt daarom gerapporteerd over zowel begrotingsgefinancierde als premiegefinancierde regelingen. In de beleidsartikelen waar premiegefinancierde uitgaven en ontvangsten voorkomen zijn deze opgenomen in een afzonderlijke budgettaire tabel. In de beleidsagenda en in de bijlage SZA-kader inclusief verdiepingshoofdstuk wordt ingegaan op de ontwikkeling van het totaal van deze uitgaven. De beleidsagenda is hierdoor enkele pagina’s langer dan de norm die de Rijksbegrotingsvoorschriften hieraan stelt.

Groeiparagraaf

De huidige begroting kent enkele wijzigingen ten opzichte van de vorige begroting:

  • de (toelichting op de) algemene doelstelling van enkele artikelen is aangepast waar de voortgang van het wetgevingsproces daar aanleiding toe heeft gegeven;

  • de aansluitingstabellen en het verdiepingshoofdstuk zijn geïntegreerd in de nieuwe bijlage «SZA-kader inclusief verdiepingshoofdstuk», waarin ook de ontwikkeling van het SZA-kader wordt beschreven.

Rol en verantwoordelijkheid: taakverdeling Minister en Staatssecretaris

In de Comptabiliteitswet (CW) is in artikel 19 geregeld dat de Minister verantwoordelijk is voor het beheer van de begroting(en) van een ministerie. Daarom wordt de begrotingswet ook ondertekend door de Minister. Dit komt in de beleidsartikelen tot uitdrukking onder het kopje «Rol en verantwoordelijkheid». De Staatssecretaris wordt hier niet genoemd. Het begrip Staatsecretaris komt in de CW niet voor. De verhouding tussen Minister en Staatssecretaris is in de Grondwet (artikel 46) geregeld. De Staatssecretaris wordt belast met een deel van de taken van de Minister. Minister en Staatssecretaris verdelen de taken onderling op aanwijzing van de Minister. Voor SZW betekent dit dat de Staatssecretaris verantwoordelijk is voor een groot aantal beleidsinstrumenten die in de begroting zijn opgenomen, zoals in de beleidsartikelen 2 (o.a. BUIG, Participatiewet, Wsw), 4 (Wajong), 8 (AOW, pensioenbeleid), 9 (Anw) en 11 (uitvoeringskosten SVB). Dit ongeacht het feit dat de verantwoordelijkheid van de Staatssecretaris in de beleidsartikelen niet expliciet bij «Rol en verantwoordelijkheid» wordt vermeld.

Kerncijfers handhaving

Op het terrein van de handhaving wordt thematisch verantwoord. Er zijn kerncijfers vastgesteld voor preventie (gepercipieerde detectiekans en kennis van de verplichtingen), opsporing (aantal geconstateerde overtredingen en het totaal benadelingbedrag) en terugvordering (incassoratio). De uitkomst van de kerncijfers op het gebied van preventie volgen uit onderzoek. Dit onderzoek heeft voor het eerst eind 2012 plaatsgevonden (nulmeting). Vanwege de verplichting het onderzoek Europees aan te besteden volgt eind 2014 de vervolgmeting. De resultaten daarvan worden in het jaarverslag 2014 opgenomen. In voorliggende begroting zijn voor het eerst cijfers over het terugvorderen van ten onrechte betaalde uitkeringen en opgelegde boetes, ontstaan onder de nieuwe fraudewet, opgenomen. Aan de hand van een representatieve steekproef van fraudevorderingen en boetes die in 2013 zijn ontstaan, wordt gedurende 5 jaren gevolgd welk deel van die uitstaande vorderingen daadwerkelijk wordt geïnd. Om tot een incassoratio te komen worden deze steekproefuitkomsten geëxtrapoleerd naar alle fraudevorderingen ontstaan in 2013. De in deze begroting opgenomen incassoratio’s zijn nog relatief laag, omdat veel fraudevorderingen niet in het jaar van ontstaan kunnen worden geïnd. Deze incassoratio’s zijn vanwege het volgen van jaarcohorten niet vergelijkbaar met de incassoratio’s die tot en met 2012 in de begroting werden gepresenteerd.

Budgetflexibiliteit

Zoals voorgeschreven wordt in de budgettaire tabellen vermeld welk percentage van de voor het jaar 2015 geraamde uitgaven juridisch verplicht is. In de meeste beleidsartikelen is dit percentage (nagenoeg) 100, aangezien de uitgaven vrijwel volledig voortvloeien uit wet- en regelgeving. Per instrument wordt dit percentage vervolgens nader toegelicht. Het deel van de uitgaven dat niet juridisch is verplicht is veelal op andere wijze verplicht (bijvoorbeeld bestuurlijk gebonden op basis van een convenant). Dit wordt in de beleidsartikelen niet nader aangeduid.

Motie Schouw

In juni 2011 is de motie Schouw ingediend en aangenomen. Deze motie zorgt er voor dat de landenspecifieke aanbevelingen van de Europese Raad op grond van de nationale hervormingsprogramma's een eigenstandige plaats krijgen in de departementale begrotingen. In de beleidsagenda wordt ingegaan op de uitwerking van de aanbevelingen.

HOOFDSTUK 2: HET BELEID

2.1 BELEIDSAGENDA

2.1.1 BELEIDSPRIORITEITEN
2.1.1.1 Inleiding

Na de zwaarste economische crisis sinds de Grote Depressie lijkt 2014 het jaar van de omslag te worden. Zo neemt het aantal vacatures toe, is het consumentenvertrouwen gestegen en lijkt de werkloosheid te stabiliseren. Figuur 1 geeft dit beeld goed weer. Er is een positieve toename zichtbaar in de voorlopende conjunctuurindicatoren en ook de overige indicatoren komen uit het rood. Volgens het CPB groeit de economie in 2014 beperkt en zet die groei in 2015 naar verwachting door.

Figuur 1. Verloop conjunctuurindicatoren

Figuur 1. Verloop                     conjunctuurindicatoren

Figuur 1 laat ook zien waar we vandaan komen. Waar indicatoren, zoals werkloosheid en het BBP, zich voor de crisis nog in het kwadrant rechtsboven bevonden, is twee jaar later goed zichtbaar dat de crisis hard had toegeslagen. In 2007 presteerden ze bovengemiddeld goed en namen toe, maar in 2009 bevonden de meeste indicatoren zich in het tegenovergestelde kwadrant: dalend en benedengemiddeld. Zo was de werkloosheid verslechterd en het aantal vacatures hard gedaald. Ook bij het aantreden van het kabinet in november 2012 stonden vrijwel alle economische signalen nog op rood en was het dieptepunt van de crisis nog niet bereikt. De laatste afbeelding laat zien dat de indicatoren zich nu weer in de richting van voor de crisis bewegen.

Sterker uit de crisis komen was de eerste prioriteit van het kabinet. Daarbij hoort het op een sociale manier op orde brengen van de overheidsfinanciën. Maar om sterker uit de crisis te komen zijn ook structurele hervormingen nodig die de arbeidsmarkt toekomstbestendig maken. Het gaat om hervormingen die mensen met een beperking meer kansen bieden op de arbeidsmarkt, die de positie van flexwerkers verbeteren en werkzekerheid boven baanzekerheid stellen. Het gaat daarnaast om hervormingen die het pensioenstelsel transparanter en stabieler maken en het stelsel van kindregelingen vereenvoudigen, zodat ouders de financiële gevolgen van hun keuzes bij het combineren van arbeid en zorg beter kunnen overzien. Bij het realiseren van de noodzakelijke hervormingen en het op orde brengen van het huishoudboekje heeft het kabinet steeds oog gehad voor een eerlijke verdeling van de pijn. De lasten worden daarbij eerlijk verdeeld en de collectieve voorzieningen worden zo ingericht dat ze ook voor latere generaties toegankelijk blijven.

Er mogen dan steeds meer seinen op groen staan, op dit moment ervaren veel Nederlanders het economisch herstel nog niet. Zij ervaren dat niet in hun portemonnee, niet in hun baankansen en niet in hun toekomstperspectief. De gemiddelde koopkracht is sinds 2010 gedaald, de werkloosheid bereikte in 2014 een recordhoogte van ruim 7% en het economisch herstel is nog fragiel. Recente internationale ontwikkelingen laten zien dat onze welvaart en groei afhankelijk zijn van internationale stabiliteit.

Het leeuwendeel van de hervormingen voor deze kabinetsperiode is inmiddels in gang gezet. Daarmee is een basis gelegd om het kerende economische tij optimaal te benutten zodat mensen het verschil kunnen gaan merken met de afgelopen jaren, bijvoorbeeld doordat zij weer werk kunnen vinden. Maar dat gaat niet zonder slag of stoot. Zowel de bestrijding van de werkloosheid als het streven naar een inclusieve samenleving met aandacht voor goed werk, integratie en armoedebestrijding, vergen de volle inzet van het kabinet. De prioriteiten volgen drie lijnen die in paragraaf 2.1.1.2 worden uitgediept.

Ten eerste kunnen de beoogde effecten van de hervormingen alleen tot volle wasdom komen als ze zorgvuldig worden geïmplementeerd. Hier liggen dan ook de prioriteit en aandacht in 2015. Het kabinet heeft een vanzelfsprekende rol bij de implementatie, maar het is vooral van belang dat de hele samenleving ermee aan de slag gaat: van uitvoeringsorganisaties tot sociale partners, en van regionale partijen tot burgers. Alleen dan zullen de hervormingen leiden tot een activerend en toekomstbestendig stelsel van sociale zekerheid.

Ten tweede is er extra inzet nodig om te zorgen dat de economie daadwerkelijk uit de crisis komt en het herstel zich vertaalt in banen en koopkrachtverbetering voor iedereen. De lichtpuntjes betekenen niet dat de aantrekkende economie al een feit is. Bovendien loopt herstel op de arbeidsmarkt altijd achter op het economisch herstel. Het kabinet maakt zich zorgen over de mensen die nu aan de kant blijven staan, ontmoedigd raken en arbeidsritme en vaardigheden dreigen te verliezen. De uitdaging voor de komende jaren is om hen perspectief te bieden.

Ten derde betekent economische groei niet dat alle problemen als sneeuw voor de zon verdwijnen. Herstel komt niet voor iedereen, en niet voor iedereen op hetzelfde moment. Ook bij economisch herstel blijven verdelingsvraagstukken spelen en blijft armoedebestrijding noodzakelijk. Innovatie creëert banen maar laat op andere plekken banen verdwijnen. Migratie is een verrijking voor de samenleving, maar kan tot verdringing en integratieproblematiek leiden wanneer deze niet in goede banen wordt geleid. De omgang met diversiteit tussen en binnen groepen in de samenleving vraagt blijvend aandacht. Ook blijft het nodig te zorgen voor goed werk: werk onder eerlijke voorwaarden, werk met perspectief en werk dat veilig en gezond is. Steeds meer mensen werken langer door en combineren arbeid en zorg. Werk moet blijven aansluiten bij het leven van mensen in een veranderende samenleving. Het kabinet gaat met deze uitdagingen aan de slag om te komen tot een inclusieve samenleving.

Tot slot gaat de beleidsagenda in paragraaf 2.1.1.3 in op drie onderwerpen die te maken hebben met toekomstige ontwikkelingen: robotisering, de sterke toename van het aantal zelfstandigen zonder personeel en de houdbaarheid van het pensioenstelsel. Hoewel deze ontwikkelingen met veel onzekerheid zijn omgeven, anticipeert het kabinet op de mogelijke gevolgen voor de samenleving.

Met de ingezette hervormingen als basis, een stevig crisisbeleid en ondersteund door gunstige economische signalen, zet het kabinet komende jaren koers richting een economie die werkt.

2.1.1.2 Toekomstagenda: kernthema’s/-boodschappen

Hervormingen hun werk laten doen

Het kabinet heeft zich ambitieuze doelen gesteld om Nederland sterker uit de crisis te laten komen. Maar het stond daarbij niet alleen. Het kabinet heeft bewust breed draagvlak binnen de politiek en samenleving gezocht en gevonden bij partijen die dezelfde verantwoordelijkheid voelden. Samen met sociale partners is in 2013 het sociaal akkoord gesloten. In 2014 is de uitwerking van dit akkoord in een aantal grote wetten met brede steun in zowel Tweede als Eerste Kamer aangenomen. Het kabinet is dankbaar voor deze steun en de gedeelde beleving dat deze wetten noodzakelijk zijn voor duurzaam economisch herstel en de opgave om het huishoudboekje van de overheid op orde te krijgen. De wetten leiden tot belangrijke hervormingen en decentralisaties die ertoe bijdragen dat iedereen een kans op goed werk krijgt en een eerlijk, toekomstbestendig stelsel van sociale zekerheid in stand kan blijven. De hervormingen sluiten aan bij de landenspecifieke aanbevelingen van de Europese Raad ten aanzien van het pensioenstelsel en het verhogen van de arbeidsparticipatie.

Implementatie

De absolute prioriteit voor 2015 ligt bij het in werking laten treden van de hervormingen. Na de in het oog springende wetgevingstrajecten volgt een intensief proces om alle lagere regelgeving uit te werken en tijdig af te ronden. Alleen na een succesvolle implementatie kunnen de hervormingen hun beoogde werk doen. Ook hier staat het kabinet er niet alleen voor. Er is een belangrijke rol weggelegd voor de zelfstandig bestuursorganen (ZBO’s) en sociale partners. Bijzondere aandacht is er voor regionale partijen zoals gemeenten, die met de decentralisaties veel meer ruimte en verantwoordelijkheid krijgen voor eigen beleid. Binnen de nieuwe kaders moeten de beoogde veranderingen gezamenlijk worden gerealiseerd. Een goed voorbeeld is de Participatiewet waarvoor veel partijen samenwerken om deze complexe hervorming tot een succes te maken (zie het tekstkader).

Uitvoering

Het kabinet realiseert zich dat de uitvoerbaarheid van de hervormingen extra aandacht verdient. De uitvoering van deze hervormingen vraagt veel van onder meer UWV, SVB, Inspectie SZW en gemeenten. Het Ministerie van SZW is daarom steeds in overleg met uitvoerders en andere belanghebbenden over de werking in de praktijk en over de uitwerking in lagere regelgeving. Het proces van uitvoeringstoetsen, dat is bedoeld om na te gaan wat de gevolgen van de veranderingen betekenen voor de uitvoering, is hiervoor een belangrijk instrument. Daarnaast zal veel worden geïnvesteerd in goede communicatie en voorlichting over de nieuwe beleidslijnen. Dit gebeurt in samenspraak en samen met uitvoerders en sociale partners.

Figuur 2. Stand van zaken hervormingen

 Figuur 2. Stand van zaken hervormingen

Wet werk en zekerheid

In 2014 is de Wet werk en zekerheid (Wwz)3 aangenomen (zie ook beleidsartikelen 1 en 5). De wet bevat een aantal belangrijke en noodzakelijke hervormingen. De wijziging van het flexrecht herstelt de balans tussen de bescherming van flexibele en vaste contracten van werknemers en pakt tegelijkertijd oneigenlijke flexconstructies aan. Ook bevordert de wet de doorstroom van flexibele naar vaste contracten. De aanpassingen van het ontslagrecht maken het stelsel eerlijker, sneller en eenvoudiger. De introductie van de transitievergoeding maakt ontslag bovendien minder kostbaar voor werkgevers en richt de aandacht meer op het vinden van een nieuwe baan. De Wwz draagt bij aan het structureel op orde brengen van de overheidsfinanciën door de WW activerender te maken.

In 2015 wordt een belangrijk deel van de maatregelen uit de Wwz van kracht. Op dit moment wordt de benodigde lagere regelgeving nader uitgewerkt. Nu de wet is aangenomen, is voorlichting aan de doelgroepen over de gevolgen van de wet van groot belang. Hiervoor werkt het Ministerie van SZW samen met sociale partners. De inzet van het kabinet en de sociale partners is om werkloosheid zo veel mogelijk te voorkomen en – als dat niet lukt – werklozen zo snel mogelijk weer aan de slag te laten gaan. De Wwz ondersteunt dit en sociale partners zullen zich hier ook meer voor gaan inspannen via aandacht voor duurzame inzetbaarheid en (intersectorale) van-werk-naar-werk trajecten. Het kabinet heeft aan het parlement toegezegd dat de effecten van de Wwz nauwgezet worden gemonitord.

Participatiewet en het wetsvoorstel banenafspraak en quotum arbeidsbeperkten

Met de invoering van de Participatiewet4 per 1 januari 2015 worden bestaande regelingen (WWB, Wsw en een deel van de Wajong) ondergebracht in één regeling (zie ook beleidsartikelen 2 en 4). In combinatie met de afspraak uit het sociaal akkoord om vanaf 2014 tot 2026 125.000 extra banen te scheppen voor mensen met een arbeidsbeperking, worden zo voor deze mensen meer kansen geschapen om te participeren op de arbeidsmarkt. Om deze afspraak te realiseren, ontwikkelt het kabinet samen met VNO-NCW en AWVN businesscases die laten zien hoe het economisch rendabel is om mensen uit deze doelgroep aan de slag te helpen. Het kabinet stimuleert verder dat bedrijven vacatures aanpassen aan het vermogen van mensen.

Als de vrijwillige banenafspraak tussen werkgevers en werknemers niet wordt gehaald, is afgesproken dat na overleg met sociale partners en gemeenten een wettelijk quotum kan worden ingevoerd. De banenafspraak en het wettelijk quotum zijn uitgewerkt in het Wetsvoorstel banenafspraak en quotum arbeidsbeperkten, dat op 2 juli 2014 bij de Tweede Kamer is ingediend5.

De Participatiewet staat niet op zichzelf. In het sociaal domein vinden de komende jaren drie grote decentralisaties plaats op de terreinen van werk, jeugd en maatschappelijke ondersteuning. Om de samenhang tussen deze decentralisaties te benadrukken, werken de betrokken departementen (BZK, VWS, SZW en VenJ) al sinds de start van deze kabinetsperiode nauw samen. Onder coördinatie van de Minister van BZK zijn afspraken gemaakt over onder meer gezamenlijke monitoring, ontschotting van middelen en informatievoorziening. Ook in de communicatie naar gemeenten wordt eendrachtig opgetreden, onder meer door het organiseren van gezamenlijke bijeenkomsten waarop alle betrokken departementen de gemeenten voorlichten. De inspanningen zijn erop gericht om gemeenten in staat te stellen maatwerk te leveren voor burgers die dat nodig hebben. Het uitgangspunt bij hulp is dan ook één gezin, één plan, één regisseur. Gemeenten werken aan een nieuwe aanpak om op integrale wijze problemen te signaleren en aan te pakken, bijvoorbeeld door middel van sociale wijkteams. De implementatie van de Participatiewet wordt in het tekstkader nader toegelicht.

Implementatie Participatiewet en banenafspraak: wie doet wat?

De Programmaraad

De Programmaraad is een samenwerking tussen VNG, UWV, Divosa en Cedris. De Programmaraad ondersteunt gemeenten en arbeidsmarktregio’s zodat gemeenten op 1 januari 2015 klaar zijn om de nieuwe doelgroep te ontvangen. De Programmaraad houdt zicht op de voortgang in de arbeidsmarktregio’s, om tijdig en gericht in te kunnen springen als er vragen of knelpunten zijn. De Programmaraad doet dit door het organiseren van bijeenkomsten, het maken van handreikingen en het beantwoorden van vragen. Hij betrekt tevens de Landelijke Cliëntenraad bij de voorbereiding en implementatie. SZW ondersteunt de Programmaraad daarbij financieel.

Inrichting werkbedrijven met betrokkenheid Werkkamer

De 35 arbeidsmarktregio’s hebben een belangrijke rol om mensen met een arbeidsbeperking aan het werk te helpen. In elke arbeidsmarktregio wordt een regionaal Werkbedrijf ingericht. Deze regionale Werkbedrijven zijn wettelijk verankerd in de Participatiewet. Gemeenten hebben de lead bij de regionale Werkbedrijven. Werkgevers- en werknemersorganisaties nemen deel aan het bestuur. De Werkbedrijven spelen een belangrijke rol bij de werkgeversdienstverlening en het plaatsen van mensen op de extra banen uit de banenafspraak die de sociale partners met het kabinet hebben gemaakt. Bovendien betrekken gemeenten de regionale Werkbedrijven bij het organiseren van beschut werk. De Werkbedrijven «ontzorgen» werkgevers die mensen met een arbeidsbeperking in dienst nemen. In de Werkkamer, het overleg tussen de VNG en de Stichting van de Arbeid, werken gemeenten en sociale partners dit verder uit. Ook UWV en SZW nemen deel aan dit overleg.

VNG, Divosa en Cedris ondersteunen gemeenten bij kwaliteit en professionaliteit

Kwaliteit en professionaliteit van de gemeentelijke uitvoeringspraktijk zijn essentieel voor een goede uitvoering van de Participatiewet. Gemeenten zijn hiervoor primair verantwoordelijk en krijgen ondersteuning van koepelorganisaties als VNG, Divosa en Cedris. UWV heeft enkele wettelijke taken in het kader van beoordelingen en is daarom een partner voor gemeenten. Ook in het kader van kennisoverdracht staat UWV in contact met gemeenten. Thema’s zijn onder meer het bevorderen van methodisch werken, transparantie en uitwisseling. Centraal staat de vakkundigheid van uitvoerenden als klantmanagers, consulenten en werkcoaches. SZW ondersteunt het bevorderen van vakkundigheid financieel. Onderdeel van de verbetering van de uitvoeringspraktijk is het verkrijgen en verspreiden van informatie over wat werkt en wat niet werkt. Om die kennis te vergaren, start in 2015 een meerjarenprogramma met als kernvraag welke re-integratie-instrumenten in de praktijk effectief zijn en voor wie. Deze kennis wordt op systematische wijze verzameld en op handzame wijze aan de uitvoering in het veld beschikbaar gesteld.

Hervorming kindregelingen

Bij de Wet hervorming kindregelingen6 gaat het om een vereenvoudiging en versobering van het stelsel (zie ook beleidsartikel 10). Het nu nog complexe stelsel om ouders te ondersteunen wordt teruggebracht van 10 naar 4 financiële regelingen. De vereenvoudiging maakt het stelsel rechtvaardiger en begrijpelijker, waardoor ouders de financiële gevolgen van keuzes bij het combineren van arbeid en zorg beter kunnen overzien. De inkomensondersteuning voor alleenstaande ouders in de bijstand en werkende alleenstaande ouders wordt geharmoniseerd. Dit lost de armoedeval voor alleenstaande ouders in de bijstand op en maakt het voor hen lonend om te gaan werken. Daarnaast levert ook deze hervorming een bijdrage aan het op orde brengen van de overheidsfinanciën. Het brede scala aan regelingen dat de hervorming omvat, maakt dat bij de implementatie ook veel uitvoerders betrokken zijn. Het gaat hierbij om gemeenten, SVB, UWV, DUO, Belastingdienst en Belastingdienst/Toeslagen. Het kabinet ondersteunt deze uitvoerende instanties door de veranderingen als gevolg van de hervorming van de kindregelingen voor hen inzichtelijk te maken. Dat gebeurt ook voor burgers. Via www.rijksoverheid.nl/kindregelingen worden de gevolgen voor hen duidelijk gemaakt. Hiermee is in 2014 begonnen en in 2015 wordt dit voortgezet.

Financieel toetsingskader pensioen

Op 25 juni 2014 is het wetsvoorstel aanpassing financieel toetsingskader (FTK)7 bij de Tweede Kamer ingediend (zie ook beleidsartikel 8). De beoogde inwerkingtreding is voor de meeste onderdelen 1 januari 2015. Het opgebouwde pensioenvermogen wordt beter geborgd doordat er meer rust en stabiliteit komt in de pensioenopbouw en -uitkering. Door het gelijkmatiger spreiden over de tijd van financiële mee- en tegenvallers wordt de uitkering stabieler en zijn pensioenfondsen beter in staat om een beleggingsbeleid te voeren dat is gericht op de ambitie om de pensioenen te indexeren. Duidelijke en eerlijke regels voor de indexatie dragen bij aan een evenwichtige verdeling van lusten en lasten over generaties. Voorwaarden die worden gesteld aan het verwachte rendement waarmee pensioenfondsen moeten rekenen dragen bij aan een stabiele en kostendekkende premie. De combinatie van de aanpassing van het FTK en het Witteveenkader, waardoor onder meer het bedrag dat jaarlijks belastingvrij voor pensioen mag worden gespaard omlaag gaat, leidt tot lagere pensioenpremies.

Sociale partners en pensioenfondsen zijn in 2014 en 2015 aan zet om het nieuwe FTK te implementeren in pensioenafspraken. DNB houdt toezicht of dit (correct) gebeurt. Op grond van overgangsrecht krijgen sociale partners en pensioenfondsen in 2015 voor verschillende maatregelen meer tijd om binnen het nieuwe FTK ook nieuwe afspraken te maken. Zo krijgen pensioenfondsen in het eerste jaar drie maanden extra de tijd voor de indiening van een herstelplan indien sprake is van een tekortsituatie. Verder wordt in de rest van 2014 en 2015 gewerkt aan wetgeving rond onder meer pensioen van zelfstandigen, pensioencommunicatie, algemene pensioeninstellingen en een traject rondom de mogelijkheden voor collectieve risicodeling binnen individuele beschikbare premieregelingen.

Extra impulsen om mensen aan het werk te helpen

De zorgvuldige implementatie van de hervormingen zorgt vanaf 2015 voor een structurele verbetering van de arbeidsmarkt. De huidige stand van de conjunctuur leidt echter tot urgente uitdagingen op de arbeidsmarkt. De werkgelegenheidsgroei blijft op korte termijn beperkt en de werkloosheid blijft, ondanks de recente daling, te hoog. Hoewel economen aangeven dat de werkgelegenheid doorgaans met vertraging reageert op economisch herstel, is dit geen reden om rustig af te wachten tot de arbeidsmarkt weer aantrekt. Werkloosheidsbestrijding is een sociale én economische noodzaak. Verlies van werk, zeker wanneer dit leidt tot langdurige werkloosheid, is niet alleen verlies van inkomen, maar ook verlies van een sociaal netwerk, zelfvertrouwen en mogelijkheden tot zelfontplooiing. De bestrijding van (langdurige) werkloosheid staat daarom voorop. Werk blijft de snelste route naar een goed inkomen en economische zelfstandigheid. Maar ook voor de samenleving, de betaalbaarheid van de sociale zekerheid en economische groei, is het noodzakelijk dat niemand aan de kant blijft staan. Daarom zet het kabinet alles op alles om er voor te zorgen dat iedereen in Nederland perspectief heeft op volwaardige participatie.

Onverminderde aandacht voor de uitrol van het crisisbeleid

De afgelopen jaren is al een omvangrijk pakket crisismaatregelen in werking getreden. De resultaten hiervan zullen in 2015 steeds beter zichtbaar worden. Waar nodig zet het kabinet nog een tandje bij. Hierbij gaat het in het bijzonder om de sectorplannen en beleid gericht op jongeren en ouderen.

Sectorplannen

Het kabinet zet samen met sociale partners in op verlaging van de werkloosheid en modernisering van de arbeidsmarkt om zo de uitdagingen van de toekomst aan te kunnen. Hierover zijn in het sociaal akkoord afspraken gemaakt. Zo betaalt het Rijk mee aan de sectorplannen van sociale partners (zie ook beleidsartikel 2). Het doel van de plannen is tweeledig. Voor de middellange termijn gaat het om maatregelen die de arbeidsmarkt versterken. Op de korte termijn gaat het om maatregelen om onmisbare vakkrachten voor een sector te behouden, mensen naar een andere baan te begeleiden en jongeren een kans te bieden via een leerwerkplek aan werk te komen. Tot nu toe worden in totaal al 185.000 mensen geholpen met de sectorplannen die in de eerste tranche zijn goedgekeurd. De ingediende plannen voor de tweede tranche worden in 2014 beoordeeld.

De Stichting van de Arbeid heeft het Actieteam Crisisbestrijding ingesteld. Dit team speelt een belangrijke rol bij het aanjagen en ondersteunen van initiatieven voor sectorplannen. In 2015 zal het Actieteam Crisisbestrijding samen met het Ministerie van SZW de sociale partners ondersteunen bij de uitvoering van de sectorplannen. Ervaringen over wat werkt en wat niet werkt worden gedeeld. Hierdoor kunnen alle betrokken partijen de problemen op de arbeidsmarkt nog effectiever te lijf gaan.

Aanpak Jeugdwerkloosheid

Ook de werkloosheid onder jongeren is nog altijd hoog. Het is voor iedereen, maar vooral voor jongeren, een hard gelag om je baan te verliezen of om met je diploma op zak geen baan te kunnen vinden. Het blijft dan ook van belang dat er voldoende vacatures, stageplaatsen en leerwerkbanen voor jongeren beschikbaar komen. Daarom gaat het kabinet in 2015 door met de Aanpak Jeugdwerkloosheid (zie ook beleidsartikel 2).

Dat doet het kabinet samen met gemeenten, sociale partners, onderwijsinstellingen en jongeren zelf. De ambassadeur Aanpak Jeugdwerkloosheid verricht nuttig werk door te bevorderen dat de regionale en sectorale aanpak van de jeugdwerkloosheid elkaar versterken. Vanaf april 2015, wanneer de opdracht van de ambassadeur afloopt, zijn partijen in de regio en de sectoren zelf aan zet om deze verbinding tot stand te brengen. Arbeidsmarktregio’s blijven voortvarend aan de slag met hun plannen om op regionaal niveau de jeugdwerkloosheid aan te pakken en sectoren geven uitvoering aan de sectorplannen waarin zij volop inzetten op leerwerkbanen en instroom van jonge medewerkers. Met de premiekortingsregeling voor werkgevers krijgen jongeren met een uitkering meer kans op een baan. Daarnaast kunnen werkgevers in 2014 en 2015 specifiek vacatures aanbieden voor jongeren van 18–27 jaar. Op langere termijn blijft het kabinet zich inzetten voor het verder verbeteren van de aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt en het verder terugdringen van het aantal voortijdige schoolverlaters tot maximaal 25.000 in 2016.

Ouderen

De afgelopen decennia is veel vooruitgang geboekt met het versterken van de arbeidsmarktpositie van ouderen. Voor het zevende achtereenvolgende jaar is de gemiddelde leeftijd waarop mensen stoppen met werken gestegen, van 61 jaar in de periode van 2000 tot 2007 naar 63,9 jaar in 2013. De situatie is echter een stuk minder rooskleurig wanneer ouderen werkloos worden. Zij komen dan steeds moeilijker aan de slag. Langdurige werkloosheid komt onder ouderen relatief vaak voor en door de economische crisis is het risico op langdurige werkloosheid voor hen toegenomen.

Het kabinet heeft hiervoor bijzondere aandacht en neemt concrete maatregelen om de arbeidsmarktpositie van deze mensen te versterken (zie ook beleidsartikel 5). Dit gebeurt onder meer via de mobiliteitsbonus, de no-risk polis voor WW-ers en proefplaatsingen bij werkgevers. Zo worden werkgevers gestimuleerd om oudere uitkeringsgerechtigden in dienst te nemen.

In 2013 heeft het kabinet meerjarig in totaal € 67 miljoen extra beschikbaar gesteld om WW-gerechtigden van 55 jaar en ouder via het UWV te ondersteunen bij het vinden van een baan. De uitbreiding van de doelgroep per 2014 naar 50-plussers wordt in de komende jaren voortgezet. Hiervoor trekt het kabinet tot en met 2017 € 34 miljoen extra uit.

Nieuwe impulsen

Het kabinet wil bovenop de reeds ingezette maatregelen een extra impuls geven. Sinds enkele maanden is het economisch herstel ingezet, maar dit laat onverlet dat er nog steeds te veel mensen aan de kant staan. Ook de recente geopolitieke spanningen in het Midden-Oosten en in de Oekraïne en het trage herstel van de EU-zone kunnen hun weerslag hebben op een open economie als de Nederlandse. Zij laten zien dat welvaartsgroei niet vanzelfsprekend is.

Aansluiting vraag en aanbod op de arbeidsmarkt

De komende jaren zal naar verwachting de werkgelegenheidsgroei zich vooral concentreren in een aantal specifieke sectoren en beroepen. Ook zijn er in deze tijd van hoge werkloosheid nog steeds bedrijven die aangeven te kampen met een gebrek aan voldoende en goed gekwalificeerd personeel. Het is noodzaak om de kansen die zich op de arbeidsmarkt voordoen beter te benutten. Baanwisselingen vinden nu vooral binnen de eigen sector of tussen soortgelijke beroepen plaats. Ook in internationaal opzicht is de Nederlandse intersectorale mobiliteit laag. In de Verenigde Staten vinden twee keer zoveel baanwisselingen tussen sectoren plaats als in Nederland. In het Verenigd Koninkrijk zelfs drie keer. Het kabinet wil dat de dynamiek op de arbeidsmarkt toeneemt en gaat daarom bewegingen van-werk-naar-werk en van-werkloosheid-naar-werk op de arbeidsmarkt stimuleren. Dit helpt werkgevers bij het vervullen van moeilijk vervulbare vacatures en voorkomt werkloosheid of beperkt de duur daarvan. Het kabinet neemt daarom de volgende additionele maatregelen om herstel van de werkgelegenheid op korte termijn te ondersteunen. Zie figuur 3 voor een overzicht.

Figuur 3. Overzicht transitiemaatregelen

Figuur 3. Overzicht                     transitiemaatregelen

Derde tranche sectorplannen

De derde tranche van de sectorplannen gaat zich specifiek richten op het bevorderen van van-werk-naar-werk en van-werkloosheid-naar werk. Sectoren die inzetten op bijvoorbeeld omscholings- of bijscholingstrajecten voor werknemers kunnen voor cofinanciering in aanmerking komen.

Invoering brug-WW

Om baanwisselingen waarbij sprake is van substantiële omscholing in de richting van groeiberoepen en -sectoren gemakkelijker te laten verlopen wordt, in het kader van de derde tranche sectorplannen, ondersteuning vanuit de WW mogelijk gemaakt. Deze extra ondersteuning vanuit de WW drukt de kosten voor de betrokken werkgever. Om van-werk-naar-werk te bevorderen introduceert het kabinet de brug-WW. De invulling vindt plaats in overleg met sociale partners. Deze maatregelen worden in de box «Mobiliteitsimpuls» nader toegelicht.

Kinderopvang tijdens zoeken naar werk

Het kabinet verlengt de werkloosheidstermijn in de kinderopvangtoeslag van drie naar zes maanden. Dit betekent dat ouders in de eerste zes maanden van werkloosheid nog recht hebben op kinderopvangtoeslag. Dit geeft hen de ruimte om zich in deze periode volledig te richten op het vinden van een nieuwe baan, en draagt tegelijkertijd bij aan de stabiliteit en werkgelegenheid in de sector. De maatregel geldt in 2015 en 2016.

Verlagen van lasten op arbeid

Het kabinet beperkt in 2015 daar waar dat kan, de lastenontwikkeling voor werknemers. Dit maakt werken meer lonend en verhoogt de koopkracht. Als impuls voor de woningmarkt en werkgelegenheid in de bouw blijft in het eerste half jaar van 2015 het lage BTW-tarief voor de bouw behouden. De beperking van de lastendruk en loonkostensubsidies van de Participatiewet maken het daarbij ook aantrekkelijker om laaggeschoolde arbeid naar Nederland terug te halen.

Mobiliteitsimpuls

Derde tranche sectorplannen

De derde tranche sectorplannen richt zich specifiek op het bevorderen van transities van-werk-naar-werk en van-werkloosheid-naar-werk. Dit is een afbakening ten opzichte van de mogelijke onderwerpen voor de eerste en tweede tranche van sectorplannen. Samenwerkingsverbanden, waarbij altijd in ieder geval een werknemersorganisatie en een werkgeversorganisatie zijn betrokken, kunnen een sectorplan indienen.

De basis van het sectorplan is een analyse van de arbeidsmarkt in de komende jaren. Op basis hiervan worden maatregelen voorgesteld om transities van-werk-naar-werk, transities van-WW-naar-werk en andere transities van-werkloosheid-naar-werk te bevorderen. Gedacht kan worden aan bemiddeling, (competentie)scans, EVC/EVP’s, sollicitatietrainingen, formeel kwalificerende trajecten (zoals BBL) en omscholings- en bijscholingstrajecten.

Om van-werk-naar-werk transities en van-WW-naar-werk transities richting groeisectoren en -beroepen verder te bevorderen wordt binnen het kader van een sectorplan, in de derde tranche sectorplannen ondersteuning vanuit de WW mogelijk gemaakt. Met inzet van de WW worden de transitiekosten van de werkgever lager. Door meer ruimte voor scholing te bieden en dit met sectorplannen te ondersteunen, wordt bevorderd dat moeilijk vervulbare vacatures toch vervuld kunnen worden.

Brug-WW

De brug-WW is een tijdelijke maatregel die in een sectorplan in het kader van de derde tranche van de sectorplannen toegepast kan worden om bemiddeling en scholing te bevorderen. De brug-WW is erop gericht om mensen echt van-werk-naar-werk te begeleiden. Mensen gaan direct aan de slag bij een nieuwe werkgever en hebben daarmee meer werkzekerheid doordat wordt voorkomen dat mensen eerst in de WW belanden voordat overgegaan wordt tot scholing en het zoeken naar een nieuwe werkgever. Bij een transitie van een krimpend beroep naar een groeiend beroep met noodzakelijke scholing, wordt gedurende de scholing een WW-uitkering verstrekt voor de uren van de scholing. Voor de uren dat men werkt, ontvangt men salaris. De brug-WW drukt daarmee de transitiekosten voor de nieuwe werkgever.

Scholing vanuit de WW

In het kader van het Techniekpact en de sectorplannen zijn de scholingsmogelijkheden vanuit de WW in 2014 vereenvoudigd en verbeterd. Bij het bepalen van de noodzaak van scholing staat voortaan de arbeidsmarktrelevantie centraal. Dit biedt de ruimte om scholing richting een nieuwe beroep te ondersteunen. Het is van belang dat deze ruimte om te scholen ook gebruikt gaat worden. Daarom wordt de toepassing vereenvoudigd. WW-ers krijgen de ruimte om tijdens de scholing de WW-uitkering te behouden als de scholing is gericht op een groeibaan, blijkend uit een sectorplananalyse. Daarnaast is bij meer dan 3 maanden WW onder voorwaarden inzet van een proefplaatsing mogelijk.

Om bovenstaande mogelijk te maken wordt de regeling sectorplannen gewijzigd en wordt de scholingsregeling WW verruimd. De invulling vindt plaats in overleg met sociale partners.

Inclusieve samenleving

Los van de urgente noodzaak om de werkloosheid te bestrijden blijft het kabinet zich inzetten voor een inclusieve samenleving, waarbij iedereen mee kan doen, kansen krijgt en sociale bescherming geniet. In een inclusieve samenleving telt niet alleen de kwantiteit van werk, maar ook de kwaliteit. Voor mensen die het nodig hebben moet er een stevig vangnet blijven dat er op ingericht is om ook die mensen – indien mogelijk – weer snel aan werk te helpen. Instituties moeten mee blijven ontwikkelen met structurele veranderingen in de samenleving, zodat ze aan blijven sluiten bij het leven van mensen. Het kabinet zet in 2015 op basis van onderstaande prioriteiten hierop in.

Aanpak malafiditeit en schijnconstructies

Wanneer moedwillig en structureel de wet- en regelgeving wordt ontdoken (malafiditeit), leidt dit tot oneerlijke concurrentie op arbeidsvoorwaarden, verdringing, onderbetaling en uitbuiting van werknemers. Ook is soms sprake van schijnconstructies waarbij de feitelijke situatie op de werkvloer afwijkt van de situatie zoals die op papier wordt voorgespiegeld. De aanpak van malafiditeit en schijnconstructies heeft voor het kabinet in 2015 prioriteit.

De basis van de aanpak is het actieplan «bestrijden van schijnconstructies» dat deel uitmaakt van het sociaal akkoord uit 2013. Op grond van het actieplan zijn inmiddels extra inspecteurs aangesteld en in 2014 en 2015 zal de Inspectie SZW verder worden uitgebreid. Ook in 2015 wordt de handhaving voortgezet via het interventieteam Aanpak Malafide Uitzendbureaus (AMU) en via verbeteringen in de zelfregulering.

Daarnaast presenteert het kabinet in het najaar van 2014 het Wetsvoorstel aanpak schijnconstructies dat naar verwachting in 2015 in werking zal treden. Het doel is onder meer de ketenaansprakelijkheid voor het verschuldigde loon en de openbaarmaking van inspectiegegevens door de Inspectie SZW te introduceren.

De Inspectie SZW gaat de Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid de komende jaren verder implementeren. Er volgen strengere straffen, zeker bij recidive. En in 2015 worden in beginsel herinspecties uitgevoerd bij bedrijven waar een ernstige overtreding is geconstateerd.

Gezond en veilig werk

Het stelsel van de bedrijfsgezondheidszorg in Nederland is onderwerp van discussie. Ook liggen er in de reguliere zorg kansen als het gaat om het onderkennen van de invloed van werkgerelateerde aandoeningen en het behandelen daarvan.

Naar verwachting zal de SER eind september een advies over de bedrijfsgezondheidszorg uitbrengen. De onafhankelijkheid van de bedrijfsarts, vrije toegankelijkheid voor werknemers en de relatie met de reguliere gezondheidszorg zijn aandachtspunten. In het najaar van 2014 zal het kabinet aan de hand van dit advies maatregelen aankondigen. In 2015 start de implementatie van deze maatregelen (zie ook beleidsartikel 1).

Duurzame inzetbaarheid

Het thema duurzame inzetbaarheid is de afgelopen jaren steeds meer ingeburgerd op de werkvloer. De verhoging van de AOW-leeftijd en de vergrijzing van de beroepsbevolking vergroten het belang van werkgevers en werknemers bij duurzame arbeidsdeelname: het voorkomen van uitval en het bevorderen van productiviteit. Naast het agenderen en stimuleren van werkgevers en werknemers om hiermee aan de slag te gaan, richt het programma Duurzame Inzetbaarheid zich de komende jaren met name op het sneller en beter toepassen van maatregelen op de werkvloer (zie ook beleidsartikel 1). Hierbij is extra aandacht voor het midden- en kleinbedrijf, waar dikwijls minder middelen beschikbaar zijn. Ook het thema psychosociale arbeidsbelasting (werkstress) is een belangrijk onderdeel van duurzame inzetbaarheid. Een derde van al het werkgerelateerde ziekteverzuim wordt veroorzaakt door werkstress. Hier is dus nog een wereld te winnen.

Arbeid en zorg

Het kabinet maakt de kinderopvangtoeslag meer gericht op werk. Het is nu voor ouders niet altijd financieel aantrekkelijk om meer uren te gaan werken. De beleidsdoorlichting, waaruit concrete voorstellen zullen volgen, is in 2015 gereed.

Ook zullen in 2015 de maximum uurprijzen voor de kinderopvangtoeslag, net zoals in 2014, worden geïndexeerd. Dit is vooral van belang voor mensen met lagere inkomens, omdat het bij hen harder aankomt als zij over een deel van de betaalde uurprijs geen toeslag ontvangen.

Het wetsvoorstel Modernisering regelingen voor verlof en arbeidstijden is ingediend bij de Tweede Kamer8 en zal naar verwachting in 2015 in werking treden (zie ook beleidsartikel 6). Het wetsvoorstel beoogt belemmeringen in de Wet arbeid en zorg (WAZO) en de Wet aanpassing arbeidsduur (WAA) weg te nemen. Zo kunnen de in de WAZO opgenomen voorzieningen met betrekking tot arbeid en zorg flexibeler worden gebruikt en beter toegankelijk worden gemaakt. Ook worden de verlofmogelijkheden verruimd waardoor het verlofstelsel beter toegesneden is op de veranderende maatschappij. Het kabinet wil hiermee de mogelijkheid om arbeid en zorg te combineren verbeteren.

Armoedebeleid

Nederland heeft een gedegen sociale zekerheid. De kans op armoede is hier ten opzichte van veel andere landen gering. Het kabinet wil deze verworvenheid behouden. Niemand mag buiten de boot vallen, zeker kinderen niet. Een effectief armoedebeleid is daarom noodzakelijk, zeker gezien de gevolgen van de crisis. In 2015 wordt dit beleid verder geïntensiveerd. Er blijft onverminderd veel aandacht voor kinderen uit gezinnen met een laag inkomen (zie ook beleidsartikel 2).

De gemeenten hebben een belangrijke rol in het voorkomen en bestrijden van armoede en schulden. Het kabinet heeft hen gevraagd om bij de inzet van de extra middelen, die zij ontvangen om hun armoede- en schuldenbeleid te intensiveren, met name aandacht te geven aan kinderen die onvoldoende kunnen meedoen en aan het versterken van een preventieve aanpak. In 2015 gaat het voor de gemeenten om € 90 miljoen extra. Naast meer middelen is het van belang om de effectiviteit van de gemeentelijke schuldhulpverlening en het vakmanschap bij gemeenten te vergroten. In 2015 wordt begonnen met de evaluatie van de wet gemeentelijke schuldhulpverlening.

Daarnaast kunnen maatschappelijke organisaties een belangrijke aanvullende rol vervullen. Medio 2014 is een subsidieregeling ter stimulering van een effectieve armoede- en schuldenaanpak van kracht geworden. Net als in 2014 kunnen maatschappelijke organisaties in 2015 projecten indienen die bijdragen aan het tegengaan van armoede- en schuldenproblematiek. Verder stelt het kabinet extra geld beschikbaar voor de Sportimpuls en ontvangt een aantal organisaties, die zich specifiek richten op kinderen in armoede, subsidies. Ook gaat een deel van het geld naar Caribisch Nederland. In totaal (inclusief het geld dat naar de gemeenten gaat) is daarmee € 100 miljoen extra beschikbaar gesteld voor de aanpak van armoede en schulden.

In 2015 wordt gestart met de uitvoering van het Europees Fonds voor Meest Behoeftigen, dat de sociale inclusie van ouderen met een laag besteedbaar inkomen stimuleert.

Migratie en integratie

De omgang met diversiteit tussen en binnen groepen in de samenleving vraagt blijvend aandacht. De afgelopen maanden is gebleken dat onrecht elders in de wereld veel mensen in Nederland niet onberoerd laat. De diversiteit van de Nederlandse bevolking brengt soms zeer tegengestelde opvattingen met zich mee. Een democratische rechtstaat kan alleen bestaan als er ruimte is voor verschillende standpunten, ook als deze zich lijnrecht tegenover elkaar bevinden. Het is onacceptabel als radicale opvattingen op een zodanige manier het debat overheersen dat er geen ruimte is voor andere ideeën en de stabiliteit van de Nederlandse samenleving onder druk komt te staan. Wanneer onbegrip voor elkaars opvattingen leidt tot spanningen of zelfs botsingen tussen verschillende groepen mensen is dat ontoelaatbaar. De gebeurtenissen in de Haagsche Schilderswijk in de zomer van 2014 zijn hier een voorbeeld van. Voorop staat de individuele vrijheid ten aanzien van levensstijl en religie. Wanneer groepen op zodanige wijze hun overtuigingen uitdragen dat anderen in hun vrijheid worden beknot, vindt deze vrijheid haar begrenzing. Het kabinet zet zich in voor het versterken van weerbaarheid van de rechtstaat, het voorkomen van de aanwas van radicalisme in Nederland, de omgang met elkaar en het samen leven in de wijk. Samenwerking van Rijk en gemeenten is hierbij essentieel.

Het uitgangspunt is dat er een open houding is naar migranten die willen bijdragen aan de Nederlandse samenleving. Van nieuwkomers verwacht dit kabinet dat zij zich aanpassen aan de in Nederland geldende normen en waarden en dat de kansen worden benut die in Nederland geboden worden.

Agenda Integratie

Met betrekking tot de integratie van migranten in de Nederlandse samenleving wordt middels de uitvoering van programma’s uit de Agenda Integratie ingezet op de drie thema’s uit deze agenda: «meedoen en zelfredzaamheid», «grenzen stellen en opvoeden» en «omgaan met anderen en verinnerlijken van waarden».

Ten behoeve van de aansluiting van nieuwkomers in Nederland worden nieuwe onderdelen van het inburgeringsexamen geïmplementeerd, te weten de nieuwe toets spreekvaardigheid en de arbeidsmarktmodule die de kansen voor nieuwkomers op werk vergroot. Gemeenten hebben pilots uitgevoerd met de Participatieverklaring die nieuwkomers welkom heet en informeert over rechten en plichten. Bezien wordt of dit instrument breed kan worden geïntroduceerd.

In het najaar van 2014 zal de Minister van SZW met werkgevers Integratieakkoorden sluiten op de terreinen taal en werk. Op basis hiervan zullen werkgevers investeren in faciliteiten voor migranten. Zo zullen migranten via de werkgever taalonderwijs kunnen volgen. Ook zullen werkgevers stageplekken en leerbanen voor migrantenjongeren beschikbaar stellen om zo bij te dragen aan de aansluiting van deze jongeren op de arbeidsmarkt.

Het in mei 2014 aan de Tweede Kamer aangeboden Actieplan Arbeidsmarktdiscriminatie bevat maatregelen om discriminatie op de werkvloer en de arbeidsmarkt aan te pakken. Naast een voorlichtingscampagne gericht op vooroordelen pakt de overheid werkgevers die bewust discrimineren hard aan.

Arbeidsmigranten

Het kabinet zal de toegang voor kennismigranten versoepelen en goedkoper maken en zal hiertoe in 2015 een voorstel doen. Het kabinet zal dan ook met maatregelen komen om Nederland aantrekkelijker te maken als bestemming voor kennismigranten, bijvoorbeeld via een versterking van het aanbod van internationale scholen.

Om de instroom van arbeidsmigranten vanuit de EU in goede banen te leiden, wordt geïnvesteerd in de kracht van zelforganisaties die EU-arbeidsmigranten kunnen ondersteunen bij het vinden van hun weg in Nederland. Ook wordt geïnvesteerd in de aansluiting van kinderen op de Nederlandse samenleving, waarbij onder meer wordt ingezet op het bereik vanuit de Jeugdzorg van deze kinderen die, onder andere door hun onzekere verblijfsperspectief, extra kwetsbaar zijn.

Arbeidsmigranten werken op dit moment voornamelijk in arbeidsintensieve sectoren. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om de land- en tuinbouw, horeca, transport en schoonmaak. De kwetsbare positie van deze mensen verhoogt het risico op onderbetaling, illegale tewerkstelling en fraude. Omdat fraudeurs zich vaak niet aan landsgrenzen houden zet de Inspectie SZW bij de opsporing van deze misstanden ook in op internationale uitwisseling van gegevens en de inning van boetes over de grens. Verder is een Europees platform zwartwerken opgericht en vervult de Inspectie SZW de liaisonfunctie bij Europol.

Kennisinstituut integratievraagstukken

Op 1 januari 2015 gaat het nieuwe kennisinstituut integratievraagstukken aan de slag, waarvoor het Verwey-Jonker Instituut de coördinatie op zich neemt. Dit instituut krijgt onder meer tot taak kennis rond integratievraagstukken te ontwikkelen en beschikbaar te stellen aan uiteenlopende belanghebbende partijen. Ook zal door het kennisinstituut ingezet worden op het organiseren van een dialoog tussen verschillende organisaties op het gebied van integratie. Met betrekking tot ontwikkelingen in de wijken en de maatschappelijke spanningen rond onderwerpen zoals radicalisering en parallelle samenlevingen, blijft het noodzakelijk om een vinger aan de pols te houden. Het nieuwe kennisinstituut zal voor dit onderwerp tevens een «ogen en oren functie» krijgen in relatie tot wat er speelt binnen gemeenschappen en tussen groepen in de samenleving.

Sociale inclusie internationaal

Ook internationaal wordt, zowel binnen de EU als in ILO-kader, ingezet op sociale inclusie met nadruk op goed werk en gelijke behandeling, en met bijzondere aandacht voor armoedebestrijding.

Belangrijke aspecten daarbij zijn het bevorderen van gelijke behandeling op de arbeidsmarkt, aanpak van de negatieve kanten van vrij verkeer van werknemers, het creëren van een hoger beschermingsniveau bij arbeidsomstandigheden, het in goede banen leiden van arbeidsmobiliteit en het bevorderen van de integratie van EU-burgers. Het kabinet is voorstander van een actieve rol voor de ILO bij de bescherming en bevordering van goed werk en het toezicht op de naleving van fundamentele arbeidsnormen.

In het eerste half jaar van 2016 zal Nederland het voorzitterschap bekleden van de Raad van de Europese Unie. De voorbereiding hiervan is een van de speerpunten van het beleid in 2015.

2.1.1.3 Anticiperen op onzekere toekomstige ontwikkelingen

Hoewel de uitdagingen op de korte termijn, zoals op het gebied van arbeidsmarkt en participatie, veel aandacht vragen, is het noodzakelijk goed te blijven kijken wat er op middellange termijn op Nederland afkomt. De toekomstbeelden veranderen immers snel. Het is de taak van de overheid om ontwikkelingen in de samenleving te blijven monitoren, mensen te helpen hun aanpassingsvermogen te versterken en er voor te zorgen dat instituties meegroeien met de veranderingen in de samenleving. Het kabinet gaat daarom aan de slag met concrete zaken waarvoor de basis in 2015 wordt gelegd, maar die een langere doorlooptijd hebben. In deze paragraaf worden drie voorbeelden van toekomstige ontwikkelingen kort beschouwd. Ook wordt weergegeven hoe het kabinet anticipeert op deze ontwikkelingen.

Robotisering

Nog niet zo lang geleden werd met grote stelligheid beweerd dat de vergrijzing zou leiden tot structurele tekorten op de arbeidsmarkt. Nu wordt met dezelfde overtuiging gewaarschuwd voor blijvend hogere werkloosheid door technologische ontwikkelingen en robotisering. Dat is niet nieuw. Zo gaf Queen Elisabeth I in 1589 geen toestemming aan William Lee, de uitvinder van de breimachine, om zijn uitvinding te patenteren omdat de automatische breimachine haar onderdanen de werkloosheid in zou drijven. In de jaren ’30 waarschuwde John Maynard Keynes voor een nieuwe ziekte: technologische werkloosheid. Die zou ontstaan doordat technologische ontwikkeling het mogelijk maakt om te besparen op arbeid, zonder dat we in staat zijn om voldoende nieuw werk te creëren. De hoogleraren Frey en Osborne uit Oxford hebben recent berekend dat ongeveer 40% van de bestaande beroepen in de komende twee decennia zal verdwijnen door ontwikkelingen in computertechnologie.

Betekent dit dat Nederland zich moet voorbereiden op een werkloosheid die 40% hoger ligt dan nu? Waarschijnlijk niet. In de eerste plaats is duidelijk dat ontwikkelingen niet goed voorspelbaar zijn. Het is onmogelijk om met zekerheid uitspraken te doen over de toekomst, laat staan vooruitlopend op elke ontwikkeling al specifiek beleid te ontwikkelen. Bovendien ontwikkelt de samenleving mee en vindt ze steeds nieuwe manieren om zich aan te passen. De arbeidsmarkt is altijd dynamisch geweest en zal dat ook altijd blijven: waar oude beroepen verdwijnen komen er nieuwe voor in de plaats. De lantaarnaansteker bestaat niet meer en de pinautomaat heeft veel werk van de bankmedewerker overgenomen. Het punt is dat we niet weten welke banen er in de plaats komen van de verdwijnende banen. Niemand had tien jaar geleden kunnen bedenken dat er nu werk zou zijn in de app-industrie.

Dat betekent echter niet dat er totaal geen probleem is. Voortschrijdende technologie kan grote verdelingsvraagstukken opleveren, bijvoorbeeld op het gebied van werk en inkomen. De baten en lasten van robotisering worden niet gelijkmatig verdeeld over een samenleving. Middelbaar opgeleiden profiteren minder van nieuwe technologie dan hoogopgeleiden. Binnen de groep middelbaar opgeleiden hebben ouderen het meeste last van technologische ontwikkelingen, omdat zij vaak routinematige beroepen hebben met taken die relatief eenvoudig door techniek kunnen worden overgenomen. Dat heeft voor deze groepen grote gevolgen. Zeker als zij bij ontslag op zoek moeten naar ander werk of wanneer hun vaardigheden overbodig blijken.

Hoe dient de overheid hierop te anticiperen? Onzekerheid over toekomstige ontwikkelingen vraagt om een cultuuromslag bij werkgevers en werknemers. Zij zullen veel meer aandacht moeten besteden aan de noodzaak dat mensen gedurende hun hele werkzame leven blijven leren. Het is van cruciaal belang dat werknemers hun weerbaarheid en aanpassingsvermogen door scholing vergroten. Scholing helpt mensen om zich aan te passen aan de wijzigende eisen op de arbeidsmarkt. Scholing is belangrijk voor het economische potentieel van Nederland op lange termijn, maar evengoed voor mensen die nu geen werk hebben. Scholing zorgt ervoor dat deze mensen niet worden afgeschreven, maar juist een nieuwe kans krijgen om mee te doen. Op dit gebied is nog veel winst te behalen. Ook kan de arbeidsmarkt een betere dynamiek ontwikkelen als van-werk-naar-werk trajecten vorm krijgen en intersectorale (om)scholing steeds meer mogelijk wordt. Dit is niet alleen een rol voor de overheid, het is juist noodzaak bedrijven en ook werknemers hierop aan te spreken en hierin mee te krijgen.

In de kabinetsreactie op het advies van de commissie Rinnooy Kan «Flexibel hoger onderwijs voor volwassenen» die in het najaar van 2014 naar de Tweede Kamer zal worden gestuurd, zal het kabinet ingaan op een leven lang leren. Vanuit deze basis zal vanaf 2015 extra ingezet worden op het weerbaar maken van werknemers.

Ondernemerschap of werknemerschap?

De opkomst van andere arbeidsvormen is een ander voorbeeld van een ontwikkeling waarop de overheid moet anticiperen. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om zelfstandigen zonder personeel (zzp’ers). Momenteel zijn er ongeveer 800.000 zzp’ers in Nederland, wat betekent dat 1 op de 10 werkenden zzp’er is. Eind jaren ’90 was dit nog 1 op de 17. In 2013 kwamen er 42.000 zzp’ers bij en naar verwachting zet deze trend in 2014 door. Bij ongewijzigd beleid zullen er naar verwachting binnen afzienbare tijd meer dan 1 miljoen zzp’ers zijn.

Dit vraagt om reflectie vanuit de overheid. Deze toename van zzp’ers heeft invloed op de gehele samenleving. Naast de positieve kant van het zzp-schap – ondernemerschap, participatie en flexbiliteit – zijn er negatieve aspecten zoals schijnzelfstandigheid waarbij mensen formeel als zelfstandige werken maar in feite gewoon in loondienst zijn. Daarnaast is er nog veel onbekend over de oorzaken en effecten van de groei van het aantal zzp’ers. Zo is het de vraag welke gevolgen die heeft voor de arbeidsmarkt, de huidige inrichting van het sociale zekerheidsstelsel en de houdbaarheid van de overheidsfinanciën. Is het instrumentarium, gelet op onder meer de problematiek van schijnzelfstandigheid, thans goed ingericht?

Om deze vragen te onderzoeken heeft het kabinet het Interdepartementaal Beleidsonderzoek zzp (IBO zzp) ingesteld. Het IBO streeft ernaar een analyse, een inventarisatie en beleidsopties op te stellen voor een publieke discussie over de inkomens- en vermogensposities van zzp’ers, hun positie op de arbeidsmarkt, de voor- en nadelen van hun fiscale behandeling, de verhouding tot andere groepen werkenden en de aansluiting op het stelsel van sociale voorzieningen en verzekeringen. Het eindrapport wordt uiterlijk 1 december 2014 afgerond.

Een toekomstbestendig pensioenstelsel

Nederland heeft een goed functionerend pensioenstelsel met steeds betere checks and balances. Daar mogen we trots op zijn. Tegelijkertijd roepen demografische, economische, arbeidsmarktgerelateerde en sociaal-culturele ontwikkelingen vragen op over de maatschappelijke houdbaarheid van het stelsel. Het vertrouwen in het stelsel is niet meer zo groot als het is geweest. Dat heeft te maken met de financiële situatie van fondsen. Als gevolg van de kredietcrisis van 2008 en de gestegen levensverwachting kwam het overgrote deel van de pensioenfondsen in financiële problemen. Maar het dalende vertrouwen heeft ook te maken met de vraag of de huidige pensioenopbouw nog wel aansluit bij de manier waarop mensen leven en werken in de 21ste eeuw. De AOW-leeftijd zal stijgen naar 67 jaar en daarna gekoppeld worden aan de levensverwachting. Patronen van arbeid over de levensloop veranderen en er is ook een verschuiving zichtbaar van werknemerschap naar ondernemerschap (zzp). Hoewel de uitkomst van deze ontwikkelingen niet altijd vast staat, is het zaak om nu te anticiperen. Het is belangrijk om ervoor te zorgen dat het pensioenstelsel blijft aansluiten bij de eisen van de tijd.

De aanpassingen in het pensioenstelsel voor de korte en middellange termijn kunnen worden beschouwd als noodzakelijk onderhoud. Tegelijkertijd moeten ook de meer fundamentele vragen over de inrichting van het pensioenstelsel en zijn maatschappelijke houdbaarheid op langere termijn worden beantwoord. De ambitie van het kabinet is een krachtig en sociaal pensioenstelsel in Nederland. Cruciaal daarvoor is een pensioenstelsel dat Nederlanders vertrouwen geeft in een goede oudedagsvoorziening en dat aansluit op de samenleving, nu en in de toekomst.

Het is van belang het gesprek hierover breed te voeren. Het pensioenstelsel raakt immers uiteindelijk iedere Nederlander. Eventuele fundamentele wijzigingen hiervan treffen eveneens iedereen. Parallel aan de regelgeving voor de korte en middellange termijn is het kabinet daarom gestart met een brede, open dialoog over de fundamenten van ons pensioenstelsel: de Nationale Pensioendialoog. Wat die dialoog oplevert kan als basis dienen voor politieke besluitvorming. In de eerste helft van 2014 heeft het kabinet zich door verschillende onderzoeken georiënteerd op de vormgeving van de Nationale Pensioendialoog. Van september tot december 2014 zal het kabinet de Nationale Pensioendialoog faciliteren; een brede en open dialoog waaraan een ieder die ideeën heeft over het pensioenstelsel kan deelnemen. Door een open pensioendialoog te voeren wil het kabinet samen met partijen binnen en buiten de pensioensector verkennen wat mogelijke aanpassingen zijn om het stelsel toekomstbestendig te houden. Als onderdeel van de Nationale Pensioendialoog heeft het kabinet de SER gevraagd om advies uit te brengen over de toekomst van onze pensioenen.

De opbrengst van de pensioendialoog, de onderzoeken en analyses uit de oriëntatiefase en het advies van de SER, worden verwerkt in een hoofdlijnennotitie die in het voorjaar van 2015 aan de Tweede Kamer wordt gestuurd.

2.1.2 BUDGETTAIRE ONTWIKKELINGEN SZA-KADER
2.1.2.1 Inleiding

De Minister van SZW is binnen het kabinet verantwoordelijk voor het uitgavenkader SZA. In deze paragraaf wordt een beeld gegeven van de ontwikkelingen binnen deze sector. De bewindspersonen van SZW hebben op basis van het regeerakkoord en het aanvullende pakket wetsvoorstellen uitgewerkt. Veel van deze voorstellen zijn al door het parlement aangenomen. Dit betreft bijvoorbeeld de Participatiewet, de WWB-maatregelen en de hervorming kindregelingen. Deze beleidsontwikkeling wordt in de navolgende paragraaf beschreven voor zover deze de uitgaven SZA beïnvloedt.

De SZA-sector is conjunctuurgevoelig doordat de werkloosheidsuitgaven in dit kader zijn opgenomen. De werkloosheid bevindt zich thans op een hoog niveau. De werkloze beroepsbevolking raamt het CPB op 6,9% in 2014 en 6,8% in 2015.

2.1.2.2 Uitgaven SZA-kader 2014–2019

In onderstaande tabel worden de ontwikkelingen in de SZA-uitgaven voor 2014–2019 per cluster van regelingen getoond. De totale SZA-uitgaven van € 75,3 miljard in 2014 stijgen naar € 80,2 miljard in 2019. Deze toename van € 5 miljard in vijf jaar tijd is vooral het gevolg van de aanpassing van de SZA-uitgaven aan de loon- en prijsontwikkeling. Hiervoor is aan het slot van de tabel een post «nominale ontwikkeling» opgenomen. Deze post bedraagt € 4,5 miljard in 2019. Gecorrigeerd voor deze nominale ontwikkeling is de uitgavenontwikkeling SZA dus nagenoeg constant.

Tabel 2.1.2.1 SZA-uitgaven 2014–2019 (x € 1 mld)
 

2014

2015

2016

2017

2018

2019

Werkloosheid

           

WW-uitgaven (werkloosheid)

7,0

7,1

6,9

6,8

6,7

6,4

WWB-uitgaven (bijstand)

5,7

5,5

5,6

5,8

5,9

6,1

             

Arbeidsongeschiktheid / ziekte en zwangerschap

           

WAO/WIA/WAZ

9,0

8,9

8,9

9,0

9,0

9,1

Wajong

2,9

3,0

3,0

3,1

3,0

3,1

ZW/WAZO

2,7

2,6

2,6

2,6

2,6

2,6

             

Ouderdom / nabestaanden

           

MKOB

1,0

         

AOW

34,0

34,6

34,6

34,5

34,5

34,5

Inkomensondersteuning AOW

0,0

0,9

0,9

0,9

0,9

1,0

Anw

0,6

0,5

0,4

0,4

0,4

0,4

             

Kinderopvang en kindregelingen

           

KOT

1,8

2,1

2,1

2,2

2,2

2,3

AKW/WKB/TOG

4,3

5,2

5,1

5,1

5,0

5,0

             

Re-integratie

           

Re-integratieuitgaven arbeidsongeschiktheid

0,2

0,3

0,3

0,3

0,2

0,2

WSW-budget

2,4

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

Participatiebudget gemeenten

0,7

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

Integratie-uitkering sociaal domein

0,0

2,9

2,7

2,6

2,4

2,3

             

Uitvoeringskosten en overige uitgaven

           

Uitvoeringskosten (UWV/SVB etc.)

2,2

2,0

1,9

1,8

1,7

1,7

Overige uitgaven

0,9

0,9

0,9

1,0

1,0

1,0

             

Nominale ontwikkeling

0,0

0,8

1,8

2,7

3,6

4,5

             

Totaal SZA-uitgaven

75,3

77,0

77,8

78,6

79,5

80,2

Werkloosheid

De werkloosheid bevindt zich op een hoog niveau en zal naar verwachting vanaf 2015 dalen. Deze daling is ook zichtbaar in de ontwikkeling van de werkloosheidswetuitgaven van € 7,0 miljard in 2014 naar € 6,4 miljard in 2019. De effecten van de maatregelen uit de Wet Werk en Zekerheid op de WW-uitgaven treden op langere termijn op en zijn nog nauwelijks zichtbaar in de ontwikkelingen tot en met 2019.

De daling in de werkloosheid vanaf 2015 werkt ook door naar de ontwikkeling in de bijstandsuitgaven. De uitgavenontwikkeling is ook beperkt door de invoering van de kostendelersnorm en de harmonisering van de verplichtingen en sanctioneringen. Ook zijn de uitgaven aan de 20%-aanvulling voor alleenstaande ouders in de bijstand verschoven naar het kindgebonden budget. Daarnaast is de WWB geïntensiveerd met de invoering van de Participatiewet in 2015. Gemeenten krijgen extra geld om mensen die niet meer in aanmerking komen voor Wajong en Wsw met loonkostensubsidie aan het werk te helpen. Tevens wordt een wetsvoorstel voorbereid dat het mogelijk maakt om onder voorwaarden de derde pijler pensioenvermogen voor zelfstandigen buiten de vermogenstoets van de Participatiewet te houden. Per saldo leiden deze ontwikkelingen tot een stijging van de bijstandsuitgaven.

Arbeidsongeschiktheidsregelingen en ziekte

De uitgaven aan arbeidsongeschiktheid en ziekte blijven in de periode 2014–2019 vrijwel gelijk. Bij de WAO/WIA en de ZW is geen sprake van een hervorming in deze periode. Wel wordt de tegemoetkoming voor arbeidsongeschikten in twee stappen verlaagd als onderdeel van het 6 miljard pakket. De eerste verlaging heeft in de vorige begroting plaatsgevonden, de tweede verlaging vindt plaats in 2015.

De uitgaven aan de Wajong stijgen nog licht in de periode 2014–2019. Met de invoering van de Participatiewet is de groei beheerst doordat de regeling alleen nog zal gelden voor jonggehandicapten die duurzaam geen arbeidsvermogen hebben.

Verder is de wet banenafspraak en quotum arbeidsbeperkten bij het parlement ingediend, ter ondersteuning van het creëren van 125.000 extra arbeidsplaatsen voor mensen met een beperking. In deze wet is de door het kabinet en sociale partners gemaakte banenafspraak vastgelegd en is de mogelijkheid opgenomen om een quotumregeling te activeren als de gemaakte afspraken niet worden gerealiseerd.

Ouderdom en nabestaanden

De wet mogelijkheid koopkrachttegemoetkoming oudere belastingplichtigen (MKOB) wordt per 1 januari 2015 afgeschaft. De AOW-uitgaven nemen in de periode 2014–2019 in beperkte mate toe. In deze kostenraming is rekening gehouden met de geleidelijke leeftijdsverhoging naar 67 jaar in 2021 rekening houdende met de voorgenomen versnelling in de leeftijdsverhoging conform het regeerakkoord Rutte/Asscher. Voor de langere termijn wordt hiermee de automatische kostenstijging uit hoofde van de vergrijzing beheerst. Daarnaast wordt een regeling inkomensondersteuning ouderen ingevoerd welke naar rato van de AOW-opbouw wordt uitgekeerd. De uitkeringslasten Anw dalen voornamelijk omdat de groep Anw-gerechtigden die voor 1950 geboren is, en daar hun recht op Anw aan ontleent, bij het bereiken van de AOW-leeftijd de Anw verlaat. Deze groep is volledig uitgestroomd op 1 april 2015.

Kinderopvang en kindregelingen

De uitgaven aan de kinderopvangtoeslag blijven de komende jaren licht stijgen. Dit wordt voornamelijk verklaard door een verwachte groei van het aantal kinderen in de buitenschoolse opvang en door de dalende werkloosheid vanaf 2015.

De uitgaven WKB stijgen in 2015 door de introductie van de alleenstaande ouderkop op het kindgebonden budget en het verhogen van de bedragen voor het eerste en tweede kind. De stijging van de uitgaven wordt getemperd door het niet indexeren van de kinderbijslag in 2015 en het verlagen van de inkomensgrens in de WKB. Na 2015 dalen de uitgaven aan de kindregelingen omdat het aantal kinderen in de komende jaren afneemt.

Re-integratie integratie-uitkering sociaal domein

De uitgaven aan re-integratie van arbeidsongeschikten stijgen tot 2017 en zullen daarna licht dalen. In de periode tot 2017 zijn tijdelijk extra middelen beschikbaar gesteld voor de activering van het zittend bestand «oude Wajong». Als gevolg van de Participatiewet verschuift een deel van het re-integratiebudget naar het gemeentelijke participatiebudget, dat onderdeel gaat vormen van de integratie-uitkering sociaal domein.

In het kader van de Participatiewet zijn het macrobudget Wsw en het participatiebudget gemeenten samengevoegd tot een gebundeld participatiebudget. Dit gebundelde participatiebudget is vervolgens structureel overgeboekt naar de integratie-uitkering sociaal domein. Voor de periode 2015–2017 blijven deze middelen onderdeel uitmaken van het SZA-kader. Daarbij blijven de Minister en Staatssecretaris van SZW voor deze periode aanspreekbaar op de omvang en de verdeling van dit budget.

Uitvoeringkosten

De uitvoeringskosten van het UWV zijn verlaagd als gevolg van de opgelegde taakstellingen. Daartegenover staat dat de conjuncturele ontwikkeling in de werkloosheid heeft geleid tot een stijging van de uitvoeringskosten. Per saldo resulteert een geleidelijke afname.

De uitvoeringskosten bij de SVB laten eveneens twee tegengestelde ontwikkelingen zien, die per saldo leiden tot een afname van de kosten. Implementatietrajecten van nieuwe wetgeving leiden tot hogere uitvoeringskosten. Daartegenover is ook bij de SVB sprake van een afname van de uitvoeringskosten als gevolg van de ingeboekte taakstellingen.

2.1.2.3 Mutaties uitgaven SZA-kader 2014–2019

In het actuele uitgavenbeeld SZA zijn ten opzichte van de vorige begroting meevallers opgetreden. Thans tekenen zich immers gunstiger economische ontwikkelingen af. Verwacht wordt dat de economische groei zich geleidelijk zal herstellen naar 1¼% in 2015. Hierdoor verbeteren de overheidsfinanciën en dat komt in de SZA-sector tot uitdrukking in een lagere werkloosheid dan eerder werd geraamd. De omvang van de SZA-sector wordt thans geraamd op € 77,0 miljard in 2015 terwijl in de vorige begroting nog werd uitgegaan van € 83,3 miljard. Dit wordt hoofdzakelijk veroorzaakt door lagere werkloosheidsuitgaven dan eerder geraamd en door het afstel van de ouderencomponent in de huishoudentoeslag.

Tabel 2.1.2.2 Mutaties SZA-uitgaven sinds vorige Ontwerpbegroting (x € 1 mld)
 

2014

2015

2016

2017

2018

2019

SZA-uitgaven ontwerpbegroting 2014

77,8

83,3

84,3

84,6

85,2

 

Werkloosheid (WW/WWB)

– 1,5

– 2,3

– 2,4

– 1,9

– 1,5

 

Afschaffen MKOB

– 1,0

– 1,0

– 1,0

– 1,0

 

Afstel huishoudentoeslag

– 0,3

– 2,4

– 2,5

– 2,6

– 2,7

 

Invoering inkomensondersteuning AOW

0,9

0,9

0,9

0,9

 

Overig

– 0,8

– 1,5

– 1,4

– 1,5

– 1,4

 

Extrapolatie

         

80,2

SZA-uitgaven ontwerpbegroting 2015

75,3

77,0

77,8

78,6

79,5

80,2

Uit bovenstaande tabel blijkt dat de werkloosheidsuitgaven fors meevallen. Het gaat om een meevaller van € 1,5 miljard in 2014 oplopend tot € 2,4 miljard in 2016. Hierdoor wordt de werkloosheidstegenvaller die in de vorige begroting was opgenomen weer grotendeels geredresseerd. De werkloosheidsuitgaven komen weer meer overeen met de ontwikkelingen zoals die werden verondersteld bij de start van het kabinet.

2.1.2.4 Uitgavenplafond SZA-kader en toetsing aan uitgavenplafond

Uitgavenplafond en kadertoetsing

In de ontwerpbegroting 2014 was een sluitend uitgavenkader SZA opgenomen. Sinds de ontwerpbegroting 2014 zijn er meevallers in de werkloosheid opgetreden. Deze meevallers hebben geleid tot een neerwaartse bijstelling van het uitgavenkader SZA, waardoor de eerdere ophoging van het kader wegens de werkloosheid in de ontwerpbegroting 2014 is komen te vervallen. In de bijstelling van het kader is ook het niet doorgaan van de huishoudentoeslag vanaf 2015 verwerkt. Door het afstel van deze maatregel is immers de overheveling van de ouderenkorting naar de SZW-begroting komen te vervallen. Het uitgavenkader SZA komt nu lager uit dan bij de Startbrief van het kabinet Rutte/Asscher, voornamelijk door de gangbare aanpassingen van het kader (zoals correcties vanwege bijtellingen van de pNB-raming) en de ombuigingen uit het 6 miljard pakket.

Tabel 2.1.2.3 Mutaties ijklijn (Uitgavenplafond) sinds vorige Ontwerpbegroting (x € 1 mld)
 

2014

2015

2016

2017

Ijklijn SZA-kader ontwerpbegroting 2014

77,8

83,3

84,3

84,6

Correctie werkloosheidsmeevallers

– 1,8

– 1,6

– 1,3

– 1,2

Correctie afstel huishoudentoeslag

– 2,6

– 2,5

– 2,6

Overige correcties (met name bijstelling pNB-raming)

– 0,3

– 1,9

– 1,9

– 1,8

Ijklijn SZA-kader ontwerpbegroting 2015

75,8

77,1

78,6

79,0

De actuele uitgavenramingen, zoals deze zijn weergegeven in tabel 2.1.2.2, dienen volgens de regels budgetdiscipline te worden getoetst aan het actuele kader SZA zoals weergegeven in tabel 2.1.2.3. Deze kadertoetsing wordt weergegeven in tabel 2.1.2.4. De SZA-uitgaven zijn in 2015 neerwaarts bijgesteld naar € 77,0 miljard, terwijl het kader uitkomt op € 77,1 miljard. Hiermee wordt het kader SZA in 2015 onderschreden.

Tabel 2.1.2.4 Toetsing SZA-uitgaven aan ijklijn (x € 1 mld)
 

2014

2015

2016

2017

Totale SZA-uitgaven

75,3

77,0

77,8

78,6

IJklijn SZA-uitgaven

75,8

77,1

78,6

79,0

Over/onderschrijding ijklijn SZA

– 0,5

– 0,1

– 0,8

– 0,4

2.1.3 MEERJARENPLANNING BELEIDSDOORLICHTINGEN
Tabel 2.1.3 Meerjarenplanning beleidsdoorlichtingen
 

2013

2014

2015

2016

2017

2018

2019

1. Arbeidsmarkt

X

         

X

2. Bijstand, Toeslagenwet en Sociale Werkvoorziening inclusief aanpak jeugdwerkloosheid

         

X

 

3. Arbeidsongeschiktheid1

 

X

   

X

   

4. Jonggehandicapten

       

X

   

5. Werkloosheid inclusief aanpak ouderenwerkloosheid

     

X

     

6. Ziekte en zwangerschap

     

X

     

7. Kinderopvang2

   

X

       

8. Oudedagsvoorziening

X

         

X

9. Nabestaanden

X

         

X

10. Tegemoetkoming ouders

X

       

X

 

11. Uitvoeringskosten3

   

X

       

12. Rijksbijdragen4

             

13. Integratie en maatschappelijke samenhang

     

X

     
X Noot
1

In 2014 ligt de focus van de beleidsvoorlichting op de WAO, in 2017 op de WIA.

X Noot
2

De hoofdvraag van de beleidsdoorlichting is of het ingezette beleid als doeltreffend en doelmatig kan worden bestempeld ten aanzien van de twee hoofddoelen: het kunnen combineren van arbeid en zorg en het aanbieden van kwalitatief goede en financieel toegankelijke kinderopvang, zodat kinderen worden gestimuleerd in hun ontwikkeling. O.a. de volgende thema’s zullen terugkomen in de beleidsdoorlichting: effect kinderopvangbeleid op arbeidsparticipatie, loont het om meer te werken (advies Commissie Van Dijkhuizen) en robuustheid van het huidige systeem. Ook de evaluaties van de Wet kinderopvang en het besluit continue screening zijn onderdeel van de beleidsdoorlichting.

X Noot
3

Het doel van de beleidsdoorlichting is vast te stellen of de doelstellingen van het begrotingsartikel en de Wet SUWI ook daadwerkelijk zijn bereikt. Aangezien hier sprake is van een breed beleidsterrein, wordt gekozen voor een afbakening waarbij de focus komt te liggen bij de doeltreffendheid en doelmatigheid van het SUWI-stelsel en de uitvoering van de sociale zekerheidswetgeving binnen dit stelsel.

X Noot
4

Het artikel Rijksbijdragen is een technisch artikel. Er wordt op basis van dit artikel geen specifiek beleid gevoerd. Om die reden wordt dit artikel niet doorgelicht. De evaluatie van het beleid waarvoor deze rijksbijdragen zijn bedoeld, vindt plaats wanneer de artikelen waar dit beleid onderdeel van is worden doorgelicht.

2.1.4 OVERZICHT GARANTIES EN ACHTERBORGSTELLINGEN
Tabel 2.1.4.1: Overzicht verstrekte garanties (bedragen x € 1.000)

Artikel

Omschrijving

Uitstaande garanties 2013

Geraamd te verlenen 2014

Geraamd te vervallen 2014

Uitstaande garanties 2014

Garantieplafond 2014

Geraamd te verlenen 2015

Geraamd te vervallen 2015

Uitstaande garanties 2015

Garantie plafond 2015

Totaal-plafond

Bijstand, TW en WSW inclusief aanpak jeugdwerkloosheid

Startende Ondernemers

1.189

0

600

589

589

0

400

189

189

ja

Tabel 2.1.4.2: Overzicht uitgaven en ontvangsten garanties (bedragen x € 1.000)

Artikel

Omschrijving

Uitgaven 2014

Ontvangsten 2014

Saldo 2014

Uitgaven 2015

Ontvangsten 2015

Saldo 2015

Bijstand, TW en WSW inclusief aanpak jeugdwerkloosheid

Startende Ondernemers

500

0

500

300

0

300

In 2007 is de tijdelijke SZW-borgstellingsregeling startende ondernemers vanuit een uitkering van kracht geworden. Een garantie heeft een maximale duur van zes jaar. Er worden geen nieuwe garanties meer verleend. De regeling beoogde te onderzoeken hoe starters voor krediet bij het bankwezen terecht konden. Met de regeling konden starters (aanvankelijk alleen vanuit een uitkering) onder gedeeltelijke en aflopende borgstelling van het rijk een bankkrediet voor hun bedrijf verwerven. De starter betaalde een rente en de bank liep een beperkt risico met weinig uitvoeringskosten. Onder invloed van een andere pilot en nieuwe instrumenten is besloten de regeling te sluiten. De claims worden afgedekt op de SZW-begroting.

2.2: BELEIDSARTIKELEN

1. Arbeidsmarkt

Artikel

Algemene doelstelling

De overheid bevordert gezonde en veilige arbeidsomstandigheden en draagt bij aan evenwichtige arbeidsverhoudingen en -voorwaarden.

De overheid bevordert het functioneren van de arbeidsmarkt door bescherming te bieden en de belangen van werknemers te waarborgen in evenwicht met de belangen van de onderneming. De overheid voorziet hierbij in een minimumniveau van arbeidsrechtelijke bescherming, onder andere ten aanzien van de arbeidsomstandigheden, arbeidsverhoudingen en arbeidsvoorwaarden, met inachtneming van de eigen verantwoordelijkheid van werkgevers en werknemers. Daarnaast draagt zij zorg voor een op de arbeidsmarkt toegesneden arbeidsmigratiebeleid.

De overheid vindt het belangrijk dat werknemers en zelfstandigen hun werk onder goede condities kunnen verrichten. Dit is ook van belang voor het vergroten van de arbeidsparticipatie en de arbeidsproductiviteit, het beperken van uitval door ziekte en arbeidsongeschiktheid, en het bevorderen van de duurzame inzetbaarheid van werknemers.

De overheid geeft invulling aan bovenstaand beleid door de vormgeving van een stelsel van wet- en regelgeving. Ook ziet de overheid toe op de naleving daarvan. Concreet gaat het daarbij om:

  • Gezond en veilig werken, waaronder de Arbeidsomstandighedenwet (Arbowet) en de Arbeidstijdenwet (ATW);

  • Arbeidsverhoudingen, waaronder de Wet op de collectieve arbeidsovereenkomst (cao), de Wet op het algemeen verbindend en het onverbindend verklaren van bepalingen van collectieve arbeidsovereenkomsten (avv) en de Wet op de ondernemingsraden (WOR);

  • Arbeidsrechtelijke bescherming, waaronder de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (WML), wet- en regelgeving met betrekking tot gelijke behandeling en de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs (Waadi);

  • Toelating van arbeidsmigranten, waaronder de Wet arbeid vreemdelingen (Wav).

Bij het realiseren van deze doelstelling is een belangrijke taak weggelegd voor sociale partners. Zij zijn verantwoordelijk voor het maken van onderlinge afspraken over arbeidsvoorwaarden en arbeidsverhoudingen en het bieden van veilige en gezonde werkomstandigheden. De overheid bevordert dat sociale partners hier vorm en uitvoering aan geven en voert hiertoe overleg met hen.

Rol en Verantwoordelijkheid

De Minister stimuleert met financiële instrumenten initiatieven die bijdragen aan gezonde en veilige arbeidsomstandigheden en aan goede arbeidsverhoudingen en arbeidsvoorwaarden. De Minister regisseert met wet- en regelgeving het stelsel van minimumeisen. Hij is in deze rollen verantwoordelijk voor:

  • De vormgeving, het onderhoud en de werking van dit stelsel;

  • De vaststelling van de hoogte van het wettelijk minimumloon (WML) en het maximumdagloon;

  • Het bevorderen van goede arbeidsverhoudingen, onder andere door het recht op onderhandeling door sociale partners te waarborgen en het in stand houden van een adequate overlegstructuur met de sociale partners;

  • Het bevorderen dat werkgevers en werknemers gezonde en veilige arbeidsomstandigheden en een goed werktijden- en verzuimbeleid realiseren;

  • Het bevorderen dat werkenden gezond en vitaal kunnen doorwerken tot de pensioengerechtigde leeftijd;

  • Zorgdragen voor gelijke kansen voor en tijdens arbeidsdeelname;

  • Het stimuleren en faciliteren van postinitiële scholing ten behoeve van het optimaal functioneren van de arbeidsmarkt;

  • De handhaving van de wet- en regelgeving door de Inspectie SZW.

De Minister van Financiën is primair verantwoordelijk voor de fiscale wet- en regelgeving. Wanneer fiscale instrumenten worden ingezet om doelstellingen in het kader van het arbeidsmarktbeleid te realiseren, is de Minister van SZW hiervoor medeverantwoordelijk.

Beleidswijzigingen

Belangrijke wijzigingen op dit beleidsterrein zijn:

  • Wet Werk en Zekerheid

    Op 1 januari 2015 treden de eerste onderdelen van de Wet Werk en Zekerheid9 in werking. Zo is per 1 januari geen concurrentiebeding meer mogelijk in tijdelijke contracten en moeten ook tijdelijke contracten verplicht een maand voordat deze aflopen worden opgezegd. Per 1 juli 2015 wordt daarbij de ketenbepaling aangepast. Niet meer na drie jaar, maar al na het tweede jaar ontstaat recht op een vast contract. Het ontslagrecht wordt per 1 juli 2015 gewijzigd. Ontslag om bedrijfseconomische redenen en wegens langdurige arbeidsongeschiktheid wordt voortaan via het UWV afgehandeld, ontslag op persoonlijke gronden door de kantonrechter. Daarbij krijgt iedereen, ongeacht de ontslagroute, recht op een transitievergoeding.

  • Toekomst van de arbeidsgerelateerde zorg en aanpak beroepsziekten

    In 2015 zal uitvoering worden gegeven aan de kabinetsreactie op het SER-advies over de toekomst van het stelsel van arbeidsgerelateerde zorg (tweede helft 2014). Aanleiding voor het advies en de kabinetsreactie is een aantal knelpunten in het huidige stelsel, waaronder de beperkte samenwerking tussen bedrijfsgezondheidszorg en de reguliere zorg. De uitvoering zal mede betrekking hebben op de aanpak van de knelpunten bij de melding en diagnostiek van beroepsziekten.

  • Combineren van arbeid en zorg

    Het kabinet heeft via een nota van wijziging op het wetsvoorstel modernisering regelingen voor verlof en arbeidstijden10 aanvullende maatregelen voorgesteld om het combineren van arbeid en zorg te verbeteren. De maatregelen behelzen een verlof van drie dagen voor partners na de geboorte van een kind, te realiseren via een onvoorwaardelijk recht op ouderschapsverlof en een uitbreiding van de werkingssfeer en kring van rechthebbenden van het kort- en langdurend zorgverlof.

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 1.1 Begrotingsuitgaven en ontvangsten artikel 1 (x € 1.000)

artikelonderdeel

2013

2014

2015

2016

2017

2018

2019

Verplichtingen

11.303

21.912

17.447

22.442

22.417

22.407

22.407

Uitgaven

12.083

16.890

17.525

22.442

22.417

23.407

22.407

waarvan juridisch verplicht (%)

   

42%

       
               

Subsidies

1.883

3.015

5.040

5.039

5.039

6.039

5.039

               

Opdrachten

10.015

13.672

11.109

12.297

12.272

12.262

12.262

               

Bekostiging

185

203

203

203

203

203

203

               

Bijdrage aan andere begrotingen

0

0

1.173

4.903

4.903

4.903

4.903

               

Ontvangsten

30.722

34.286

33.748

36.067

36.067

36.067

36.067

Budgetflexibiliteit

Subsidies:

De subsidies zijn voor 10% juridisch verplicht. Het juridisch verplichte deel betreft voornamelijk financiering van tot en met 2017 aangegane verplichtingen.

Opdrachten:

Het juridisch verplichte deel van het beschikbare bedrag voor opdrachten bedraagt ruim 50%. Dit betreft, naast financiering van tot en met 2015 aangegane verplichtingen, onder andere de jaarlijkse bijdrage aan het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) en het Nederlands Centrum voor Beroepsziekten (NCvB).

Bekostiging:

Het bedrag voor bekostiging is voor 100% juridisch verplicht en betreft de jaarlijkse bijdrage aan de SER Commissie Klachtenbehandeling Aanstellingskeuringen (CKA).

Bijdragen aan andere begrotingen:

De bijdragen aan andere begrotingen zijn voor 100% juridisch verplicht. Dit betreft voornamelijk de jaarlijkse bijdragen aan de Gezondheidsraad en aan het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb).

Toelichting financiële instrumenten

A. Subsidies

Het subsidiebudget in 2015 is hoger dan in 2014 omdat in 2014 € 2,3 miljoen subsidiebudget is overgeboekt naar het opdrachtenbudget.

Voor het programma Zelfregulering Gezond en Veilig Werken wordt € 1,5 miljoen ingezet voor het ondersteunen van branches en bedrijven bij het ontwikkelen en implementeren van instrumenten van zelfregulering op het terrein van gezond en veilig werken. Deze activiteiten zijn erop gericht partijen te stimuleren en te faciliteren om zelf initiatieven te nemen om veilig en gezond werken blijvend te verbeteren. In 2015 ligt de focus op het actief verspreiden van goede praktijken en het ontwikkelen en implementeren van effectieve instrumenten van zelfregulering in kansrijke branches.

Voor het programma Duurzame Inzetbaarheid (waaronder het Actieplan Gezond Bedrijf en de Aanpak Psychosociale Arbeidsbelasting) wordt ongeveer € 1 miljoen ingezet. Dit bedrag wordt deels besteed aan het ondersteunen van het mkb om duurzame inzetbaarheid structureel aandacht te geven. Daarnaast wordt het besteed aan het vergroten van de bewustwording bij werkgevers en werknemers ten aanzien van psychosociale arbeidsbelasting en het stimuleren en faciliteren dat zij hier werk van maken, waarbij het thema in 2015 agressie en geweld op de werkvloer is.

De subsidieregeling Kwaliteit Arbeidsverhoudingen betreft een regeling (€ 0,3 miljoen) die tot doel heeft projecten te ondersteunen die de kwaliteit van de arbeidsverhoudingen in Nederland verbeteren. Met de regeling worden, in de regel op basis van medefinanciering van minimaal 50%, eenmalige innovatieve projecten gesubsidieerd.

B. Opdrachten

Het opdrachtenbudget in 2015 is lager dan in 2014 omdat in 2014 € 2,3 miljoen subsidiebudget is overgeboekt naar het opdrachtenbudget.

Een belangrijk deel van het budget voor opdrachten (circa € 3,8 miljoen) is de jaarlijkse opdrachtverlening aan het RIVM voor het programma gezond en veilig werken. Tevens is een bedrag van € 0,6 miljoen beschikbaar voor de jaarlijkse bijdrage aan het NCvB.

Een bedrag van € 0,5 miljoen is bestemd voor het Arboportaal. Dit portaal dient als startpunt voor werkgevers, werknemers en preventiemedewerkers voor informatie over arbeidsomstandigheden. Doel is om werkgevers, werknemers en preventiemedewerkers te informeren over gezond en veilig werken en door te verwijzen naar andere relevante bronnen.

Een bedrag van € 0,5 miljoen wordt ingezet voor het programma Zelfregulering en € 1,5 miljoen voor het programma Duurzame Inzetbaarheid.

C. Bekostiging

Deze middelen dienen voor de bekostiging van de CKA. Deze SER-commissie is ingesteld om een goede toepassing en naleving te bevorderen van de Wet op de medische keuringen en het Besluit aanstellingskeuringen.

D. Bijdrage aan andere begrotingen

Het Ministerie van SZW levert jaarlijks een bijdrage van € 0,2 miljoen aan de financiering van het Ctgb. De bijdragen aan andere departementen bestaat daarnaast uit een jaarlijkse bijdrage aan het Ministerie van VWS van € 0,9 miljoen in de kosten van de Gezondheidsraad. Het budget is in 2015 € 3,7 miljoen lager dan in 2016. Dit verschil is ontstaan doordat de jaarlijkse bijdrage aan het Ministerie van EZ ten behoeve van het maatschappelijke programma arbeidsomstandigheden, dat door TNO wordt uitgevoerd, voor 2015 al is overgeboekt naar de begroting van EZ.

E. Ontvangsten

De Inspectie SZW houdt onder andere toezicht op de naleving van de Arbeidsomstandighedenwet, de Arbeidstijdenwet, de Wet arbeid vreemdelingen, de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag, de Wet allocatie arbeidskrachten door Intermediairs en de Warenwet. De Inspectie SZW kan aan een natuurlijk- en/of een rechtspersoon een bestuurlijke boete opleggen als deze een of meer van voornoemde wetten overtreedt.

De raming van de boeteopbrengsten is vanaf 2014 structureel met € 3,9 miljoen neerwaarts bijgesteld als het gevolg van het uit de boeken halen van de aan het amendement Spekman gekoppelde ontvangsten11. Ook als gevolg van de vrijgave van de arbeidsmarkt voor Roemenen en Bulgaren per 1 januari 2014 zijn de boeteopbrengsten ten opzichte van de eerdere ramingen voor 2014 en 2015 naar beneden bijgesteld.

Gezond en veilig werken

Kerncijfers

Het percentage arbeidsongevallen onder werknemers dat verzuim tot gevolg heeft is met 0,3%-punt gedaald van 3,0% in 2012 maar 2,7% in 2013. Het percentage ziekteverzuim is licht gedaald van 4,0% in 2012 naar 3,9% in 2013. Het aantal majeure meldingsplichtige ongevallen met gevaarlijke stoffen schommelt al jaren tussen de 1 en 4.

De naleving zorgplicht Arbowet geeft een beeld van de naleving van de Arbowet op de werkvloer en is gebaseerd op de zorgplicht van de werkgever zoals vermeld in artikel 3 van de wet.

Tabel 1.2 Kerncijfers gezond en veilig werken
 

Realisatie

2011

Realisatie

2012

Realisatie

2013

Percentage arbeidsongevallen onder werknemers dat verzuim tot gevolg heeft1

2,9

3,0

2,7

Percentage ziekteverzuim2

4,2

4,0

3,9

Aantal incidenten met grote hoeveelheden gevaarlijke stoffen3

2

4

2

Percentage naleving zorgplicht Arbowet4

78

78

X Noot
1

TNO/CBS, nationale enquête arbeidsomstandigheden.

X Noot
2

CBS, kwartaal enquête ziekteverzuim.

X Noot
3

Inspectie SZW administratie.

X Noot
4

SZW-berekening op basis van gegevensbestanden van de nalevingsmonitor Arbo in bedrijf van de Inspectie SZW. Het onderzoek naleving zorgplicht Arbowet wordt vanaf 2013 tweejaarlijks uitgevoerd; realisatiecijfer 2014 is de eerstvolgende nieuwe meting.

Arbeidsverhoudingen en voorwaarden

Het bruto WML voor personen van 23 jaar en ouder bedraagt per 1 juli 2014 € 1.495,20 per maand. De bruto minimum vakantiebijslag bedraagt 8% van het bruto WML. Het WML wordt in 2015 conform de geldende systematiek twee maal per jaar geïndexeerd. Het (bruto) maximumdagloon bedraagt per 1 juli 2014 € 198,28 (inclusief vakantiebijslag) en volgt dezelfde indexering.

Het gebruik van de instrumenten van cao en avv varieert door de jaren heen. Mede door de crisis, de onzekere economische verwachtingen en de ruimte op de arbeidsmarkt is de laatste jaren een lager aantal cao’s dan gewoonlijk afgesloten.

Vanwege de veranderde situatie op de arbeidsmarkt worden er minder vergunningen aangevraagd. Als gevolg van de toegenomen werkloosheid is er binnen Nederland en Europa meer geschikt arbeidsaanbod aanwezig. Hierdoor zijn er minder arbeidsmarktgetoetste twv’s aangevraagd en verleend.

Tabel 1.3 Kerncijfers arbeidsverhoudingen en voorwaarden
 

Realisatie

2011

Realisatie

2012

Realisatie

2013

Aantal werknemers onder cao1 (x 1.000)

6.129

6.003

5.895

• waarvan direct gebonden bedrijfstak- en ondernemings-cao’s1 (x 1.000)

5.400

5.501

5.260

• waarvan gebonden door algemeen verbindend verklaring1 (x 1.000)

729

502

635

Aantal verleende tewerkstellingsvergunningen (twv)2 (x 1.000)

12

11

9

X Noot
1

2011/2012: SZW, cao-afspraken. 2013: Administratie SZW, peildatum 1/1/2014. De peildatum wijkt hiermee af van eerdere jaren, waarin deze in het voorjaar werd gesteld.

X Noot
2

UWV, jaarverslag.

Handhaving

De Inspectie SZW heeft de afgelopen jaren geïnvesteerd in risicogericht en programmatisch werken om de aandacht te richten op de aanpak van notoire overtreders en misstanden. Juist deze aanpak leidt tot een verlegging van de inzet van inspectiecapaciteit op werkgevers die bewust de regels omzeilen en ernstige overtredingen begaan. Inspectiebreed ziet de Inspectie SZW dat het opleggen van zware instrumenten als hoge boetes of stilleggingen een tegenreactie oproept. Het zicht wordt in toenemende mate belemmerd door complexe fenomenen, waaronder schijnconstructies. Het kost steeds meer tijd om deze complexe fenomenen te ontrafelen en te doorgronden. De juridische procedures die gevoerd moeten worden zijn omvangrijker en betekenen een toenemende druk op de tijd die besteed moet worden aan de zaken. Bij de inzet van handhaving kost het de medewerkers van de Inspectie meer tijd om de aangetroffen situatie juridisch zorgvuldig vast te leggen en de bewijsvoering rond te krijgen. Zaken hebben daarbij een evident langere doorlooptijd en er is meer capaciteit voor nodig. In het afgelopen jaar zijn er door de rechtbank en de Raad van State uitspraken gedaan over de handhaving van de WML. Ook zal het Europees Hof binnenkort een uitspraak doen met invloed op de handhaving van de Wav. Door deze gerechtelijke uitspraken hebben inspecteurs minder instrumenten om ongewenste praktijken aan te pakken en kost het meer moeite en tijd om bewijsvoering rond te krijgen.

In 2015 legt de Inspectie de focus op notoire overtreders door zwaar in te zetten op het herinspecteren van bedrijven waarbij in de afgelopen periode een overtreding is geconstateerd. Dat zal bij herhaalde overtreding betekenen dat conform de Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving aanzienlijk hogere boetes kunnen worden opgelegd. Omdat de Inspectie bij het herinspecteren van overtredingen steeds vaker geconfronteerd wordt met agressie en geweld of intimidatie kiest de Inspectie ervoor om herinspecties tenminste met twee inspecteurs uit te voeren. Dat betekent een extra druk op de productie.

Voor meer informatie over de voornemens van de Inspectie wordt verwezen naar het Meerjarenplan 2015 en het Jaarplan 2015 van de Inspectie SZW. Deze worden tegelijk met de begroting van SZW aan de Tweede Kamer aangeboden.

Mobiliteitsbonus oudere uitkeringsgerechtigde en arbeidsgehandicapten

Budgettair belang buiten de begroting

Om duurzame inzetbaarheid te vergroten en te zorgen dat minder mensen langs de kant blijven staan, zijn er mobiliteitsbonussen voor het in dienst houden en in dienst nemen van oudere uitkeringsgerechtigden en arbeidsgehandicapten. Als onderdeel van het pensioenakkoord is de leeftijdsgrens van de mobiliteitsbonus voor oudere uitkeringsgerechtigden vanaf 2015 verhoogd van 50 jaar naar 56 jaar.

Premiekorting jongeren

In 2014 is een premiekorting Jongeren geïntroduceerd. Met deze maatregel wordt uitwerking gegeven aan de afspraak uit de Begrotingsafspraken 2014 om de arbeidsmarkt voor jongeren te versterken met een premiekorting, waarvoor in totaal tijdelijk € 300 miljoen is uitgetrokken. De premiekorting geldt, onder bepaalde voorwaarden, voor iedere werkgever die tussen 1 januari 2014 en 31 december 2015 een uitkeringsgerechtigde tussen de 18 en 27 jaar aanneemt. De premiekorting mag maximaal twee jaar toegepast worden.

Premievrijstelling oudere werknemers

De premievrijstelling oudere werknemers wordt vanaf 2009 afgebouwd en is vervangen door een premiekortingsregeling.

Werkbonus

In 2013 is de gewijzigde werkbonus ingevoerd. Deze is van toepassing voor werkenden die bij aanvang van het kalenderjaar een leeftijd hebben van minimaal 60 en maximaal 63 jaar.

Scholingsdrempel

Vanaf 2014 is de drempel voor de persoongebonden aftrek van scholingsuitgaven in de inkomstenbelasting gehalveerd van € 500 naar € 250. De bedoeling is om hiermee scholing extra te stimuleren.

Overgangsregeling voor de levensloopregeling

De levensloopregeling is per 1 januari 2012 afgeschaft. Er is een overgangsregeling die loopt tot 1 januari 2022 voor deelnemers die minimaal € 3.000 hebben gespaard en hun tegoed nog niet opnemen. Deze deelnemers kunnen doorsparen tot 1 januari 2022. Hiervoor is een budget beschikbaar van € 15 miljoen per jaar.

Levensloopverlofkorting

Om de aantrekkelijkheid van de levensloopregeling als alternatief voor het spaarloon te vergroten, konden werknemers per gespaard jaar een tegemoetkoming in de vorm van een levensloopverlofkorting van maximaal € 201 per gespaard jaar ontvangen. De levensloopregeling is per 1 januari 2012 afgeschaft voor nieuwe gevallen. Voor deelnemers aan de levensloopregeling die op 31 december 2011 een aanspraak ingevolge levensloopregeling hebben opgebouwd waarvan de waarde in het economische verkeer op 31 december 2011 minimaal € 3.000 bedroeg geldt een overgangsregeling. Deze deelnemers kunnen tot 31 december 2021 doorgaan met het sparen overeenkomstig de op 31 december 2011 geldende voorwaarden. Een uitzondering geldt voor de levensloopverlofkorting. Sinds 1 januari 2012 wordt bij inleg in de levensloopregeling geen levensloopverlofkorting meer opgebouwd. De op 31 december 2011 opgebouwde rechten op de levensloopverlofkorting vervallen niet en worden verzilverd bij de opname van het levenslooptegoed.

Startersaftrek bij arbeidsongeschiktheid

Om de arbeidsparticipatie van gedeeltelijk arbeidsongeschikten te bevorderen mag de stap naar ondernemerschap niet fiscaal belemmerd worden. Door handicap of ziekte kunnen gedeeltelijk arbeidsongeschikten veelal niet voldoen aan het gebruikelijke urencriterium dat geldt voor de startersaftrek. Daarom kunnen zij in de eerste drie jaren van hun onderneming een beroep doen op de regeling «startersaftrek bij arbeidsongeschiktheid», waarbij een verlaagd urencriterium geldt.

Ouderschapsverlofkorting

Ouderschapsverlof is een regeling waar een werknemer op eigen kosten gebruik van kan maken. De uren welke de werknemer hiervoor opneemt in de periode van het ouderschapsverlof worden in principe niet door de werkgever betaald. Om hier in te compenseren is er onder bepaalde voorwaarden recht op de zogeheten ouderschapsverlofkorting. De ouderschapsverlofkorting zal per 1 januari 2015 vervallen.

Laag BTW tarief arbeidsintensieve diensten

Om de werkgelegenheid binnen sectoren met arbeidsintensieve diensten te ondersteunen geldt er binnen de omzetbelasting een verlaagd BTW-tarief van 6 procent voor arbeidsintensieve diensten (onder andere kappers en fietsenmakers). Voorts is bij beleidsbesluit, met ingang van 1 maart 2013 tot en met 31 december 2014, goedgekeurd dat het verlaagde BTW-tarief eveneens van toepassing is op arbeidskosten voor renovatie- en herstelwerkzaamheden die worden verricht in en aan woningen na meer dan twee jaren na het tijdstip van eerste ingebruikname.

Tabel 1.4 Fiscale uitgaven1 (lopende prijzen x € 1 mln)
 

2013

2014

2015

2016

2017

2018

2019

Mobiliteitsbonus arbeidsgehandicapten en oudere uitkeringsgerechtigde

245

260

359

338

312

296

296

Premiekorting jongeren

0

25

125

125

25

0

0

Premievrijstelling oudere werknemers

487

254

157

50

0

0

0

Werkbonus

150

150

127

107

94

80

80

Scholingsdrempel

0

40

40

40

40

40

40

Overgangsregeling voor de levensloopregeling

0

15

15

15

15

15

15

Levensloopverlofkorting

161

13

18

12

12

12

12

Startersaftrek bij arbeidsongeschiktheid

2

2

2

2

2

2

2

Ouderschapsverlofkorting

115

116

0

0

0

0

0

Laag BTW tarief arbeidsintensieve diensten

667

734

627

515

528

541

555

X Noot
1

Ministerie van Financiën, Belastingdienst.

2. Bijstand, Toeslagenwet en Sociale Werkvoorziening inclusief aanpak jeugdwerkloosheid

Artikel

Algemene doelstelling

De overheid ondersteunt bij het vinden van werk en biedt inkomensondersteuning en aangepaste arbeid aan hen die dat echt nodig hebben.

Wie kan werken, moet dat ook doen. Dit is in de eerste plaats in het belang van de betrokkene zelf: werk zorgt voor economische en financiële zelfstandigheid, draagt bij aan het gevoel van eigenwaarde en biedt kansen om volop mee te doen in de samenleving. De overheid streeft naar een transparant en activerend sociaalzekerheidsstelsel dat mensen enerzijds de zekerheid biedt van een adequaat vangnet als dat echt nodig is, en dat hen anderzijds prikkelt om (weer) aan het werk te gaan als dat kan.

Mensen hebben de verantwoordelijkheid om in het eigen inkomen te voorzien en nemen daartoe zelf het initiatief. Alleen als het vinden van werk op eigen kracht niet lukt, helpt de overheid hierbij door ondersteuning bij re-integratie of beschut werk aan te bieden. Aan mensen die (tijdelijk) niet in hun eigen levensonderhoud kunnen voorzien biedt de overheid een sociaal vangnet in de vorm van bijstand. Daarbij streeft de overheid er in de vormgeving naar om het aantal loketten waar uitkeringsgerechtigden mee te maken hebben te beperken.

De werkloosheid, ook onder jongeren, is nog altijd fors. Daarom blijft het van belang dat er voldoende vacatures, stageplaatsen en leerwerkbanen voor jongeren beschikbaar komen. De Aanpak Jeugdwerkloosheid, zoals toegelicht in de beleidsagenda, blijft daarom in 2015 hoog op de agenda staan.

De overheid biedt inwoners van Caribisch Nederland waar nodig re-integratieondersteuning en inkomensondersteuning op grond van de Onderstandsregeling.

Rol en verantwoordelijkheid

De Minister stimuleert het vinden van werk door toevoeging van de re-integratiemiddelen van de Wwb, nieuwe instroom Wajong en de Wsw aan de integratie-uitkering sociaal domein en loonkostensubsidies. De Minister financiert de inkomensondersteuning en loonkostensubsidies met uitkeringsregelingen. Hij12 is in deze rollen verantwoordelijk voor:

  • De vormgeving, het onderhoud en de werking van het stelsel van wet- en regelgeving;

  • De vaststelling van de hoogte van de algemene bijstandniveaus;

  • Het ter beschikking stellen aan en verdelen van middelen onder gemeenten voor de inkomensvoorziening en de loonkostensubsidies vanuit de Participatiewet, IOAW, IOAZ en Bbz;

  • Het houden van systeemtoezicht;

  • De budgetmutaties van het gebundeld participatiebudget, dat onderdeel uitmaakt van de integratie-uitkering sociaal domein, en de verdeling daarvan die aansluit bij de gedecentraliseerde taak;

  • Het terugvorderen van onrechtmatig bestede middelen van het participatiebudget en het terugvorderen van middelen van niet-gerealiseerde plekken in de Wsw over de uitvoeringsjaren tot en met 2014;

  • De sturing van en het toezicht op de rechtmatige, doeltreffende en doelmatige uitvoering door de SVB (AIO, bijstand buitenland) en het UWV (TW);

  • De organisatie van de eigen uitvoering binnen het verband van de Rijksdienst Caribisch Nederland (RCN).

Het Rijk verschaft gemeenten middelen voor de uitvoering en geeft de wet- en regelgeving vorm waarbinnen deze uitvoering plaatsvindt. Het Rijk stelt een toereikend macrobudget vast om de Participatiewetuitkeringen te betalen. Dit budget wordt zoveel mogelijk op basis van objectieve factoren over de gemeenten verdeeld. Het Rijk houdt systeemtoezicht. Bij ernstige tekortkomingen in de gemeentelijke uitvoering van de Participatiewet kan het Rijk aanwijzingen geven aan gemeenten over de uitvoering van de Participatiewet of ingrijpen in de uitvoeringsorganisatie.

Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de rechtmatige en doeltreffende uitvoering van de Participatiewet en aan genoemde wet verwante wetten en voorzieningen. Gemeenten zijn daarnaast verantwoordelijk voor de handhaving van de naleving door personen die een beroep doen op deze wetten.

Beleidswijzigingen

Belangrijke wijzigingen op het beleidsterrein zijn:

  • Met de Participatiewet13 wordt het principe van één regeling ingevoerd voor iedereen die in staat is om te werken, ook de mensen met een arbeidsbeperking die daarvoor aangewezen zijn op ondersteuning. De doelstelling hierbij is om zoveel mogelijk mensen met arbeidsvermogen naar werk toe te leiden, bij voorkeur naar regulier werk. In dit kader wordt per 1 januari 2015 de Participatiewet ingevoerd. Dit heeft tot gevolg dat mensen met arbeidsvermogen die voorheen de Wajong zouden instromen, dan terecht kunnen bij gemeenten. De Wsw is afgesloten voor nieuwe instroom. Voor mensen die (nog) niet in een reguliere baan kunnen werken, krijgen gemeenten met de Participatiewet het nieuwe instrument «participatievoorziening beschut werk» ter beschikking. Gemeenten krijgen tevens het instrument loonkostensubsidie ter beschikking, dat zo nodig voor een langere periode kan worden ingezet en is gericht op mensen met een arbeidsbeperking die niet het wettelijk minimumloon (WML) kunnen verdienen. Tot slot stellen sociale partners zich met de afspraken in het sociaal akkoord garant voor extra banen voor mensen met een arbeidsbeperking.

  • Per 1 januari 2015 treedt de Wet maatregelen Wet werk en bijstand14 en enkele andere wetten in werking. Met deze wet wordt de bijstand meer activerend en wordt tegelijkertijd het vangnetkarakter versterkt. Dit wordt onder andere bewerkstelligd door invoering van de kostendelersnorm, intensivering van het armoede- en schuldenbeleid en harmonisering van de verplichtingen en maatregelen. Budgetten voor bijstandsuitkeringen en loonkostensubsidies voor gemeenten worden met de inwerkingtreding van de Participatiewet op 1 januari 2015 verdeeld volgens een nieuw verdeelmodel, waarmee de noodzakelijke uitgaven van gemeenten beter kunnen worden bepaald. Het door het SCP ontwikkelde multiniveau-model betrekt zowel de kenmerken van de huishoudens (zoals leefvorm, leeftijd, wel of geen koopwoning, niet-westerse achtergrond en opleiding) als de kenmerken van een wijk, gemeente en regio (zoals leefbaarheid en arbeidsmarktsituatie) bij het verdelen van de budgetten. Op basis van deze kenmerken wordt uiteindelijk de hoogte van het budget per gemeente vastgesteld. In de eerste twee jaren worden de gemeentelijke budgetten voor 50% op basis van het model vastgesteld en voor 50% op basis van de uitgaven in het verleden. In het derde jaar wordt 75% gebaseerd op het model en vanaf het vierde jaar wordt het budget volledig objectief verdeeld. Na twee jaar zal er een evaluatiemoment zijn.

  • De middelen voor de Wsw, het flexibel re-integratiebudget en een deel van de re-integratiemiddelen UWV voor de nieuwe doelgroep Participatiewet worden samengevoegd in het gebundeld participatiebudget. Het gebundeld participatiebudget gaat, samen met de middelen op het terrein van maatschappelijke ondersteuning en jeugd, vanaf 1 januari 2015 deel uitmaken van de integratie-uitkering sociaal domein. De middelen worden voor drie jaar verstrekt via één integratie-uitkering en blijven afzonderlijk zichtbaar op de gemeentefondsbegroting. Na drie jaar gaan de middelen over naar de algemene uitkering van het Gemeentefonds, tenzij dit om verdeelsysteemtechnische redenen niet mogelijk is. De bestuurlijke afspraken over de verdeelsystematiek WSW blijven in stand.

  • Vervallen aanvulling alleenstaande ouders. Één van de maatregelen uit de wet hervorming kindregelingen15 is het vervangen van de aanvulling van 20% van het minimumloon voor alleenstaande ouders in de minimumregelingen (waaronder de Participatiewet, IOAW, IOAZ en TW) door een alleenstaande-ouderkop in het kindgebonden budget (WKB) vanaf 1 januari 2015. In de Participatiewet bestaat voor een beperkte groep alleenstaande ouders overgangsrecht, zodat zij de aanvulling nog een jaar langer behouden.

  • In de begrotingsafspraken 2014 is afgesproken om alimentatieregels zodanig aan te passen dat de uitgaven aan de bijstand dalen. Daarnaast is overeengekomen om de prikkelwerking van de Participatiewet te verbeteren waardoor gemeenten (nog) actiever proberen het aantal bijstandsontvangers te beperken. Inmiddels is gebleken dat er geen aanpassing van de alimentatieregels mogelijk is die tot een substantiële besparing op de Participatiewet leidt. Het kabinet heeft daarom afgezien van het treffen van een dergelijke maatregel. Beoogd wordt de besparing van de maatregel prikkelwerking WWB in te vullen door, met behoud van het uitgangspunt van een kostengeoriënteerde verdeling, de maatstaf bijstandsontvangers in de verdeelsystematiek van het Gemeentefonds vanaf 2016 aan te passen. Onderzoek naar de mogelijkheden om de maatstaf aan te passen, geschiedt als onderdeel van de herijking van het cluster werk en inkomen in het Gemeentefonds.

  • Per 1 januari 2015 wordt de inkomensondersteuning AOW16 toegevoegd aan de uitzonderingen op de middelentoets in de bijstand. De inkomensondersteuning wordt niet langer in mindering gebracht op de AIO-uitkering.

  • De berekeningswijze van de AIO-norm wordt aangepast per 1 januari 2015. De AIO-norm wordt niet langer berekend als een nominaal bedrag dat wordt geïndexeerd met het zelfde percentage als de bijstandsnorm. Met de nieuwe berekeningswijze wordt de AIO-norm via een vergelijkbare koppelingssystematiek als de normen van de overige minimumuitkeringen afgeleid van het minimumloon. In deze koppelingssystematiek wordt rekening gehouden met de ouderenkortingen.

  • De IOAW wordt met ingang van 1 januari 2015 geleidelijk afgeschaft door uitsluitend werknemers die voor 1 januari 1965 zijn geboren aanspraak te geven op deze uitkering na het doorlopen van de WW-uitkering.

  • De middelen van co-financiering van sectorplannen worden in 2015 specifiek ingezet ter bevordering van van-werk-naar-werk en van-werkloosheid-naar-werk. Aanvragen voor co-financiering van sectorplannen kunnen in de derde tranche worden ingediend voor initiatieven gericht op het aan het werk helpen van mensen die met werkloosheid worden bedreigd dan wel mensen die werkloos zijn geworden. Dit vindt plaats door bijvoorbeeld omscholings- of bijscholingstrajecten. Aanvullend op de derde tranche wordt ondersteuning vanuit de WW mogelijk gemaakt (brug-WW), om baanwisseling te bevorderen naar een ander beroep waarbij sprake is van substantiële omscholing.

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 2.1 Begrotingsuitgaven en ontvangsten artikel 2 (x € 1.000)

artikelonderdeel

2013

2014

2015

2016

2017

2018

2019

Verplichtingen

10.660.968

10.103.898

6.457.735

6.404.548

6.537.589

6.740.347

6.881.476

waarvan garantieverplichtingen

– 125

           

Uitgaven

9.751.058

9.773.727

6.529.723

6.594.724

6.605.624

6.740.347

6.881.476

waarvan juridisch verplicht (%)

   

99%

       
               

Inkomensoverdrachten

9.741.716

9.643.110

6.289.079

6.380.166

6.513.067

6.715.535

6.856.664

Bundeling Uitkeringen

5.667.195

5.736.429

5.512.013

5.607.996

5.755.315

5.923.427

6.072.093

Inkomensvoorzieningen

             

Gemeenten (BUIG)1

             

Participatiebudget

865.936

693.269

0

0

0

0

0

WSW

2.381.490

2.393.297

21.003

21.003

3.003

3.003

3.003

TW

540.135

542.601

465.620

464.296

462.487

492.910

487.484

AIO

213.450

204.473

237.042

236.312

241.773

245.632

243.521

Bijstand zelfstandigen

70.952

66.216

50.205

47.708

47.708

47.708

47.708

Repatriëringsregelingen

0

1

0

0

0

0

0

Bijstand buitenland

1.600

1.600

1.600

1.600

1.600

1.600

1.600

Eenmalige uitkering koopkrachtpakket

0

4.000

0

0

0

0

0

Onderstand (Caribisch Nederland)

958

1.024

1.071

1.126

1.181

1.255

1.255

Re-integratie (Caribisch Nederland)

0

200

525

125

0

0

0

               

Garanties

928

500

300

100

0

0

0

               

Subsidies

4.408

120.959

219.438

190.332

68.262

0

0

               

Opdrachten

3.702

8.854

20.602

23.822

23.991

24.508

24.508

               

Bekostiging

304

304

304

304

304

304

304

Nibud

304

304

304

304

304

304

304

               

Ontvangsten

111.947

98.216

500

500

500

500

500

X Noot
1

Inclusief Bijstand overig (zie tabel 2.2).

Budgetflexibiliteit

Inkomensoverdrachten:

De inkomensoverdrachten zijn voor 100% juridisch verplicht. De rijksbijdragen aan de uitvoerende instellingen (gemeenten, UWV en SVB) worden ruim voor het begrotingsjaar bekend gemaakt. Voor zover de uitkeringsrechten worden gedeclareerd, zijn deze vastgelegd in wet- en regelgeving en derhalve voor 100% juridisch verplicht.

Garanties:

De garanties zijn voor 100% juridisch verplicht. Het betreft garanties in het kader van de borgstellingregeling Bbz.

Subsidies:

De subsidies zijn voor 77% juridisch verplicht. Het betreft subsidies in het kader van de sectorplannen. 23% is bestuurlijk gebonden door het sociaal akkoord.

Opdrachten:

De opdrachten zijn voor 15% juridisch verplicht. 60% is bestuurlijk gebonden voor intensivering armoedebeleid en implementatiekosten Participatiewet.

Bekostiging:

Het budget is 100% juridisch verplicht. Het betreft een instellingssubsidie voor het Nibud.

A. Inkomensoverdrachten

Toelichting financiële instrumenten

A1. Bundeling Uitkeringen Inkomensvoorzieningen Gemeenten (BUIG)

Met de Wet BUIG zijn vanaf 2010 de bijdragen aan gemeenten voor de uitvoering van diverse wetten samengevoegd. Het betreft de Participatiewet (Participatiewetuitkering, bestaande uit bijstandsuitkeringen en loonkostensubsidies), de IOAW, de IOAZ en de Bbz (alleen het onderdeel tijdelijke uitkeringen levensonderhoud voor startende ondernemers; de overige Bbz-onderdelen worden onder A5 toegelicht). Hierdoor ontvangen gemeenten één budget voor de bekostiging van uitkeringen op grond van de genoemde wetten. Voor 2015 wordt het macrobudget geraamd op € 5.512 miljoen. Hiervan wordt een bedrag van € 25 miljoen gereserveerd voor de in 2015 uit te keren incidentele (IAU) en meerjarige aanvullende uitkeringen (MAU) over het jaar 2013. De IAU en MAU betreffen incidentele en meerjarige aanvullende uitkeringen onder voorwaarden voor gemeenten die tekort komen op hun deel van de Participatiewetuitkering (voorheen inkomensdeel WWB). In tabel 2.2 worden de uitgaven naar wet afzonderlijk toegelicht.

Tabel 2.2 Extracomptabel overzicht BUIG (x € 1.000)
 

2013

2014

2015

2016

2017

2018

2019

BUIG

5.667.195

5.736.429

5.512.013

5.607.996

5.755.315

5.923.427

6.072.093

Participatiewetuitkering1

5.425.510

5.468.713

5.217.069

5.284.832

5.406.630

5.555.844

5.690.771

IOAW

189.116

212.997

239.711

266.744

290.769

308.326

320.312

IOAZ

24.168

25.201

25.714

26.903

28.399

29.739

31.492

Bbz-levensonderhoud startende ondernemers

28.400

29.518

29.518

29.518

29.518

29.518

29.518

X Noot
1

Voor de jaren voorafgaand aan 2015 zijn de verantwoorde Wwb-inkomensdeel.

Participatiewet

De Wet werk en bijstand (Wwb) krijgt met de «Invoeringswet Participatiewet» als citeertitel «Participatiewet». De Participatiewet voorziet in een sociaal vangnet voor personen die niet zelfstandig in hun bestaan kunnen voorzien. De Participatiewetuitkering voorziet in de middelen voor bijstanduitkeringen en loonkostensubsidies. Deze Participatiewetuitkering wordt samen met de middelen voor IOAW, IOAZ en Bbz levensonderhoud startende ondernemers als BUIG-uitkering over de gemeenten verdeeld.

Het gebundeld participatiebudget (zie ook onder beleidswijzigingen) maakt vanaf 2015 onderdeel uit van de integratie-uitkering sociaal domein.

Wie komt ervoor in aanmerking?

Iedereen die rechtmatig in Nederland verblijft en woont kan in aanmerking komen voor bijstand.

Hoe hoog is de bijstand?

Tabel 2.3 Netto bijstandsnormen inclusief vakantietoeslag per 1 juli 2014

Gehuwd / samenwonend

€ 1.359,49

Alleenstaande ouder

€ 951,641

Alleenstaande

€ 679,75

X Noot
1

Vanaf 1 januari 2015 vervalt de 20% WML-aanvulling voor alleenstaande ouders en wordt vervangen door de alleenstaande ouderkop in het kindgebonden budget.

Budgettaire ontwikkelingen

De daling van het budget van de participatiewetuitkering van 2014 op 2015 wordt met name veroorzaakt door wetswijzigingen die in 2015 in werking treden, waaronder de Wet maatregelen Wwb (zie voor een toelichting onder beleidswijzigingen) en de invoering van de Wet hervorming kindregelingen. Daarnaast wordt de afname veroorzaakt door de verwachte daling van de werkloosheid en de doorwerking daarvan op het aantal participatiewetuitkeringen.

De meerjarige oploop van de uitgaven van de participatiewetuitkering hangt verder samen met de invoering van een aantal wetswijzigingen vanaf 2015, waaronder de invoering van de Participatiewet en het wetsvoorstel ZZP-pensioenregeling.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 2.4 Kerncijfers Wwb/Participatiewet
 

Realisatie

20131

Raming

2014

Raming

2015

Volume WWB/Participatiewet (x 1.000 huishoudens, jaargemiddelde)2

347

370

378

Volume WWB (x 1.000 huishoudens, ultimo)2

359

nvt

nvt

• waarvan verblijfsduur minder dan 1 jaar3

98

nvt

nvt

• waarvan verblijfsduur 1 tot 5 jaar3

150

nvt

nvt

• waarvan verblijfsduur 5 jaar of meer3

111

nvt

nvt

X Noot
1

De volume statistieken 2013 wijken af van het jaarverslag 2013. Dit komt doordat het CBS de volume statistieken niet meer op registratiebasis publiceert, maar op transactiebasis.

X Noot
2

CBS, bijstandsuitkeringenstatistiek.

X Noot
3

SZW-berekeningen op basis van CBS, bijstandsuitkeringenstatistiek.

nvt: deze cijfers worden niet geraamd.

In het sociaal akkoord van 11 april 2013 hebben het kabinet en sociale partners een afspraak gemaakt over het aan de slag helpen van mensen met een arbeidsbeperking. Werkgevers in de marktsector (inclusief zorg) stellen zich garant voor 2.500 extra banen in 2014, 5.000 extra banen in 2015 en oplopend met 1.000 banen per jaar naar 10.000 extra per jaar in 2020, tot in 2026 een aantal van 100.000 is bereikt. In aanvulling daarop stelt de overheid zich garant voor 2.500 extra banen per jaar vanaf 2014, tot een maximum is bereikt van 25.000 banen. Met de begrotingsafspraken 2014 is het tempo versneld waarmee werkgevers aan de slag gaan met het realiseren van het afgesproken extra aantal banen. Zo is afgesproken dat werkgevers in de marktsector het aantal extra banen in 2014 verdubbelen naar 5.000. In tabel 2.5 zijn de afspraken over de cumulatief te realiseren extra aantallen opgenomen. Het gaat om extra banen ten opzichte van het aantal al aanwezige banen op de peildatum 1 januari 2013.

Tabel 2.5 Kerncijfers banenafspraak1
 

Afspraak

2014

Afspraak

2015

Afspraak

2016

Cumulatief aantal extra banen arbeidsbeperkten marktsector

5.000

10.000

16.000

Cumulatief aantal extra banen arbeidsbeperkten overheid

2.500

5.000

7.500

X Noot
1

Cijfers afkomstig uit Tweede Kamer, 33 981, nr. 3 tabel 1: afspraken na begrotingsafspraken 2014 over banenafspraak.

Het kabinet en de sociale partners hebben in het sociaal akkoord tevens afgesproken dat als werkgevers deze afspraak niet gestand doen, na overleg met de sociale partners en gemeenten een quotumheffing wordt geactiveerd. De 5.000 banen in 2014 voor de marktsector maken onderdeel uit van de overeengekomen aantallen in de begrotingsafspraken 2014, met de kanttekening dat 2014 een aanloopjaar is en dat deze banen niet mee zouden tellen in de beoordeling of het kabinet het quotum moet activeren of niet. Met de afspraken rondom de Participatiewet is geregeld dat voor de beoordeling of het quotum geactiveerd moet worden, de 5.000 extra banen voor de marktsector en de 2.500 extra banen voor de overheidssector voor het jaar 2014 verdeeld worden over 2015, 2016 en 201717. Voor 2015 betekent dit 1.000 extra banen voor de marktsector en 500 extra voor de overheidssector. Het eerste beoordelingsmoment of de quotumheffing in werking dient te treden, vindt in 2016 plaats over 2015. Indien bij deze beoordeling blijkt dat de banenafspraak niet is gerealiseerd, dan kan de quotumheffing geactiveerd worden. Deze beoordeling vindt afzonderlijk plaats voor zowel de markt als voor de overheid. Voor deze beoordeling over 2015 gelden voor respectievelijk markt en overheid de cumulatieve extra aantallen 6.000 en 3.000 ten opzichte van de peildatum/nulmeting.

Tabel 2.6 Kerncijfers re-integratie
 

Realisatie

2011

Realisatie

2012

Realisatie

2013

Personen met een re-integratievoorziening (x 1.000 per ultimo)1

162

Personen die werken met een re-integratievoorziening (x 1.000 per ultimo)1

35

Personen met een loonkostensubsidie Participatiewet (x 1.000 per ultimo)2

Aantal door bijstandsontvangers/niet-uitkeringsgerechtigden gestarte banen na re-integratie3

68

62

56

X Noot
1

CBS, statistiek re-integratie gemeenten; vanaf 2013 registreren gemeenten voorzieningen i.p.v. trajecten. Informatie over 2011 en 2012 is daarom niet beschikbaar.

X Noot
2

CBS, statistiek re-integratie gemeenten; het instrument loonkostensubsidie wordt met ingang van de Participatiewet per 2015 toegepast.

X Noot
3

CBS, aan het werk met re-integratieondersteuning, viermeting uitstroom naar werk.

Handhaving

De realisatie in 2013 van de cijfers bij Opsporing wijkt sterk af van 2011 en 2012. Vanwege de inwerkingtreding van de nieuwe Fraudewet per 1 januari 2013 is de wijze van meten door het CBS gewijzigd. De cijfers in 2013 zijn daarom niet te vergelijken met de cijfers van 2012 en eerder.

De incassoratio is 19%. Dat wil zeggen dat van de in 2013 ontstane fraudevorderingen op Wwb-gerechtigden vanwege opgelegde boeten en benadelingsbedragen, in het zelfde jaar 19% is geïncasseerd.

Tabel 2.7 Kerncijfers Wwb (fraude en handhaving)
 

Realisatie

2011

Realisatie

2012

Realisatie

2013

Preventie1

     

Gepercipieerde detectiekans (%)

712

Kennis van de verplichtingen (%)

902

Opsporing3

     

Aantal geconstateerde overtredingen met financiële benadeling (x 1.000)

13

16

4,9

Totaal benadelingsbedrag (x € 1 mln)

67

66

20

Terugvordering4

     

Incassoratio (%)

19

X Noot
1

Cijfers voor 2013 zijn niet beschikbaar. Voor 2014 en verder komen deze cijfers wel beschikbaar.

X Noot
2

Ipsos Synovate, onderzoek kennis verplichtingen en pakkans; negen wetten onder de loep.

X Noot
3

SZW-berekeningen op basis van CBS, bijstandsdebiteuren- en fraudestatistiek.

X Noot
4

CBS onderzoek «incassoratio».

Wetten inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW) en gewezen zelfstandigen (IOAZ)

De IOAW-uitkering is een aanvulling op het (gezins)inkomen tot bijstandniveau voor oudere werkloze werknemers. Anders dan bij de Participatiewet hoeven werkloze ouderen, die vaak vermogen in spaargeld of eigen huis hebben, in de IOAW hun vermogen niet aan te spreken.

De IOAZ is een uitkering voor ouderen die noodgedwongen zijn gestopt met hun werk als zelfstandige, omdat de inkomsten daaruit onvoldoende waren. De IOAZ-uitkering vult het (gezins)inkomen aan tot het bijstandsniveau. In de IOAZ wordt rekening gehouden met de bijzondere positie van zelfstandigen en hun (bedrijfs)vermogen.

Wie komt ervoor in aanmerking?

De belangrijkste doelgroepen van de IOAW-regeling zijn:

  • Werkloze werknemers die op het moment dat zij werkloos worden tenminste 50 jaar zijn en geboren zijn voor 1 januari 1965, die recht hebben op een uitkering op grond van de WW van meer dan drie maanden en die de volledige uitkeringsduur daarvan hebben doorlopen;

  • Werknemers die na hun 50e verjaardag recht hebben gekregen op een loongerelateerde WGA-uitkering en van wie de WGA-uitkering is beëindigd omdat zij niet langer ten minste 35% arbeidsongeschikt zijn.

De IOAZ is bedoeld voor oudere zelfstandigen tussen de 55 jaar en de AOW-leeftijd, die hun bedrijf of zelfstandig beroep na hun 55e verjaardag hebben beëindigd. Om in aanmerking te komen voor een uitkering moet de gewezen zelfstandige onder andere voldoen aan voorwaarden betreffende het gemiddeld jaarinkomen in de drie jaar voorafgaand aan de aanvraag, het verwachte inkomen uit beroep of bedrijf bij voortzetting van het bedrijf en het aantal uren en de duur van de werkzaamheden als zelfstandige.

Hoe hoog is de IOAW/IOAZ?

Tabel 2.8 Bruto bedragen IOAW/IOAZ per maand per 1 juli 2014, exclusief vakantietoeslag

Gehuwd / samenwonend

€ 1.462,87

Alleenstaande ouder

€ 1.406,551

Alleenstaande

€ 1.126,68

X Noot
1

Vanaf 1 januari 2015 vervalt de 20% WML-aanvulling voor alleenstaande ouders en wordt vervangen door de alleenstaande ouderkop in het kindgebonden budget.

Budgettaire ontwikkelingen

De IOAW-uitgaven nemen de komende jaren toe. Deze mutatie wordt met name veroorzaakt door een hogere verwachte instroom in de IOAW, als gevolg van een hogere verwachte uitstroom van de WW in de IOAW en door de verhoging van de AOW-leeftijd.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 2.9 Kerncijfers IOAW en IOAZ1
 

Realisatie

2013

Raming

2014

Raming

2015

Volume IOAW (x 1.000 huishoudens), jaargemiddelde)

13

15

17

Volume IOAZ (x 1.000 huishoudens), jaargemiddelde)

1,5

1,5

1,6

X Noot
1

CBS, bijstandsuitkeringenstatistiek.

A2. Wet sociale werkvoorziening (Wsw)

De Wsw heeft tot doel het scheppen van aangepaste werkgelegenheid voor personen die wel graag willen werken, maar dit niet onder normale arbeidsomstandigheden kunnen doen. De Wsw biedt zowel de mogelijkheid tot werken in een beschutte omgeving als tot begeleid werken bij reguliere werkgevers. Met de Participatiewet is de toegang voor nieuwe instroom tot de Wsw vanaf 2015 afgesloten. Mensen die op 31 december 2014 in de Wsw werkzaam zijn op basis van een Wsw-dienstbetrekking hebben een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht en houden hun huidige wettelijke rechten en plichten. Mensen met een geldige Wsw-indicatie, die op 31 december 2014 geen Wsw-dienstbetrekking hebben, kunnen met ingang van 1 januari 2015 niet meer de Wsw instromen. Deze mensen vallen, voor zover zij behoren tot de gemeentelijke doelgroep, vanaf die datum onder de werking van de Participatiewet

Budgettaire ontwikkelingen

De middelen voor de Wsw maken vanaf 2015 onderdeel uit van de integratie-uitkering sociaal domein.

In 2015 en 2016 vindt de financiële afwikkeling plaats over de jaren daarvoor. Zo is met de inwerkingtreding van de Participatiewet de bonus begeleidwerken komen te vervallen. Gemeenten hebben recht op deze bonus, indien zij mensen met een Wsw-indicatie via begeleidwerken bij een reguliere werkgever aan de slag helpen. Voor 2015 en 2016 zijn er daarom middelen gereserveerd voor de afwikkeling van de bonus over 2013 en 2014.

De Stichting Beheer Collectieve Middelen (SBCM) is het arbeidsmarkt- en opleidingsfonds voor en door de sector sociale werkvoorziening. Jaarlijks ontvangt deze stichting circa € 3 miljoen ten behoeve van ondersteuning van Sw-bedrijven en ontwikkeling van Sw-werknemers.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 2.10 Kerncijfers Wsw1
 

Realisatie

2011

Realisatie

2012

Realisatie

2013

Werknemersbestand (aantal personen x 1.000 per ultimo)

102

102

102

Aantal detacheringen als percentage van het totaal aantal arbeidsplaatsen (%)

24

27

30

Aantal gerealiseerde plaatsen in begeleid werken als percentage van het totaal aantal arbeidsplaatsen (%)

6,1

6,2

6,2

X Noot
1

Research voor Beleid, Wsw-monitor.

A3. Toeslagenwet (TW)

De TW vult uitkeringen op grond van de werknemersverzekeringen aan tot het normbedrag voor het relevante sociaal minimum als het totale inkomen (exclusief TW-uitkering) van de uitkeringsgerechtigde en diens eventuele partner daaronder ligt.

Wie komt ervoor in aanmerking?

Uitkeringsgerechtigden komen in aanmerking voor een toeslag als zij een uitkering ontvangen op grond van één van de zogenoemde moederwetten. Dit zijn de WIA, WAO, WAZ, Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening militairen (Wamil), Wajong, IOW, WW, ZW en WAZO. Ook als een werkgever in het tweede ziektejaar niet meer loon doorbetaalt dan het voor de werknemer geldende sociaal minimum, komt de betrokkene in aanmerking voor een toeslag.

De volgende personen kunnen recht hebben op een toeslag:

  • een gehuwde/samenwonende met een gezamenlijk inkomen dat lager is dan het (netto) minimumloon;

  • een alleenstaande met een inkomen dat lager is dan 70% van het (netto) minimumloon.

Hoe hoog is de toeslag?

De toeslag vult de uitkering aan tot het normbedrag TW. De hoogte van de toeslag is het verschil tussen het normbedrag en het inkomen zonder toeslag. De toeslag kan niet hoger zijn dan het dagloon waar de uitkering op is gebaseerd.

Tabel 2.11 Normbedragen TW per 1 juli 2014 bruto per maand, exclusief vakantietoeslag

Gehuwd / samenwonend

€ 1.495,20

Alleenstaande ouder

€ 1.406,571

Alleenstaande van 23 jaar en ouder

€ 1.126,87

X Noot
1

Vanaf 1 januari 2015 vervalt de 20% WML-aanvulling voor alleenstaande ouders en wordt vervangen door de alleenstaande ouderkop in het kindgebonden budget.

Budgettaire ontwikkelingen

De TW-uitgaven zijn in 2015 en de jaren daarna lager dan in 2014. De voornaamste oorzaak hiervan is de verlaging van het normbedrag voor alleenstaande ouders naar het niveau van een alleenstaande. De verlaging van de uitkering van Wajongers met arbeidsvermogen als gevolg van de invoering van de Participatiewet zorgt vanaf 2018 voor een toename van de uitgaven. De TW-uitgaven worden verder bepaald door volumeontwikkelingen in de moederwetten.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 2.12 Kerncijfers TW1
 

Realisatie

2013

Raming

2014

Raming

2015

Gemiddeld jaarvolume TW (x 1.000 uitkeringsjaren)

199

205

197

Gemiddelde toeslag per jaar (x € 1)

2.710

2.641

2.353

X Noot
1

UWV, jaarverslag.

Handhaving

Het aantal geconstateerde overtredingen met financiële benadeling is in 2013 toegenomen. Het totale benadelingsbedrag is bijna verdubbeld, doordat het UWV meer overtredingen heeft vastgesteld met een relatief hoog schadebedrag.

De incassoratio is 16%. Dat wil zeggen dat van de in 2013 ontstane fraudevorderingen op TW-gerechtigden vanwege opgelegde boeten en benadelingsbedragen, in het zelfde jaar 16% is geïncasseerd.

Tabel 2.13 Kerncijfers TW (fraude en handhaving)
 

Realisatie

2011

Realisatie 2012

Realisatie 2013

Opsporing1

     

Aantal geconstateerde overtredingen met financiële benadeling (x 1.000)

2,3

2,0

2,5

Totaal benadelingsbedrag (x € 1 mln)

5,2

4,8

9,1

Terugvordering2

     

Incassoratio (%)

16

X Noot
1

UWV jaarverslag.

X Noot
2

UWV administratie.

A4. Aanvullende Inkomensvoorziening Ouderen (AIO)

Ouderen met een onvolledig AOW-pensioen kunnen recht hebben op algemene bijstand. Deze bijstand kan worden aangevraagd bij de SVB.

Wie komt ervoor in aanmerking?

Personen die de AOW-leeftijd hebben, rechtmatig in Nederland wonen en niet genoeg inkomen of vermogen hebben om in hun levensonderhoud te voorzien.

Hoe hoog is de AIO?

De AIO is een uitkering op huishoudenniveau en vult aan tot bijstandsniveau. De hoogte van de AIO-uitkering hangt af van het inkomen.

Tabel 2.14 AIO netto maandbedragen (maximaal) per 1 juli 2014, exclusief vakantietoeslag1

Gehuwd / samenwonend

€ 1.365,17

Alleenstaande

€ 991,81

X Noot
1

Per 1 januari 2015 stijgt de AIO-norm voor gehuwden en alleenstaanden met circa € 25 per maand als gevolg van de aanpassing van de berekeningswijze van de AIO-norm (zie beleidswijzigingen).

Budgettaire ontwikkelingen

De uitkeringslasten AIO stijgen in 2015 ten opzichte van 2014 met € 33 miljoen. Dit wordt veroorzaakt door twee beleidswijzigingen. De inkomensondersteuning AOW wordt per 1 januari 2015 uitgezonderd van de middelentoets (€ 16 miljoen) en de berekeningssystematiek van de AIO-norm wordt aangepast (€ 16 miljoen).

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 2.15 Kerncijfers AIO1
 

Realisatie

20132

Raming

2014

Raming

2015

Jaarvolume AIO2 (jaargemiddelde, x 1.000 huishoudens)

39

42

45

X Noot
1

CBS, bijstandsuitkeringenstatistiek.

X Noot
2

De volumestatistieken 2013 wijken af van het jaarverslag 2013. Dit komt doordat het CBS de volumestatistieken niet meer op registratiebasis publiceert, maar op transactiebasis.

Handhaving

Het aantal geconstateerde overtredingen met financiële benadeling even als het benadelingsbedrag is in 2013 iets toegenomen. De incassoratio is 12%. Dat wil zeggen dat van de in 2013 ontstane fraudevorderingen op AIO-gerechtigden vanwege opgelegde boeten en benadelingsbedragen, in het zelfde jaar 12% is geïncasseerd.

Tabel 2.16 Kerncijfers AIO (fraude en handhaving)
 

Realisatie

2011

Realisatie

2012

Realisatie

2013

Preventie1

     

Gepercipieerde detectiekans (%)

572

Kennis van de verplichtingen (%)

922

Opsporing3

     

Aantal geconstateerde overtredingen met financiële benadeling (x 1.000)

< 0,1

< 0,1

0,2

Totaal benadelingsbedrag (x € 1 mln)

1,4

1,4

1,9

Terugvordering3

     

Incassoratio (%)

12

X Noot
1

Cijfers voor 2013 zijn niet beschikbaar. Voor 2014 en verder komen deze cijfers wel beschikbaar.

X Noot
2

Ipsos Synovate, onderzoek kennis verplichtingen en pakkans; negen wetten onder de loep.

X Noot
3

SVB, jaarverslag.

A5. Bijstand zelfstandigen (Bbz 2004)

Startende ondernemers en gevestigde zelfstandigen kunnen onder voorwaarden voor financiële ondersteuning een beroep doen op het Besluit bijstand zelfstandigen 2004. Met dit besluit wordt beoogd kansrijke vanuit een uitkering startende ondernemers en zelfstandigen met tijdelijke financiële moeilijkheden in staat te stellen hun werkzaamheden voort te zetten. De bijstand kan worden verstrekt om te voorzien in de kosten van levensonderhoud voor gevestigde ondernemers of in bedrijfskapitaal (starters en gevestigde ondernemers).

Wie komt ervoor in aanmerking?

Startende ondernemers vanuit een uitkering en gevestigde zelfstandigen, die aan de voorwaarden van het Bbz voldoen, zoals wanneer hulp via een andere weg niet meer mogelijk is, het inkomen onvoldoende is en de onderneming levensvatbaar is.

Hoe hoog is de Bbz?

De uitkering voor levensonderhoud is in principe gelijk aan die van de algemene bijstand (zie tabel 2.3) als aanvulling voor levensonderhoud. De maximale hoogte van de bijstand voor bedrijfskapitaal wordt in tabel 2.17 vermeld. De bedragen worden jaarlijks aangepast voor gestegen prijzen.

Tabel 2.17 Bbz-normen kredietverlening (maxima) 1 januari 2014

Startende zelfstandige

€ 35.130

Gevestigde zelfstandige

€ 190.812

Budgettaire ontwikkelingen

Het budget voor de tijdelijke uitkeringen voor levensonderhoud van startende ondernemers (€ 30 miljoen structureel) maakt onderdeel uit van het gebundelde budget BUIG (zie tabel 2.2).

Voor de verstrekking van bedrijfskapitaal en uitkeringen voor levensonderhoud van gevestigde zelfstandigen ontvangen gemeenten een afzonderlijke specifieke uitkering Bbz (zie tabel 2.1, Bijstand zelfstandigen). Deze uitgaven maken geen onderdeel uit van het gebundelde budget BUIG. De uitgavenraming voor de niet-gebundelde uitgaven bedraagt voor 2015 € 50 miljoen. Dit is een voortzetting van de daling van eerdere jaren.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 2.18 Kerncijfers Bbz1
 

Realisatie

20132

Raming

2014

Raming

2015

Volume Bbz (x 1.000 huishoudens, jaargemiddelde)

4,1

4,1

4,1

X Noot
1

CBS, bijstandsuitkeringenstatistiek.

X Noot
2

De volumestatistiek 2013 wijkt af van het SZW-jaarverslag 2013. Dit komt doordat het CBS de volumestatistieken niet meer op registratiebasis publiceert, maar op transactiebasis.

A6. Repatriëringregelingen

Ingeval van een crisissituatie in het buitenland kan de Minister van Buitenlandse Zaken besluiten tot evacuatie van in dat land wonende Nederlanders.

Wie komt ervoor in aanmerking?

De toegang tot een repatriëringregeling is afhankelijk van de specifieke situatie.

Budgettaire ontwikkelingen

Voor de begroting 2015 wordt rekening gehouden met de afwikkeling van de Tijdelijke regeling verstrekkingen gerepatrieerden.

A7. Bijstand buitenland

Verlening van bijstand aan een in het buitenland gevestigde Nederlander wordt alleen nog voortgezet ingeval het recht op uitkering vóór 1 januari 1996 is vastgesteld. Sinds 1996 zijn er dus geen nieuwe gevallen meer toegelaten.

Budgettaire ontwikkelingen

Er zijn geen noemenswaardige budgettaire ontwikkelingen ten aanzien van bijstand buitenland.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 2.19 Kerncijfers bijstand buitenland1
 

Realisatie

2013

Raming

2014

Raming

2015

Volume bijstand buitenland (x 1.000 huishoudens, ultimo)

0,2

0,2

0,2

X Noot
1

SVB, jaarverslag.

A8. Onderstand en re-integratie Caribisch Nederland

De overheid biedt aan inwoners van Caribisch Nederland inkomensondersteuning op grond van de Onderstand en waar nodig ook re-integratieondersteuning.

Budgettaire ontwikkelingen

De uitgavenontwikkeling van de Onderstand wordt verklaard door verhoging van de AOV-gerechtigde leeftijd (zie ook beleidsartikel 8). Hierdoor lopen de uitkeringen van de Onderstand langer door.

In de komende jaren is een fluctuerend budget beschikbaar voor de aanpak van de sociaal-economische problematiek op de eilanden (Re-integratie Caribisch Nederland).

Tabel 2.20 Kerncijfers Caribisch Nederland1
 

Realisatie

2013

Raming

2014

Raming

2015

Volume Onderstand Caribisch Nederland (x 1.000 huishoudens, ultimo)

0,3

0,3

0,3

X Noot
1

SZW unit RCN.

B. Garanties

De pilot borgstellingregeling is een gesloten regeling. De regeling beoogde te onderzoeken hoe starters voor krediet bij het bankwezen terecht konden. Met de regeling konden starters (aanvankelijk alleen vanuit een uitkering) onder gedeeltelijke en aflopende borgstelling van het rijk een bankkrediet voor hun bedrijf verwerven. De starter betaalde dan een bescheiden rente en de bank liep een beperkt risico met weinig uitvoeringskosten. Onder invloed van een andere pilot en nieuwe instrumenten is besloten de regeling te sluiten.

C. Subsidies

Voor het betalen van subsidie (cofinanciering) van de sectorplannen is in 2015 € 214 miljoen beschikbaar. In 2015 wordt de derde tranche opengesteld, die zich specifiek richt op het begeleiden van mensen van-werk-naar-werk (brug-WW) en van-werkloosheid-naar-werk. Verder is in 2014 de Regeling ter stimulering van activiteiten die een duurzame bijdrage leveren aan het tegengaan van armoede- en schuldenproblematiek van kracht geworden; hiervoor is in 2015 € 4 miljoen beschikbaar.

D. Opdrachten

Deze middelen zijn bestemd voor armoede- en schuldhulpverlening, bevorderen ondernemerschap, aanpak jeugdwerkloosheid en implementatie en ondersteuning bij de invoering van de Participatiewet.

De stijging in 2015 is optisch, omdat als in de loop van 2015 meer duidelijkheid ontstaat over de allocatie, middelen worden overgeheveld naar andere beleidsinstrumenten.

E. Bekostiging

Een bedrag van € 0,3 miljoen is gereserveerd als instellingssubsidie voor het Nibud ter ondersteuning van de zelfredzaamheid van consumenten op het gebied van de huishoudfinanciën en financiële opvoeding.

F. Ontvangsten

Met het Intrekken van de Wet Participatiebudget per 2015 vervalt de bijdrage van OCW aan het participatiebudget, zodat de daarvoor geraamde ontvangsten vanaf 2015 structureel met € 53 miljoen zijn verlaagd. Om dezelfde reden zijn de uitgaven participatiebudget eveneens met dit bedrag en ook vanaf 2015 verlaagd. Daarmee is sprake van een budgetneutrale mutatie.

3. Arbeidsongeschiktheid

Artikel

Algemene doelstelling

De overheid verzekert werknemers tegen de inkomensgevolgen van arbeidsongeschiktheid en stimuleert hen aan het werk te blijven of het werk te hervatten.

De overheid vindt dat werknemers die loon derven als gevolg van arbeidsongeschiktheid verzekerd moeten zijn van een redelijk inkomen. Daarom zijn werknemers verplicht verzekerd op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). Deze wet heeft de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) vervangen en geldt voor mensen die op of na 1 januari 2004 door ziekte of gebrek arbeidsongeschikt zijn geworden. De WIA omvat twee uitkeringsregimes: de Inkomensverzekering voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten (IVA) en de Regeling werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA).

Op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ) waren ondernemers verplicht verzekerd tegen de inkomensgevolgen van arbeidsongeschiktheid. De WAZ is per 1 augustus 2004 ingetrokken, maar geldt nog wel voor zelfstandigen die op dat moment een uitkering ontvingen.

Als het totale inkomen van de uitkeringsgerechtigde WAO, WIA of WAZ en diens eventuele partner onder het sociaal minimum ligt, kan de uitkeringsgerechtigde een toeslag ontvangen tot dat sociaal minimum op grond van de Toeslagenwet (TW), zie beleidsartikel 2.

De overheid stimuleert met behulp van financiële prikkels voor zowel werknemers als werkgevers dat gedeeltelijk arbeidsgeschikte werknemers aan het werk blijven of weer aan het werk gaan. Daarnaast biedt de overheid gerichte re-integratieondersteuning aan gedeeltelijk arbeidsgeschikte werknemers die ondersteuning nodig hebben. De overheid kent daarbij een groot belang toe aan de eigen verantwoordelijkheid en het meewerken aan re-integratie door de gedeeltelijk arbeidsgeschikte.

Aan werknemers in Caribisch Nederland wordt met de Ongevallenverzekering (OV) een inkomensvoorziening geboden in geval van arbeidsongeschiktheid door een bedrijfsongeval.

Rol en verantwoordelijkheid

De Minister stimuleert aan het werk blijven of het werk hervatten met een bijdrage voor re-integratieinspanningen aan het UWV. De Minister financiert de inkomensondersteuning met begrotingsgefinancierde uitkeringsregelingen. Bij de premiegefinancierde uitkeringsregelingen regisseert de Minister. Hij is in deze rollen verantwoordelijk voor:

  • De vormgeving, het onderhoud en de werking van het stelsel van wet- en regelgeving;

  • De vaststelling van het niveau van de uitkeringen van de onderscheiden regelingen;

  • De sturing van en het toezicht op de rechtmatige, doeltreffende en doelmatige uitvoering door het UWV;

  • De organisatie van de eigen uitvoering binnen het verband van de Rijksdienst Caribisch Nederland (RCN).

Beleidswijzigingen

Belangrijke wijzigingen op dit beleidsterrein zijn:

  • Als onderdeel van het 6 miljard pakket wordt de tegemoetkoming arbeidsongeschikten in twee stappen verlaagd. In 2015 wordt de tegemoetkoming verlaagd van € 252 netto per jaar naar € 209 netto per jaar. De eerste verlaging heeft reeds in 2014 plaatsgevonden, van € 348 netto per jaar naar € 252 netto per jaar.

  • In 2015 worden de wachttijden voor het verhogen van de WAO-uitkering bij toegenomen arbeidsongeschiktheid van werkende WAO-ers meer geüniformeerd. Het gaat om situaties waarin er sprake is van samenloop van een WAO-uitkering met een ZW-uitkering of samenloop van een WAO-uitkering en recht op loondoorbetaling. Met de wijziging wordt de wachttijd in deze gevallen op 104 weken gesteld.

  • In het sociaal akkoord is afgesproken dat sociale partners in de loop van 2014 met concrete maatregelen komen die ervoor zorgen dat minder mensen een beroep hoeven te doen op een arbeidsongeschiktheidsuitkering uit de WIA. Het verdiepingsonderzoek naar benutbare mogelijkheden binnen de groep WGA 80–100 kan sociale partners hierbij ondersteunen. Naar verwachting wordt dit onderzoek in het najaar van 2014 afgerond.

  • Het ligt in het voornemen van SZW om UWV met ingang van 2015 de beschikking te geven over één geïntegreerd taakstellend budget voor re-integratie WIA/WAO/ZW en Wajong. Voorheen waren dit afzonderlijke budgetten voor re-integratietrajecten en voor voorzieningen. Aanleiding hiertoe vormt de in het regeerakkoord vanaf 2014 opgelegde doelmatigheidskorting op de re-integratiemiddelen van UWV. Prioriteitstelling is daarbij onvermijdelijk. UWV is onder meer gevraagd om prioriteit te geven aan de mensen met een WIA- of ZW-uitkering die arbeidsmogelijkheden hebben.

Voor 2014 is de beleidsdoorlichting arbeidsongeschiktheid (met een focus op de WAO) toegezegd aan de Tweede Kamer. De verwachting is dat deze eind 2014 aan de Tweede Kamer wordt aangeboden.

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 3.1 Begrotingsuitgaven en ontvangsten artikel 3 (x € 1.000)

artikelonderdeel

2013

2014

2015

2016

2017

2018

2019

Verplichtingen

593

586

604

624

646

678

711

Uitgaven

593

586

604

624

646

678

711

waarvan juridisch verplicht (%)

   

100%

       
               

Inkomensoverdrachten

593

586

604

624

646

678

711

Ongevallenverzekering

593

586

604

624

646

678

711

(Caribisch Nederland)

             
               

Ontvangsten

0

0

0

0

0

0

0

Budgetflexibiliteit

Inkomensoverdrachten:

De inkomensoverdrachten zijn gebaseerd op wet- en regelgeving en derhalve voor 100% juridisch verplicht. Het betreft uitkeringslasten van de Ongevallenverzekering Caribisch Nederland.

Tabel 3.2 Premiegefinancierde uitgaven en ontvangsten artikel 3 (x € 1.000)

artikelonderdeel

2013

2014

2015

2016

2017

2018

2019

Uitgaven

9.116.600

9.059.035

9.066.749

9.207.504

9.355.837

9.505.362

9.710.962

               

Inkomensoverdrachten

9.035.000

8.960.108

8.860.504

8.900.774

8.961.228

9.022.364

9.134.895

IVA

964.000

1.179.919

1.368.850

1.562.686

1.772.917

1.986.200

2.212.748

WGA

1.694.000

1.896.990

2.084.582

2.273.363

2.435.510

2.581.865

2.727.370

WGA eigen-risicodragers

287.000

330.678

363.748

395.416

423.262

449.281

475.657

WAO

5.872.000

5.360.398

4.878.619

4.521.477

4.197.147

3.886.408

3.612.149

WAZ

218.000

192.123

164.705

147.832

132.392

118.610

106.971

               

Bijdrage aan ZBO’s/RWT’s

81.600

98.927

98.940

98.952

98.964

98.975

98.988

Re-integratie WIA/WAO/WAZ/ZW

81.600

98.927

98.940

98.952

98.964

98.975

98.988

               

Nominaal

0

0

107.305

207.778

295.645

384.023

477.079

               

Ontvangsten

0

0

0

0

0

0

0

A. Inkomensoverdrachten

Toelichting financiële instrumenten

A1. Ongevallenverzekering (OV) (Caribisch Nederland)

Werknemers in Caribisch Nederland die door een bedrijfsongeval geheel of gedeeltelijk arbeidsongeschikt zijn geraakt, krijgen op basis van de Ongevallenverzekering een uitkering (ongevallengeld). De uitkering is gekoppeld aan het laatst verdiende loon van de werknemer.

Budgettaire ontwikkelingen

De uitgavenontwikkeling van de Ongevallenverzekering (OV) wordt verklaard door verhoging van de AOV-gerechtigde leeftijd (zie ook beleidsartikel 8). Hierdoor lopen de uitkeringen van de OV langer door.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 3.3 Kerncijfers Ongevallenverzekering (Caribisch Nederland)1
 

Realisatie

2013

Raming

2014

Raming

2015

Volume uitkeringen Ongevallenverzekering (x 1.000 personen, ultimo)

<0,1

<0,1

<0,1

X Noot
1

SZW unit RCN.

A2. Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA)

De WIA geeft werknemers die na een wachttijd van twee jaar ten minste 35% arbeidsongeschikt zijn recht op een uitkering. In de WIA staat werk voorop. Het accent ligt op wat mensen wel kunnen. Tegelijkertijd is er sprake van inkomensbescherming.

De WIA bestaat uit twee uitkeringsregimes. De IVA verstrekt een loondervingsuitkering aan werknemers die duurzaam volledig arbeidsongeschikt zijn. Wie nog gedeeltelijk kan werken, krijgt een uitkering op basis van de WGA. De WIA wordt uitgevoerd door het UWV.

Werkgevers kunnen daarbij eigenrisicodrager worden voor de WGA-lasten van hun ex-werknemers. Dit betekent dat ze een lagere premie aan het UWV betalen, maar wel het gros van de verplichtingen van het UWV met betrekking tot re-integratie en uitkeringsbetaling overnemen.

Wie komt ervoor in aanmerking?

Werknemers die op of na 29 december 2005, na een wachttijd van twee jaar, 35% of meer arbeidsongeschikt zijn als gevolg van ziekte.

Hoe hoog is de IVA-uitkering en wat is de duur?

Iemand die ten minste 80% arbeidsongeschikt is en niet meer kan herstellen of een geringe kans op herstel heeft, komt op basis van de IVA in aanmerking voor een uitkering van 75% van het laatstverdiende loon, met een maximum van 75% van het maximumdagloon. Het maximumdagloon bedraagt per 1 juli 2014 € 198,28, dat is € 4.312,59 bruto per maand. De IVA-uitkering bedraagt maximaal € 3.234,44 bruto per maand. Het recht op uitkering wordt beëindigd bij het bereiken van de AOW-leeftijd.

Hoe hoog is de WGA-uitkering en wat is de duur?

  • Een arbeidsongeschikte die ten minste 35% arbeidsongeschikt is met kansen op herstel komt in aanmerking voor een uitkering op basis van de WGA. De eerste twee maanden bedraagt de uitkering 75%, daarna 70% van het loonverlies (oude maandloon minus eventueel inkomen). Het totale inkomen neemt toe naarmate de betrokkene meer werkt.

  • Indien het loonverlies meer dan 35% maar minder dan 80% bedraagt, is er sprake van gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid. Afhankelijk van het arbeidsverleden heeft de gedeeltelijk arbeidsgeschikte minimaal 3 tot maximaal 38 maanden recht op een loongerelateerde uitkering. De arbeidsgeschikte wordt evenwel geacht te gaan of te blijven werken. Om hiertoe aan te zetten wordt de uitkering na de loongerelateerde fase afhankelijk van het verdiende inkomen. Is dat inkomen ten minste 50% van de resterende verdiencapaciteit, dan wordt het loon aangevuld tot 70% van het loonverlies. Als de betrokkene na afloop van de loongerelateerde uitkering geen werk heeft of minder verdient dan 50% van de resterende verdiencapaciteit, dan wordt een uitkering verstrekt die gerelateerd is aan het arbeidsongeschiktheidspercentage en het wettelijk minimumloon.

  • Indien het loonverlies ten minste 80% bedraagt en herstel op termijn nog mogelijk is, is er sprake van volledige arbeidsongeschiktheid. De volledig arbeidsongeschikte houdt ook na de loongerelateerde fase recht op een uitkering van 70% van het loonverlies.

  • Evenals bij de IVA-uitkering geldt ook bij de WGA-uitkering het maximumdagloon.

  • Het recht op uitkering kan doorlopen tot de AOW-leeftijd.

Budgettaire ontwikkelingen

De komende jaren stijgen de uitkeringslasten WIA inclusief de lasten voor eigenrisicodragers met circa € 400 miljoen per jaar. Dit is een gevolg van het feit dat de WIA een relatief nieuwe regeling is die nog niet het structurele niveau heeft bereikt. De hogere AOW-leeftijd heeft als gevolg dat WIA-uitkeringen langer doorlopen. De tegemoetkoming arbeidsongeschikten maakt onderdeel uit van de uitkeringslasten IVA, WGA, WAO en WAZ in tabel 3.2. Door de verlagingen van de tegemoetkoming in 2014 en 2015 nemen de uitkeringslasten af.

Beleidsrelevante kerncijfers

De kerncijfers WIA zijn gecombineerd met de kerncijfers WAO in tabel 3.4.

A3. Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO)

De WAO is per 29 december 2005 vervangen door de WIA. De WAO verstrekt uitkeringen tot aan de AOW-leeftijd. Derhalve zullen er nog decennia lang mensen zijn die een beroep blijven doen op de WAO. De WAO wordt uitgevoerd door het UWV.

Wie komt ervoor in aanmerking?

De werknemer die op 1 januari 2004 al een WAO-uitkering ontving, behoudt deze zolang aan de uitkeringsvoorwaarden wordt voldaan:

  • hij is 15% of meer arbeidsongeschikt;

  • hij heeft de AOW-leeftijd nog niet bereikt.

De WAO blijft ook gelden voor werknemers die voor 1 januari 2004 de wachttijd voor de WAO hadden doorlopen of van wie het recht op WAO-uitkering is geëindigd, indien zij binnen vijf jaar (opnieuw) arbeidsongeschikt worden door dezelfde oorzaak. Hierdoor worden nog slechts nieuwe WAO-uitkeringen toegekend bij herleving van een oud recht.

Hoe hoog is de WAO-uitkering?

De WAO-uitkering bestaat uit twee fasen.

  • In de eerste fase ontvangt een WAO-gerechtigde een loondervingsuitkering die gerelateerd is aan het arbeidsongeschiktheidspercentage en het dagloon. De uitkering bedraagt per 1 juli 2014 maximaal € 3.234,44 bruto per maand. De duur van de loondervingsuitkering is afhankelijk van de leeftijd op de ingangsdatum van de WAO-uitkering.

  • In de tweede fase ontvangt de WAO-gerechtigde een vervolguitkering die gerelateerd is aan het arbeidsongeschiktheidspercentage en het vervolgdagloon. De hoogte van het vervolgdagloon is onder andere afhankelijk van de leeftijd die iemand heeft op de ingangsdatum van de WAO-uitkering. De vervolguitkering kan in principe doorlopen tot de AOW-leeftijd.

Budgettaire ontwikkelingen

Er is alleen nog instroom in de WAO door herleving van uitkeringen. Er worden dan ook nauwelijks nog nieuwe WAO-uitkeringen toegekend. Tegelijkertijd worden er in 2015 29.000 uitkeringen beëindigd. De uitkeringslasten WAO dalen in 2015 met circa € 480 miljoen. In latere jaren gaat de daling van de uitkeringslasten minder snel. Dit komt vooral doordat WAO-uitkeringen langer doorlopen als gevolg van de hogere AOW-leeftijd. Als gevolg van de uniformering van wachttijden in de WAO bij samenloop met de ZW/loondoorbetaling nemen de uitkeringslasten vanaf 2015 af. In 2015 gaat het om een afname van € 4 miljoen. Ook de verdere verlaging van de tegemoetkoming arbeidsongeschikten in 2015 zorgt voor lagere uitkeringslasten.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 3.4 Kerncijfers IVA, WGA en WAO1
 

Realisatie

2013

Raming

2014

Raming

2015

IVA, WGA en WAO

     

Bestand in uitkeringen (ultimo, x1.000)

560

553

548

• waarvan IVA

51

61

69

• waarvan WGA

135

150

164

• waarvan WAO

373

343

315

Bestand als percentage van de verzekerde populatie (%)

7,9

8,2

8,2

   

Instroom in uitkeringen (x1.000)

38

39

39

• waarvan IVA

7,9

8,3

8,3

• waarvan WGA

29

30

30

• waarvan WAO

1,5

1,0

0,7

Instroomkans (%)

0,5

0,6

0,6

       

Uitstroom uit uitkeringen (x1.000)

47

45

44

• waarvan IVA

4,2

5,1

6,3

• waarvan WGA

8,5

8,6

9,3

• waarvan WAO

35

32

29

Doorstroom van WGA naar IVA (x1.000)

5,0

6,3

6,4

Uitstroomkans WAO + WIA (%)

7,8

8,1

8,0

       

WGA

     

Aandeel werkende WGA’ers met resterende verdiencapaciteit (%, ultimo)

43

nvt

nvt

X Noot
1

UWV, jaarverslag.

nvt: het aandeel werkende WGA’ers wordt niet geraamd.

Handhaving

Het aantal geconstateerde overtredingen is bij de IVA, WGA en WAO ten opzichte van 2012 gelijk gebleven. Het totale benadelingsbedrag is toegenomen doordat het UWV meer overtredingen heeft vastgesteld met een relatief hoog schadebedrag.

De incassoratio is 20%. Dat wil zeggen dat van de in 2013 ontstane fraudevorderingen op personen met een IVA-, WGA- of WAO-uitkering vanwege opgelegde boeten en benadelingsbedragen, in hetzelfde jaar 20% is geïncasseerd.

Tabel 3.5 Kerncijfers IVA, WGA en WAO (fraude en handhaving)
 

Realisatie

2011

Realisatie

2012

Realisatie

2013

Preventie1

     

Gepercipieerde detectiekans (%)

732

Kennis van de verplichtingen (%)

91

902

Opsporing3

     

Aantal geconstateerde overtredingen met financiële benadeling (x 1.000)

1,5

1,7

1,7

Totaal benadelingbedrag (x € 1 mln)

8,0

9,2

12

Terugvordering4

     

Incassoratio (%)

20

X Noot
1

Cijfers voor 2013 zijn niet beschikbaar. Voor 2014 en verder komen deze cijfers wel beschikbaar.

X Noot
2

Ipsos Synovate, onderzoek kennis verplichtingen en pakkans; negen wetten onder de loep.

X Noot
3

UWV, jaarverslag.

X Noot
4

UWV administratie.

A4. Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ)

De WAZ is een verplichte verzekering voor zelfstandigen, beroepsbeoefenaren, directeuren-grootaandeelhouders en meewerkende echtgenoten tegen de inkomensgevolgen van langdurige arbeidsongeschiktheid. De WAZ is op 1 augustus 2004 ingetrokken. Sindsdien kunnen ondernemers zelf bepalen of zij de inkomensrisico’s al dan niet willen afdekken, bijvoorbeeld via een particuliere arbeidsongeschiktheidsverzekering. De WAZ blijft gelden voor zelfstandigen die op 1 augustus 2004 een uitkering ontvingen. De WAZ wordt uitgevoerd door het UWV.

Wie komt ervoor in aanmerking?

De zelfstandige die op 1 augustus 2004 al een WAZ-uitkering ontving, behoudt deze zolang aan de uitkeringsvoorwaarden wordt voldaan:

  • hij is 25% of meer arbeidsongeschikt;

  • hij heeft de AOW-leeftijd nog niet bereikt.

Hoe hoog is de WAZ-uitkering?

De hoogte van de WAZ-uitkering hangt af van de mate van arbeidsongeschiktheid en het feitelijk gederfde inkomen per dag, mits dat niet hoger is dan het wettelijk minimumloon (de grondslag). De uitkering voor volledig arbeidsongeschikten is 75% van de grondslag en bedraagt per 1 juli 2014 € 1.121,40 bruto per maand. Heeft de betrokkene voortdurend oppas en verzorging nodig, dan kan de uitkering worden verhoogd tot maximaal 100% van de grondslag.

Budgettaire ontwikkelingen

De toegang voor zelfstandigen tot de WAZ is per 1 augustus 2004 beëindigd. In de WAZ is nog slechts in beperkte mate sprake van nieuwe instroom, die bestaat uit herleving van uitkeringen. Het WAZ-bestand en de uitkeringslasten nemen af de komende jaren, met name door het bereiken van de AOW-leeftijd van het zittend bestand. De hogere AOW-leeftijd heeft als gevolg dat WAZ-uitkeringen langer doorlopen. De verlaging van de tegemoetkoming arbeidsongeschikten in 2015 zorgt voor lagere uitgaven.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 3.6 Kerncijfers WAZ1
 

Realisatie

2013

Raming

2014

Raming

2015

Bestand in uitkeringen (ultimo, x 1.000)

20

17

15

X Noot
1

UWV, jaarverslag.

B. Bijdrage aan ZBO’s/RWT’s

Re-integratie WIA/WAO/WAZ/ZW

Voor de re-integratie van uitkeringsgerechtigden in de WIA, WAO, WAZ en ZW zet het UWV middelen in om hen zo nodig te begeleiden op weg naar werk en te ondersteunen zodra zij werk hebben. UWV zet deze middelen in voor de inkoop van trajecten en diensten gericht op het vinden van werk en voorzieningen na werkaanvaarding (waaronder jobcoaching). Het voornemen bestaat om het UWV vanaf 2015 over een geïntegreerd taakstellend budget te laten beschikken voor de inzet van trajecten en van voorzieningen voor de re-integratieondersteuning van gedeeltelijk arbeidsgeschikten (inclusief Wajongers). Deze budgetten zijn samen met de re-integratiebudgetten Wajong opgenomen in tabel 4.4. Ze worden jaarlijks aan het UWV beschikbaar gesteld en door het UWV verantwoord via de reguliere rapportages.

Budgettaire ontwikkelingen

Het premiegefinancierde gedeelte van het re-integratiebudget is vrijwel constant en bedraagt jaarlijks bijna € 100 miljoen. Het begrotingsgefinancierde gedeelte van het re-integratiebudget heeft betrekking op de Wajong en wordt verantwoord in artikel 4 (zie tabel 4.1).

4. Jonggehandicapten

Artikel

Algemene doelstelling

De overheid draagt zorg voor arbeidsondersteuning en een inkomensvoorziening voor jonggehandicapten.

De Wajong bestaat uit drie groepen die elk een eigen doelstelling hebben: de oude Wajong (tot 2010), de nieuwe Wajong (2010 tot 2015) en de Wajong2015. Het moment van instroom bepaalt tot welke groep iemand behoort. De doelgroep van de Wajong2015 bestaat uit mensen die duurzaam geen arbeidsmogelijkheden hebben. Zij hebben om medische of arbeidskundige redenen geen perspectief op een baan, ook niet met ondersteuning. De overheid heeft voor deze groep als doel te voorzien in een inkomensvoorziening. Voor de nieuwe Wajong (mensen die in de periode 2010 tot 2015 zijn ingestroomd) heeft de overheid als eerste doel de arbeidsparticipatie van Wajongers te bevorderen. Als zij perspectief hebben op het verrichten van arbeid staat voor deze Wajongers arbeidsondersteuning centraal. Als onderdeel van de arbeidsondersteuning kunnen zij zo nodig inkomensondersteuning aanvragen. In de oude Wajong staat inkomensbescherming voorop.

Als het totale inkomen van de uitkeringsgerechtigde Wajong en diens eventuele partner onder het sociaal minimum ligt, kan de uitkeringsgerechtigde een toeslag ontvangen tot dat sociaal minimum op grond van de Toeslagenwet (TW), zie beleidsartikel 2.

Rol en verantwoordelijkheid

De Minister stimuleert het vinden van werk met een bijdrage voor re-integratieinspanningen aan het UWV en de REA-instituten. De Minister financiert de inkomensondersteuning via het verstrekken van uitkeringen. Hij18 is in deze rollen verantwoordelijk voor:

  • De vormgeving, het onderhoud en de werking van het stelsel van wet- en regelgeving;

  • De vaststelling van het niveau van de uitkeringen uit hoofde van de Wajong;

  • Het ter beschikking stellen van middelen voor het aan het werk helpen van mensen die arbeidsmogelijkheden hebben;

  • De sturing van en het toezicht op de rechtmatige, doeltreffende en doelmatige uitvoering door het UWV.

Beleidswijzigingen

Belangrijke wijzigingen op dit beleidsterrein zijn:

  • De invoering van de Participatiewet19 heeft tot gevolg dat instroom in de Wajong vanaf 2015 alleen nog mogelijk is voor mensen die duurzaam geen arbeidsmogelijkheden hebben. Mensen met een arbeidsbeperking en arbeidsvermogen kunnen bij de gemeenten terecht voor arbeidsondersteuning en eventueel voor een uitkering in het kader van de Participatiewet of voor een studietoelage. Daarnaast worden in de komende jaren de huidige Wajongers ingedeeld op het wel of niet hebben van arbeidsvermogen. De uitkering van de Wajongers met arbeidsvermogen wordt verlaagd vanaf 2018. Door de regering is tevens besloten de activering van de oude Wajongers te intensiveren. Hiervoor krijgt het UWV in de periode 2015 tot en met 2019 een bedrag van cumulatief € 95 miljoen.

  • In het sociaal akkoord is een banenafspraak gemaakt met als doel in de komende jaren 125.000 extra arbeidsbeperkten aan het werk te helpen. Tot de doelgroep behoren onder andere Wajongers. Jaarlijks wordt gemonitord of de afgesproken aantallen zijn gehaald. Als stok achter de deur wordt in het wetsvoorstel banenafspraak en quotum arbeidsbeperkten20 geregeld dat na overleg met sociale partners en gemeenten een quotum kan worden ingevoerd als de extra aantallen niet zijn gehaald. Zie ook beleidsartikel 2.

  • Als onderdeel van het 6 miljard pakket wordt de tegemoetkoming arbeidsongeschikten in twee stappen verlaagd. In 2015 wordt de tegemoetkoming verlaagd van € 252 netto per jaar naar € 209 netto per jaar. De eerste verlaging heeft reeds in 2014 plaatsgevonden, van € 348 netto per jaar naar € 252 per jaar.

  • Het ligt in het voornemen van SZW om UWV met ingang van 2015 de beschikking te geven over één geïntegreerd taakstellend budget voor re-integratie WIA/WAO/ZW en Wajong. Voorheen waren dit afzonderlijke budgetten voor re-integratietrajecten en voor voorzieningen. Aanleiding hiertoe vormt de in het regeerakkoord vanaf 2014 opgelegde doelmatigheidskorting op de re-integratiemiddelen van UWV. Prioriteitstelling is daarbij onvermijdelijk. UWV is onder meer gevraagd om prioriteit te geven aan de mensen met een WIA- of ZW-uitkering die arbeidsmogelijkheden hebben.

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 4.1 Begrotingsuitgaven en ontvangsten artikel 4 (x € 1.000)

artikelonderdeel

2013

2014

2015

2016

2017

2018

2019

Verplichtingen

2.670.218

3.029.919

3.113.430

3.184.000

3.227.228

3.146.345

3.194.554

Uitgaven

2.670.218

3.029.919

3.113.430

3.184.000

3.227.228

3.146.345

3.194.554

waarvan juridisch verplicht (%)

   

100%

       
               

Inkomensoverdrachten

2.543.218

2.902.507

2.961.225

3.021.094

3.074.531

3.014.345

3.083.151

Wajong

2.543.218

2.902.507

2.961.225

3.021.094

3.074.531

3.014.345

3.083.151

               

Bijdrage aan ZBO's/RWT's

127.000

127.412

152.205

162.906

152.697

132.000

111.403

Re-integratie Wajong

127.000

127.412

152.205

162.906

152.697

132.000

111.403

               

Ontvangsten

13.775

12.273

0

0

0

0

0

Budgetflexibiliteit

Inkomensoverdrachten:

De inkomensoverdrachten zijn gebaseerd op wet- en regelgeving en zijn derhalve voor 100% juridisch verplicht. Het betreft uitkeringslasten Wajong.

Bijdragen aan ZBO’s en RWT’s:

De bijdragen aan ZBO’s en RWT’s zijn 100% juridisch verplicht. Het betreft een re-integratiebudget voor Wajongers op grond van de Wajong.

A. Inkomensoverdrachten

Toelichting financiële instrumenten

Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong)

De Wajong biedt inkomensondersteuning aan mensen die voor het bereiken van de 18-jarige leeftijd arbeidsgehandicapt zijn geworden en geen arbeidsverleden hebben en aan hen die tijdens hun studie voor het bereiken van de 30-jarige leeftijd arbeidsgehandicapt zijn geworden. De Wajong wordt uitgevoerd door het UWV.

Wie komt ervoor in aanmerking?

Mensen die voor het bereiken van de 18-jarige leeftijd of tijdens hun studie arbeidsgehandicapt zijn geworden en geen arbeidsverleden hebben. Voor de Wajong2015 geldt hierbij als voorwaarde dat zij duurzaam geen arbeidsmogelijkheden hebben.

Hoe hoog is de Wajong-uitkering?

Voor mensen die in de oude Wajong zijn ingestroomd en volledig arbeidsgehandicapt zijn is de uitkering 75% van het wettelijk minimumloon. Per 1 juli 2014 is de uitkering € 1.121,40 bruto per maand voor mensen van 23 jaar en ouder. Voor jongeren is de uitkering 75% van het wettelijk minimumjeugdloon. In geval van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid is dit afhankelijk van het arbeidsongeschiktheidspercentage.

Voor mensen die in de nieuwe Wajong zijn ingestroomd is de uitkering ook 75% van het wettelijk minimumloon. Voor mensen die arbeidsmogelijkheden hebben geldt een activerende uitkeringsstructuur, waarbij «werken moet lonen» het uitgangspunt is. Verdient een Wajonger in de werkregeling meer dan 20% van het minimumloon, dan mag hij de helft van elke extra verdiende euro houden, tot 100% van het minimumloon. Jonggehandicapten in de nieuwe Wajong die studeren ontvangen een uitkering van 25% van het wettelijk minimumloon.

Mensen die instromen in de Wajong2015 ontvangen een uitkering van 75% van het wettelijk minimumloon.

Budgettaire ontwikkelingen

De afgelopen jaren stegen de uitkeringslasten voor de Wajong jaarlijks fors. Dit was met name het gevolg van de instroom die elk jaar een stuk hoger lag dan de uitstroom. De verwachting is dat de instroom in 2015 aanzienlijk daalt in verband met de maatregelen uit de Participatiewet. De instroom zal immers alleen nog bestaan uit mensen die duurzaam geen arbeidsmogelijkheden hebben. De instroom en uitstroom zullen daardoor ongeveer aan elkaar gelijk zijn.

De verwachte uitgaven voor 2015 zijn nog wel hoger dan voor 2014. Dit heeft drie oorzaken:

  • Ten eerste zullen alle mensen die instromen een volledige uitkering ontvangen, aangezien zij niet kunnen werken. De groep mensen die uitstroomt zal daarentegen deels bestaan uit mensen die een gedeeltelijke uitkering of een nuluitkering ontvangen.

  • Ten tweede neemt de gemiddelde leeftijd van de Wajongers toe, waardoor het percentage Wajongers dat een uitkering krijgt dat gebaseerd is op het minimumjeugdloon afneemt.

  • Ten derde zal een aantal mensen dat in 2014 op grond van de studieregeling nog een uitkering van 25% van het wettelijk minimumloon ontvangt, in 2015 een hogere uitkering ontvangen omdat ze niet meer studeren.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 4.2 Kerncijfers Wajong
 

Realisatie

2013

Raming

2014

Raming

2015

Volume Wajong totaal (ultimo, x 1.000 personen)1

239

250

250

• waarvan oude Wajong (tot 2010)

187

183

179

• waarvan nieuwe Wajong (2010 tot 2015)

52

67

66

o waarvan werkregeling (%)

71

72

73

o waarvan studieregeling (%)

20

16

13

o waarvan duurzaam geen arbeidsmogelijkheden (%)

9

12

14

• waarvan Wajong2015

0

0

5

Instroom Wajong totaal (x 1.000 personen)1

18

17

6

Uitstroom Wajong totaal (x 1.000 personen)1

6

6

6

       

Aandeel werkenden in de oude en nieuwe Wajong (%)2

23

23

24

X Noot
1

UWV, jaarverslag.

X Noot
2

Berekening UWV; dit is exclusief Wajong2015.

Handhaving

Het aantal geconstateerde overtredingen is in 2012 ten opzichte van 2011 nagenoeg gelijk gebleven. Het totale benadelingsbedrag is sinds 2011 jaarlijks toegenomen. Deze toename wordt veroorzaakt doordat UWV meer overtredingen heeft vastgesteld met een relatief hoog schadebedrag.

De incassoratio is 21%. Dat wil zeggen dat van de in 2013 ontstane fraudevorderingen op Wajonggerechtigden vanwege opgelegde boeten en benadelingsbedragen, in hetzelfde jaar 21% is geïncasseerd.

Tabel 4.3 Kerncijfers Wajong (fraude en handhaving)
 

Realisatie

2011

Realisatie

2012

Realisatie

2013

Preventie1

     

Gepercipieerde detectiekans (%)

622

Kennis van de verplichtingen (%)

902

Opsporing3

     

Aantal geconstateerde overtredingen met financiële benadeling (x 1.000)

1,1

1,2

1,3

Totaal benadelingbedrag (x € 1 mln)

2,6

3,0

4,0

Terugvordering4

     

Incassoratio (%)

21

X Noot
1

Cijfers voor 2013 zijn niet beschikbaar. Voor 2014 en verder komen deze cijfers wel beschikbaar.

X Noot
2

Ipsos Synovate, onderzoek kennis verplichtingen en pakkans; negen wetten onder de loep.

X Noot
3

UWV, jaarverslag.

X Noot
4

UWV administratie.

B. Bijdrage aan ZBO’s/RWT’s

Re-integratie Wajong

Voor jonggehandicapten is een re-integratiebudget beschikbaar om hen zo nodig te begeleiden op weg naar werk en te ondersteunen zodra zij werk hebben. Dit budget is bestemd voor de inzet van trajecten gericht op het vinden van werk, voorzieningen na werkaanvaarding (waaronder jobcoaching) en voor de financiering van de REA-instituten. Voor jonggehandicapten met arbeidsmogelijkheden die vallen onder de nieuwe Wajong geldt een arbeidsplicht.

Voor de re-integratie van uitkeringsgerechtigden in de Wajong, WIA, WAO, WAZ en ZW zet het UWV middelen in voor de inkoop van trajecten en diensten en voorzieningen. Het UWV beschikt vanaf 2015 over een geïntegreerd taakstellend budget voor de inzet van trajecten en van voorzieningen voor de re-integratieondersteuning van gedeeltelijk arbeidsgeschikten. Het totaal van deze budgetten is opgenomen in tabel 4.4. Ze worden jaarlijks aan het UWV beschikbaar gesteld en door het UWV verantwoord via de reguliere rapportages. Ook is in tabel 4.4 een afzonderlijke reeks opgenomen voor de extra middelen voor activering binnen de oude Wajong die in het kader van de Participatiewet beschikbaar worden gesteld. Met het UWV vindt overleg plaats over de precieze toedeling van deze middelen naar programmamiddelen en uitvoeringskosten. Hierover zal nog besluitvorming plaatsvinden. Vooralsnog zijn deze middelen in deze tabel bij de programmamiddelen ondergebracht.

Tabel 4.4 Extracomptabel overzicht totaal re-integratiebudget (in mln euro)
 

2013

2014

2015

2016

2017

2018

2019

Geïntegreerd taakstellend budget trajecten en voorzieningen

181

212

217

223

213

202

186

Middelen voor activering oude Wajong

0

0

20

25

25

15

10

REA-instituten

14

14

14

14

14

14

14

               

Totaal1

195

226

251

262

252

231

210

X Noot
1

Het totaal is gelijk aan de som van de reeksen re-integratie in de tabellen 3.2 en 4.1.

Budgettaire ontwikkelingen

In 2015 en 2016 lopen de uitgaven op omdat in de zesde nota van wijziging21 van de Participatiewet is vastgelegd extra middelen beschikbaar te stellen voor de activering van het zittend bestand oude Wajong. Verder heeft er een kasschuif plaatsgevonden van 2014 naar latere jaren om ongewenste schokken in het aantal re-integratietrajecten te voorkomen. Het begrotingsgefinancierde gedeelte van het re-integratiebudget neemt vanaf 2017 geleidelijk af (zie tabel 4.1). Dit is het gevolg van de Participatiewet, waarin geregeld is dat de instroom in de Wajong wordt beperkt tot mensen die duurzaam geen arbeidsmogelijkheden hebben. Een deel van het re-integratiebudget is in dat verband overgeheveld naar het gemeentelijke Participatiebudget, dat onderdeel wordt van het deelfonds sociaal domein.

5. Werkloosheid inclusief aanpak ouderenwerkloosheid

Artikel

Algemene doelstelling

De overheid beschermt werknemers tegen de financiële gevolgen van werkloosheid.

De overheid biedt werknemers die hun baan verliezen en geheel of gedeeltelijk werkloos worden, bescherming tegen het verlies aan loon als gevolg van werkloosheid. Zij kunnen daardoor bij werkloosheid een beroep doen op een uitkering die voorziet in een tijdelijk loonvervangend inkomen om de periode tussen twee banen te overbruggen. Hiervoor zijn werknemers verplicht verzekerd op grond van de Werkloosheidswet (WW). Werklozen van 60 jaar en ouder komen na afloop van hun WW-uitkering in aanmerking voor een vervolguitkering (IOW). Door middel van instrumenten als bijvoorbeeld de sollicitatieplicht, het passend werkaanbod en inkomensverrekening wordt bijgedragen aan een zo snel mogelijke werkhervatting.

De werkloosheid is, ook onder ouderen, opgelopen. De kansen voor oudere werkzoekenden om aan het werk te komen zijn, ten opzichte van andere werkzoekenden, relatief ongunstig. Daarom is het van belang de arbeidsparticipatie van oudere werklozen voldoende te blijven ondersteunen. De aanpak om de arbeidsmarktpositie van ouderen te versterken, zoals toegelicht in de beleidsagenda, blijft daarom in 2015 van kracht.

Als het totale inkomen van de uitkeringsgerechtigde WW of IOW en diens eventuele partner onder het sociaal minimum ligt, kan de uitkeringsgerechtigde een toeslag ontvangen tot dat sociaal minimum op grond van de Toeslagenwet (TW), zie beleidsartikel 2.

Werknemers in Caribisch Nederland ontvangen bij beëindiging van de dienstbetrekking anders dan door de schuld van de werknemer op grond van de Cessantiawet een eenmalige uitkering, te betalen door de werkgever. Als de werkgever wegens faillissement of surseance van betaling niet in staat is om de uitkering (tijdig) te betalen, neemt de overheid deze verplichting over.

Rol en verantwoordelijkheid

De Minister financiert de inkomensondersteuning met begrotingsgefinancierde uitkeringsregelingen. Daarnaast stimuleert de Minister met financiële instrumenten initiatieven die bijdragen aan de werking van de arbeidsmarkt. Bij de premiegefinancierde uitkeringsregelingen regisseert de Minister. Hij is in deze rollen verantwoordelijk voor:

  • De vormgeving, het onderhoud en de werking van het stelsel van wet- en regelgeving;

  • De vaststelling van het niveau van de uitkeringen van de onderscheiden regelingen;

  • Het borgen van het activerend karakter van de regelingen en van hun bijdrage aan de werking van de arbeidsmarkt;

  • De sturing van en het toezicht op de rechtmatige, doeltreffende en doelmatige uitvoering door het UWV;

  • De organisatie van de eigen uitvoering binnen het verband van de Rijksdienst Caribisch Nederland (RCN).

Beleidswijzigingen

Enkele onderdelen van de wet Werk en Zekerheid22 worden naar aanleiding van de begrotingsafspraken 2014 versneld ingevoerd. Dit brengt in 2015 de volgende belangrijke wijzigingen op dit beleidsterrein met zich mee:

  • Inkomensverrekening in de WW. Per 1 juli 2015 zal onder meer in de WW over worden gestapt van urenverrekening op inkomensverrekening. Dit betekent dat werken vanuit de WW-uitkering altijd loont.

  • Aanpassing passende arbeid. Eveneens vanaf 1 juli 2015 zal alle maatschappelijk geaccepteerde arbeid na 6 maanden WW-uitkering als passend gaan gelden. Daarnaast is bij de begrotingsafspraken 2014 opgenomen dat de handhaving op het besluit passende arbeid vanaf 1 januari 2015 wordt geïntensiveerd.

Om van-werk-naar-werk te bevorderen introduceert het kabinet in 2015 binnen de sectorplannen de brug-WW. Dit vergemakkelijkt baanwisselingen waarbij sprake is van substantiële omscholing in de richting van groeiberoepen en -sectoren. Deze extra ondersteuning vanuit de WW drukt de kosten voor de betrokken werkgever. De invulling vindt plaats in overleg met sociale partners.

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 5.1 Begrotingsuitgaven en ontvangsten artikel 5 (x € 1.000)

artikelonderdeel

2013

2014

2015

2016

2017

2018

2019

Verplichtingen

15.705

26.796

41.859

45.301

48.396

57.297

67.130

Uitgaven

15.705

26.796

41.859

45.301

48.396

57.297

67.130

waarvan juridisch verplicht (%)

   

70%

       
               

Inkomensoverdrachten

15.205

21.296

26.359

29.801

43.396

57.297

67.130

IOW

14.959

21.146

26.209

29.651

43.246

57.147

66.980

Cessantiawet (Caribisch Nederland)

46

150

150

150

150

150

150

Compensatieregeling musici en artiesten

200

0

0

0

0

0

0

               

Subsidies

500

5.500

15.500

15.500

5.000

0

0

               

Ontvangsten

0

627

0

0

0

0

0

Budgetflexibiliteit

Inkomensoverdrachten:

De inkomensoverdrachten zijn gebaseerd op wet- en regelgeving en derhalve voor 100% juridisch verplicht. Het betreft uitkeringslasten IOW en uitkeringslasten Cessantiawet Caribisch Nederland.

Subsidies:

De subsidies zijn voor 20% juridisch verplicht. De overige 80% zijn bestuurlijk gebonden door het sociaal akkoord dat het kabinet met de sociale partners heeft gesloten.

Tabel 5.2 Premiegefinancierde uitgaven en ontvangsten artikel 5 (x € 1.000)

artikelonderdeel

2013

2014

2015

2016

2017

2018

2019

Uitgaven

6.811.000

7.406.370

7.639.973

7.548.735

7.547.557

7.541.791

7.241.983

               

Inkomensoverdrachten

6.811.000

7.406.370

7.495.036

7.321.433

7.242.252

7.159.532

6.801.605

WW

6.811.000

7.406.370

7.495.036

7.321.433

7.242.252

7.159.532

6.801.605

               

Nominaal

0

0

144.937

227.302

305.305

382.259

440.378

               

Ontvangsten

353.000

397.000

428.428

433.321

437.946

442.619

447.342

UFO

353.000

397.000

420.085

420.085

420.085

420.085

420.085

Nominaal

0

0

8.343

13.236

17.861

22.534

27.257

A. Inkomensoverdrachten

Toelichting financiële instrumenten

A1. Wet inkomensvoorziening oudere werklozen (IOW)

De IOW geeft werklozen die bij aanvang van de WW-uitkering 60 jaar of ouder zijn, na afloop van hun WW-uitkering recht op een vervolguitkering. Ook gedeeltelijk arbeidsongeschikte ouderen kunnen na hun loongerelateerde WGA-uitkering recht hebben op IOW. De IOW is een tijdelijke regeling die met ingang van 1 december 2009 in werking is getreden. De IOW wordt uitgevoerd door het UWV.

Wie komt ervoor in aanmerking?

  • Werklozen die bij aanvang van de WW-uitkering 60 jaar of ouder zijn en die recht hebben op meer dan drie maanden WW-uitkering, komen bij beëindiging van hun WW-uitkering wegens het bereiken van de maximale duur in aanmerking voor een IOW-uitkering. De regeling is toegankelijk voor oudere werklozen die werkloos zijn geworden vanaf 1 oktober 2006. In het sociaal akkoord is afgesproken om de IOW te verlengen. In de wet Werk en Zekerheid is daartoe opgenomen dat oudere werklozen in aanmerking komen voor een IOW-uitkering als zij voor 1 januari 2020 werkloos zijn geworden. Daarna wordt de IOW geëvalueerd.

  • Gedeeltelijk arbeidsongeschikte ouderen hebben na hun loongerelateerde WGA-uitkering recht op IOW als de loongerelateerde WGA is toegekend op of na het bereiken van de leeftijd van 60 jaar. De regeling is toegankelijk als het recht op de loongerelateerde WGA-uitkering op of na 31 december 2007 is ontstaan. Ook voor deze groep is de toegang tot de IOW verlengd.

Hoe hoog is de IOW-uitkering?

Deze uitkering is maximaal 70% van het wettelijk minimumloon. Dit is op 1 juli 2014 € 1.046,64 bruto per maand. De uitkering kan lager zijn dan 70% van het wettelijk minimumloon als:

  • de WW- of loongerelateerde WGA-uitkering, in de kalendermaand voor het einde van deze uitkering, lager was dan 70% van het minimumloon;

  • de betrokkene tijdens de IOW-uitkering andere inkomsten heeft, bijvoorbeeld loon of een andere uitkering.

Budgettaire ontwikkelingen

De uitgaven aan de IOW nemen vanaf 2014 toe vanwege de eerder genoemde verlenging van deze voorziening. Verder stijgen de uitgaven in 2015 vanwege de stijging van de AOW-leeftijd en de stijging van de WW-uitstroom van 60-plussers bij het bereiken van de maximale WW-duur.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 5.3 Kerncijfers IOW1
 

Realisatie

2013

Raming

2014

Raming

2015

Volume IOW (x 1.000 uitkeringsjaren)

1,3

2,0

2,5

X Noot
1

UWV, jaarverslag.

A2. Cessantiawet (Caribisch Nederland)

Werknemers in Caribisch Nederland ontvangen bij beëindiging van de dienstbetrekking anders dan door de schuld van de werknemer op grond van de Cessantiawet een eenmalige uitkering, te betalen door de werkgever. Als de werkgever wegens faillissement of surseance van betaling niet in staat is om de uitkering (tijdig) te betalen, neemt de overheid deze verplichting over.

Budgettaire ontwikkelingen

Er wordt een in de tijd constant uitgavenpatroon verondersteld.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 5.4 Kerncijfers Cessantiawet (Caribisch Nederland)1
 

Realisatie

2013

Raming

2014

Raming

2015

Volume Cessantiawet (x 1.000 personen, toegekende uitkeringen)

<0,1

<0,1

<0,1

X Noot
1

SZW unit RCN.

A3. Werkloosheidswet (WW)

De WW verzekert werknemers tegen de financiële gevolgen van werkloosheid. Het verlies aan inkomen kan voor een bepaalde periode gedeeltelijk opgevangen worden met een uitkering. De WW-uitkering duurt minimaal 3 maanden en maximaal 38 maanden, afhankelijk van het aantal jaren dat iemand heeft gewerkt voordat hij werkloos werd. Iemand die tien jaar heeft gewerkt heeft bijvoorbeeld maximaal 10 maanden recht op een WW-uitkering. De wet Werk en Zekerheid bevat maatregelen die de maximale duur van het recht op WW-uitkering raken, zoals de geleidelijke duurverkorting en de aanpassing van de opbouw van WW-rechten. Deze maatregelen treden echter pas per 1 januari 2016 in werking. De WW wordt uitgevoerd door het UWV.

Wie komt ervoor in aanmerking?

Om voor een WW-uitkering in aanmerking te komen moet iemand in ieder geval:

  • de AOW-leeftijd nog niet hebben bereikt en verzekerd zijn voor de WW;

  • minimaal vijf arbeidsuren per week kwijtraken (of voor wie minder dan tien uur per week werkte, minimaal de helft van de arbeidsuren);

  • geen recht meer hebben op loon over die verloren arbeidsuren;

  • beschikbaar zijn om te gaan werken;

  • voldoen aan de wekeneis: in de 36 weken voor de eerste werkloosheidsdag in minimaal 26 weken in loondienst hebben gewerkt;

  • geen ZW-uitkering, WAO-uitkering bij volledige arbeidsongeschiktheid of IVA-uitkering ontvangen;

  • geen WGA-uitkering ontvangen (tenzij men naast de WGA-uitkering werkte, en die baan is kwijtgeraakt);

  • zich tijdig registreren als werkzoekende bij UWV WERKbedrijf;

  • niet verwijtbaar werkloos zijn. Verwijtbaar werkloos is iemand die zelf ontslag heeft genomen of om een dringende reden is ontslagen. In dat geval krijgt de werknemer geen uitkering of een korting op de uitkering.

Hoe hoog is de WW-uitkering?

De eerste twee maanden krijgt men 75% van het laatstverdiende loon, daarna 70%. De hoogte is gemaximeerd, waardoor de 75%-uitkering per 1 juli 2014 maximaal € 3.234,44 bruto per maand bedraagt en de 70%-uitkering maximaal € 3.018,81.

Budgettaire ontwikkelingen

Na een lichte stijging in 2014 zal de werkloosheid in 2015 naar verwachting dalen. Dit leidt tot een afname van het WW-volume, hoewel het effect in 2015 nog gering zal zijn. Het volume-effect wordt naar verwachting gecompenseerd door een eenmalige stijging in de gemiddelde jaaruitkering, waardoor de uitkeringslasten per saldo toenemen ten opzichte van het jaar ervoor. De effecten van de wet Werk en Zekerheid groeien vanaf 2016 geleidelijk in. Zoals bij de beleidswijzigingen toegelicht is invoering op enkele onderdelen versneld. Dit heeft in 2015 naar verwachting al een licht neerwaarts effect op de uitkeringslasten.

Beleidsrelevante kerncijfers

Het WW-volume in tabel 5.5 wordt weergegeven in uitkeringsjaren. Dit is het gemiddeld aantal WW-uitkeringen gedurende het kalenderjaar omgerekend naar voltijdsequivalenten. Daarnaast bevat tabel 5.5 ook het aantal lopende WW-uitkeringen per 31 december. De ontwikkeling van deze ultimostand kan via de onderste twee indicatoren in de tabel worden verklaard uit de totale WW-instroom en de WW-uitstroom gedurende het kalenderjaar.

Tabel 5.5 Kerncijfers WW1
 

Realisatie

2013

Raming

2014

Raming

2015

Volume WW (x 1.000 uitkeringsjaren)

335

373

371

Aantal lopende WW-uitkeringen (x 1.000, ultimo)

438

446

440

Aantal nieuwe WW-uitkeringen (x 1.000)

613

615

614

Aantal beëindigde WW-uitkeringen (x 1.000)

516

607

620

X Noot
1

UWV, jaarverslag.

Handhaving

Het aantal geconstateerde overtredingen met financiële benadeling is in 2013 ten opzichte van 2012 toegenomen. Het totale benadelingbedrag is in sterkere mate gestegen. In 2013 zijn meer overtredingen afgedaan met gemiddeld een hoger schadebedrag per overtreding.

De incassoratio is 33%. Dat wil zeggen dat van de in 2013 ontstane fraudevorderingen op WW-gerechtigden vanwege opgelegde boeten en benadelingsbedragen, in hetzelfde jaar 33% is geïncasseerd.

Tabel 5.6 Kerncijfers WW (fraude en handhaving)
 

Realisatie

2011

Realisatie

2012

Realisatie

2013

Preventie1

     

Gepercipieerde detectiekans (%)

782

Kennis van de verplichtingen (%)

933

982

Opsporing3

     

Aantal geconstateerde overtredingen met financiële benadeling (x 1.000)

30

29

31

Totaal benadelingbedrag (x € 1 mln)

45

35

42

Terugvordering4

     

Incassoratio (%)

33

X Noot
1

Cijfers voor 2013 zijn niet beschikbaar. Voor 2014 en verder komen deze cijfers wel beschikbaar.

X Noot
2

Ipsos Synovate, onderzoek kennis verplichtingen en pakkans; negen wetten onder de loep.

X Noot
3

UWV, jaarverslag.

X Noot
4

UWV administratie.

B. Subsidies

Het kabinet heeft in 2013 middelen beschikbaar gesteld aan UWV voor de aanpak van de werkloosheid onder ouderen op basis van het Actieplan 55-plus werkt. Het plan bevat als maatregelen het organiseren van netwerkbijeenkomsten en inspiratiedagen voor werkloze ouderen. Voorts is een subsidieregeling in het leven geroepen waarmee 55-plussers via de werkgever of op eigen aanvraag scholing(svouchers) kunnen krijgen of die intermediairs een plaatsingsfee toekent wanneer zij een oudere werkzoekende duurzaam (minimaal 3, 6 of 12 maanden) aan een baan helpen. De doelgroep voor deze aanpak en de bijbehorende subsidieregeling is in 2014 uitgebreid naar 50-plussers23. Gedurende de jaren 2013–2017 is € 42 miljoen beschikbaar voor de subsidieregeling. In totaal is in deze periode voor het Actieplan € 101 miljoen beschikbaar, inclusief uitvoeringskosten.

C. Ontvangsten

Begrotingsgefinancierd: in 2014 zijn restituties ontvangen betreffende verrekeningen inzake in 2013 betaalde rijksvergoedingen voor het Actieplan 55-plus werkt en de compensatieregeling musici en artiesten. Premiegefinancierd: de overheid is eigenrisicodrager voor de WW. Het UWV verhaalt daarvoor de WW-uitkeringen op de betrokken overheidswerkgever. Deze lasten staan als ontvangsten op dit artikel van de begroting. De ontvangsten Ufo stijgen naar verwachting ten opzichte van 2014 met € 23 miljoen als gevolg van taakstellingen bij de overheid.

6. Ziekte en zwangerschap

Artikel

Algemene doelstelling

De overheid beschermt werknemers tegen de financiële gevolgen van ziekte en zwangerschap.

De overheid vindt dat mensen die ziek worden en waarbij de loonbetalingsverplichting bij ziekte voor de werkgever niet van toepassing is, ook verzekerd moeten zijn van een tijdelijk loonvervangend inkomen. Zij kunnen het verlies aan inkomen daarom voor een periode van twee jaar, gelijk aan de periode van de loonbetalingsverplichting, opvangen met een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW). Door middel van verzuimbegeleiding en re-integratie stimuleert de overheid deze werknemers om zo snel mogelijk weer aan het werk te gaan.

Ook tijdens de periode van zwangerschaps- en bevallingsverlof voorziet de overheid in een tijdelijk loonvervangend inkomen. Op grond van de Wet arbeid en zorg (WAZO) komen zwangere werkneemsters en zelfstandigen in aanmerking voor een uitkering.

Mensen die lijden aan de ziekte maligne mesothelioom of asbestose door blootstelling aan asbest, kunnen van de overheid een tegemoetkoming of een voorschot op een schadevergoeding ontvangen op grond van de Regeling tegemoetkoming asbestslachtoffers (TAS).

Werknemers in Caribisch Nederland die door ziekte of zwangerschap met loonderving geconfronteerd worden, ontvangen een uitkering op grond van de Ziekteverzekering (ZV).

Rol en verantwoordelijkheid

De Minister financiert de inkomensondersteuning met begrotingsgefinancierde uitkeringsregelingen. Bij de premiegefinancierde uitkeringsregelingen regisseert de Minister. Hij is in deze rollen verantwoordelijk voor:

  • De vormgeving, het onderhoud en de werking van het stelsel van wet- en regelgeving;

  • De vaststelling van het niveau van de uitkeringen van de onderscheiden regelingen;

  • De sturing van en het toezicht op de rechtmatige, doeltreffende en doelmatige uitvoering door het UWV en de SVB;

  • De organisatie van de eigen uitvoering binnen het verband van de Rijksdienst Caribisch Nederland (RCN).

Beleidswijzigingen

Belangrijke wijzigingen op dit beleidsterrein zijn:

  • Het kabinet heeft aangekondigd een regeling te treffen voor overdracht van bevallingsverlof en -uitkering aan de partner ingeval van sterfte van de moeder tijdens de periode van het bevallingsverlof. Voor zelfstandigen wordt een vergelijkbare regeling getroffen.

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 6.1 Begrotingsuitgaven en ontvangsten artikel 6 (x € 1.000)

artikelonderdeel

2013

2014

2015

2016

2017

2018

2019

Verplichtingen

6.171

7.246

6.743

6.830

6.920

7.054

7.192

Uitgaven

6.171

7.246

6.743

6.830

6.920

7.054

7.192

waarvan juridisch verplicht (%)

   

100%

       
               

Inkomensoverdrachten

6.171

7.246

6.743

6.830

6.920

7.054

7.192

TAS

3.700

4.800

4.225

4.225

4.225

4.225

4.225

Ziekteverzekering (Caribisch Nederland)

2.471

2.446

2.518

2.605

2.695

2.829

2.967

               

Ontvangsten

301

836

0

0

0

0

0

Budgetflexibiliteit

Inkomensoverdrachten:

De inkomensoverdrachten zijn gebaseerd op wet- en regelgeving en derhalve voor 100% juridisch verplicht. Het betreft uitkeringslasten TAS en uitkeringslasten ziekteverzekering Caribisch Nederland.

Tabel 6.2 Premiegefinancierde uitgaven en ontvangsten artikel 6 (x € 1.000)
 

2013

2014

2015

2016

2017

2018

2019

Uitgaven

2.701.333

2.685.218

2.647.413

2.671.947

2.696.820

2.729.171

2.756.938

               

Inkomensoverdrachten

2.701.333

2.685.218

2.595.946

2.590.438

2.586.962

2.590.376

2.589.123

ZW

1.570.000

1.516.416

1.416.373

1.405.733

1.397.124

1.395.406

1.394.153

ZW eigen-risicodragers

42.562

54.307

0

0

0

0

0

WAZO

1.088.771

1.114.495

1.179.573

1.184.705

1.189.838

1.194.970

1.194.970

               

Nominaal

0

0

51.467

81.509

109.858

138.795

167.815

               

Ontvangsten

0

0

0

0

0

0

0

A. Inkomensoverdrachten

Toelichting financiële instrumenten

A1. Tegemoetkoming asbestslachtoffers (TAS)

Mensen die lijden aan de ziekte maligne mesothelioom of asbestose als gevolg van blootstelling aan asbest kunnen een tegemoetkoming ontvangen op grond van de TAS. Indien zij de ziekte maligne mesothelioom of asbestose hebben gekregen door te werken met asbest (in dienst van een werkgever) of maligne mesothelioom hebben opgelopen via werkkleding van een huisgenoot, dan is de (voormalige) werkgever hiervoor aansprakelijk en kunnen zij een schadevergoeding bij de werkgever eisen. Dit kan echter lang duren. Tegelijkertijd is de levensverwachting van mensen met de ziekte maligne mesothelioom meestal erg kort. De TAS heeft tot doel asbestslachtoffers bij leven maatschappelijke erkenning te bieden in de vorm van een tegemoetkoming. Deze wordt vaak uitgekeerd in de vorm van een voorschot. Als de (voormalige) werkgever later alsnog een schadevergoeding betaalt wordt de tegemoetkoming hiermee verrekend. De TAS wordt uitgevoerd door de SVB.

Wie komt ervoor in aanmerking?

Mensen die ziek zijn geworden door het werken met asbest, krijgen een voorschot als:

  • bij hen maligne mesothelioom of asbestose is vastgesteld;

  • zij, of in het geval van maligne mesothelioom, een huisgenoot in loondienst bij een werkgever in Nederland werkten;

  • zij, of in het geval van maligne mesothelioom, een huisgenoot op het werk zijn blootgesteld aan asbest;

  • zij nog geen schadevergoeding hebben gekregen of een schadevergoeding hebben ontvangen die lager is dan € 19.201.

Hoe hoog is de TAS?

Zowel het voorschot als de tegemoetkoming is in 2014 € 19.201. Dit is een eenmalige uitkering. De hoogte van de TAS volgt de ontwikkeling van het wettelijk minimumloon.

Budgettaire ontwikkelingen

Vanwege de uitbreiding van de TAS met asbestose nemen de uitkeringslasten toe. Er worden enkele tientallen extra aanvragen per jaar verwacht. In het eerste jaar van de aangepaste regeling, 2014, wordt een piek van het aantal aanvragen verwacht. Dit komt doordat al eerder met asbestose gediagnosticeerde werknemers ook een TAS-aanvraag kunnen doen. Asbestose is namelijk niet per definitie op korte termijn dodelijk zoals dit bij maligne mesothelioom wel het geval is.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 6.3 Kerncijfers TAS1
 

Realisatie

2013

Raming

2014

Raming

2015

Aantal toekenningen voorschot TAS (x 1.000 uitkeringen)

0,3

0,5

0,4

• toekenning i.v.m. maligne mesothelioom

0,3

0,4

0,4

• toekenning i.v.m. asbesthose

0,1

0,1

Aantal terugontvangen voorschotten TAS (x 1.000 uitkeringen)

0,2

0,2

0,2

Aantal toekenningen maligne mesothelioom bij leven ten opzichte van totaal aantal toekenningen maligne mesothelioom (%)

84

84

84

X Noot
1

SVB, jaarverslag.

A2. Ziekteverzekering (ZV) (Caribisch Nederland)

Werknemers in Caribisch Nederland die door ziekte of zwangerschap met loonderving geconfronteerd worden, ontvangen een uitkering (ziekengeld) op grond van de Ziekteverzekering. De uitkering is gerelateerd aan het loon van de werknemer.

Budgettaire ontwikkelingen

De uitgavenontwikkeling van de ZV wordt verklaard door verhoging van de AOV-gerechtigde leeftijd (zie ook beleidsartikel 8). Hierdoor lopen de uitkeringen van de ZV langer door.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 6.4 Kerncijfers Ziekteverzekering (Caribisch Nederland)1
 

Realisatie

2013

Raming

2014

Raming

2015

Volume Ziekteverzekering (x 1.000 uitkeringen, ultimo)

0,3

0,3

0,3

X Noot
1

SZW unit RCN.

A3. Ziektewet (ZW)

De ZW geeft zieke werknemers het recht op een uitkering, als zij geen werkgever meer hebben die in geval van ziekte loon moet doorbetalen. De ZW geldt ook voor een beperkte groep werknemers die wel in dienst is van een werkgever, namelijk werknemers die tijdelijk ongeschikt zijn voor het verrichten van hun werk (wegens arbeidsongeschiktheid als gevolg van zwangerschap en orgaandonatie) en werknemers met een zogenaamde no-riskpolis. De ZW bevat minimumnormen voor re-integratie. De ZW wordt uitgevoerd door het UWV of door werkgevers zelf wanneer zij ervoor gekozen hebben om eigenrisicodrager te zijn voor de ZW-uitkeringslasten die zij veroorzaken.

Wie komt ervoor in aanmerking?

In aanmerking voor een ziektewetuitkering komen:

  • Uitzendkrachten (zonder vast contract met het uitzendbureau);

  • Oproepkrachten (afhankelijk van het soort oproepcontract);

  • Personen met een arbeidscontract dat afloopt tijdens de ziekte;

  • Personen die een WW-uitkering ontvangen en langer dan dertien weken ziek zijn;

  • Vrouwen die ziek worden als gevolg van zwangerschap of bevalling. Wanneer vrouwen in loondienst werken hebben zij tijdens hun zwangerschapsverlof recht op een uitkering op grond van de Wet arbeid en zorg. Als deze vrouwen door de zwangerschap vóór of na de bevalling ziek worden, ontvangen zij een ZW-uitkering;

  • Orgaandonoren die door hun donatie tijdelijk niet kunnen werken;

  • Personen die gedeeltelijk arbeidsongeschikt zijn en die binnen vijf jaar nadat ze in dienst zijn gekomen van een werkgever ziek worden. De werkgever hoeft dan niet het loon door te betalen, maar de betreffende persoon ontvangt een ZW-uitkering (no-riskpolis).

Ondernemers en directeuren-grootaandeelhouders kunnen alleen een beroep doen op de ZW als zij hiervoor een vrijwillige verzekering hebben.

Hoe hoog is de ZW-uitkering?

De ZW-uitkering bedraagt meestal 70% van het loon dat de betrokkene gemiddeld per dag verdiende in het jaar voordat hij ziek werd. De hoogte van het dagloon is per 1 juli 2014 gemaximeerd op € 198,28 bruto per dag. Hierdoor bedraagt de uitkering maximaal € 3.018,81 bruto per maand. De uitkering duurt maximaal twee jaar.

Er zijn enkele uitzonderingen. Orgaandonoren en werkneemsters die arbeidsongeschikt zijn als gevolg van de zwangerschap of bevalling hebben recht op een ZW-uitkering van 100% van het dagloon, wat neerkomt op een uitkering van maximaal € 4.312,59 bruto per maand. Op verzoek van de werkgever kan het UWV de ZW-uitkering van personen die onder de no-riskpolis vallen het eerste jaar op 100% van het dagloon vaststellen.

Budgettaire ontwikkelingen

De ZW-uitkeringslasten van de bij het UWV-verzekerde populatie nemen in 2015 af vanwege een daling van het uitkeringsvolume bij uitzendkrachten en personen met een contract dat afloopt tijdens ziekte. Deze daling komt door een stijging van het aantal eigenrisicodragers onder werkgevers van deze vangnetgroepen. Daarnaast dalen de ZW-uitkeringslasten als gevolg van maatregelen uit de Wet beperking ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid vangnetters, zoals de keuring op algemeen geaccepteerde arbeid na afloop van het eerste ziektejaar.

De ZW-uitkeringslasten van eigenrisicodragers worden per 2015 niet meer in de SZW-begroting opgenomen en zijn daarom per 2015 op nul gesteld. De uitvoering van de Ziektewet, zowel het betalen van de uitkering als de beheersing van de ziektelasten, ligt bij eigenrisicodragers grotendeels in handen van de werkgevers. Het UWV heeft hierin een beperkte rol. Dit betekent ook dat over deze groep geen gegevens uit een centrale administratie van ziektewetlasten beschikbaar zijn. Voorheen werd voor de ziektewetlasten eigenrisicodragers daarom een schatting gemaakt. Deze is echter nu met te veel onzekerheid omgeven, omdat het aantal werkgevers dat voor het eigenrisicodragerschap kiest steeds groter wordt.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 6.5 Kerncijfers ZW1
 

Realisatie

2013

Raming

2014

Raming

2015

Volume ZW (gemiddeld, x 1.000 uitkeringen)2

96

90

84

Instroom ZW (x 1.000 uitkeringen)

211

nvt

nvt

Uitstroom ZW (x 1.000 uitkeringen)

269

nvt

nvt

X Noot
1

UWV, jaarverslag.

X Noot
2

Dit betreft alleen de ZW-gerechtigden. Zie voor het percentage ziekteverzuim in Nederland tabel 1.2.

nvt: in- en uitstroom worden niet geraamd.

Handhaving

Het aantal geconstateerde overtredingen met financiële benadeling is gelijk gebleven. Het totale benadelingsbedrag is gestegen. In 2013 zijn er meer overtredingen afgedaan met een relatief hoog schadebedrag per overtreding.

De incassoratio is 29%. Dat wil zeggen dat van de in 2013 ontstane fraudevorderingen op ZW-gerechtigden vanwege opgelegde boeten en benadelingsbedragen, in hetzelfde jaar 29% is geïncasseerd.

Tabel 6.6 Kerncijfers ZW (fraude en handhaving)
 

Realisatie

2011

Realisatie

2012

Realisatie

2013

Preventie1

     

Gepercipieerde detectiekans (%)

Kennis van de verplichtingen (%)

Opsporing2

     

Aantal geconstateerde overtredingen met financiële benadeling (x 1.000)

2,4

1,6

1,6

Totaal benadelingbedrag (x € 1 mln)

3,3

2,4

4,0

Terugvordering3

     

Incassoratio (%)

29

X Noot
1

De preventiecijfers van de ZW zijn niet eerder gemeten. Voor 2014 en verder komen deze cijfers wel beschikbaar.

X Noot
2

UWV, jaarverslag.

X Noot
3

UWV administratie.

A4. Wet arbeid en zorg (WAZO)

De WAZO bundelt een aantal wettelijke verlofvormen, zoals het zwangerschaps- en bevallingsverlof, kraamverlof, adoptie- en pleegzorgverlof, ouderschapsverlof en kort- en langdurend zorgverlof. Soms bestaat er recht op (gedeeltelijke) loondoorbetaling of op een uitkering (zwangerschaps- en bevallingsuitkering en adoptie- en pleegzorguitkering). De WAZO wordt uitgevoerd door het UWV.

Wie komt ervoor in aanmerking?

In aanmerking voor een zwangerschaps- en bevallingsuitkering komen:

  • Vrouwelijke werknemers;

  • Andere vrouwelijke verzekerden voor de ZW (o.a. thuiswerksters en vrouwen die een ZW-, WW- of loongerelateerde WGA-uitkering ontvangen);

  • Vrouwelijke vrijwillig verzekerden voor de ZW;

  • Vrouwen van wie de vermoedelijke bevallingsdatum binnen 10 weken na het einde van de verplichte ZW-verzekering ligt, evenals vrouwen die later uitgerekend zijn maar die toch binnen 10 weken na het einde van de verplichte verzekering bevallen.

Er is een afzonderlijke uitkeringsregeling voor zwangere zelfstandigen, de regeling Zelfstandig en Zwanger (ZEZ). Vrouwelijke zelfstandigen, directeuren-grootaandeelhouders, meewerkende echtgenoten en beroepsbeoefenaars op arbeidsovereenkomst (hulpen in de huishouding voor minder dan vier dagen per week) hebben gedurende ten minste 16 weken recht op een uitkering. Zie ook beleidsartikel 12.

Hoe hoog is de WAZO?

De zwangerschaps- en bevallingsuitkering en de adoptie- en pleegzorguitkering bedraagt 100% van het laatstverdiende loon, tot een maximum van 100% van het maximumdagloon. Dit is per 1 juli 2014 gelijk aan € 4.312,59 bruto per maand. De hoogte van de uitkering voor zelfstandigen is maximaal het wettelijk minimumloon (€ 1.495,20 bruto per maand).

Budgettaire ontwikkelingen

De uitkeringslasten voor de WAZO laten een stijging zien. De stijging hangt samen met de CBS-prognose dat het aantal geboorten de komende jaren toeneemt.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 6.7 Kerncijfers WAZO1
 

Realisatie

2013

Raming

2014

Raming

2015

Totaal aantal toekenningen zwangerschap- en bevallingsverlofuitkering (x 1.000)

142

139

143

Aantal toekenningen werknemers (x 1.000)

133

130

134

Aantal toekenningen zelfstandigen (x 1.000)

8,8

9,1

9,1

X Noot
1

UWV, jaarverslag.

7. Kinderopvang

Artikel

Algemene doelstelling

De overheid biedt financiële ondersteuning aan werkende ouders voor kinderopvang en bevordert de kwaliteit van kinderopvang.

De overheid hecht aan goede en financieel toegankelijke kinderopvang, zodat ouders arbeid en zorg kunnen combineren en kinderen goed toegerust zijn op het primair onderwijs. Voor de bevordering van de arbeidsparticipatie is het belangrijk dat ouders van jonge kinderen actief blijven op de arbeidsmarkt. Bovendien zorgt goede kinderopvang er ook voor dat kinderen worden gestimuleerd in hun ontwikkeling.

Om de kwaliteit van kinderopvang te bevorderen heeft de overheid in de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (Wko) vastgesteld aan welke eisen de kinderopvangvoorzieningen moeten voldoen. De GGD houdt hier toezicht op. Daarnaast steunt de Minister via subsidies projecten ter verbetering van de kwaliteit van kinderopvang. Dit om ervoor te zorgen dat ouders hun kind naar een kinderopvangvoorziening kunnen sturen die van goede kwaliteit is. De kinderopvangondernemers zijn verantwoordelijk voor het goed functioneren van de kinderopvang. Gastouderbureaus en gastouders zijn verantwoordelijk voor de kwaliteit van gastouderopvang. Ouders hebben een eigen verantwoordelijkheid bij de keuze voor een kinderopvangvoorziening en kunnen hun invloed onder andere via de oudercommissies uitoefenen.

Rol en verantwoordelijkheid

De Minister regisseert met wet- en regelgeving het stelsel, financiert met de kinderopvangtoeslag (KOT) het gebruik van kinderopvang en stimuleert met subsidies de bevordering van de kwaliteit van kinderopvang. Hij is in deze rollen verantwoordelijk voor:

  • De vormgeving, het onderhoud en de werking van het stelsel van wet- en regelgeving;

  • Het vaststellen van de hoogte van de kinderopvangtoeslag en de voorwaarden waaronder deze wordt toegekend;

  • Het ter beschikking stellen van middelen aan gemeenten via het Gemeentefonds ter financiering van toezicht en handhaving op de kinderopvang en het peuterspeelzaalwerk;

  • Het borgen van de kwaliteit van toezicht en handhaving;

  • Het bevorderen van de kwaliteit van de kinderopvang en het peuterspeelzaalwerk.

De Minister van Financiën is verantwoordelijk voor de sturing en het toezicht op de rechtmatige, doeltreffende en doelmatige uitvoering van de KOT door de Belastingdienst.

Beleidswijzigingen

Belangrijke wijzigingen op dit beleidsterrein zijn:

  • De harmonisatie van kwaliteitseisen in kinderopvang en peuterspeelzalen. Het kabinet wil dat kinderopvang en peuterspeelzalen gelijkgeschakeld worden. In het kader hiervan worden de verschillen in kwaliteitseisen in 2015 al op een aantal punten weggenomen. Per 1 januari 2015 geldt voor horizontale peutergroepen met tweejarigen, in zowel kinderopvang als peuterspeelzaal, een ratio van 1 beroepskracht op 8 kinderen. Per 1 juli 2015 wordt het vierogenprincipe ook van toepassing op peuterspeelzaalwerk en tevens moeten beide voorzieningen vanaf 1 juli 2015 in het pedagogisch beleidsplan ondermeer aandacht besteden aan de wijze waarop ontwikkelingsgericht wordt gewerkt met kinderen. In de kinderopvang is dat nu nog niet verplicht. De overige verschillen tussen de bestaande kwaliteitskaders worden weggenomen bij de totale herijking van de kwaliteitskaders in 2017. Dit betekent dat vanaf 2017 één nieuw kwaliteitskader zal gelden voor kinderopvang en peuterspeelzaalwerk 24.

  • In 2015 en 2016 wordt tijdelijk de werkloosheidstermijn in de kinderopvangtoeslag verlengd van drie naar zes maanden. Dit betekent dat ouders gedurende de eerste zes maanden van werkloosheid nog recht hebben op kinderopvangtoeslag. Dit biedt ouders langer de mogelijkheid om gebruik te maken van kinderopvang tijdens het zoeken naar een nieuwe baan en draagt bij aan de stabiliteit in de kinderopvangsector.

Voor 2015 is de beleidsdoorlichting en wetsevaluatie Kinderopvang toegezegd aan de Tweede Kamer. De verwachting is dat deze in de tweede helft van 2015 aan de Tweede Kamer wordt aangeboden.

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 7.1 Begrotingsuitgaven en ontvangsten artikel 7 (x € 1.000)

artikelonderdeel

2013

2014

2015

2016

2017

2018

2019

Verplichtingen

2.327.501

2.313.286

2.408.446

2.445.825

2.499.102

2.566.716

2.635.254

Uitgaven

2.331.576

2.310.286

2.408.446

2.445.825

2.499.102

2.566.716

2.635.254

waarvan juridisch verplicht (%)

   

100%

       
               

Inkomensoverdrachten

2.321.822

2.294.754

2.386.182

2.431.790

2.480.767

2.552.681

2.620.419

Kinderopvangtoeslag

2.321.822

2.294.754

2.386.182

2.431.790

2.480.767

2.552.681

2.620.419

               

Subsidies

1.864

4.894

10.578

6.826

11.859

7.559

7.559

Kinderopvang

1.864

4.894

10.578

6.826

11.859

7.559

7.559

               

Opdrachten

7.890

5.196

3.477

721

2.467

2.467

7.276

               

Bijdrage aan agentschappen

0

5.442

8.209

6.488

4.009

4.009

0

DUO

0

5.442

5.950

5.950

3.650

3.650

0

Inspectie van het onderwijs

0

0

359

359

359

359

0

Centraal informatiepunt beroepen gezondheidszorg

0

0

1.900

179

0

0

0

               

Ontvangsten

1.486.635

1.541.844

1.408.866

1.419.568

1.393.933

1.399.137

1.406.458

Ontvangsten algemeen

415.375

454.000

317.153

327.855

302.220

307.424

314.745

Werkgeversbijdrage kinderopvang

1.071.260

1.087.844

1.091.713

1.091.713

1.091.713

1.091.713

1.091.713

Budgetflexibiliteit

Inkomensoverdrachten:

De inkomensoverdrachten zijn gebaseerd op wet- en regelgeving en derhalve voor 100% juridisch verplicht. Het betreft uitkeringslasten kinderopvangtoeslag.

Subsidies:

De subsidies zijn voor 19% juridisch verplicht. Het gaat daarbij hoofdzakelijk om subsidies gericht op toezicht en handhaving en de bevordering van de kwaliteit van kinderopvang.

Opdrachten:

De opdrachten zijn voor 33% juridisch verplicht. De juridisch verplichte uitgaven betreffen onder andere kosten voor onderzoek, gegevenslevering en projecten.

Bijdrage aan agentschappen:

De bijdrage aan agentschappen is gebaseerd op wet- en regelgeving en derhalve voor 100% juridisch verplicht. Het gaat daarbij hoofdzakelijk om het beheer en de ontwikkeling van registers, de uitvoering van subsidieopdrachten en het toerusten van vertrouwensinspecteurs.

A. Inkomensoverdrachten

Toelichting financiële instrumenten

Kinderopvangtoeslag (KOT)

Ouders die betaalde arbeid verrichten en ouders die tot een doelgroep behoren zoals omschreven in de Wko, ontvangen een inkomensafhankelijke bijdrage in de kosten van kinderopvang: de kinderopvangtoeslag. Hierbij geldt wel de voorwaarde dat zij hun kinderen naar een kinderopvanginstelling of gastouder brengen die voldoet aan de eisen van de Wko en derhalve geregistreerd is in het Landelijk Register Kinderopvang en Peuterspeelzalen (LRKP). De KOT wordt uitgevoerd door Belastingdienst/Toeslagen. DUO is verantwoordelijk voor de uitvoering van de KOT in het buitenland.

Wie komt ervoor in aanmerking?

  • Ouders die arbeid en zorg voor kinderen combineren en beide werken (werknemers en zelfstandigen);

  • Alleenstaande ouders die arbeid en zorg voor kinderen combineren (werknemers en zelfstandigen);

  • Doelgroepouders, bijvoorbeeld ouders die studeren of deelnemen aan een traject om weer aan het werk te komen.

Hoe hoog is de kinderopvangtoeslag?

De hoogte van de kinderopvangtoeslag is van een aantal aspecten afhankelijk:

  • Hoogte van het verzamelinkomen;

  • Hoogte van de werkelijk betaalde uurprijs;

  • Het kind waar de opvang betrekking op heeft: voor het eerste kind geldt een andere toeslag dan voor tweede en volgende kinderen;

  • De opvangsoort: dagopvang, buitenschoolse opvang en gastouderopvang kennen een verschillend maximumuurtarief waarvoor ouders een toeslag kunnen ontvangen;

  • Het aantal gewerkte uren door de ouder die de minste uren per jaar werkt dan wel de periode waarin een traject naar werk gevolgd wordt;

  • Het aantal uren dat gebruik wordt gemaakt van een kinderopvangvoorziening.

Budgettaire ontwikkelingen

De uitgaven aan kinderopvangtoeslag stijgen in 2015. Dit wordt voornamelijk verklaard door een geraamde autonome toename van het aantal kinderen in de buitenschoolse opvang en door een daling in de werkloosheid. Daarnaast leidt de tijdelijke verlenging van de werkloosheidstermijn in de KOT tot een lichte stijging van de uitgaven.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 7.2 Kerncijfers kinderopvang, gebruik en ouderbijdrage1
 

Realisatie

2013

Raming

2014

Raming

2015

Aantal huishoudens dat gebruik maakt van kinderopvangtoeslag (x 1.000)

4262

421

436

Aantal huishoudens tot anderhalf modaal dat gebruik maakt van kinderopvangtoeslag (x 1.000)

1622

152

157

Aantal kinderen met kinderopvangtoeslag (x 1.000)

6382

644

667

       

% kinderen 0–4 jaar met kinderopvangtoeslag

432

44

46

% kinderen 4–12 jaar met kinderopvangtoeslag

212

22

23

Ouderbijdrage eerste kind in € per uur voor gezinsinkomen3:

     

130% WML

0,91

0,94

0,96

1 1/2 x modaal

2,12

2,11

2,16

3 x modaal

5,24

5,25

5,36

Ouderbijdrage volgend kind in € per uur voor gezinsinkomen3:

     

130% WML

0,46

0,48

0,49

1 1/2 x modaal

0,79

0,82

0,84

3 x modaal

1,45

1,50

1,53

X Noot
1

SZW-berekeningen op basis van informatie van CBS en Belastingdienst.

X Noot
2

Gegevens over de kinderopvangtoeslag voor 2013 hebben als peildatum juli 2014. Als gevolg van mutaties met terugwerkende kracht zijn deze gewijzigd ten opzichte van het SZW-jaarverslag 2013.

X Noot
3

Kosten van kinderdagopvang per uur voor ouders bij drie verschillende inkomensklassen, gegeven de maximum uurprijs en de toeslag die ouders ontvangen.

Tabel 7.3 Kerncijfers kinderopvang1
 

2013

2014

2015

Wettelijke maximum uurprijs (€) in:

     

Dagopvang

6,46

6,70

6,84

Buitenschoolse opvang

6,02

6,25

6,38

Gastouderopvang

5,17

5,37

5,48

       

Aandeel bijdragen sectoren (in %)2:

     

Overheid

26%

27%

30%

Werkgevers

34%

36%

33%

Ouders

40%

37%

37%

X Noot
1

SZW-berekeningen op basis van informatie van Belastingdienst.

X Noot
2

Vanaf begroting 2015 wordt het aandeel bijdragen sectoren op een andere wijze gepresenteerd. Voor het jaar 2013 zijn de cijfers ook aangepast. Het aandeel bijdragen sectoren heeft alleen betrekking op de kosten van kinderopvang tot de maximum uurprijs.

Vanaf de begroting 2015 wordt het aandeel bijdragen sectoren op een andere wijze gepresenteerd. In voorgaande jaren werd voor het werkgeversaandeel alleen gekeken naar de kosten van kinderopvang voor werknemers. De totale kosten van kinderopvang bevatten echter ook kosten voor zelfstandigen en doelgroepouders. Door de procentuele verdeling van de bijdragen wel op te tellen tot 100% ontstond een rekenkundige onzuiverheid. Onder andere naar aanleiding van het verantwoordingsonderzoek SZW 2013 van de Algemene Rekenkamer is besloten de percentages op een andere wijze te presenteren25. Het aandeel van werkgevers wordt voortaan berekend over de totale kosten. Als gevolg van de aanpassing neemt het aandeel voor het Rijk toe en het aandeel van werkgevers af. De omvang van de werkgeversbijdrage en de uitgaven aan kinderopvangtoeslag wijzigen echter niet door deze aanpassing. Het aandeel van ouders is onveranderd, dit is afgeleid van het gemiddelde toeslagpercentage.

B. Subsidies

Voor 2015 is er € 10,6 miljoen beschikbaar voor subsidies en dit betreft onder andere uitgaven aan:

  • De bevordering van de kwaliteit van kinderopvang door middel van een subsidie van circa € 5,9 miljoen voor de subsidieregeling Versterking Taal- en Interactievaardigheden Beroepskrachten en Gastouders in de Kinderopvang, uitgevoerd door het Agentschap SZW en een bijdrage aan Bureau Kwaliteit Kinderopvang.

  • Toezicht en handhaving door middel van een subsidie van circa € 1,5 miljoen voor Publieke Gezondheid en Veiligheid Nederland (PGVN) voor de uniformering van het landelijk toezicht op de kinderopvang dat door de gemeentelijke GGD-en wordt uitgevoerd en een bijdrage aan een project voor gastouderopvang uitgevoerd door PGVN in samenwerking met de VNG;

  • Een bijdrage aan het Ministerie van OCW voor het Landelijk Steunpunt Brede Scholen, ten behoeve van het versterken van de samenwerking tussen onderwijs en kinderopvang.

C. Opdrachten

Voor 2015 is er € 3,5 miljoen beschikbaar voor opdrachten. Het opdrachtenbudget wordt onder andere gebruikt ten behoeve van uitgaven aan de Kamer van Koophandel voor gegevenslevering in het kader van continue screening, onderzoeken, een bijdrage aan het Ministerie van OCW voor de financiering van de Brede School op Bonaire en het project «een betere basis voor peuters».

D. Bijdrage aan agentschappen

Voor 2015 wordt er € 8,2 miljoen uitgegeven aan bijdragen voor agentschappen en dit betreft onder andere:

  • een bijdrage van circa € 6 miljoen aan de DUO: hiervan is circa € 5,3 miljoen bestemd voor de ontwikkeling en het beheer van het LRKP en de uitvoering van KOT in het buitenland;

  • een vaste bijdrage van circa € 0,4 miljoen voor de Inspectie van het Onderwijs voor de toerusting van de vertrouwensinspecteurs.

  • een bijdrage van circa € 1,9 miljoen voor het Centraal Informatiepunt Beroepen Gezondheidszorg voor ICT-voorbereiding en -ontwikkeling in het kader van continue screening;

Daarnaast staan op artikel 38 de uitvoeringskosten voor het Agentschap SZW vermeld waarvan van circa € 1,4 miljoen bestemd is voor de uitvoering van de subsidieregeling Versterking Taal- en interactievaardigheden Beroepskrachten en Gastouders in de Kinderopvang.

De bijdrage aan Justis van € 0,3 miljoen is, nadat deze in de begroting van 2014 was opgenomen, reeds per 2014 komen te vervallen.

E. Ontvangsten

De ontvangsten bestaan uit twee componenten, de ontvangsten algemeen en de werkgeversbijdrage. Ten opzichte van 2014 dalen de ontvangsten algemeen (terugvorderingen kinderopvangtoeslag) in 2015. Dit wordt verklaard door de daling in het gebruik in 2012 en 2013. Dit werkt met vertraging door in de ontvangsten. Daarnaast dalen de ontvangsten doordat de Belastingdienst aan de voorkant een betere controle op oneigenlijk gebruik uitvoert. De ontvangsten werkgeversbijdrage stijgen vanaf 2015 licht. Dit wordt veroorzaakt door een stijging van de premiegrondslag.

8. Oudedagsvoorziening

Artikel

Algemene doelstelling

De overheid biedt een basisinkomen aan personen die de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt en stimuleert de opbouw van en waarborgt de aanvullende arbeidspensioenen.

De overheid vindt dat iedere gepensioneerde minimaal een basisinkomen dient te hebben. Daarom verschaft zij een basispensioen (AOW) aan diegenen die de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt. Dit is de eerste pijler van het Nederlandse pensioenstelsel. Daarnaast bevordert de overheid het opbouwen van toekomstbestendige aanvullende pensioenen, zodat werknemers na hun pensionering niet te maken krijgen met een grote inkomensachteruitgang. Momenteel bouwt ruim 90% van de werknemers een aanvullend arbeidspensioen op door verplichte deelname aan pensioenregelingen die werkgevers en werknemers meestal zelf beheren. Met regelgeving en toezicht waarborgt de overheid een zorgvuldig beheer van de ingelegde pensioengelden. Dit betreft de tweede pijler van het Nederlandse pensioenstelsel. In de derde pijler van het pensioenstelsel kunnen mensen naar eigen wens individuele pensioenverzekeringen afsluiten.

De overheid biedt onder voorwaarden een inkomensondersteuning aan AOW-gerechtigden en biedt een overbruggingsuitkering aan mensen die per 1 januari 2013 reeds deelnemen aan een vut- of prepensioenregeling of een daarmee vergelijkbare regeling en die zich niet hebben kunnen voorbereiden op de verhoging van de AOW-leeftijd.

Inwoners van Caribisch Nederland die de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt, ontvangen een basispensioen op grond van de Algemene Ouderdomsverzekering (AOV).

Rol en verantwoordelijkheid

De Minister financiert de inkomensondersteuning met begrotingsgefinancierde uitkeringsregelingen. Bij de premiegefinancierde uitkeringsregelingen en de aanvullende arbeidspensioenen regisseert de Minister. Hij26 is in deze rollen verantwoordelijk voor:

  • De vormgeving, het onderhoud en de werking van het stelsel van wet- en regelgeving;

  • De vaststelling van het niveau van de uitkeringen van de onderscheiden regelingen voor zover de overheid hier zelf verantwoordelijkheid voor draagt;

  • De sturing van en het toezicht op de rechtmatige, doeltreffende en doelmatige uitvoering door de SVB;

  • De vormgeving van het toezicht met betrekking tot de arbeidspensioenen door De Nederlandsche Bank (DNB) en de Autoriteit Financiële Markten (AFM);

  • De organisatie van de eigen uitvoering binnen het verband van de Rijksdienst Caribisch Nederland (RCN).

Beleidswijzigingen

Belangrijke wijzigingen op dit beleidsterrein zijn:

  • MKOB

    Per 1 januari 2015 wordt de uitkering op grond van de Wet MKOB beëindigd.

  • Huishoudentoeslag

    Als onderdeel van het zes miljard pakket is vorig jaar besloten tot invoering van de huishoudentoeslag. De doelstellingen die daarmee werden nagestreefd waren het bereiken van een vereenvoudiging en het fraudebestendiger maken van het toeslagenstelsel, het beter richten van de inkomensondersteuning voor ouderen en het realiseren van een bezuiniging van € 1,3 miljard. Het kabinet heeft geconcludeerd dat invoering van de huishoudentoeslag, zoals dat was beoogd, niet mogelijk is. Het voornemen was om in de huishoudentoeslag de huidige zorgtoeslag, het kindgebonden budget, de huurtoeslag en een nieuwe ouderencomponent te integreren tot één toeslag per huishouden met één uniform afbouwpercentage. Bij de uitwerking is gebleken dat de huishoudentoeslag juridisch opgedeeld zou moeten worden in componenten (kind, zorg, ouderen en huur), om te voorkomen dat de export toe zou nemen. Deze vereiste vormgeving blijkt voor de Belastingdienst zo complex, dat dit tot een onverantwoorde stijging van de continuïteitsrisico's ten aanzien van de belastingheffing en toeslagen leidt. Het kabinet heeft daarom gekozen voor een alternatieve invulling van de ingeboekte structurele bezuiniging (zie hiervoor de box aan het slot van het verdiepingshoofdstuk) en verkent tevens de opties om het bestaande toeslagenstelsel te hervormen.

  • Instroom partnertoeslag AOW beëindigd

    Tot 1 januari 2015 kunnen AOW-gerechtigden een toeslag krijgen voor een partner die nog niet AOW-gerechtigd is. Per 1 januari 2015 kunnen er geen nieuwe rechten ontstaan op partnertoeslag en wordt de partnertoeslag gesloten voor nieuwe instroom27.

  • Voorschotregeling AOW

    De voorschotregeling AOW vervalt per 1 januari 2015. Deze regeling is niet langer nodig nu de overbruggingsregeling (OBR) in werking is getreden.

  • Vervallen aanvulling alleenstaande ouders

    Één van de maatregelen uit de Wet hervorming kindregelingen28 is het vervangen van de aanvulling van 20% van het minimumloon voor alleenstaande ouders in de AOW en de OBR (en andere minimumregelingen) door een alleenstaande ouderkop in het kindgebonden budget (WKB) vanaf 1 januari 2015.

  • Kostendelersnorm AOW

    De ingangsdatum voor de kostendelersnorm in de AOW is verschoven naar 1 juli 2016. Het kabinet zal de komende tijd benutten om samen met onder andere SCP, gemeenten en Mezzo te bezien hoe arrangementen rond mantelzorg verdere ondersteuning behoeven en om te onderzoeken wat de effecten zijn van de kostendelersnorm in de AOW op de mantelzorg. De resultaten van dit onderzoek worden vóór de thans beoogde inwerkingtredingsdatum van 1 juli 2016 aan de Tweede Kamer voorgelegd. De inwerkingtreding van de kostendelersnorm in de AOW zal in het voorjaar van 2016 in een separaat inwerkingtredingsbesluit worden vastgesteld. Het kabinet zal eerst met het parlement debatteren over de resultaten van het onderzoek.

  • Inkomensondersteuning AOW

    Per 1 januari 2015 wordt een inkomensondersteuning voor ouderen geïntroduceerd die afhankelijk is van de opbouwjaren op grond van de AOW: de inkomensondersteuning wordt gefinancierd uit het Ouderdomsfonds.

Daarnaast zijn er beleidsontwikkelingen in het kader van de discussie over de toekomstbestendigheid van het Nederlandse pensioenstelsel.

  • De verbetering van het financieel toetsingkader. Dit voorstel is in de zomer van 2014 aan de Tweede Kamer gepresenteerd29. De beoogde inwerkingtreding is 1 januari 2015. Om pensioenfondsen voldoende voorbereidingstijd te geven is voorzien in overgangsrecht, waarin wordt bepaald dat pensioenfondsen in het eerste jaar drie maanden extra tijd krijgen voor het indienen van een herstelplan als er sprake is van een dekkingstekort.

  • De verbetering van de communicatievoorschriften. Pensioenuitvoerders worden verplicht de deelnemer eerlijk en realistisch te informeren over hun pensioen en de risico’s die verbonden zijn aan het pensioen. Dit wetsvoorstel wordt in het najaar van 2014 aan de Tweede Kamer aangeboden. De beoogde inwerkingtreding is 1 januari 2015.

  • Een wetsvoorstel om een pensioenregeling voor zelfstandigen te faciliteren. Zelfstandigen zijn zelf verantwoordelijk voor hun pensioenvoorziening en bouwen vaak geen of weinig pensioen op. Inwerkingtreding is voorzien in 2015.

  • Het wetsvoorstel introductie van het algemeen pensioenfonds. Doel van het wetsontwerp is het verbeteren van de keuzemogelijkheden voor werkgevers en werknemers om een kwalitatief hoogstaande en veilige pensioenuitvoering tegen een scherpe prijs te realiseren. Naar verwachting treedt de wet begin 2015 in werking.

  • In 2014 is onderzoek verricht naar de overgang van opbouw naar uitkeringsfase (de pensioenknip). Het onderzoeksrapport «Optimalisering overgang van opbouw- naar uitkeringsfase en de inrichting daarvan in premie- en kapitaalovereenkomsten» is 15 juli 2014 bij de Tweede Kamer aangeboden. De resultaten worden bezien in relatie tot het onderzoek om het collectief delen van risico’s binnen bestaande premieovereenkomsten mogelijk te maken. In een brief naar de Tweede Kamer, die naar verwachting in september aan de Kamer zal worden gestuurd, over de hoofdlijnen van de mogelijke vormgeving van risicodragende pensioenuitkeringen in beschikbare premieregelingen met collectieve risicodeling zal tevens een nadere appreciatie worden gegeven van de uitkomsten van het onderzoeksrapport.

  • In maart 2015 wordt een hoofdlijnennotitie aan de Tweede Kamer toegezonden waarin de uitkomsten van een nationale dialoog over de toekomst van het pensioenstelsel, alsook het SER-advies dat in december 2014 wordt verwacht, zijn opgenomen.

  • Beleidsdoorlichting pensioenbeleid: Op 20 december 2013 is de beleidsdoorlichting pensioenbeleid behorend bij artikel 8 van de SZW-begroting toegezonden aan de Tweede Kamer30. Naast een terugblik op het gevoerde beleid, bevat deze een beschrijving van maatschappelijke ontwikkelingen die van invloed kunnen zijn op de inrichting van ons pensioenstelsel, zoals veranderende arbeidspatronen en een groeiende behoefte aan keuzevrijheid. Bij de aanbieding van de beleidsdoorlichting is aangekondigd deze thema’s te betrekken bij de aangekondigde stelseldiscussie over de maatschappelijke houdbaarheid van het pensioenstelsel.

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 8.1 Begrotingsuitgaven en ontvangsten artikel 8 (x € 1.000)

artikelonderdeel

2013

2014

2015

2016

2017

2018

2019

Verplichtingen

1.262.819

1.016.439

31.890

35.632

31.987

26.449

22.826

Uitgaven

1.262.819

1.016.439

31.890

35.632

31.987

26.449

22.826

waarvan juridisch verplicht (%)

   

100%

       
               

Inkomensoverdrachten

1.262.536

1.015.939

31.890

35.632

31.987

26.449

22.826

MKOB1

1.213.849

985.829

0

0

0

0

0

Overbruggingsregeling

32.500

15.344

16.601

20.573

16.361

11.058

6.897

AOV incl. tegemoetkoming

15.537

14.714

15.289

15.059

15.626

15.391

15.929

(Caribisch Nederland)

             

Tegemoetkoming wijziging inkomens-

650

52

0

0

0

0

0

begrip AOW/Anw

             
               

Opdrachten

283

500

0

0

0

0

0

               

Ontvangsten

0

32.211

0

0

0

0

0

X Noot
1

Inclusief Regeling koopkrachttegemoetkoming niet-KOB-gerechtigden met een AOW-pensioen.

Budgetflexibiliteit

Inkomensoverdrachten:

De inkomensoverdrachten zijn gebaseerd op wet- en regelgeving en derhalve voor 100% juridisch verplicht. Het betreft uitkeringslasten OBR en AOV.

Tabel 8.2 Premiegefinancierde uitgaven en ontvangsten artikel 8 (x € 1.000)

artikelonderdeel

2013

2014

2015

2016

2017

2018

2019

Uitgaven

32.719.000

34.016.642

35.778.265

36.442.835

36.814.206

37.304.953

37.777.650

               

Inkomensoverdrachten

32.719.000

34.016.642

35.465.812

35.550.439

35.453.030

35.467.128

35.454.500

AOW

32.719.000

34.016.642

34.555.530

34.628.320

34.518.466

34.520.126

34.499.542

Inkomensondersteuning AOW

0

0

910.282

922.119

934.564

947.002

954.958

Nominaal

0

0

312.453

892.396

1.361.176

1.837.825

2.323.150

               

Ontvangsten

0

0

0

0

0

0

0

A. Inkomensoverdrachten

Toelichting financiële instrumenten

A1. Mogelijkheid koopkrachttegemoetkoming oudere belastingplichtigen (MKOB) en Regeling koopkrachttegemoetkoming niet-KOB-gerechtigden met een AOW-pensioen

De MKOB is op 1 juni 2011 ingevoerd om oudere belastingplichtigen die koopkrachtverminderingen ondervinden als gevolg van beleidsmaatregelen in de fiscale sfeer compensatie te bieden. In het najaar 2013 is daarnaast de Regeling koopkrachttegemoetkoming niet-KOB-gerechtigden met een AOW-pensioen in werking getreden met terugwerkende kracht tot 1 juni 2011. Per 1 januari 2015 worden beide regelingen afgeschaft.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 8.3 Kerncijfers MKOB1
 

Realisatie

2013

Raming

2014

Raming

2015

Volume MKOB2 (jaargemiddelde, x 1.000 personen)

2.947

3.265

X Noot
1

SVB, jaarverslag.

X Noot
2

Inclusief volume Regeling koopkrachttegemoetkoming niet-KOB-gerechtigden met een AOW-pensioen.

A2. Overbruggingsregeling AOW (OBR)

De OBR geldt voor mensen die per 1 januari 2013 deelnemen aan een vut- of prepensioenregeling of een daarmee vergelijkbare regeling en die zich niet hebben kunnen voorbereiden op de leeftijdsverhoging van de AOW. De regeling is per 1 oktober 2013 in werking getreden, werkt terug tot 1 januari 2013 en sluit voor nieuwe instroom per 1 januari 2019. De OBR kent een inkomenseis en een partner- en vermogenstoets (exclusief eigen woning en pensioenvermogen). De OBR wordt uitgevoerd door de SVB.

Wie komt ervoor in aanmerking?

Het inkomen waarbij er toegang ontstaat tot de OBR bedraagt maximaal 200% van het wettelijk minimumloon voor alleenstaanden en 300% van het wettelijk minimumloon voor paren. Dit is in de tweede helft van 2014 gelijk aan een bruto bedrag van € 2.990,40 per maand (exclusief vakantietoeslag) voor een alleenstaande en € 4.485,60 per maand (exclusief vakantietoeslag) voor een paar.

Voor de vermogenstoets wordt aangesloten bij de grens van het box 3-vermogen uit de Wet Inkomstenbelasting 2001. Het heffingvrije vermogen uit box 3 bedraagt € 21.139 per persoon (2014). Dit betekent voor een (volwassen) eenpersoonshuishouden dat er tot een vermogen van € 21.139 recht bestaat op een overbruggingsuitkering en voor een (volwassen) tweepersoonshuishouden tot een vermogen van € 42.278.

Hoe hoog is de OBR?

De maximale uitkeringshoogte van de overbruggingsregeling is afgeleid van het wettelijk minimumloon en komt netto overeen met de hoogte van het sociaal minimum onder de pensioengerechtigde leeftijd. Inkomen uit arbeid wordt gedeeltelijk en inkomen uit uitkeringen wordt volledig in mindering gebracht op de overbruggingsuitkering. De hoogte is voorts afhankelijk van het aantal verzekerde jaren in de opbouwperiode overeenkomstig de systematiek van de AOW, en begrensd tot de hoogte van het inkomen uit vut- of prepensioen of het daarmee vergelijkbaar inkomen dat aan de OBR vooraf ging.

Budgettaire ontwikkelingen

Vanwege het grote verschil tussen de realisatiecijfers en de raming is, op basis van nieuwe realisatiecijfers van de SVB over de periode tot en met juni 2014, de raming van de uitkeringslasten aangepast. Omdat zowel het gebruik als de gemiddelde uitkeringshoogte lager zijn dan verwacht, zijn zowel het aantal gerechtigden als de gemiddelde uitkeringshoogte naar beneden bijgesteld. Als gevolg hiervan komen de geraamde uitkeringslasten gedurende de periode 2014–2019 circa 75% lager uit dan in de begroting 2014.

Beleidsrelevante kerncijfers

In 2013 bedroeg de instroom minder dan 7.000 personen. Dit is slechts 20% van de aanvankelijk verwachte instroom van 35.800 personen. Ook gedurende de eerste zes maanden van 2014 bleek het gebruik veel lager dan eerder verondersteld. Op basis daarvan is het verwachte gebruik vanaf 2014 naar beneden bijgesteld.

Tabel 8.4 Kerncijfers OBR1
 

Realisatie

2013

Raming

20142

Raming

2015

Instroom OBR (x 1.000 personen)

6,7

8,0

10,2

X Noot
1

SVB, jaarverslag.

X Noot
2

Aangezien aanvragen die betrekking hebben op 2013 met terugwerkende kracht kunnen worden aangevraagd, heeft een deel van de instroom in 2014 (circa 1.000 van de 8.000 personen) betrekking op 2013.

A3. Algemene Ouderdomsverzekering (AOV) (Caribisch Nederland)

Inwoners van Caribisch Nederland die de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt ontvangen een ouderdomspensioen op grond van de AOV. Naast het ouderdomspensioen wordt op St. Eustatius en Saba een tegemoetkoming verstrekt die recht doet aan de prijsverschillen tussen de eilanden.

Budgettaire ontwikkelingen

Het grillige verloop van de uitgaven wordt verklaard door de verhoging van de AOV-leeftijd. Met ingang van 2013 is de pensioengerechtigde leeftijd verhoogd van 60 naar 62 jaar. Tot 2021 zal deze stapsgewijs verder worden verhoogd naar 65 jaar.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 8.5 Kerncijfers AOV1
 

Realisatie

2013

Raming

2014

Raming

2015

Volume AOV (x 1.000 personen, ultimo)

4,0

3,9

4,1

X Noot
1

SZW unit RCN.

A4. Algemene Ouderdomswet (AOW)

De AOW is een volksverzekering en heeft als doel het verschaffen van een basispensioen aan degenen die de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt. De AOW wordt uitgevoerd door de SVB.

Wie komt ervoor in aanmerking?

Iedereen die rechtmatig in Nederland woont tussen de aanvangsleeftijd (in 2015 15 jaar en drie maanden) en de AOW-leeftijd (in 2015 65 jaar en drie maanden) is verplicht verzekerd voor de AOW. Ook als een persoon niet in Nederland woont maar hier wel werkt en op grond daarvan onder de loonbelasting valt, is hij of zij verzekerd.

In 2015 zal de AOW-leeftijd 65 jaar en drie maanden bedragen. Na 2015 zet de geleidelijke verhoging van de AOW-leeftijd door. Vanaf 2016 is een versnelde verhoging van de AOW-leeftijd afgesproken van drie maanden per jaar in de periode 2016–2018 en vier maanden per jaar in de periode 2019–2021.

Is de partner nog niet AOW-gerechtigd, dan heeft de pensioengerechtigde recht op een toeslag. Die toeslag wordt alleen uitgekeerd als de jongste partner geen of weinig eigen inkomen heeft. De toeslag stopt zodra de partner een eigen AOW-pensioen ontvangt. Per 1 januari 2015 wordt de partnertoeslag gesloten voor nieuwe instroom. Jaarlijks wordt de bekendheid met de afschaffing van de partnertoeslag gemeten. Onder de bevolking was de bekendheid in 2014 45%, in 2013 was dit 21%. De bekendheid onder mensen die als eerste geconfronteerd worden met de afschaffing (mensen tussen de 56 en 62 jaar met een jongere partner) is ruim 67%.

Hoe hoog is de AOW?

De hoogte van het AOW-basispensioen is gekoppeld aan het wettelijk minimumloon. Alleenstaanden ontvangen 70% van het AOW-normbedrag dat is afgeleid van het wettelijk minimumloon en gehuwden of samenwonenden elk 50%.

Tabel 8.6 AOW bruto maandbedragen per 1 juli 2014, exclusief vakantietoeslag

Gehuwd / samenwonend1

€ 737,76

Alleenstaande

€ 1.079,83

X Noot
1

Indien beide partners AOW-gerechtigd zijn ontvangen zij beiden € 737,76.

De bedragen in bovenstaande tabel zijn volledige AOW-pensioenen. Wie pas later in Nederland is komen wonen of een aantal jaren in het buitenland heeft gewoond en daarom niet de volledige opbouw heeft gehad, zal een lagere uitkering krijgen: voor ieder jaar 2% minder AOW.

Budgettaire ontwikkelingen

Als gevolg van de stijgende levensverwachting en de vergrijzing neemt het AOW-volume de komende jaren toe. Door de stapsgewijze verhoging van de AOW-leeftijd sinds 2013 en de versnelling van deze verhoging vanaf 2016 wordt de toename enigszins afgevlakt. De uitkeringslasten AOW stijgen tot 2016 als gevolg van de toename van het volume. Vanaf 2017 dalen de uitkeringslasten doordat er vanaf 1 januari 2015 geen nieuwe instroom in de AOW-partnertoeslag mogelijk is (waardoor het aantal personen met partnertoeslag vanaf 2015 snel afneemt) en doordat de stijging van het volume afvlakt.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 8.7 Kerncijfers AOW1
 

Realisatie

2013

Raming

2014

Raming

2015

Volume AOW (x 1.000 personen, jaargemiddelde)

3.172

3.252

3.325

Personen met een onvolledige AOW-uitkering (% van totaal)

19

19

19

Gemiddeld kortingspercentage AOW-uitkering i.v.m. niet verzekerde jaren (%)

47

47

47

X Noot
1

SVB, jaarverslag.

Handhaving

De afname van het aantal geconstateerde overtredingen is het gevolg van het gebruik maken van de beschikbare gegevens door onder meer het koppelen van bestanden. Het aantal fraudegevallen door het niet voldoen aan de inlichtingenplicht voor het doorgeven van inkomen neemt hierdoor af. De incassoratio is 39%. Dat wil zeggen dat van de in 2013 ontstane fraudevorderingen op AOW-gerechtigden vanwege opgelegde boeten en benadelingsbedragen, in het zelfde jaar 39% is geïncasseerd.

Tabel 8.8 Kerncijfers AOW (fraude en handhaving)
 

Realisatie

2011

Realisatie

2012

Realisatie

2013

Preventie1

     

Gepercipieerde detectiekans (%)

442

Kennis van de verplichtingen (%)

852

Opsporing3

     

Aantal geconstateerde overtredingen met financiële benadeling (x 1.000)

2,7

3,5

1,3

Totaal benadelingbedrag (x € mln)

12

12

5,6

Terugvordering3

     

Incassoratio (%)

39

X Noot
1

Cijfers 2013 niet beschikbaar. Voor 2014 en verder komen deze cijfers wel beschikbaar.

X Noot
2

Ipsos Synovate, onderzoek kennis verplichtingen en pakkans; negen wetten onder de loep.

X Noot
3

SVB, jaarverslag.

A5. Inkomensondersteuning AOW

Per 1 januari 2015 wordt een inkomensondersteuning voor AOW-gerechtigden geïntroduceerd die afhankelijk is van de opbouwjaren op grond van de AOW. De regeling wordt uitgevoerd door de SVB en gefinancierd uit het Ouderdomsfonds.

Wie komt ervoor in aanmerking?

De inkomensondersteuning AOW-gerechtigden wordt verstrekt aan iedereen die in aanmerking komt voor een AOW-uitkering en woonachtig is in de EU/EER/Zwitserland, verdragslanden of Caribisch Nederland.

Hoe hoog is de inkomensondersteuning AOW?

De hoogte van de inkomensondersteuning AOW is afhankelijk van het aantal AOW-opbouwjaren en bedraagt € 25,12 bruto per maand (prijspeil 2014). De inkomensondersteuning AOW wordt jaarlijks geïndexeerd met de tabelcorrectiefactor.

Budgettaire ontwikkelingen

De uitkeringslasten inkomensondersteuning AOW bedragen € 910 miljoen in 2015 en stijgen tot € 955 miljoen in 2019. Als gevolg van de stijgende levensverwachting en de vergrijzing stijgt het aantal mensen dat in aanmerking komt voor inkomensondersteuning AOW.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 8.9 Kerncijfers inkomensondersteuning AOW
 

Realisatie

2013

Raming

2014

Raming

2015

Volume inkomensondersteuning AOW (jaargemiddelde, x 1.000 personen)

3.325

Aanvullende arbeidspensioenen

Aanvullend pensioen is een arbeidsvoorwaarde. Sociale partners zijn verantwoordelijk voor de inhoud en de reikwijdte van pensioenregelingen. De overheid stelt regels vast om te bevorderen dat toezeggingen ook daadwerkelijk worden nagekomen.

Beleidsrelevante kerncijfers

Als kerncijfers zijn het aantal pensioenfondsen opgenomen en het aantal pensioenfondsen met een dekkingsgraad onder de 130%, alsmede de daarbij betrokken deelnemers en gepensioneerden. De maatstaf van 130% is gekozen omdat een dergelijke dekkingsgraad gemiddeld genomen toereikend is om de pensioenverplichtingen na te komen. Het aantal pensioenfondsen met een dekkingsgraad van minder dan 130% is vrijwel constant. De lichte daling is voor een deel toe te schrijven aan de afname van het aantal pensioenfondsen.

Tabel 8.10 Kerncijfers aanvullende pensioenen1
 

Realisatie

2011

Realisatie

2012

Realisatie

2013

Totaal aantal pensioenfondsen2

324

305

281

Aantal pensioenfondsen met dekkingsgraad <130%

311

290

263

Aantal bij deze fondsen betrokken aantal deelnemers (x 1.000)

5.481

5.421

5.266

Aantal bij deze fondsen betrokken gepensioneerden (x 1.000)

2.836

2.992

2.897

X Noot
1

DNB, statistiek toezicht pensioenfondsen.

X Noot
2

Pensioenfondsen zonder eigen verplichtingen, bijvoorbeeld de volledig herverzekerde fondsen, kennen geen dekkingsgraad en zijn daarom niet opgenomen in de tabel.

9. Nabestaanden

Artikel

Algemene doelstelling

De overheid biedt financiële ondersteuning aan nabestaande partners en wezen.

De overheid vindt dat mensen die geconfronteerd zijn met het overlijden van hun partner of ouder(s) en die vanwege leeftijd, de zorg voor een kind of arbeidsongeschiktheid niet (volledig) in een eigen inkomen kunnen voorzien, verzekerd moeten zijn van financiële ondersteuning. Daarom regelt zij op grond van de Algemene nabestaandenwet (Anw) een nabestaandenuitkering voor de overblijvende partner en een wezenuitkering voor kinderen die beide ouders hebben verloren.

Inwoners van Caribisch Nederland die geconfronteerd zijn met het overlijden van hun partner of ouder(s), hebben op grond van de Algemene weduwen- en wezenverzekering (AWW) recht op een uitkering.

Rol en verantwoordelijkheid

De Minister financiert de inkomensondersteuning met begrotingsgefinancierde uitkeringsregelingen. Bij de premiegefinancierde uitkeringsregelingen regisseert de Minister. Hij31 is in deze rollen verantwoordelijk voor:

  • De vormgeving, het onderhoud en de werking van het stelsel van wet- en regelgeving;

  • De vaststelling van het niveau van de uitkeringen van de onderscheiden regelingen;

  • De sturing van en het toezicht op de rechtmatige, doeltreffende en doelmatige uitvoering door de SVB;

  • De organisatie van de eigen uitvoering binnen het verband van de Rijksdienst Caribisch Nederland (RCN).

Beleidswijzigingen

Belangrijke wijzigingen op dit beleidsterrein zijn:

  • Vervallen aanvulling alleenstaande ouders

    Één van de maatregelen uit de Wet hervorming kindregelingen32 is het vervangen van de aanvulling van 20% van het minimumloon voor alleenstaande ouders in de Anw (en andere minimumregelingen) door een alleenstaande ouderkop in het kindgebonden budget (WKB) vanaf 1 januari 2015.

  • Kostendelersnorm in de Anw (Wet maatregelen WWB)33

    Vanaf 1 juli 2015 zal voor personen in de Anw die samenwonen met één of meer volwassenen de kostendelersnorm gaan gelden. Dit houdt in dat de uitkeringsnorm van 70% van het minimumloon stapsgewijs wordt verlaagd naar 50% per 1 januari 2019. In 2015 bedraagt de verlaging 2%. Studerende kinderen worden niet aangemerkt als lid van het meerpersoonshuishouden en daarnaast worden conform het aangenomen amendement Heerma34 jongeren tot 21 jaar uitgezonderd.

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 9.1 Begrotingsuitgaven en ontvangsten artikel 9 (x € 1.000)

artikelonderdeel

2013

2014

2015

2016

2017

2018

2019

Verplichtingen

814

805

829

858

887

931

977

Uitgaven

814

805

829

858

887

931

977

waarvan juridisch verplicht (%)

   

100%

       
               

Inkomensoverdrachten

814

805

829

858

887

931

977

AWW (Caribisch Nederland)

814

805

829

858

887

931

977

               

Ontvangsten

0

0

0

0

0

0

0

Budgetflexibiliteit

Inkomensoverdrachten:

De inkomensoverdrachten zijn gebaseerd op wet- en regelgeving en derhalve voor 100% juridisch verplicht. Het betreft uitkeringslasten AWW Caribisch Nederland.

Tabel 9.2 Premiegefinancierde uitgaven en ontvangsten artikel 9 (x € 1.000)
 

2013

2014

2015

2016

2017

2018

2019

Uitgaven

724.640

558.449

474.997

450.144

438.857

426.069

416.128

               

Inkomensoverdrachten

724.640

558.449

470.327

442.201

428.713

415.320

405.270

Anw

711.461

549.113

462.081

434.306

421.035

407.885

398.005

Tegemoetkoming Anw

13.179

9.336

8.246

7.895

7.678

7.435

7.265

               

Nominaal

0

0

4.670

7.943

10.144

10.749

10.858

               

Ontvangsten

0

0

0

0

0

0

0

A. Inkomensoverdrachten

Toelichting financiële instrumenten

A1. Algemene weduwen- en wezenverzekering (AWW) (Caribisch Nederland)

Inwoners van Caribisch Nederland die geconfronteerd zijn met het overlijden van hun partner of ouder(s), hebben op grond van de AWW recht op een uitkering. De SZW-unit van de Rijksdienst Caribisch Nederland (RCN) is verantwoordelijk voor de uitvoering van deze regeling in Caribisch Nederland.

Budgettaire ontwikkelingen

De stijging van de uitgaven van de AWW wordt verklaard door de verhoging van de AOV-gerechtigde leeftijd (zie ook beleidsartikel 8). Hierdoor lopen de uitkeringen van de AWW langer door.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 9.3 Kerncijfers AWW Caribisch Nederland1
 

Realisatie

2013

Raming

2014

Raming

2015

Volume AWW (x 1.000 personen, ultimo)

0,3

0,3

0,3

X Noot
1

SZW unit RCN.

A2. Algemene nabestaandenwet (Anw)

De Anw is een volksverzekering en regelt bij overlijden een uitkering voor de partner en een wezenuitkering voor kinderen die beide ouders hebben verloren. Daarnaast ontvangt iedere Anw-gerechtigde maandelijks de Anw-tegemoetkoming. De Anw wordt door de SVB uitgevoerd.

Wie komt ervoor in aanmerking?

  • Nabestaande partners komen in aanmerking voor een nabestaandenuitkering als zij jonger zijn dan de AOW-leeftijd, de partner op de datum van overlijden verzekerd was voor de Anw en de nabestaande:

    • vóór 1950 geboren is, of;

    • één of meer kinderen onder de 18 jaar verzorgt, of;

    • voor minstens 45% arbeidsongeschikt is.

  • Een kind heeft recht op een wezenuitkering indien beide ouders zijn overleden. Wezen tot 16 jaar hebben altijd recht op een uitkering. De uitkering kan worden verlengd tot 18 jaar wanneer sprake is van arbeidsongeschiktheid van minstens 45%, en tot 21 jaar bij studie of wanneer de wees meer dan 19 uur per week het huishouden verzorgt waartoe minstens één andere wees behoort.

De Anw maakt geen onderscheid tussen gehuwden en mensen die ongehuwd zijn en samen een huishouding vormen. Daarom wordt gesproken van «partner». Nabestaanden die vóór 1 juli 1996 recht hadden op de voorganger van de Anw, de Algemene Weduwen- en Wezenwet, vallen onder een overgangsregeling.

Hoe hoog is de Anw?

De nabestaandenuitkering bedraagt 70% van het referentieminimumloon. Op de nabestaandenuitkering vindt inkomstenverrekening plaats. Daarbij kent de nabestaandenuitkering een vrijlating voor inkomen uit arbeid. Deze bedraagt 50% van het wettelijk minimumloon, plus eenderde deel van het meerdere inkomen. Inkomen in verband met arbeid (bijvoorbeeld WIA- of WW-uitkering) wordt geheel gekort. Eigen vermogen, de inkomsten uit dit vermogen en particuliere aanvullende nabestaandenpensioenen worden niet gekort op de nabestaandenuitkering.

De wezenuitkering bedraagt een percentage van het referentieminimumloon, afhankelijk van de leeftijd van de wees. De hoogte van de wezenuitkering is niet afhankelijk van het inkomen.

Nabestaanden of wezen ontvangen naast hun Anw-uitkering ook een tegemoetkoming Anw.

Tabel 9.4 Anw bruto maandbedragen (maxima) per 1 juli 2014, exclusief vakantietoeslag

Nabestaandenuitkering

€ 1.131,76

Nabestaandenuitkering met kind(eren)

€ 1.410,391

Wezenuitkering (wezen tot 10 jaar)

€ 362,16

Wezenuitkering (wezen van 10 jaar tot 16 jaar)

€ 543,24

Wezenuitkering (wezen van 16 tot 21 jaar)

€ 724,33

Tegemoetkoming Anw

€ 16,50

X Noot
1

Vanaf 1 januari 2015 vervalt de 20% WML-aanvulling voor alleenstaande ouders, deze wordt vervangen door de alleenstaande ouderkop in het kindgebonden budget.

Budgettaire ontwikkelingen

De uitkeringslasten Anw dalen voornamelijk omdat de groep Anw-gerechtigden die voor 1950 geboren is, en daar hun recht op Anw aan ontleent, bij het bereiken van de AOW-leeftijd de Anw verlaat. Deze groep is volledig uitgestroomd op 1 april 2015. Ook de groep mensen die bij inwerkingtreding van de huidige Anw al recht hadden op diens voorganger, de Algemene Weduwen- en Wezenwet, stroomt de komende jaren grotendeels uit vanwege het bereiken van de AOW-leeftijd.

De aanvulling van 20% van het minimumloon voor nabestaanden met kind wordt vervangen door een alleenstaande ouderkop in het kindgebonden budget (WKB). Hierdoor dalen de uitkeringslasten Anw in 2015 met € 27 miljoen en structureel met € 25 miljoen. De stapsgewijze invoering van de kostendelersnorm in de Anw zorgt voor een oplopende besparing tot € 7 miljoen structureel.

De uitkeringslasten van de Anw-tegemoetkoming zijn gerelateerd aan de ontwikkeling van het aantal Anw-gerechtigden en laten daarom eveneens een dalende lijn zien.

Beleidsrelevante kerncijfers

Het aantal Anw-uitkeringen daalt. Vanaf 1 april 2013 voor nieuwe gevallen, en vanaf 1 oktober 2013 voor bestaande gevallen is de afzonderlijke halfwezenuitkering afgeschaft. De halfwezenuitkering is geïntegreerd met de nabestaandenuitkering. Daarnaast stroomt de laatste groep Anw-gerechtigden die voor 1950 geboren is en daar hun recht op Anw aan ontleent, in 2015 uit vanwege het bereiken van de AOW-leeftijd.

Tabel 9.5 Kerncijfers Anw1
 

Realisatie

2013

Raming

2014

Raming

2015

Volume Anw (x 1.000 uitkeringsjaren)

54

38

33

Volume Anw (x 1.000 personen)

65

47

42

       

Onderverdeling volume Anw:

     

Volume nabestaandenuitkering (x 1.000 uitkeringsjaren), ingang recht voor 1 juli 1996

13

13

11

• waarvan nabestaanden- en halfwezenuitkering

0,1

0

0

• waarvan alleen nabestaandenuitkering

13

13

11

       

Volume nabestaandenuitkering (x 1.000 uitkeringsjaren), ingang recht na 1 juli 1996

40

24

21

• waarvan nabestaanden- en halfwezenuitkering

8,4

0

0

• waarvan alleen nabestaandenuitkering

21

24

21

• waarvan alleen halfwezenuitkering

11

0

0

       

Volume wezenuitkering (x 1.000 uitkeringsjaren)

1,4

1,4

1,4

X Noot
1

SVB, jaarverslag.

Handhaving

De afname van het aantal geconstateerde overtredingen is het gevolg van het gebruik maken van de beschikbare gegevens door onder meer het koppelen van bestanden. Het aantal fraudegevallen door het niet voldoen aan de inlichtingenplicht voor het doorgeven van inkomen neemt hierdoor af. De incassoratio is 21%. Dat wil zeggen dat van de in 2013 ontstane fraudevorderingen op Anw-gerechtigden vanwege opgelegde boeten en benadelingsbedragen, in het zelfde jaar 21% is geïncasseerd.

Tabel 9.6 Kerncijfers Anw (fraude en handhaving)
 

Realisatie

2011

Realisatie

2012

Realisatie

2013

Preventie1

     

Gepercipieerde detectiekans (%)

612

Kennis van de verplichtingen (%)

952

Opsporing3

     

Aantal geconstateerde overtredingen met financiële benadeling (x 1.000)

0,6

0,5

0,2

Totaal benadelingbedrag (x € 1 mln)

5,2

4,1

1,9

Terugvordering3

     

Incassoratio (%)

21

X Noot
1

Cijfers 2013 niet beschikbaar. Voor 2014 en verder komen deze cijfers wel beschikbaar.

X Noot
2

Ipsos Synovate, onderzoek kennis verplichtingen en pakkans; negen wetten onder de loep.

X Noot
3

SVB, jaarverslag.

10. Tegemoetkoming ouders

Artikel

Algemene doelstelling

De overheid biedt een financiële tegemoetkoming aan ouders of verzorgers voor de kosten van kinderen.

De overheid biedt ouders of verzorgers een financiële tegemoetkoming voor de kosten voor verzorging en opvoeding van kinderen op grond van de Algemene kinderbijslagwet (AKW). Gezinnen met een laag of middeninkomen komen daarnaast in aanmerking voor een tegemoetkoming op grond van de Wet op het kindgebonden budget (WKB). Ouders van thuiswonende gehandicapte kinderen kunnen tot 2015 extra financiële steun ontvangen op grond van de regeling Tegemoetkoming ouders van thuiswonende gehandicapte kinderen (TOG) en daar bovenop, het TOG-kopje. Vanaf 2015 wordt de TOG geïntegreerd in de AKW.

Rol en verantwoordelijkheid

De Minister financiert de tegemoetkoming met uitkeringsregelingen. Hij is in deze rol verantwoordelijk voor:

  • De vormgeving, het onderhoud en de werking van het stelsel van wet- en regelgeving;

  • De vaststelling van het niveau van de tegemoetkoming op grond van de AKW, de WKB en de TOG;

  • De sturing van en het toezicht op de rechtmatige, doelmatige en doeltreffende uitvoering van de AKW en de TOG door de SVB.

De Minister van Financiën is verantwoordelijk voor de rechtmatige, doelmatige en doeltreffende uitvoering van de WKB door de Belastingdienst.

Beleidswijzigingen

Belangrijke wijzigingen op dit beleidsterrein zijn het gevolg van de Wet hervorming kindregelingen35. Op 1 januari 2015 treden verschillende onderdelen van deze wet in werking.

  • AKW: de kinderbijslag wordt gedurende het gehele jaar 2015 niet geïndexeerd. Daarnaast worden de voorwaarden voor het verkrijgen van dubbele kinderbijslag om onderwijsredenen aangescherpt;

  • WKB: er komt een alleenstaande ouderkop in het kindgebonden budget ter vervanging van de 20% minimumloonaanvulling voor alleenstaande ouders in de minimumregelingen. De afbouwgrens van de WKB wordt verlaagd naar circa € 19.600. Het eerste en tweede kindbedrag word verhoogd met respectievelijk € 15 en € 255. Verder wordt het leeftijdsafhankelijke kopje op het kindgebonden budget voor 16- en 17-jarigen vanaf augustus 2015 verhoogd met € 116 in verband met het overhevelen van de WTOS 17-;

  • TOG: de TOG en het TOG-kopje worden geïntegreerd in de kinderbijslag. Vanaf 2015 krijgen ook alleenstaande ouders recht op de extra tegemoetkoming in de AKW (het voormalige TOG-kopje), mits zij aan de voorwaarden voldoen.

Naast de Wet hervorming kindregelingen is besloten tot het verhogen van de alleenstaande ouderkop naar € 3.050 en het verlagen van het WKB-afbouwpercentage naar 6,75%, allebei per 1 januari 2015.

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 10.1 Begrotingsuitgaven en ontvangsten artikel 10 (x € 1.000)

artikelonderdeel

2013

2014

2015

2016

2017

2018

2019

Verplichtingen

4.335.531

4.501.508

5.389.722

5.348.967

5.307.978

5.286.704

5.263.602

Uitgaven

4.335.531

4.501.508

5.389.722

5.348.967

5.307.978

5.286.704

5.263.602

waarvan juridisch verplicht (%)

 

100%

               

Inkomensoverdrachten

4.335.531

4.501.508

5.389.722

5.348.967

5.307.978

5.286.704

5.263.602

AKW

3.236.910

3.198.846

3.215.604

3.209.194

3.188.871

3.167.941

3.144.873

WKB

1.071.121

1.276.744

2.164.612

2.139.773

2.119.107

2.118.763

2.118.729

TOG

23.000

21.858

5.464

0

0

0

0

TOG-kopje

4.500

4.060

4.042

0

0

0

0

               

Ontvangsten

185.843

240.813

237.589

241.563

242.870

241.600

240.568

Budgetflexibiliteit

Inkomensoverdrachten:

De inkomensoverdrachten zijn gebaseerd op wet- en regelgeving en derhalve voor 100% juridisch verplicht. Het betreft uitkeringslasten AKW, WKB, TOG en TOG-kopje.

A. Inkomensoverdrachten

Toelichting financiële instrumenten

A1. Algemene Kinderbijslag Wet (AKW)

De AKW biedt ouders een tegemoetkoming in de kosten die het opvoeden en verzorgen van kinderen met zich mee brengt. De AKW wordt uitgevoerd door de SVB.

Wie komt ervoor in aanmerking?

Ouders van kinderen tot 18 jaar hebben recht op kinderbijslag.

Hoe hoog is de kinderbijslag?

De hoogte van de kinderbijslag hangt af van de leeftijd van het kind. De kinderbijslagbedragen worden normaal gesproken op 1 januari en 1 juli aangepast met hetzelfde percentage als de mutatie van de consumentenprijsindex. De kinderbijslagbedragen zijn echter de laatste jaren niet geïndexeerd en zullen ook in 2015 niet geïndexeerd worden.

Tabel 10.2 AKW tegemoetkoming, bedragen per kwartaal per 1 juli 2014

Voor kinderen van:

 

0 t/m 5 jaar

€ 191,65

6 t/m 11 jaar

€ 232,71

12 t/m 17 jaar

€ 273,78

Budgettaire ontwikkelingen

De kinderbijslag wordt in 2015 niet geïndexeerd. De integratie van de TOG en het TOG-kopje in de (dubbele) kinderbijslag zorgt in 2015 voor een stijging van het budgettair beslag van de kinderbijslag en het aantal telkinderen. Door demografische ontwikkelingen neemt het aantal (werkelijke) kinderen met recht op kinderbijslag in de komende jaren verder af. Het totale budgettair beslag van de kinderbijslag daalt hierdoor na 2015 licht.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 10.3 Kerncijfers AKW1
 

Realisatie

2013

Raming

2014

Raming

2015

Aantal gezinnen AKW, jaargemiddelden (x 1.000)

1.929

1.916

1.907

Aantal telkinderen2 AKW, jaargemiddelden (x 1.000)

3.436

3.416

3.424

X Noot
1

SVB, kwartaalbericht.

X Noot
2

Aantal keer kinderbijslag dat wordt uitbetaald. Kinderen met dubbele kinderbijslag tellen twee keer mee.

Handhaving

De afname van het aantal geconstateerde overtredingen is het gevolg van het gebruik maken van de beschikbare gegevens door onder meer het koppelen van bestanden. Het aantal fraudegevallen door het niet voldoen aan de inlichtingenplicht voor het doorgeven van inkomen neemt hierdoor af. De incassoratio is 53%. Dat wil zeggen dat van de in 2013 ontstane fraudevorderingen op AKW-gerechtigden vanwege opgelegde boeten en benadelingsbedragen, in hetzelfde jaar 53% is geïncasseerd.

Tabel 10.4 Kerncijfers AKW (fraude en handhaving)
 

Realisatie

2011

Realisatie

2012

Realisatie

2013

Preventie1

     

Gepercipieerde detectiekans (%)

682

Kennis van de verplichtingen (%)

762

Opsporing3

     

Aantal geconstateerde overtredingen met financiële benadeling (x 1.000)

3,5

4,3

2,1

Totaal benadelingbedrag (x € 1 mln)

3,2

2,7

1,7

Terugvordering3

     

Incassoratio (%)

53

X Noot
1

Cijfers 2013 niet beschikbaar. Voor 2014 en verder komen deze cijfers wel beschikbaar.

X Noot
2

Ipsos Synovate, onderzoek kennis verplichtingen en pakkans; negen wetten onder de loep.

X Noot
3

SVB, jaarverslag.

A2. Wet op het Kindgebonden Budget (WKB)

Het kindgebonden budget is een inkomensafhankelijke tegemoetkoming van de overheid in de kosten van kinderen voor gezinnen tot een bepaald inkomen en vermogen. De WKB wordt uitgevoerd door Belastingdienst/Toeslagen. De SVB is verantwoordelijk voor een gedeelte van de uitvoering van de WKB in het buitenland.

Wie komt ervoor in aanmerking?

Ouders van kinderen tot 18 jaar kunnen het kindgebonden budget krijgen, afhankelijk van de hoogte van het inkomen en vermogen.

Hoe hoog is het kindgebonden budget?

De hoogte van het kindgebonden budget hangt af van het aantal kinderen, de leeftijd van de kinderen, het (gezamenlijke) inkomen en vermogen van de ouders en, vanaf 1 januari 2015, de leefvorm van de ouder die het kindgebonden budget ontvangt. Per 1 juli 2014 ontvangt een gezin het maximale kindgebonden budget bij een toetsingsinkomen tot € 26.147. Als het gezinsinkomen hoger is, dan wordt het kindgebonden budget verminderd met 7,6% van het verschil tussen het gezinsinkomen en € 26.147.

Tabel 10.5 WKB tegemoetkoming, maximum bedragen per jaar per 1 januari 2015

Een gezin met:

 

1 kind

€ 1.032

2 kinderen

€ 1.823

3 kinderen

€ 2.006

4 kinderen

€ 2.112

5 kinderen

€ 2.218

Voor ieder volgend kind (extra bedrag per jaar)

€ 106

Verhoging 12–15 jarigen

€ 231

Verhoging 16–17 jarigen1

€ 296

Alleenstaande ouderkop

€ 3.050

X Noot
1

Door integratie WTOS 17- wordt dit bedrag per augustus 2015 met € 116 op jaarbasis verhoogd naar € 412.

Budgettaire ontwikkelingen

Het budgettair beslag van het kindgebonden budget verdubbelt in de periode 2013–2015. Dit komt voornamelijk door de invoering van de alleenstaande ouderkop per 1 januari 2015. Tegelijkertijd worden ook de bedragen voor het eerste en het tweede kind verhoogd. Daarnaast wordt het kopje voor 16- en 17-jarigen vanaf augustus 2015 verhoogd vanwege de overheveling van een deel van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten, de WTOS. Naast de extra uitgaven door de invoering van de Wet hervorming kindregelingen stijgen de uitgaven WKB verder met circa € 160 miljoen door de verdere verhoging van de alleenstaande ouderkop naar maximaal € 3.050 en het verlagen van het afbouwpercentage naar 6,75%.

De stijging van de uitkeringslasten WKB wordt enigszins getemperd doordat vanaf 2015 de inkomensgrens van de WKB wordt geharmoniseerd met die van de zorgtoeslag. De inkomensgrens waaronder recht bestaat op een volledig kindgebonden budget daalt hierdoor naar circa € 19.600.

Vanwege de betalingssystematiek van de WKB (maand vooraf) slaat een deel van de extra uitgaven al in 2014 neer.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 10.6 Kerncijfers WKB1
 

Realisatie

2013

Raming

2014

Raming

2015

Aantal huishoudens WKB (x 1.000, jaargemiddelde)

832

826

828

Aantal kinderen WKB (x 1.000, jaargemiddelde)

1.528

1.514

1.542

Aantal alleenstaande ouders WKB (x 1.000)2

352

X Noot
1

Ministerie van Financiën, Belastingdienst.

X Noot
2

Het aantal alleenstaande ouders wordt voor 2013 en 2014 niet vermeld omdat de alleenstaande ouderkop pas in 2015 geïntroduceerd wordt.

A3. Tegemoetkoming ouders van thuiswonende gehandicapte kinderen (TOG)

De TOG geeft extra financiële steun aan ouders met een thuiswonend kind met een handicap. Het TOG-kopje maakt onderdeel uit van de TOG-regeling en is specifiek gericht op alleenverdienerhuishoudens. Vanaf 2015 wordt de TOG geïntegreerd met de (dubbele) kinderbijslag en wordt het TOG-kopje vervangen door een extra tegemoetkoming in de kinderbijslag. Vanaf 2015 krijgen ook alleenstaande ouders recht op deze extra tegemoetkoming, mits zij aan de voorwaarden voldoen.

Wie komt ervoor in aanmerking?

De TOG is bedoeld voor ouders met thuiswonende ernstig gehandicapte kinderen die zeer veel zorg van de ouders vragen. Om aanspraak te kunnen maken op de TOG-uitkering is nu een indicatiebesluit voor recht op AWBZ-zorg van ten minste tien uur per week nodig. De invoering van de Wet langdurige zorg (Wlz) ter vervanging van de AWBZ vanaf 2015 leidt tot een versmalling van de doelgroep van de TOG. Om dit te voorkomen zal er, conform de conclusie van het verkennend onderzoek TOG beoordelingskader36, een apart beoordelingskader voor de TOG komen naast de Wlz-indicatie.

TOG-gerechtigden waarvan de minstverdienende partner een inkomen heeft van maximaal € 4.814 per jaar (in 2014), en die ook het hele voorgaande jaar de volledige TOG hebben ontvangen, komen in aanmerking voor het TOG-kopje. Vanaf 2015 krijgen ook alleenstaande ouders recht op het TOG-kopje (dan extra tegemoetkoming in de kinderbijslag).

Hoe hoog is de TOG?

In 2014 bedraagt de tegemoetkoming € 215,80 per kwartaal. Alleenverdieners met recht op TOG ontvangen een extra tegemoetkoming van € 1.460 per jaar.

Budgettaire ontwikkelingen

Vanaf 2015 wordt de TOG geïntegreerd met de (dubbele) kinderbijslag en wordt het TOG-kopje vervangen door een extra tegemoetkoming in de kinderbijslag. Vanwege de betalingsystematiek van de TOG, waarbij betaald wordt na afloop van het kwartaal waarin recht op TOG bestaat, zijn er nog uitgaven in 2015. Hetzelfde geldt voor het TOG-kopje dat volledig na afloop van het jaar betaald wordt.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 10.7 Kerncijfers TOG1
 

Realisatie

2013

Raming

2014

Raming

2015

Aantal telkinderen TOG (x 1.000, jaargemiddelde)

26

25

X Noot
1

SVB, kwartaalbericht.

B. Ontvangsten

De ontvangsten betreffen grotendeels de terugontvangsten ten gevolge van terugvorderingen van het kindgebonden budget. Nadat de toeslagen definitief zijn toegekend worden er terugvorderingen ingesteld bij de huishoudens die meer hebben ontvangen dan waar ze recht op hadden op basis van hun vastgestelde inkomen. De daadwerkelijke terugontvangsten vinden met vertraging plaats.

11. Uitvoeringskosten

Artikel

Algemene doelstelling

De uitvoering van de sociale zekerheidswetgeving vindt rechtmatig, efficiënt, klantgericht en doeltreffend plaats.

De uitvoering van de sociale zekerheidswetten geschiedt mede door ZBO’s en RWT’s. Daarmee wordt een doelmatige en rechtmatige uitvoering van wet- en regelgeving beoogd, waarbij de uitvoering zich op efficiënte en dienstverlenende wijze kan organiseren.

De Minister van SZW stelt daartoe uitvoeringsbudget ter beschikking, maakt daarbij prestatieafspraken met het UWV (inclusief het Bureau Keteninformatisering Werk en Inkomen, BKWI), de SVB en het Inlichtingenbureau (IB) en stuurt op rechtmatige, doelmatige, doeltreffende en klantgerichte uitvoering. Hiertoe is een planning- en controlcyclus ingericht tussen de uitvoeringsorganen en het ministerie.

Rol en verantwoordelijkheid

De Minister37 is verantwoordelijk voor het doen uitvoeren van de sociale zekerheidswetgeving door de uitvoeringsorganen en draagt zorg voor:

  • De vormgeving, het onderhoud en de werking van het stelsel van wet- en regelgeving (wet SUWI) waarbinnen de uitvoeringsorganen opereren;

  • De vormgeving van het stelsel van sociale zekerheidswetten die het UWV en de SVB uitvoeren;

  • De vaststelling van de budgetten die aan het UWV (incl. BKWI), de SVB en het IB beschikbaar worden gesteld met daarbij passende prestatieafspraken;

  • De sturing van en het toezicht op de rechtmatige, doelmatige, doeltreffende en klantgerichte uitvoering door het UWV (incl. BKWI), de SVB en het IB en de verantwoording daarover;

  • De vaststelling van de omvang van de middelen die aan de Landelijke Cliëntenraad (LCR) beschikbaar worden gesteld.

In onderstaande tabel zijn de rechtmatigheidsindicatoren voor het UWV en de SVB weergegeven.

Tabel 11.1 Indicatoren rechtmatigheid uitvoering ZBO’s
 

Realisatie

2013

Streefwaarde

2014

Streefwaarde

2015

Rechtmatigheid UWV (in %)1

98,9

99

99

Rechtmatigheid SVB (in %)2

99,9

99

99

X Noot
1

UWV, jaarverslag.

X Noot
2

SVB, jaarverslag.

Beleidswijzigingen

Belangrijke wijzigingen op dit beleidsterrein zijn:

  • Voor de beleidswijzigingen per wet wordt verwezen naar de overige beleidsartikelen.

  • Zowel de hervorming van het ontslagstelsel als van de WW in het kader van de wet Werk en Zekerheid en de invoering van de Participatiewet zijn majeure wijzigingen in de uitvoeringspraktijk van het UWV.

  • Het UWV en de SVB werken momenteel aan de invulling van de apparaattaakstelling uit het regeerakkoord Rutte/Asscher. Voor een deel zal dit vorm krijgen via een vereenvoudiging van wet- en regelgeving. De exacte vormgeving is nog niet bekend. Inwerkingtreding van deze wijzigingen is niet eerder voorzien dan per 2016.

Voor 2015 is de beleidsdoorlichting van artikel 11 en de evaluatie van de Wet SUWI toegezegd aan de Tweede Kamer. De verwachting is dat deze eind 2015 aan de Tweede Kamer wordt aangeboden.

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 11.2 Begrotingsuitgaven en ontvangsten artikel 11 (x € 1.000)

artikelonderdeel

2013

2014

2015

2016

2017

2018

2019

Verplichtingen

454.688

441.079

462.130

409.864

359.257

353.033

333.241

Uitgaven

454.688

441.079

462.130

409.864

359.257

353.033

333.241

waarvan juridisch verplicht (%)

   

100%

       
               

Bijdrage aan ZBO’s/RWT's

454.044

440.124

461.481

409.215

358.608

352.384

332.592

Uitvoeringskosten UWV

344.878

331.129

363.088

310.411

262.336

257.551

238.045

Uitvoeringskosten SVB

101.385

101.689

92.585

92.996

90.464

89.025

88.739

Uitvoeringskosten IB

7.781

7.306

5.808

5.808

5.808

5.808

5.808

               

Bijdrage aan nationale organisaties

644

955

649

649

649

649

649

Landelijke Cliëntenraad

644

955

649

649

649

649

649

               

Ontvangsten

6.289

6.318

0

0

0

0

0

Budgetflexibiliteit

Bijdrage aan ZBO’s/RWT’s:

De bijdragen aan ZBO’s zijn 100% juridisch verplicht. Het betreft de uitvoeringsbudgetten van het UWV, de SVB en het IB. Deze budgetten worden bij de goedkeuring van de jaarplannen vastgesteld.

Bijdrage aan nationale organisaties:

De bijdrage aan nationale organisaties is 100% juridisch verplicht. Het betreft een bijdrage aan de LCR. Het budget wordt bij goedkeuring van het jaarplan vastgesteld.

Tabel 11.3 Premiegefinancierde uitgaven en ontvangsten artikel 11 (x € 1.000)
 

2013

2014

2015

2016

2017

2018

2019

Uitgaven

1.559.088

1.710.536

1.556.225

1.521.663

1.449.582

1.434.655

1.440.566

               

Bijdrage aan ZBO’s/RWT's

1.559.088

1.710.536

1.543.137

1.492.642

1.407.519

1.378.294

1.369.336

Uitvoeringskosten UWV

1.428.300

1.586.430

1.431.545

1.382.433

1.299.539

1.270.449

1.261.543

Uitvoeringskosten SVB

130.788

124.106

111.592

110.209

107.980

107.845

107.793

               

Nominaal

0

0

13.088

29.021

42.063

56.361

71.230

               

Ontvangsten

0

0

0

0

0

0

0

A. Bijdrage aan ZBO’s/RWT’s

Toelichting financiële instrumenten

De Minister van SZW stelt de financiële kaders vast voor het UWV (inclusief het BKWI), de SVB en het IB, waarbinnen deze organisaties jaarplannen dienen op te stellen. In de jaarplannen nemen het UWV en de SVB een verdeling van de uitvoeringskosten naar wet (en/of) fonds op. De Minister stuurt in eerste aanleg op het totaalbudget per organisatie. Uitgangspunt daarbij is dat de organisaties zelfstandig de uitvoering organiseren en over de realisatie op passende wijze via het jaarverslag verantwoording afleggen aan de Minister van SZW.

Budgettaire ontwikkelingen

De uitvoeringskosten van het UWV en de SVB wijzigen in de loop der jaren als gevolg van beleidswijzigingen en als gevolg van volumeontwikkelingen in de onderscheiden wetten. Voor een nadere toelichting wordt naar de desbetreffende beleidsartikelen verwezen.

De taakstelling op de uitvoeringsorganen uit het regeerakkoord Rutte/Asscher is eveneens in de budgetten verwerkt. Zie voor een nadere toelichting op de taakstellingen in het SZW-domein artikel 96.

B. Bijdrage aan nationale organisaties

De LCR is een overlegorgaan waarin landelijke cliëntenorganisaties, vertegenwoordigers van gemeentelijke cliëntenraden en vertegenwoordigers van de centrale cliëntenraden van de SVB en het UWV zitting hebben. De LCR heeft tot taak periodiek te overleggen met het UWV, de SVB, de gemeenten en de Minister van SZW over onderwerpen op het terrein van werk en inkomen. De Minister van SZW stelt de financiële kaders vast voor de LCR, waarbinnen de raad een jaarplan dient op te stellen.

12. Rijksbijdragen

Artikel

Algemene doelstelling

Borgen van voldoende dekking in sociale fondsen.

De financiering van de sociale fondsen loopt hoofdzakelijk via premie-inning. In een aantal gevallen acht de overheid premieheffing niet wenselijk, bijvoorbeeld om te voorkomen dat premiepercentages blijvend toenemen en daarmee een evenwichtige koopkrachtontwikkeling in de weg staan. In andere gevallen acht de overheid financiering van een regeling via de algemene middelen passender, maar wordt wel gekozen voor uitvoering via de sociale fondsen. De sociale fondsen worden in dat geval via rijksbijdragen voorzien van voldoende financiering.

Rol en verantwoordelijkheid

De Minister financiert de sociale fondsen uit de algemene middelen, al dan niet in aanvulling op premieheffing. Hij is in deze rol verantwoordelijk voor:

  • de vaststelling van de hoogte van de rijksbijdragen aan de desbetreffende sociale fondsen;

  • het betalen van de rijksbijdragen aan de sociale fondsen.

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 12.1 Begrotingsgefinancierde uitgaven en ontvangsten artikel 12 (x € 1.000)

artikelonderdeel

2013

2014

2015

2016

2017

2018

2019

Verplichtingen

8.041.464

11.352.907

13.952.163

14.340.968

15.106.410

15.320.204

15.507.182

Uitgaven

8.041.464

11.352.907

13.952.163

14.340.968

15.106.410

15.320.204

15.507.182

waarvan juridisch verplicht (%)

   

100%

       
               

Bijdrage aan sociale fondsen

             

Rijksbijdrage:

8.041.464

11.352.907

13.952.163

14.340.968

15.106.410

15.320.204

15.507.182

in kosten heffingskortingen AOW

1.659.300

2.000.000

1.962.400

2.080.100

2.193.400

2.318.900

2.451.600

vermogenstekort Ouderdomsfonds

5.999.500

9.073.100

11.752.500

12.023.200

12.673.900

12.761.800

12.815.100

tegemoetkoming arbeidsongeschikten

315.260

209.317

171.017

170.773

171.432

172.069

173.217

tegemoetkoming Anw-gerechtigden

12.904

9.336

8.246

7.895

7.678

7.435

7.265

zwangere zelfstandigen

54.500

61.154

58.000

59.000

60.000

60.000

60.000

               

Ontvangsten

510

169

0

0

0

0

0

Budgetflexibiliteit

Bijdrage aan sociale fondsen:

De bijdragen aan sociale fondsen zijn 100% juridisch verplicht. De rijksbijdrage in de kosten van heffingskortingen AOW, vermogenstekort Ouderdomsfonds en tegemoetkoming Anw-gerechtigden zijn juridisch verplicht volgens de Wet financiering sociale verzekeringen. De rijksbijdrage tegemoetkoming arbeidsongeschikten is juridisch verplicht volgens de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ) en de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Voorheen was de rijksbijdrage tegemoetkoming arbeidsongeschikten verplicht volgens de wet Tegemoetkoming Chronisch zieken en Gehandicapten (Wtcg). Deze is echter per 1 januari 2014 afgeschaft. De rijksbijdrage zwangere zelfstandigen is juridisch verplicht volgens de Wet arbeid en zorg.

A. Bijdrage aan sociale fondsen

Toelichting financiële instrumenten

Rijksbijdrage in de kosten van heffingskortingen (BIKK) AOW

Deze rijksbijdrage compenseert de gewijzigde premieopbrengst die het gevolg is van de invoering van de Wet inkomstenbelasting 2001. De hoogte van deze rijksbijdrage wordt jaarlijks aangepast aan de geraamde kosten van de heffingskortingen en wijzigingen van de belasting- en premietarieven in de eerste schijf.

Budgettaire ontwikkelingen

De ontwikkeling van de bijdrage volgt de ontwikkeling van heffingskortingen.

Rijksbijdrage vermogenstekort Ouderdomsfonds

De uitgaven uit het Ouderdomsfonds worden grotendeels gedekt door de premie-inkomsten. De hoogte van de AOW-premie is echter wettelijk gemaximeerd om te voorkomen dat de groeiende AOW-uitgaven leiden tot een alsmaar stijgende AOW-premie en een onevenwichtige koopkrachtontwikkeling. Dit leidt echter tot een jaarlijks exploitatietekort in het Ouderdomsfonds. De rijksbijdrage Ouderdomsfonds is bedoeld om het exploitatietekort in het Ouderdomsfonds aan te vullen zodat er een neutrale kaspositie voor dit fonds bestaat.

Budgettaire ontwikkelingen

De rijksbijdrage Ouderdomsfonds stijgt in 2015 als gevolg van de introductie van de inkomensondersteuning AOW. De oploop van de rijksbijdrage na 2016 wordt voornamelijk verklaard door de ontwikkeling van de premie-inkomsten.

Rijksbijdrage tegemoetkoming arbeidsongeschikten

De Wet Tegemoetkoming Chronisch zieken en Gehandicapten (Wtcg) is vanaf 2014 afgeschaft. De regeling van de tegemoetkoming arbeidsongeschikten is overgeheveld van de Wtcg naar de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wet Wajong), de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ) en de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). De tegemoetkomingen voor de categorieën WAO, WAZ, IVA en WGA worden gefinancierd uit een rijksbijdrage die in het Toeslagenfonds wordt gestort. De tegemoetkomingen voor Wajonggerechtigden worden verantwoord op beleidsartikel 4.

Budgettaire ontwikkelingen

In het kader van het 6 miljard pakket is afgesproken de tegemoetkoming arbeidsongeschikten in twee tranches te verlagen, namelijk in 2014 en in 2015. Hierdoor daalt de rijksbijdrage in 2014 en 2015.

Tegemoetkoming Anw-gerechtigden

Deze rijksbijdrage is ter financiering van de in beleidsartikel 9 verantwoorde tegemoetkoming Anw.

Budgettaire ontwikkelingen

De rijksbijdrage ter financiering van de Anw-tegemoetkoming daalt als gevolg van een dalend aantal Anw-gerechtigden.

Rijksbijdrage zwangere zelfstandigen

De regeling Zelfstandig en Zwanger voorziet in een uitkering aan zelfstandigen voorafgaand aan en volgend op de bevalling. Deze regeling wordt gefinancierd via een rijksbijdrage aan het Arbeidsongeschiktheidsfonds. Ook de uitkeringen voor zwangere alfahulpen worden via deze rijksbijdrage gefinancierd.

Budgettaire ontwikkelingen

De regeling Zelfstandig en Zwanger (ZEZ) voorziet in een uitkering aan zelfstandigen voorafgaand aan en volgend op de bevalling. Deze regeling wordt gefinancierd via een rijksbijdrage aan het Arbeidsongeschiktheidsfonds. Ook de uitkeringen voor zwangere alfahulpen worden via deze rijksbijdrage gefinancierd. De Rijksbijdrage ZEZ stijgt in enige mate door een toename van het aantal uitkeringen. Dit is conform de arbeidsmarktontwikkeling van een groeiend aantal zelfstandigen.

B. Ontvangsten

De ontvangsten betreffen verrekeningen inzake de rijksbijdrage zwangere zelfstandigen.

13. Integratie en maatschappelijke samenhang

Artikel

Algemene doelstelling

De overheid bevordert de maatschappelijke samenhang en sociale stabiliteit door participatie en inburgering van iedereen met een migrantenachtergrond.

Bij het integratiebeleid ligt de nadruk op de participatie van de individuele migrant, waarbij een beroep op de migrant gedaan wordt om middels de in Nederland aanwezige kansen en mogelijkheden zijn of haar capaciteiten ten volle te benutten. Ten aanzien van het maatschappelijk verkeer is het uitgangspunt dat migranten de in Nederland geldende normen en waarden erkennen. Resultaat is dat genoemde personen, net als iedere andere burger, zelfredzaam zijn en – naar vermogen – deelnemen aan de samenleving.

Rol en verantwoordelijkheid

De Minister stimuleert met behulp van onder andere financiële instrumenten de zelfredzaamheid en deelname aan de samenleving van migranten. Hij financiert inkomensondersteuning met een sociaal leenstelsel en een uitkeringsregeling (remigratieregeling). Hij is in deze rollen verantwoordelijk voor:

  • De vormgeving, het onderhoud en de werking van het inburgeringstelsel;

  • De visie en samenhang van het integratiebeleid en de daarvoor benodigde kennis;

  • Het aanspreken van de vakdepartementen op hun verantwoordelijkheid ervoor te zorgen dat reguliere voorzieningen toegankelijk en effectief zijn voor alle burgers;

  • De uitvoering van de Remigratiewet, de Wet inburgering en de Wet inburgering buitenland.

Beleidswijzigingen

Belangrijke wijzigingen op dit beleidsterrein zijn:

  • In het regeerakkoord Rutte/Asscher is aangekondigd dat de inburgeringeisen worden aangescherpt. Hiertoe wordt in 2015 een nieuw onderdeel, oriëntatie op de Nederlandse arbeidsmarkt, aan het inburgeringexamen toegevoegd. Door inburgeraars in een vroegtijdig stadium met de Nederlandse arbeidsmarkt kennis te laten maken wordt de start op de arbeidsmarkt vergemakkelijkt.

  • In 2015 wordt een integratieakkoord met werkgevers uitgevoerd voor kwetsbare groepen op de terreinen van taal en werk.

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 13.1 Begrotingsuitgaven en ontvangsten artikel 13 (x € 1.000)

artikelonderdeel

2013

2014

2015

2016

2017

2018

2019

Verplichtingen

87.409

126.929

123.166

121.907

122.584

113.558

112.558

Uitgaven

95.434

126.929

123.166

121.907

122.584

113.558

112.558

waarvan juridisch verplicht (%)

   

92%

       
               

Inkomensoverdrachten

0

40.785

39.064

38.260

37.781

37.781

36.781

Remigratieregeling

0

39.285

38.564

38.260

37.781

37.781

36.781

Inburgering

0

1.500

500

0

0

0

0

               

Subsidies

13.016

8.836

7.263

5.890

5.890

1.532

1.532

               

Opdrachten

16.843

20.908

20.894

20.882

21.983

17.328

17.328

Programma inburgering

11.037

9.427

14.665

14.653

15.653

15.628

15.628

Programma integratie

4.103

9.781

4.529

4.529

4.630

0

0

Remigratie

1.703

1.700

1.700

1.700

1.700

1.700

1.700

               

Bijdrage aan agentschappen

11.000

9.300

9.300

9.300

9.300

9.300

9.300

DUO

11.000

9.300

9.300

9.300

9.300

9.300

9.300

               

Bijdrage aan ZBO’s/RWT's

51.605

9.240

9.240

9.240

9.240

9.240

9.240

SVB

38.156

0

0

0

0

0

0

COA

13.449

9.240

9.240

9.240

9.240

9.240

9.240

               

Leningen

2.970

37.860

37.405

38.335

38.390

38.377

38.377

DUO

2.970

37.860

37.405

38.335

38.390

38.377

38.377

               

Ontvangsten

178.858

2.800

1.000

800

600

200

0

Budgetflexibiliteit

Inkomensoverdrachten:

De inkomensoverdrachten zijn gebaseerd op wet- en regelgeving en derhalve voor 100% juridisch verplicht. Het betreft uitkeringen op grond van de Remigratiewet.

Subsidies:

De subsidies zijn 80% juridisch verplicht. Er worden subsidies verleend met het oog op de kennisfunctie integratie. De bijdrage aan Vluchtelingenwerk Nederland is gebaseerd op een toezegging aan de Tweede Kamer38.

Opdrachten:

De opdrachten zijn 60% juridisch verplicht. Er zijn afspraken vastgelegd over het ontwikkelen, onderhouden en afnemen van examens in binnen- en buitenland.

Bijdrage aan agentschappen:

Deze bijdragen zijn 100% juridisch verplicht Met DUO zijn afspraken gemaakt over de uitvoering van het leenstelsel en het beheer van het examenstelsel.

Bijdrage aan ZBO’s/RWT’s:

Deze bijdragen zijn 100% juridisch verplicht. Aan COA worden uitvoeringskosten vergoed voor de uitvoering van taken op terrein van remigratie en integratie.

Leningen:

De leningen zijn gebaseerd op wet- en regelgeving en derhalve voor 100% juridisch verplicht. Het betreft leningen op grond van de Wet Inburgering 2013.

A. Inkomensoverdrachten

Toelichting financiële instrumenten

De Remigratiewet biedt een uitweg aan personen die naar Nederland kwamen voor arbeid en vestiging, maar nu een dringende wens tot terugkeer hebben, doordat zij in een uitzichtloze situatie van afhankelijkheid (uitkeringsituatie) verkeren, en zelf hun remigratie niet kunnen bekostigen. De Remigratiewet wordt uitgevoerd door de SVB.

Wie komt ervoor in aanmerking?

Indien men aan bepaalde criteria voldoet kan men in aanmerking komen voor een remigratievoorziening (maandelijkse uitkering, met eventueel een tegemoetkoming in de kosten van een ziektekostenverzekering, en/of een basisvoorziening (verhuis- en reiskosten en/of een tijdelijke overbruggingsuitkering). De criteria betreffen onder meer leeftijd, verblijfsduur in Nederland, doelgroep en herkomstland.

Hoe hoog is de uitkering?

Het merendeel van de middelen is bestemd voor de remigratievoorziening. Op de uitkeringen remigratievoorziening is het woonlandbeginsel van toepassing. Voorts kunnen er volledige, gekorte of nihil-uitkeringen worden verstrekt (na verrekening van overige inkomsten uit uitkeringen). In 2013 bedroeg de gemiddelde uitkering remigratievoorziening € 505,–.

Budgettaire ontwikkelingen

Per 1 juli 2014 is een aanscherping in de toepassing van de criteria van kracht en is de basisvoorziening vervallen. Hierdoor komen uiteindelijk minder mensen in aanmerking voor een uitkering. Anticiperend op deze wetswijziging heeft er echter een stijging in het aantal aanvragen plaatsgevonden die leidt tot een verhoging van het totale uitkeringsniveau Tevens heeft de verhoging van de AOW- leeftijd een verhogend effect op de uitgaven in het kader van de Remigratiewet, omdat mensen langer van de regeling gebruik blijven maken. De daling van de uitgaven zet daarom niet direct in.

Op de langere termijn zullen de uitgaven uiteindelijk tot nihil teruglopen. Vanaf 1 januari 2025 kan men op grond van de wetswijziging geen aanvraag meer doen voor financiële ondersteuning op basis van de Remigratiewet.

DUO keert op grond van de oude Wet Inburgering in 2015 nog vergoedingen uit aan inburgeraars die zonder hulp van de gemeente hun inburgeringdiploma hebben behaald of die op een hoger niveau een examen Nederlands hebben afgelegd dan strikt genomen noodzakelijk zou zijn. SZW stelt de middelen voor deze vergoedingen beschikbaar.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 13.2 Kerncijfers Remigratie1
 

Realisatie

2013

Raming

2014

Raming

2015

Aantal remigranten met een periodieke uitkering (ultimo jaar) (x 1.000)2

13

13

14

X Noot
1

SVB, jaarverslag.

X Noot
2

Inclusief nihil uitkeringen: de remigrant heeft recht op een remigratie-uitkering, maar na verrekening van andere, exporteerbare uitkeringsgelden wordt het bedrag op nihil vastgesteld.

B. Subsidies

De subsidierelatie met Forum houdt in 2015 op te bestaan. Het Verwey-Jonker Instituut, Movisie en mogelijk een derde partij ontvangen als onafhankelijk kennisinstituten een subsidie voor het vergaren en beschikbaar stellen van specifieke kennis en expertise op de terreinen van integratie en sociale stabiliteit.

Vluchtelingenwerk Nederland ontvangt subsidie voor de ondersteuning (informatie/helpdesk, advies en training) van het werk van vrijwilligers en medewerkers in de regio. De regionale vrijwilligers en medewerkers zetten zich in voor de maatschappelijke ondersteuning en integratie van asielgerechtigden.

C. Opdrachten

C1. Programma Inburgering

De Minister van SZW stelt via onder meer wet- en regelgeving de kaders vast op het terrein van de inburgering van migranten in Nederland (Wet Inburgering) en in het buitenland (Wet Inburgering in het buitenland). De uitvoering van de activiteiten die hieruit volgen besteedt hij uit aan verschillende organisaties. Het gaat hierbij onder meer om het onderhoud van en het toezicht op de examens en het monitoren van de inburgeringresultaten.

Tabel 13.3 Kerncijfers Inburgering
 

Realisatie

2013

Raming

2014

Raming

2015

Inburgeringsplichtige nieuwkomers die een kennisgeving van DUO krijgen (x 1.000)1

11

15

15

Inburgeraars die slagen voor het inburgeringexamen of NT2-examen (x 1.000)1

17

10

10

Asielgerechtigde nieuwkomers die deelnemen aan de voorbereiding op inburgering in de opvang van de COA(x 1.000)2

3

3

3

Asielgerechtigde nieuwkomers die deelnemen aan de maatschappelijke begeleiding door gemeenten (x 1.000)2

2

5

5

Aantal aan inburgeraars toegekende leningen (x 1.000)1

3

7

7

X Noot
1

DUO, Informatiesysteem Inburgering.

X Noot
2

Voortgangsrapportages COA.

C2. Programma Integratie

Als onderdeel van de integratieagenda wordt de pilot participatieverklaring, die in 2014 is gestart, in 2015 afgerond. Ook wordt de besluitvorming over een mogelijk landelijke uitrol voorbereid.

Op grond van onderzoek, conferenties en expertmeetings ontwikkelt het ministerie in samenwerking met betrokken organisaties aanvullende activiteiten met als thema’s ervaren discriminatie, racistische vooroordelen onder jongeren (waaronder antisemitisme en discriminatie van moslims), ouderbetrokkenheid, preventie huwelijksdwang, integratie van EU-migranten, alsook een brede aanpak van taal, waarbij samengewerkt wordt met sectoren voor wie het belang van een goede taalbeheersing evident is.

In het licht van de implementatie van het actieplan arbeidsmarktdiscriminatie in 2015 wordt ingezet op een meerjarige bewustwordingscampagne en de ondersteuning van de totstandkoming van een diversiteitscharter.

In het kader van het vroegtijdig signaleren en voorkomen van onrust volgend uit radicalisering, religieuze intolerantie en spanningen tussen en binnen etnische gemeenschappen in Nederland worden activiteiten ondernomen gericht op het versterken en verbreden van de dialoog binnen etnische en religieuze gemeenschappen.

Op het terrein van burgerschap wordt een waardenmodule ontwikkeld die aansluit op de thema’s van het burgerschaponderwijs. Daarin worden fundamentele waarden zoals gelijkwaardigheid en vrijheid van meningsuiting aan de hand van concrete voorbeelden toegelicht en vertaald naar het dagelijkse leven van leerlingen. Ook wordt geïnvesteerd in een curriculum burgerschap bij lerarenopleidingen.

Door middel van verbeterde opvoedingsondersteuning en het tijdig inschakelen van noodzakelijke hulpverlening krijgt de tijdige signalering van psychische problematiek onder migrantenjongeren de aandacht. De overheid staat daarnaast voor het stimuleren van een passende beroepskeuze bij migrantenjongeren om een betere aansluiting bij de vraag op de arbeidsmarkt te bevorderen. Dit in samenwerking met de aanpak van jeugdwerkloosheid.

De monitoring en evaluatie van het integratiebeleid, bijvoorbeeld via de Jaarrapporten Integratie, worden in opdracht door verschillende organisaties uitgevoerd.

C3. Remigratie

Het Ministerie van SZW heeft aan de stichting Nederlands Migratie Instituut (NMI) een opdracht verstrekt voor de periode 2014 – 2015 voor objectieve voorlichting over de Remigratiewet. Voor de periode hierna wordt nog bezien of en hoe deze dienstverlening wordt voortgezet. De objectieve voorlichting door het NMI ondersteunt belangstellenden bij het nemen van een persoonlijk, vrijwillig en verantwoord besluit om Nederland te verlaten met de bereidheid tot het afstand doen van het Nederlanderschap.

D. Bijdrage aan agentschappen

Aan DUO worden middelen ter beschikking gesteld voor de organisatie van de inburgeringexamens, de uitvoering van het sociaal leenstelsel, de informatievoorziening aan inburgeraars, gemeenten en instellingen, en de handhaving van de inburgeringsplicht bij nieuwkomers vanaf 2013.

E. Bijdrage aan ZBO’s/RWT’s

Het COA ontvangt een bijdrage voor het programma «Voorbereiding op inburgering» dat aan asielgerechtigden in de opvang wordt aangeboden ter voorbereiding op hun verblijf in Nederland. Ook ontvangt het COA een bijdrage voor de vergoeding die ze aan gemeenten verstrekt voor maatschappelijke begeleiding van asielgerechtigden.

F. Leningen

Via het sociaal leenstelsel kunnen asielgerechtigde nieuwkomers een bijdrage krijgen om hun inburgeringonderwijs te bekostigen. Alleen wanneer onvoldoende inspanningen zijn gedaan en het inburgeringdiploma of NT2-diploma niet binnen de daarvoor geldende termijn van drie jaar is behaald, dient de bijdrage te worden terugbetaald. Afhankelijk van hun inkomen kunnen overige nieuwkomers, waaronder EU-burgers en Turken, voor een lening een beroep doen op het sociaal leenstelsel. Zij dienen de lening echter wel terug te betalen. De terugbetalingstermijn gaat drie jaar na het behalen van het inburgeringsexamen in.

G. Ontvangsten

Als gevolg van de wet inburgering 2013 vervallen de bijdragen van het Rijk aan gemeenten voor het organiseren van een inburgeringsvoorziening. Ook de ontvangsten die daarmee samenhangen (verrekening van werkelijk gemaakte kosten) met voorschotten komen daarmee te vervallen. In 2014 vinden de laatste ontvangsten in dit kader plaats. Ook op grond van het oude leenstelsel komen er ontvangsten in de vorm van aflossingen van leningen binnen. Deze nemen echter af omdat van dit stelsel geen gebruik meer gemaakt zal worden. Voor de kortere termijn worden geen ontvangsten op grond van het nieuwe leenstelsel voorzien.

2.3: NIET-BELEIDSARTIKELEN

96. Apparaatsuitgaven kerndepartement

Artikel

Op dit artikel worden alle personele en materiële uitgaven en ontvangsten van het ministerie opgenomen. In beleidsartikel 11 zijn de bijdragen aan ZBO’s verder toegelicht. Voor een uitgebreide toelichting op het Agentschap SZW wordt verwezen naar hoofdstuk 3 van deze begroting.

Tabel 96.1 Apparaatsuitgaven kerndepartement (x € 1.000)

artikelonderdeel

2013

2014

2015

2016

2017

2018

2019

Verplichtingen

250.629

261.690

277.741

228.340

223.522

215.609

215.399

Uitgaven

251.182

261.690

277.741

228.340

223.522

215.609

215.399

               

Personele uitgaven

180.005

182.640

174.856

166.010

162.083

154.801

154.549

• waarvan eigen personeel

174.308

176.242

170.697

161.858

157.878

150.559

150.309

• waarvan externe inhuur

3.269

3.432

1.350

1.419

1.505

1.555

1.555

• waarvan overige personele uitgaven

2.428

2.966

2.809

2.733

2.700

2.687

2.685

               

Materiële uitgaven

71.177

79.050

102.885

62.330

61.439

60.808

60.850

• waarvan ICT

14.084

15.333

13.599

12.830

12.742

12.793

12.793

• waarvan bijdrage aan SSO's

44.592

46.862

76.295

36.730

36.509

36.029

36.029

• waarvan overige materiële uitgaven

12.501

16.855

12.991

12.770

12.188

11.986

12.028

               

Ontvangsten

9.744

3.613

3.573

3.573

3.573

3.572

3.572

A. Personele en materiële uitgaven

De totaal begrote apparaatsuitgaven voor het kerndepartement bedragen in 2015 € 277,7 miljoen. Dit bedrag bestaat uit € 174,9 miljoen personele uitgaven en € 102,9 miljoen materiële uitgaven.

Het bedrag aan externe inhuur in tabel 96.1 is lager dan de verwachte uitgaven van circa € 4 miljoen. Externe inhuur wordt ingeboekt zodra hier behoefte aan ontstaat (onder andere als vervanging bij ziekte en zwangerschap of bij tijdelijke projecten).

SZW zal in 2015 verhuizen naar de nieuwe locatie de Resident. In verband hiermee is er dat jaar een piek zichtbaar in de bijdrage SSO’s die dient als compensatie van de restwaarde van het SZW-gebouw die aan de RGD betaald moet worden.

B. Ontvangsten

De ontvangsten hebben betrekking op doorbelaste uitgaven aan derden, waaronder het Agentschap SZW.

In tabel 96.2 zijn de apparaatsuitgaven van het kerndepartement, het Agentschap SZW en van de ZBO’s van het ministerie in één tabel samengevat.

Tabel 96.2 Apparaatsuitgaven/kosten inclusief agentschappen en ZBO’s/RWT’s (x € 1.000)

artikelonderdeel

2013

2014

2015

2016

2017

2018

2019

Apparaatsuitgaven kerndepartement

251.182

261.690

277.741

228.340

223.522

215.309

215.399

               

Apparaatskosten agentschappen

19.763

20.180

20.808

16.050

14.400

13.200

12.100

Agentschap SZW

19.763

20.180

20.808

16.050

14.400

13.200

12.100

               

Apparaatskosten ZBO’s/RWT’s 1

2.006.852

2.144.342

2.004.618

1.901.857

1.766.127

1.730.678

1.701.928

UWV (inclusief BKWI)

1.769.181

1.917.559

1.794.633

1.692.844

1.561.875

1.528.000

1.499.588

SVB

229.890

219.477

204.177

203.205

198.444

196.870

196.532

IB

7.781

7.306

5.808

5.808

5.808

5.808

5.808

X Noot
1

Dit betreft zowel begrotingsgefinancierde als premiegefinancierde artikelen. De ontvangsten artikel 11 zijn in mindering gebracht op de uitgaven.

In onderstaande tabel zijn de apparaatsuitgaven van het departement onderverdeeld naar de verschillende organisatieonderdelen. De uitgaven voor huisvesting en ICT van het gehele kerndepartement zijn bij de pSG opgenomen.

Tabel 96.3 Apparaatsuitgaven kerndepartement, naar directoraat-generaal (x € 1.000)
 

2015

SG

18.294

pSG 1

121.261

DG Participatie & Inkomenswaarborg

22.014

DG Werk

19.178

Inspectie SZW

96.994

Totaal kerndepartement

277.741

X Noot
1

Exclusief Agentschap SZW

Taakstelling 2016–2018

De invulling van de taakstelling 2016–2018 op de apparaatsuitgaven uit het Regeerakkoord Rutte/Asscher, die oploopt tot een bedrag van circa € 65 miljoen, is aangegeven in de begroting van SZW van 2014. De implementatie van enkele maatregelen vergt wijziging van wet- en regelgeving. De voorbereiding daartoe is ter hand genomen.

Verdeling taakstelling tussen kerndepartement SZW, Agentschap SZW en ZBO’s

In tabel 96.4 wordt de verdeling van de taakstelling tussen het kerndepartement, het Agentschap SZW en de ZBO’s tot uitdrukking gebracht.

Tabel 96.4 Extracomptabele tabel invulling taakstelling (x € 1.000)
 

2016

2017

2018

Structureel

Taakstelling 2016–2018 regeerakkoord Rutte/Asscher (totaal)

23.354

52.803

64.978

64.978

         

Kerndepartement

3.354

7.703

9.378

9.378

         

Agentschappen totaal

0

0

0

0

Agentschap SZW

0

0

0

0

         

ZBO’s totaal

20.000

45.100

55.600

55.600

UWV (inclusief BKWI)

17.700

39.700

48.900

48.900

SVB

2.300

5.400

6.700

6.700

Personele ontwikkeling SZW-domein in meerjarig perspectief

Onderstaande grafieken laten de ontwikkeling van het aantal fte voor het kerndepartement SZW en voor het SZW-domein zien voor de periode 2006–2019. Als basis is gekozen voor het jaar 2006, omdat in dat jaar ten behoeve van het programma Vernieuwing Rijksdienst een nulmeting heeft plaatsgevonden naar de personele omvang van de rijksdienst.

Figuur 96.1 fte-ontwikkeling kerndepartement SZW

Figuur 96.1 fte-ontwikkeling kerndepartement                   SZW

De door achtereenvolgende kabinetten opgelegde taakstellingen op de apparaatsuitgaven laten voor het kerndepartement SZW een afname van het aantal fte’s zien vanaf 2006. Daarnaast is er de overgang geweest naar het Ministerie van BZK door de uitvoering van de bedrijfsvoering in Shared Service Organisaties onder te brengen. Aan de andere kant is er een uitbreiding van het aantal fte’s door de komst van beleidsterreinen bij SZW (Kinderopvang in 2011 en Inburgering in 2013).

De verwachting na 2013 is enerzijds gebaseerd op de nog te realiseren taakstellingen op de apparaatsuitgaven in die periode. Anderzijds zal de formatie toenemen door een (tijdelijke) uitbreiding van taken bij de Inspectie SZW. Tevens zal de oprichting van de rijksschoonmaakorganisatie leiden tot een opwaartse bijstelling van de formatie. Omdat de effecten hiervan nog niet bekend zijn, zijn deze nog niet in bovenstaand beeld verwerkt.

Figuur 96.2 fte-ontwikkeling SZW-domein (inclusief UWV en SVB)

Figuur 96.2 fte-ontwikkeling SZW-domein (inclusief UWV                   en SVB)

De periode 2006–2019 laat voor het gehele SZW-domein eveneens een dalende lijn zien. De verwachte ontwikkeling betreft een saldo van de gevolgen van de taakstellingen op de apparaatsuitgaven en de uitvoeringskosten, de overgang van dienstonderdelen van en naar andere departementen en van de in- en extensiveringen van beleid(suitvoering). Daarbij hebben de optredende conjuncturele effecten op de formatie van het UWV geleid tot een toename van het aantal fte in het SZW-domein in de jaren 2009/2010 en 2013/2014.

97. Aflopende regelingen

Artikel

Voor de financiële afwikkeling en verantwoording van een aantal aflopende regelingen is in de begroting een afzonderlijke voorziening getroffen.

Tabel 97.1 Begrotingsuitgaven artikel 97 (x € 1.000)

artikelonderdeel

2013

2014

2015

2016

2017

2018

2019

Verplichtingen

799

0

0

0

0

0

0

Uitgaven

929

0

0

0

0

0

0

               

Programma-uitgaven

929

0

0

0

0

0

0

Aflopende regelingen

929

0

0

0

0

0

0

               

Ontvangsten

510

1

0

0

0

0

0

A. Programma-uitgaven

Toelichting

Een aantal wetten en regelingen is financieel afgewikkeld. Er kunnen nog wel nabetalingen plaatsvinden. Het gaat hierbij om nagekomen declaraties of vergoedingen voor nabetalingen op grond van gerechtelijke uitspraken (bezwaar- en beroepsprocedures) naar aanleiding van geschillen in het verleden. Er worden geen ramingen voor 2015 en latere jaren gemaakt.

98. Algemeen

Artikel

Op dit artikel worden de niet naar beleidsartikelen toe te rekenen budgetten verantwoord.

Tabel 98.1 Begrotingsuitgaven artikel 98 (x € 1.000)

artikelonderdeel

2013

2014

2015

2016

2017

2018

2019

Verplichtingen

59.313

42.373

46.404

47.445

42.552

42.362

47.562

Uitgaven

60.050

42.319

46.326

47.445

42.552

42.362

47.562

               

Subsidies

275

5

0

0

0

0

0

               

Opdrachten

18.218

16.158

25.721

27.231

27.032

27.582

27.582

Handhaving

589

1.787

15.260

15.560

15.560

15.560

15.560

Opdrachten overig

17.629

14.371

10.461

11.671

11.472

12.022

12.022

               

Bekostiging

2.626

2.675

2.825

2.825

2.825

2.825

2.825

Uitvoeringskosten Caribisch Nederland

2.626

2.675

2.825

2.825

2.825

2.825

2.825

               

Bijdrage aan medeoverheden

5.484

5.462

0

0

0

0

0

Verzameluitkering SZW

5.484

5.462

0

0

0

0

0

               

Bijdrage aan agentschappen

31.758

15.819

15.580

15.189

10.495

9.755

14.955

Inspectie Werk en Inkomen

9.715

0

0

0

0

0

0

Agentschap SZW

21.934

15.310

15.077

14.680

9.990

9.250

14.450

Rijksdienst Ondernemend Nederland

109

509

503

509

505

505

505

               

Bijdrage aan andere begrotingen

1.689

2.200

2.200

2.200

2.200

2.200

2.200

Financiën

1.689

2.200

2.200

2.200

2.200

2.200

2.200

               

Ontvangsten

25.812

3.947

0

0

0

0

0

A. Opdrachten

Toelichting

A1. Handhaving

Het totale beleidsbudget voor handhaving op de begroting bedraagt in 2015 € 15,3 miljoen. Daarvan is € 11,8 miljoen gereserveerd voor de uitvoering van de nieuwe visie op handhaving en naleving 2013–2016. Daarbij zullen overboekingen plaatsvinden naar de relevante budgetten voor de feitelijke realisatie. De bedragen voor 2015 en volgende jaren zijn dan ook hoger dan voor 2014 doordat in 2014 al bedragen zijn toebedeeld aan artikelen.

A2. Opdrachten overig

Hieronder vallen de uitgaven voor onderzoek en voorlichting die niet zijn toebedeeld aan beleidsartikelen. Het onderzoeksbudget op artikel 98 is departementaal breed en bedraagt € 6 miljoen. Van het totale onderzoeksbudget is € 2,5 miljoen bestemd voor beleidsinformatie. Naast de uitgaven voor voorlichtingsprogramma’s worden uit het budget op artikel 98 ook de uitgaven voor bibliotheek, documentatie en algemene publieksinformatie betaald.

B. Bekostiging

De unit SZW, die ondergebracht is bij de Rijksdienst Caribisch Nederland (RCN), voert namens de Minister de regelingen op Caribisch Nederland uit. De uitvoeringskosten van de RCN worden op artikel 98 verantwoord.

C. Bijdrage aan medeoverheden

In een verzameluitkering worden per ministerie alle financieel geringe overdrachten (beleidsthema's) aan een medeoverheid opgenomen. Alle bedragen waarvoor een budget beschikbaar is dat onder het grensbedrag (€ 10 miljoen) ligt moeten in de verzameluitkering worden opgenomen. De Financiële verhoudingswet geeft de wettelijke grondslag voor de verzameluitkering. Met de verzameluitkering wordt beoogd de medeoverheden ruimte te bieden voor lokaal maatwerk en de administratieve lasten bij het Rijk en de medeoverheden te beperken 39. Het gaat om de uitkering ten behoeve van de regionale centra fraudebestrijding en de landelijke expertisefunctie van de regionale coördinatiepunten fraudebestrijding. Deze uitkering wordt jaarlijks vanuit de verzameluitkering SZW via het Ministerie van BZK aan de negen betrokken gemeenten overgemaakt. De hiervoor beschikbare middelen worden daartoe in de loop van 2015 eerst met een suppletoire begroting vanuit het handhavingsbudget naar de verzameluitkering SZW geboekt.

D. Bijdrage aan agentschappen

In hoofdstuk 3 van deze begroting wordt nader ingegaan op het Agentschap SZW. De bijdrage aan Rijksdienst Ondernemend Nederland heeft betrekking op de uitvoeringskosten van de borgstellingsregeling (€ 0,1 miljoen). Daarnaast wordt jaarlijks € 0,4 miljoen gereserveerd voor de controle van de betaalaanvragen uit het Europees Globalisering Fonds en de ESF programma’s.

E. Bijdrage aan andere begrotingen

Structureel wordt € 2,2 miljoen overgeboekt naar het Ministerie van Financiën ten behoeve van controlewerkzaamheden voor het ESF-programma 2007–2013 en het ESF programma 2014–2020.

99. Nominaal en onvoorzien

Artikel

Op dit artikel worden de uitgaven verantwoord voor onvoorziene uitgaven, loon- en prijsbijstelling.

Tabel 99.1 Begrotingsuitgaven artikel 99 (x € 1.000)

artikelonderdeel

2013

2014

2015

2016

2017

2018

2019

Verplichtingen

0

4.926

19.383

42.225

66.489

84.594

90.898

Uitgaven

0

4.926

19.383

42.225

66.489

84.594

90.898

               

Overige beleidsuitgaven

0

4.926

19.383

42.225

66.489

84.594

90.898

Loonbijstelling

0

0

0

0

0

0

0

Prijsbijstelling

0

0

0

0

0

0

0

Onvoorzien

0

4.926

19,383

42,225

66.489

84.594

90.898

A. Overige beleidsuitgaven

Toelichting

Onvoorzien

De grondslag ligt in de Comptabiliteitswet, waarin de mogelijkheid bestaat een artikel voor onvoorziene uitgaven op te nemen. Op dit artikel staan middelen geparkeerd die op een later moment nog uitgedeeld moeten worden, zoals middelen voor de uitvoering van de Participatiewet en het wetsvoorstel ZZP pensioenregeling.

Loonbijstelling

Op dit onderdeel wordt de loonbijstelling verwerkt in het kader van algemene salarismaatregelen, incidentele loonontwikkeling en overige specifieke maatregelen op het gebied van arbeidsvoorwaarden en premies sociale zekerheid. Het artikel heeft het karakter van een «parkeerartikel» totdat de loonbijstelling toegedeeld kan worden aan de relevante beleidsartikelen.

Prijsbijstelling

Op dit onderdeel worden de ontvangen bedragen voor prijsbijstelling geboekt tot toerekening plaatsvindt aan de prijsgevoelige begrotingsartikelen. Dit artikel heeft het karakter van een «parkeerartikel» totdat toerekening kan plaatsvinden naar relevante beleidsartikelen.

HOOFDSTUK 3: AGENTSCHAPPEN

AGENTSCHAP SZW

Algemeen

Het Agentschap SZW voert (subsidie)regelingen uit op het terrein van het sociaaleconomische beleid, in het bijzonder op het gebied van Werk en Inkomen. Onderstaand een opsomming van de subsidieregelingen die het Agentschap SZW uitvoert. Tenzij anders vermeld zijn directies binnen het Ministerie van SZW opdrachtgever van de regelingen.

De kernactiviteit van het Agentschap SZW is de uitvoering van Europese subsidieregelingen.

Het Europees Sociaal Fonds (ESF) verbetert de kansen van mensen op de arbeidsmarkt. De huidige ESF-programmaperiode 2007–2013 loopt tot en met 2015, met afrondende werkzaamheden in de jaren daarna. In deze programmaperiode staan de volgende groepen centraal:

  • Werklozen met achterstand op de arbeidsmarkt (ouderen, langdurig werklozen, arbeidsongeschikten, gevangenen);

  • Leerlingen aan een Praktijkschool of school voor Voortgezet Speciaal Onderwijs;

  • Laagopgeleide werknemers die moeilijk kunnen doorstromen naar een betere of andere baan;

  • Werkgevers (zij kunnen ESF-subsidie krijgen voor sociale innovatie om hun personeel slimmer en beter in te zetten);

  • Jongeren (voor projecten om hen aan het werk te helpen en te houden).

In 2014 zijn de eerste tijdvakken van de ESF programmaperiode 2014–2020 opengesteld. De uitvoering van de nieuwe periode loopt in ieder geval tot en met 2022. Subsidie wordt verstrekt aan projecten met de volgende thema’s:

  • Actieve inclusie: re-integratie van mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt;

  • Actief en gezond ouder worden: het bevorderen van duurzame arbeidsinzet van werkenden.

Als onderdeel van ESF 2014–2020 worden ook projecten gefinancierd vanuit het Europees Fonds voor Meest Behoeftigen (EFMB). De regeling EFMB wordt ingezet om de sociale participatie van kwetsbare ouderen (met een laag besteedbaar inkomen) te stimuleren.

Het Europees Globalisatiefonds (EGF) is een andere Europese subsidieregeling die het Agentschap SZW uitvoert. Bedrijven en sectoren die zijn getroffen door grote veranderingen in de wereldhandelspatronen of als gevolg van de wereldwijde economische financiële crisis, kunnen bij massaontslag gebruikmaken van geld uit het EGF. Dit fonds helpt werknemers met scholing, hulp bij het vinden van een nieuwe baan of steun bij het opzetten van een eigen bedrijf. De programmaperioden en de verwachte looptijd zijn ongeveer hetzelfde als bij ESF.

In opdracht van het Ministerie van Veiligheid en Justitie voert het Agentschap SZW met ingang van 2014 de subsidieregelingen van de Europese Migratie- en VeiligheidsFondsen (EMVF) uit. Net als bij ESF is de uitvoering opgedeeld in programmaperioden en is de verwachte looptijd van deze activiteiten tot 2022.

De projecten van de lopende programmaperiode 2007–2013 worden door het Agentschap SZW afgerond. In deze periode worden projectactiviteiten uit vier afzonderlijke fondsen gefinancierd:

  • Europees buitengrenzenfonds (EBF): beheer van de buitengrenzen van de EU;

  • Europees integratiefonds (EIF): de integratie van mensen van buiten de EU;

  • Europees terugkeerfonds (ETF): terugkeer van asielzoekers, uitgeprocedeerde asielzoekers en illegale migranten;

  • Het Europees vluchtelingenfonds (EVF): projecten inzake opvang en integratie van asielzoekers en vluchtelingen.

In de nieuwe begrotingsperiode (2014–2020) bestaan de Europese migratie- en veiligheidsfondsen uit het Asiel- en Migratiefonds (AMF) en het fonds voor de Interne Veiligheid (ISF). De huidige vier migratiefondsen verdwijnen.

Daarnaast voert het Agentschap SZW enkele Nationale Regelingen uit:

  • Regeling sectorgewijze opleidingen /sectorplannen (RCSP). Looptijd: 1 oktober 2013 tot en met 2017;

  • Kinderopvang: Versterking taal- en interactievaardigheden. Looptijd: eind 2014 tot en met 2018;

  • Regeling Tegemoetkoming Adoptiekosten (RTA) voor het Ministerie van Veiligheid en Justitie. Looptijd: 1 oktober 2013 tot en met 2016.

Eind 2013 is de uitvoering van de regeling sectorgewijze opleidingen /sectorplannen (RCSP) gestart. Werkgevers- en werknemersorganisaties krijgen een financiële bijdrage van de overheid als zij gezamenlijke plannen maken om mensen aan het werk te krijgen en te houden. Een betere werking van de arbeidsmarkt, het bieden van werkzekerheid en het voorkomen van werkloosheid staan centraal.

De regeling Kinderopvang Versterking taal- en interactievaardigheden heeft ten doel om de taal- en interactieve vaardigheden van gastouders en medewerkers in de kinderopvang te verbeteren. Naar verwachting zal het eerste aanvraagtijdvak medio december 2014 worden opengesteld.

De Regeling Tegemoetkoming Adoptiekosten (RTA) biedt adoptieouders die interlandelijk een kind hebben geadopteerd, onder voorwaarden een eenmalige tegemoetkoming in de kosten.

Tabel 3.1 Begroting van baten en lasten Agentschap SZW voor het jaar 2015 (x € 1.000)
     

Realisatie

2013 1

Raming

2014 2

Begroting

2015

2016

2017

2018

2019

Baten

             

Opbrengst moederdepartement 3

19.914

18.878

19.128

14.300

12.400

11.000

10.400

Opbrengst overige departementen

615

2.696

3.030

2.600

2.500

2.500

2.000

Opbrengst derden

Rentebaten

5

Vrijval voorzieningen

117

Bijzondere baten

Totaal Baten

20.651

21.574

22.158

16.900

14.900

13.500

12.400

                   

Lasten

             
 

Apparaatskosten

             
   

Personele kosten

11.077

12.860

15.454

12.150

10.475

9.250

8.650

     

waarvan eigen personeel

8.469

10.360

10.907

10.650

9.475

8.500

8.150

     

waarvan externe inhuur

2.608

2.500

4.547

1.500

1.000

750

500

   

Materiële kosten

8.686

7.320

5.354

3.900

3.925

3.950

3.450

     

waarvan apparaat ICT

1.869

1.800

1.700

1.600

1.500

1.400

1.300

     

waarvan bijdrage aan SSO's

583

600

700

600

500

400

300

Rentelasten

Afschrijvingskosten

             
   

Materieel

16

3

   

Immaterieel

958

2.136

1.350

850

500

300

300

Overige lasten

Totaal Lasten

20.737

22.319

22.158

16.900

14.900

13.500

12.400

                   

Saldo van baten en lasten

– 86

– 745

X Noot
1

Slotwet 2013.

X Noot
2

Eerste suppletoire begroting Voorjaarsnota 2014.

X Noot
3

Het verschil met de in tabel 98.1 genoemde Bijdrage aan AG SZW wordt hoofdzakelijk veroorzaakt doordat in die tabel de bijdragen uit rekeningen buiten begrotingsverband, ter cofinanciering van de uitvoeringskosten van Europese regelingen, niet zijn opgenomen.

Uitgangspunten

Toelichting bij de begroting van baten en lasten

De meerjarenbegroting van het Agentschap SZW wordt bepaald door de ontwikkeling van de orderportefeuille. In de begroting wordt alleen rekening gehouden met de omzet en de te maken kosten voor de subsidieregelingen waarvoor formeel opdracht is gegeven. Er wordt geen rekening gehouden met mogelijke nieuwe opdrachten.

Ten tijde van het opstellen van de begroting is er voor het komend jaar nog onvoldoende zicht op de werkvoorraad voortvloeiend uit de uitvoering van de lopende opdrachten. De schattingen in de begroting zijn dan ook globaal.

In het najaar vindt het overleg met de opdrachtgevers plaats over de te verrichten activiteiten in het komend jaar. Op basis daarvan worden voor het komend jaar de uurtarieven (integrale kostprijs) berekend en worden offertes uitgebracht aan de opdrachtgevers. In de eerste suppletoire begroting 2015 (Voorjaarsnota) wordt de begroting aangepast naar de verwachtingen op basis van de uitgebrachte offertes.

Baten

De opbrengsten moederdepartement en overige departementen betreft de omzet van de subsidieregelingen die voor het moederdepartement respectievelijk overige departementen worden uitgevoerd.

Lasten

Personele kosten

De personele kosten vormen de belangrijkste kostenpost voor het Agentschap SZW. Het verloop van de regelingen en hiermee het aantal activiteiten bepaalt in hoge mate de ontwikkeling in de personele kosten.

Het huidige personeelbestand bestaat uit een kern van vast en tijdelijk ambtelijk personeel; daarnaast vindt noodzakelijke inhuur van externen plaats (via mantelcontracten van het Rijk of van SZW).

Afschrijvingskosten

De afschrijvingskosten betreffen de materiële en immateriële activa. Tot en met 2014 worden de investeringen in immateriële vaste activa – die voortvloeien uit specifieke wensen van de opdrachtgevers – in het jaar van investering voor 100% afgeschreven en in rekening gebracht aan de opdrachtgevers. Met ingang van de begroting 2015 is ervan uitgegaan dat deze investeringen over meerdere jaren worden afgeschreven en ook in dit ritme aan de opdrachtgevers worden doorberekend.

Saldo van baten en lasten

Het verwachte negatieve resultaat over 2014 is het gevolg van het besluit van de eigenaar van het Agentschap SZW om de opdrachtgevers een tariefsverlaging te geven vanuit het eigen vermogen van het Agentschap SZW. Bij de tariefsberekening 2014 werd uitgegaan van een verlies van € 0,9 miljoen.

Het saldo van baten en lasten wordt in het daarop volgend jaar verwerkt in overeenstemming met het besluit van de eigenaar. Door het negatieve saldo van de baten en lasten in de afgelopen jaren daalt het eigen vermogen van het Agentschap SZW onder het maximaal toegestane niveau (de 5%-norm: 5% van het driejarig gemiddelde van de totale baten).

Tabel 3.2 Overzicht doelmatigheidsindicatoren Agentschap SZW 2015
 

2013

2014

2015

2016

2017

2018

2019

Generieke doelmatigheidsindicatoren

             
               

Uurtarieven

             

Integraal uurtarief (voorcalculatorisch)(€)

89,58

90,93

89,80

93,00

94,00

95,00

96,00

Index reëel uurtarief (gecorrigeerd voor inflatie)

100,0

99,5

96,4

97,8

97,0

96,1

95,2

Omzet per fte:

             

Totale omzet in € 1.000

20.528

21.574

22.157

16.900

14.900

13.500

12.400

fte-totaal

133

146

189

160

140

125

115

Omzet per fte (€)

154.344

147.767

117.233

105.625

106.429

108.000

107.826

Productiviteit:

             

Declarabiliteit (gedeclareerde/beschikbare uren)(%)

72

73

74

75

75

75

75

Ziekteverzuim (totaal incl.langdurig) (%)

1,9

2,5

2,5

2,5

2,5

2,5

2,5

               

Kwalitatieve indicatoren

             
               

Klanttevredenheid: algemeen oordeel enquête

nb

7,1

7,1

7,1

7,1

7,1

7,1

Beroepsprocedures:

             

% beschikkingen die leiden tot beroepsprocedure

0,3

0,5

0,5

0,5

0,5

0,5

0,5

% beroepsprocedures geheel of deels gegrond

11

15

15

15

15

15

15

Tijdigheid beschikken en betalen:

             

% tijdige beschikkingen

92

94

95

95

95

95

95

% tijdige betalingen

99

99

95

95

95

95

95

               

Specifieke indicatoren

             
               

Kosten subsidieproces in % vd subsidie/kosten per project (gemiddelde van de regelingen)

             

• Europese subsidieregelingen

1,8

1,3

1,6

1,6

1,6

1,6

1,6

• Nationale subsidieregelingen

             

° RUS-variant 1: One Touch (direct vaststellen)

14,1

13,1

13,1

13,1

13,1

° RUS-variant 1: One Touch (ambtshalve vaststellen)

nb

nb

17,7

17,5

17,5

° RUS-variant 3: Presteren en inzicht in kosten

nb

0,1

0,2

0,2

0,2

nb = niet beschikbaar.

Toelichting doelmatigheidsindicatoren

De voorcalculatorische uurtarieven zijn integrale kostprijzen (alle kosten / facturabele uren). De uurtarieven vormen de basis voor de facturering aan de opdrachtgevers. De volgende ontwikkelingen hebben invloed op de uurtarieven:

  • Aangezien geen rekening gehouden wordt met de uitvoering van eventuele nieuwe subsidieregelingen, is – door het beëindigen van regelingen – een dalende omzet te zien. Minder bedrijfsdrukte leidt tot minder facturabele uren en (door de vaste kosten) tot hogere tarieven;

  • Tot en met 2014 zijn de voorcalculatorische uurtarieven gematigd door inzet van eigen vermogen dat boven de 5%- norm uitgaat. Vanaf 2015 wordt dit niet meer gedaan;

  • Voor 2015 en later worden enkele subsidieregelingen / ESF-acties voorbereid die minder complex van aard zijn en door lager geschoold personeel kunnen worden uitgevoerd. Dit heeft kortstondig een matigende invloed op het gemiddelde uurtarief.

In de berekening van de reële indexcijfers van de uurtarieven is het effect van de jaarlijkse algemene prijsstijgingen geëlimineerd (vanaf 2014: conform meerjarenraming CPB 2%).

De indicator uitvoeringskosten in verhouding tot de gemiddelde subsidie of de totale subsidiabele kosten per project wordt berekend voor de Europese subsidieregelingen en de Nationale subsidieregelingen. De niet aan afzonderlijke projecten toe te rekenen activiteiten en materiële kosten worden in deze berekening niet meegenomen.

De uitvoeringskosten van de Europese subsidieregelingen zijn absoluut gezien hoger vanwege de eisen die de Europese Commissie stelt aan de projectkosten en de controle ervan. De gemiddelde projectomvang van de Europese subsidieregelingen betreft de totale subsidiabele kosten.

Voor de Nationale subsidieregelingen die het Agentschap SZW uitvoert, worden de uitvoeringskosten inzichtelijk gemaakt per uitvoeringsvariant die in het Rijksbreed geldende Raamwerk voor Uitvoering van Subsidies (RUS) wordt onderscheiden. De subsidie van de regelingen onder variant One Touch is lump sum: de gemiddelde projectomvang is berekend op basis van de verleende subsidie. Voor de variant Presteren en inzicht in kosten betreft de gemiddelde projectomvang de totale subsidiabele kosten. De uitvoering van nationale subsidieregelingen van de Ministeries van OCW, SZW en VWS wordt vanaf 2016 bij de Dienst Uitvoering Subsidies geconcentreerd. Dit betekent dat vanaf 2016 er geen nieuwe nationale subsidieregelingen bijkomen en de indicator uitsluitend betrekking heeft op de afronding van lopende subsidieregelingen. Bij deze indicator is daarom vanaf 2018 «-» ingevuld.

HOOFDSTUK 4: BIJLAGEN

BIJLAGE 1 SZA-KADER INCLUSIEF VERDIEPINGSHOOFDSTUK

Deze bijlage bevat de volgens de Rijksbegrotingsvoorschriften (RBV) verplichte aansluitingstabellen en (per artikel) de verplichte tabellen van het verdiepingshoofdstuk. In aanvulling daarop zijn dergelijke tabellen ook voor de premiegefinancierde regelingen opgenomen. De bijlage begint met een toelichting op de opbouw van het SZA-kader.

B.1.1 HET SZA-KADER

Het SZA-kader bevat zowel uitgaven van regelingen die begrotingsgefinancierd zijn als uitgaven van regelingen die premiegefinancierd zijn. De begrotingsgefinancierde uitgaven worden uit belastinginkomsten betaald. De premiegefinancierde uitgaven worden voornamelijk door middel van premies gefinancierd. Tabel B.1.1 bevat een toelichting op de opbouw van de SZA-uitgaven.

Tabel B1.1 SZA uitgaven (x € 1 mld)
 

2014

2015

2016

2017

2018

2019

Totale uitgaven begroting

32,9

32,4

32,9

33,7

34,0

34,4

– Correctie rijksbijdragen

11,4

14,0

14,3

15,1

15,3

15,5

– Correctie Rbg-eng

0,5

0,7

0,6

0,4

0,4

0,4

– Correctie ontvangsten

0,9

0,6

0,6

0,6

0,6

0,6

+ Loon- en prijsbijstelling

0,0

0,1

0,4

0,6

0,8

1,0

A. SZA-uitgaven begroting

20,2

17,4

17,7

18,1

18,5

18,9

             

Totale uitgaven premie 1

55,4

57,2

57,8

58,3

58,9

59,3

– Correctie ontvangsten

0,4

0,4

0,4

0,4

0,4

0,4

B. SZA-uitgaven premie

55,0

56,7

57,4

57,9

58,5

58,9

             

C. Integratie-uitkering sociaal domein

0,1

2,9

2,7

2,6

2,4

2,3

             

Totale SZA-uitgaven (lopende prijzen) (A+B+C)

75,3

77,0

77,8

78,6

79,5

80,2

X Noot
1

Dit is inclusief de nominale ontwikkeling.

Allereerst wordt voor een dubbeltelling gecorrigeerd omdat sociale fondsen voor een deel gefinancierd worden uit begrotingsmiddelen (correctie rijksbijdragen). Dit betreft hoofdzakelijk een bijdrage aan het Ouderdomsfonds, welke nodig is omdat de opbrengsten van de AOW-premie onvoldoende zijn om de AOW-uitgaven te dekken 40. In 2015 worden de SZA-uitgaven hierdoor met € 14 miljard gecorrigeerd. Tevens vallen de apparaatuitgaven van SZW en enkele andere uitgaven niet onder het SZA-kader maar onder het kader Rbg-eng (€ 0,7 miljard). Voor het gedeelte van de ontvangsten dat tot de niet-belastingontvangsten wordt gerekend wordt eveneens gecorrigeerd (€ 0,6 miljard en € 0,4 miljard). De middelen voor de Wsw en het participatiebudget maken vanaf 2015 onderdeel uit van de integratie-uitkering sociaal domein. Deze uitgaven blijven echter wel onderdeel van het SZA-kader en worden bijgeteld.

Het uitgavenplafond (SZA-kader) wordt in lopende prijzen uitgedrukt, wat betekent dat rekening wordt gehouden met toekomstige loon- en prijsontwikkelingen en de gevolgen daarvan voor de uitgaven. Voor de begrotingsgefinancierde regelingen staan de hiervoor gereserveerde middelen niet op de SZW-begroting, maar op een afzonderlijke begrotingspost die door de Minister van Financiën wordt beheerd. De premiegefinancierde uitgaven zijn al uitgedrukt in lopende prijzen. In lopende prijzen bedragen de SZA-uitgaven in 2015 € 77,0 miljard.

In de volgende figuur wordt de opbouw van het SZA-kader grafisch toegelicht.

Figuur B.4 Opbouw SZA-kader in 2015 (x € 1 miljard)

Figuur B.4 Opbouw SZA-kader in 2015 (x € 1                 miljard)

B.1.2 DE AANSLUITINGSTABELLEN

In dit onderdeel van de begroting worden de samenvattende aansluitingstabellen van de premie- en de begrotingsgefinancierde regelingen weergegeven, zowel voor de uitgaven als voor de ontvangsten. De mutaties in deze tabellen worden per artikel gedetailleerd opgenomen in het verdiepingshoofdstuk in onderdeel B.1.3 van deze bijlage.

De opbouw van deze tabellen verschilt van elkaar. Bij de begrotingsgefinancierde regelingen worden, conform de RBV, de mutaties als gevolg van de nota van wijziging, de 1e suppletoire begroting (Voorjaarsnota) en de nieuwe mutaties (Miljoenennota) vermeld. Bij de premiegefinancierde regelingen is geen sprake van een nota van wijziging of van een suppletoire wet. Voor deze regelingen worden de mutaties uitgesplitst naar uitvoeringsmutaties, macromutaties, loon- en prijsmutaties, beleidsmatige mutaties en kasschuiven. Bovendien wordt een onderverdeling aangebracht in reëel en nominaal.

Tabel B.1.2 Aansluitingstabel uitgaven begrotingsgefinancierd begroting 2014 naar begroting 2015 (bedragen x € 1.000)
 

2014

2015

2016

2017

2018

2019

Ontwerpbegroting 2014

33.755.888

36.831.728

36.617.265

36.694.082

36.928.823

 

Mutaties nota van wijziging

28.686

84.985

262.129

395.337

395.342

 

Vastgestelde begroting 2014

33.784.574

36.916.713

36.879.394

37.089.419

37.324.165

 

Mutaties Voorjaarsnota

– 423.136

– 441.440

– 604.806

– 479.152

– 358.950

 

Totaal tot en met Voorjaarsnota

33.361.438

36.475.273

36.274.588

36.610.267

36.965.215

 

Mutaties Miljoenennota

– 447.386

– 4.053.593

– 3.398.636

– 2.938.268

– 2.979.927

 

Ontwerpbegroting 2015

32.614.052

32.421.680

32.875.952

33.671.999

33.985.288

34.402.969

Tabel B.1.3 Aansluitingstabel ontvangsten begrotingsgefinancierd begroting 2014 naar begroting 2015 (bedragen x € 1.000)
 

2014

2015

2016

2017

2018

2019

Ontwerpbegroting 2014

1.766.181

1.728.161

1.736.482

1.715.250

1.724.475

 

Vastgestelde begroting 2014

1.766.181

1.728.161

1.736.482

1.715.250

1.724.475

 

Mutaties Voorjaarsnota

– 690

– 6.000

– 15.288

– 24.415

– 29.161

 

Totaal tot en met Voorjaarsnota 1e suppletoire

1.765.491

1.722.161

1.721.194

1.690.835

1.695.314

 

Mutaties Miljoenennota

212.463

– 36.885

– 19.123

– 13.292

– 14.238

 

Ontwerpbegroting 2015

1.977.954

1.685.276

1.702.071

1.677.543

1.681.076

1.687.165

Tabel B.1.4 Aansluitingstabel uitgaven premiegefinancierd begroting 2014 naar begroting 2015 (bedragen x € 1.000)

2014

2015

2016

2017

2018

2019

Ontwerpbegroting 2014 uitgaven

56.129.864

60.189.595

60.132.292

59.694.839

59.381.847

58.821.914

Mutaties:

           

Uitvoeringsmutaties

– 333.202

– 416.926

– 298.275

– 349.615

– 344.444

– 267.818

Macro mutaties

– 966.982

– 1.790.692

– 1.925.785

– 1.491.492

– 1.178.728

– 939.885

Loon- en prijsontwikkeling

938.301

990.218

988.561

985.742

984.972

975.975

Beleidmatige mutaties

– 317.300

– 2.457.533

– 2.511.125

– 2.646.730

– 2.695.506

– 2.713.300

Kasschuiven

– 44.250

– 7.123

8.956

– 7.957

– 7.921

– 8.921

Diverse overige mutaties

29.819

22.163

2.255

– 6.119

– 8.231

– 14.248

Stand ontwerpbegroting 2015 uitgaven

55.436.250

56.529.702

56.396.879

56.178.668

56.131.989

55.853.717

             

Ontwerpbegroting 2014 nominaal

816.116

2.355.331

3.316.190

4.055.690

4.823.453

5.578.666

Mutaties:

           

Bijstellingen grondslag en indexatiepercentage

122.185

– 731.193

– 881.680

– 945.757

– 1.028.469

– 1.112.181

Uitdelen loon- en prijsontwikkeling

– 938.301

– 990.218

– 988.561

– 985.742

– 984.972

– 975.975

Stand ontwerpbegroting 2015 nominaal

0

633.920

1.445.949

2.124.191

2.810.012

3.490.510

             

Ontwerpbegroting 2015 totaal

55.436.250

57.163.622

57.842.828

58.302.859

58.942.001

59.344.227

Voor de aansluitingstabel van de ontvangsten premiegefinancierd wordt verwezen naar de aansluitingstabel bij artikel 5 van het verdiepingshoofdstuk.

B.1.3 HET VERDIEPINGSHOOFDSTUK

Dit onderdeel bevat het verdiepingshoofdstuk van de SZW-begroting. In deze paragraaf wordt voor alle artikelen op de SZW-begroting de mutatie van uitgaven en ontvangsten tussen de ontwerpbegroting 2014 en de huidige ontwerpbegroting 2015 gedetailleerd toegelicht. Dit gebeurt zowel voor de begrotingsgefinancierde als voor de premiegefinancierde regelingen.

B.1.3.1 Arbeidsmarkt

Uitgaven begrotingsgefinancierd artikel 1 (x € 1.000)
 

2014

2015

2016

2017

2018

2019

Stand ontwerpbegroting 2014

19.665

21.757

22.824

22.824

22.824

22.824

Mutatie 1e suppletoire begroting 2014

– 1.274

– 432

– 282

– 307

– 317

– 317

             

Nieuwe mutaties:

           

1. Kasschuif actieplan gezond bedrijf

– 1.000

     

1.000

 

2. Budgettair neutrale herschikkingen

– 200

         

3. Overboekingen met departementen

– 440

– 3.800

– 100

– 100

– 100

– 100

4. Nadere afrekeningen 2013

139

         
             

Stand ontwerpbegroting 2015

16.890

17.525

22.442

22.417

23.407

22.407

  • 1. De voorbereidingen voor de subsidieregeling Actieplan Gezond Bedrijf lopen uit, waardoor de subsidieperiode verschuift.

  • 2. Budgettair neutrale herschikkingen binnen de SZW-begroting.

  • 3. Naar EZ zijn extra bijdragen overgeboekt ten behoeve van TNO. Naar VenJ is een structurele bijdrage overgemaakt voor het bureau nationale rapporteur mensenhandel en een incidentele bijdrage voor een nationaal verwijzingsmechanisme.

  • 4. Een nabetaling op de uitvoeringskosten van de wet verevening pensioen bij echtscheiding.

Ontvangsten begrotingsgefinancierd artikel 1 (x € 1.000)
 

2014

2015

2016

2017

2018

2019

Stand ontwerpbegroting 2014

39.039

38.830

42.799

43.191

43.191

43.191

             

Nieuwe mutaties:

           

1. Spekmangelden

– 3.900

– 3.900

– 3.900

– 3.900

– 3.900

– 3.900

2. Doorwerking realisatie 2013

– 853

– 1.182

– 2.832

– 3.224

– 3.224

– 3.224

             

Stand ontwerpbegroting 2015

34.286

33.748

36.067

36.067

36.067

36.067

  • 1. De aan het amendement Spekman 41 gekoppelde uitgaven en ontvangsten worden structureel uitgeboekt (zie uitgaven artikel 96).

  • 2. De raming van de boeteopbrengsten wordt op basis van realisatiegegevens over 2013 structureel neerwaarts aangepast.

B.1.3.2 Bijstand, Toeslagenwet en Sociale Werkvoorziening inclusief aanpak jeugdwerkloosheid

Uitgaven begrotingsgefinancierd artikel 2 (x € 1.000)
 

2014

2015

2016

2017

2018

2019

Stand ontwerpbegroting 2014

10.578.354

10.241.479

10.201.044

10.370.998

10.526.440

10.250.971

Mutatie 1e suppletoire begroting 2014

– 506.231

– 799.817

– 1.208.721

– 1.412.943

– 1.530.471

– 1.239.820

Nieuwe mutaties:

1. Loon- en prijsbijstelling 2014

36.305

34.405

33.939

33.577

33.873

33.839

2. Macromutaties

– 93.140

– 133.919

– 88.040

– 72.625

– 57.716

– 42.815

3. Uitvoering

11.232

2.334

4.567

9.491

13.860

17.254

4. Overboekingen met departementen

– 273

– 7.425

       

5. Naar GF koopkrachttegemoetkoming minima

– 66.000

         

6. Naar GF decentralisatie P-budget en WSW

 

– 2.880.462

– 2.706.801

– 2.540.103

– 2.407.576

– 2.317.683

7. Kasschuiven

– 176.125

– 76.875

185.000

68.000

   

8. Pensioenregeling zzp’ers

 

35.500

72.500

89.000

102.000

120.000

9. Alimentatie/prikkelwerking WWB

 

140.000

140.000

100.000

100.000

100.000

10. Overgangsrecht alleenstaande ouders

 

10.000

       

12. Budgettair neutrale herschikkingen

– 10.395

1.780

– 1.580

– 1.440

– 1.400

– 1.400

12. OCW deel participatiebudget

 

– 53.353

– 53.353

– 53.353

– 53.353

– 53.353

13. Aanpassing AIO-norm uitkeringslasten

 

16.076

16.169

16.022

15.690

14.923

14. Kostendelersnorm TW

     

– 1.000

– 1.000

– 1.000

             

Stand ontwerpbegroting 2015

9.773.727

6.529.723

6.594.724

6.605.624

6.740.347

6.881.476

  • 1. De ramingen zijn bijgesteld voor de loon- en prijsontwikkeling 2014.

  • 2. De ramingen voor BUIG en TW zijn aangepast voor de ontwikkelingen in de werkloosheid en realisaties.

  • 3. De ramingen zijn bijgesteld op basis van uitvoeringsinformatie van het UWV en van de gemeenten.

  • 4. Naar OCW is voor twee jaar een bijdrage aan het Jeugd Cultuur Fonds overgeboekt. De eerder overgeboekte bijdrage in verband met afschaffen partnertoeslag studiefinanciering is teruggeboekt. Naar BZK is een bijdrage in de kosten van een onderzoek naar multiprobleemgezinnen overgeboekt.

  • 5. In 2014 vindt een eenmalige uitkering plaats aan mensen met een inkomen tot 110% van het sociaal minimum. Van de € 70 miljoen wordt € 66 miljoen via een decentralisatie-uitkering van BZK aan gemeenten beschikbaar gesteld.

  • 6. De voor het participatiebudget en de WSW beschikbare budgetten worden met ingang van 2015 overgeheveld naar het Gemeentefonds.

  • 7. Er zijn budgettair neutrale kasschuiven verwerkt ten behoeve van de voorlichtingscampagne Jeugdwerkloosheid en de dekking van de hervorming van de kindregelingen.

  • 8. In het pensioenakkoord is afgesproken een pensioenregeling voor zzp'ers mogelijk te maken. Onder bepaalde voorwaarden valt dit opgebouwde pensioen daardoor niet meer onder de vermogenstoets van de bijstand.

  • 9. Zie beleidswijzigingen artikel 2. Het niet mogelijk blijken van verdere aanscherping van de alimentatieregels leidt tot een besparingsverlies van € 100 miljoen vanaf 2015. Bij de begrotingsafspraken 2014 is de besparing op prikkelwerking vanaf 2015 ingeboekt. Invoering per 2016 leidt tot een besparingsverlies van € 40 miljoen in zowel 2015 als 2016. Beide besparingsverliezen zijn gedekt binnen de SZW-begroting.

  • 10. Bij de plenaire behandeling van het wetsvoorstel hervorming kindregelingen is besloten tot overgangsrecht voor alleenstaande ouders in de bijstand die een partner hebben volgens de Algemene Wet Inkomensafhankelijke Regelingen.

  • 11. Budgettair neutrale herschikkingen binnen de SZW-begroting.

  • 12. Met het intrekken van de Wet participatiebudget per 2015 vervalt de bijdrage van OCW aan het participatiebudget. Het OCW-deel in het voormalige participatiebudget (ontvangsten en uitgaven) wordt uit de begroting verwijderd.

  • 13. Aanpassing berekeningswijze AIO-norm.

  • 14. Effect van het invoeren van de kostendelersnorm op de Toeslagenwet.

Ontvangsten begrotingsgefinancierd artikel 2 (x € 1.000)
 

2014

2015

2016

2017

2018

2019

Stand ontwerpbegroting 2014

53.853

53.853

53.853

53.853

53.853

53.853

             

Nieuwe mutaties:

           

1. Restituties

32.069

         

2. Diverse ontvangsten

12.294

         

3. OCW-deel participatiebudget

 

– 53.353

– 53.353

– 53.353

– 53.353

– 53.353

             

Stand ontwerpbegroting 2015

98.216

500

500

500

500

500

  • 1. De restituties hebben betrekking op verrekeningen inzake betaalde rijksvergoedingen WWB, Bijstand zelfstandigen, bijstand buitenland, AIO en TW in 2013.

  • 2. Diverse ontvangsten, voornamelijk met betrekking tot de WSW en de Wet participatiebudget.

  • 3. Met het intrekken van de Wet participatiebudget per 2015 vervalt de bijdrage van OCW aan het participatiebudget. Het OCW-deel in het voormalige participatiebudget (ontvangsten en uitgaven) wordt uit de begroting verwijderd.

B.1.3.3 Arbeidsongeschiktheid

Uitgaven begrotingsgefinancierd artikel 3 (x € 1.000)
 

2014

2015

2016

2017

2018

2019

Stand ontwerpbegroting 2014

649

683

723

765

819

819

             

Nieuwe mutaties:

           

1. Loon- en prijsbijstelling 2014

12

12

13

14

15

15

2. Uitvoering

– 75

– 91

– 112

– 133

– 156

– 123

             

Stand ontwerpbegroting 2015

586

604

624

646

678

711

  • 1. De raming Ongevallenverzekering Caribisch Nederland is bijgesteld voor de loon- en prijsontwikkeling 2014.

  • 2. Bijstelling op grond van volume- en prijsontwikkelingen in de Ongevallenverzekering Caribisch Nederland.

Uitgaven premiegefinancierd artikel 3 (x € 1.000)
 

2014

2015

2016

2017

2018

2019

Stand ontwerpbegroting 2014 uitkeringen

9.038.535

8.963.952

9.016.445

9.111.698

9.199.245

9.254.713

             

Mutaties:

           

1. Uitvoering

– 70.179

– 96.463

– 101.210

– 131.527

– 153.241

– 98.085

2. Loon- en prijsbijstelling 2014

109.929

109.078

110.559

112.002

113.280

115.200

3. Overige mutaties

 

– 4.000

– 16.024

– 24.024

– 30.024

– 29.024

4. Kasschuif

– 19.250

– 13.123

– 10.044

– 7.957

– 7.921

– 8.921

Stand ontwerpbegroting 2015 uitkeringen

9.059.035

8.959.444

8.999.726

9.060.192

9.121.339

9.233.883

             

Stand ontwerpbegroting 2014 nominaal

110.798

261.701

372.679

465.607

559.205

653.386

Mutaties:

           

5. Bijstellingen grondslag en indexatiepercentage

– 869

– 45.318

– 54.342

– 57.960

– 61.902

– 61.107

6. Overhevelen loon- en prijsbijstelling 2014

– 109.929

– 109.078

– 110.559

– 112.002

– 113.280

– 115.200

Stand ontwerpbegroting 2015 nominaal

0

107.301

207.781

295.608

383.985

477.041

             

Stand ontwerpbegroting 2015 totaal

9.059.035

9.066.749

9.207.504

9.355.837

9.505.362

9.710.962

  • 1. De raming van het aantal mensen dat de WGA instroomt is naar beneden bijgesteld. Daarnaast wordt de geraamde gemiddelde uitkering naar beneden bijgesteld op basis van uitvoeringsinformatie van het UWV en een nieuwe langetermijnraming. Hierdoor worden de geraamde uitgaven aan de WGA neerwaarts bijgesteld. Het geraamde aantal mensen met een IVA-uitkering is naar boven bijgesteld op basis van uitvoeringsinformatie van het UWV en een nieuwe langetermijnraming. De WAO-uitgaven zijn opwaarts bijgesteld. Dit wordt met name veroorzaakt door een hogere gemiddelde uitkering op basis van uitvoeringsinformatie van het UWV en een nieuwe langetermijnraming.

  • 2. De loon- en prijsbijstelling 2014 is overgeheveld om de uitkeringslasten op prijspeil 2014 te brengen.

  • 3. Diverse overige mutaties.

  • 4. Door middel van een kasschuif van middelen 2014 naar latere jaren wordt gezorgd voor een zachte landing van de korting op re-integratiemiddelen uit het regeerakkoord. Bij bovenstaande reeks hoort een reeks die op artikel 4 al in de eerste suppletoire begroting is verwerkt. Door deze twee reeksen samen wordt € 42 miljoen uit 2014 doorgeschoven naar latere jaren.

  • 5. Nominale ontwikkeling als gevolg van bovenstaande mutaties van de uitkeringen (grondslag) en als gevolg van aanpassingen van de indexcijfers.

  • 6. Zie 2.

B.1.3.4 Jonggehandicapten

Uitgaven begrotingsgefinancierd artikel 4 (x € 1.000)
 

2014

2015

2016

2017

2018

2019

Stand ontwerpbegroting 2014

2.952.962

3.009.899

2.779.035

2.499.630

2.239.267

2.258.896

Mutatie 1e suppletoire begroting 2014

19.480

70.906

379.465

709.946

897.361

926.355

Nieuwe mutaties:

           

1. Loon- en prijsbijstelling 2014

33.114

33.309

33.677

34.063

33.194

33.865

2. Hogere besparing AO-tegemoetkoming

– 684

– 8.177

– 16.411

– 23.477

– 24.562

3. Uitvoering

14.552

         

4. Nadere afrekening 2013

9.811

         

Stand ontwerpbegroting 2015

3.029.919

3.113.430

3.184.000

3.227.228

3.146.345

3.194.554

  • 1. De ramingen zijn bijgesteld voor de loon- en prijsontwikkeling 2014.

  • 2. In het zes miljard pakket is afgesproken de arbeidsongeschiktheidstegemoetkoming te verlagen. De hiermee gemoeide besparing is berekend op basis van het toen ingeschatte volume. Doordat het zittend bestand Wajong niet naar gemeenten over gaat, valt het volume in de Wajong hoger uit dan geraamd en daarmee de besparing op de arbeidsongeschiktheidstegemoetkoming.

  • 3. Bijstelling van de raming op basis van de juninota van het UWV. De gemiddelde prijs van een Wajong-uitkering is gestegen.

  • 4. Begrotingsgefinancierde regelingen worden gedurende het jaar aan uitvoeringsinstanties bevoorschot en achteraf exact afgerekend. Deze nabetalingen over 2013 hebben betrekking op de Wajong.

Ontvangsten begrotingsgefinancierd artikel 4 (x € 1.000)
 

2014

2015

2016

2017

2018

2019

Stand ontwerpbegroting 2014

0

0

0

0

0

0

             

Nieuwe mutaties:

           

1. Restituties

12.273

         
             

Stand ontwerpbegroting 2015

12.273

0

0

0

0

0

  • 1. Begrotingsgefinancierde regelingen worden gedurende het jaar aan uitvoeringsinstanties bevoorschot en achteraf exact afgerekend. Deze restituties hebben betrekking op verrekeningen inzake betaalde rijksvergoedingen re-integratie Wajong in 2013.

B.1.3.5 Werkloosheid inclusief aanpak ouderenwerkloosheid

Uitgaven begrotingsgefinancierd artikel 5 (x € 1.000)
 

2014

2015

2016

2017

2018

2019

Stand ontwerpbegroting 2014

32.444

35.771

34.010

44.427

58.655

68.719

Mutatie 1e suppletoire begroting 2014

6.787

4.963

4.951

– 72

-95

– 111

             

Nieuwe mutaties:

           

1. Loon- en prijsbijstelling 2014

268

264

346

501

661

774

2. Uitvoering

– 2.703

2.861

– 1.006

– 1.460

– 1.924

– 2.252

3. Kasschuif actieplan 50+ werkt

– 10.000

– 2.000

7.000

5.000

   
             

Stand ontwerpbegroting 2015

26.796

41.859

45.301

48.396

57.297

67.130

  • 1. De ramingen zijn bijgesteld voor de loon- en prijsontwikkeling 2014.

  • 2. De raming van de IOW is op basis van uitvoeringsgegevens van het UWV bijgesteld.

  • 3. Om beter aan te sluiten bij de financiering van het actieplan 50+ werkt is een budgettair neutrale kasschuif verwerkt.

Ontvangsten begrotingsgefinancierd artikel 5 (x € 1.000)
 

2014

2015

2016

2017

2018

2019

Stand ontwerpbegroting 2014

0

0

0

0

0

0

           

Nieuwe mutaties:

           

1. Restituties

627

         

           

Stand ontwerpbegroting 2015

627

0

0

0

0

0

  • 1. De restituties hebben betrekking op verrekeningen inzake betaalde rijksvergoedingen actieplan 55+ werkt en musici en artiesten in 2013.

Uitgaven premiegefinancierd artikel 5 (x € 1.000)
 

2014

2015

2016

2017

2018

2019

Stand ontwerpbegroting 2014 uitkeringen

8.235.924

9.041.144

9.027.184

8.547.721

8.112.517

7.516.935

             

Mutaties:

           

1. Macro mutaties

– 966.982

– 1.676.671

– 1.819.399

– 1.413.886

– 1.115.173

– 886.002

2. Loon- en prijsbijstelling 2014

197.128

195.363

194.948

191.317

187.588

176.672

3. Business cases

– 63.700

– 66.800

– 69.300

– 70.900

– 11.400

 

4. Passende arbeid

 

– 11.000

– 20.000

– 16.000

– 18.000

– 10.000

5. Overige mutaties

4.000

13.000

8.000

4.000

4.000

4.000

Stand ontwerpbegroting 2015 uitkeringen

7.406.370

7.495.036

7.321.433

7.242.252

7.159.532

6.801.605

             

Stand ontwerpbegroting 2014 nominaal

176.202

359.840

477.313

560.927

628.076

669.512

             

Mutaties:

           

6. Bijstellingen grondslag en indexatiepercentage

20.926

– 19.540

– 55.063

– 64.305

– 58.229

– 51.755

7. Overhevelen loon- en prijsbijstelling 2014

– 197.128

– 195.363

– 194.948

– 191.317

– 187.588

– 176.672

Stand ontwerpbegroting 2015 nominaal

0

144.937

227.302

305.305

382.259

440.378

             

Stand ontwerpbegroting 2015 totaal

7.406.370

7.639.973

7.548.735

7.547.557

7.541.791

7.241.983

  • 1. Dit betreft een bijstelling op basis van ontwikkelingen in de werkloosheidscijfers van het CPB en uitvoeringsinformatie van het UWV. Het gaat om bijstelling van zowel het aantal uitkeringen als de uitkeringshoogte (zie ook ontvangsten).

  • 2. De loon- en prijsbijstelling 2014 is overgeheveld om de uitkeringslasten op prijspeil 2014 te brengen.

  • 3. Business case UWV: intensivering handhavingsactiviteiten WW. Tegenover deze lagere uitkeringslasten staan hogere uitvoeringskosten.

  • 4. De uitkeringslasten worden neerwaarts bijgesteld in verband met de maatregelen passende arbeid.

  • 5. Diverse overige mutaties.

  • 6. Nominale ontwikkeling als gevolg van bovenstaande mutaties van de uitkeringen (grondslag) en als gevolg van aanpassingen van de indexcijfers.

  • 7. Zie 2.

Ontvangsten premiegefinancierd artikel 5 (x € 1.000)
 

2014

2015

2016

2017

2018

2019

Stand ontwerpbegroting 2014

424.376

435.457

435.457

435.457

435.457

435.457

             

Mutaties:

           

1. Macro mutaties

– 37.813

– 26.100

– 26.100

– 26.100

– 26.100

– 26.100

2. Loon- en prijsbijstelling 2014

10.437

10.728

10.728

10.728

10.728

10.728

Stand ontwerpbegroting 2015

397.000

420.085

420.085

420.085

420.085

420.085

             

Stand ontwerpbegroting 2014 nominaal

8.616

18.789

23.984

28.887

33.844

38.850

             

Mutaties:

           

3. Bijstellingen grondslag en indexatiepercentage

1.821

282

– 20

– 298

– 582

– 865

4. Overhevelen loon- en prijsbijstelling 2014

– 10.437

– 10.728

– 10.728

– 10.728

– 10.728

– 10.728

Stand ontwerpbegroting 2015 nominaal

 

8.342

13.234

17.859

22.532

27.254

             

Stand ontwerpbegroting 2015 totaal

397.000

428.428

433.321

437.946

442.619

447.342

  • 1. De onder punt 1 bij de uitgaven genoemde mutatie heeft ook consequenties voor de ontvangsten.

  • 2. De loon- en prijsbijstelling 2014 is overgeheveld om de uitkeringslasten op prijspeil 2014 te brengen.

  • 3. Nominale ontwikkeling als gevolg van bovenstaande mutaties van de uitkeringen (grondslag) en als gevolg van aanpassingen van de indexcijfers.

  • 4. Zie 2.

B.1.3.6 Ziekte en zwangerschap

Uitgaven begrotingsgefinancierd artikel 6 (x € 1.000)
 

2014

2015

2016

2017

2018

2019

Stand ontwerpbegroting 2014

6.805

6.325

6.445

6.569

6.734

6.734

Mutatie 1e suppletoire begroting 2014

– 131

– 115

– 115

– 115

– 115

– 115

             

Nieuwe mutaties:

           

1. Loon- en prijsbijstelling 2014

108

102

104

106

109

109

2. Uitvoering

464

431

396

360

326

464

             

Stand ontwerpbegroting 2015

7.246

6.743

6.830

6.920

7.054

7.192

  • 1. De ramingen zijn bijgesteld voor de loon- en prijsontwikkeling 2014.

  • 2. Bijstelling op grond van volume- en prijsontwikkelingen in de Ziekteverzekering Caribisch Nederland.

Ontvangsten begrotingsgefinancierd artikel 6 (x € 1.000)
 

2014

2015

2016

2017

2018

2019

Stand ontwerpbegroting 2014

0

0

0

0

0

0

             

Nieuwe mutaties:

           

1. Restituties

836

         
             

Stand ontwerpbegroting 2015

836

0

0

0

0

0

  • 1. De restituties hebben betrekking op verrekeningen inzake betaalde rijksvergoedingen TAS in 2013.

Uitgaven premiegefinancierd artikel 6 (x € 1.000)
 

2014

2015

2016

2017

2018

2019

Stand ontwerpbegroting 2014 uitkeringen

2.678.707

2.623.603

2.618.170

2.610.137

2.603.137

2.602.637

Mutaties:

           

1. Uitvoering

– 62.592

– 96.786

– 105.845

– 108.202

– 102.876

– 102.597

2. Loon- en prijsbijstelling 2014

69.103

68.129

68.113

68.027

68.115

68.083

3. Overige mutaties

 

1.000

10.000

17.000

22.000

21.000

Stand ontwerpbegroting 2015 uitkeringen

2.685.218

2.595.946

2.590.438

2.586.962

2.590.376

2.589.123

             

Stand ontwerpbegroting 2014 nominaal

54.278

113.122

144.499

174.096

203.947

234.169

Mutaties:

           

4. Bijstellingen grondslag en indexatiepercentage

14.825

6.474

5.123

3.789

2.963

1.729

5. Overhevelen loon- en prijsbijstelling 2014

– 69.103

– 68.129

– 68.113

– 68.027

– 68.115

– 68.083

Stand ontwerpbegroting 2015 nominaal

0

51.456

81.498

109.847

138.784

167.804

             

Stand ontwerpbegroting 2015 totaal

2.685.218

2.647.413

2.671.947

2.696.820

2.729.171

2.756.938

  • 1. De raming van de WAZO-uitgaven wordt naar beneden bijgesteld op basis van uitvoeringsgegevens van het UWV. Het totaal aantal geboorten ligt lager, waarmee het verwachte aantal uitkeringen voor zwangerschaps- en bevallingsverlof ook lager is. Daarnaast zijn de uitgaven voor ZW eigenrisicodragers (ERD) uitgeboekt. Tot nu toe werd in het SZA-kader rekening gehouden met de uitgaven aan uitkeringen van ERD’s door deze afzonderlijk bij te schatten. Omdat steeds meer werkgevers ervoor kiezen ERD te worden en de bijschatting mede daardoor problematischer is geworden, is besloten het kader te verlagen met de uitgaven aan uitkeringen ERD’s.

  • 2. De loon- en prijsbijstelling 2014 is overgeheveld om de uitkeringslasten op prijspeil 2014 te brengen.

  • 3. Diverse overige mutaties.

  • 4. Nominale ontwikkeling als gevolg van bovenstaande mutaties van de uitkeringen (grondslag) en als gevolg van aanpassingen van de indexcijfers.

  • 5. Zie 2.

B.1.3.7 Kinderopvang

Uitgaven begrotingsgefinancierd artikel 7 (x € 1.000)
 

2014

2015

2016

2017

2018

2019

Stand ontwerpbegroting 2014

2.402.197

2.435.298

2.476.818

2.545.946

2.596.082

2.650.920

Mutatie nota van wijziging

100.000

100.000

100.000

100.000

100.000

100.000

Mutatie 1e suppletoire begroting 2014

– 78.164

– 49.500

– 44.500

– 39.500

– 17.500

– 2.000

             

Nieuwe mutaties:

           

1. Loon- en prijsbijstelling 2014

2.324

5.163

7.081

9.574

12.267

15.038

2. Overboekingen naar OCW

– 619

         

3. Kwaliteitsverbetering peuterspeelzalen

 

3.000

       

4. Budgettair neutrale herschikkingen

– 3.419

2.005

– 800

– 800

– 800

 

5. Nadere afrekeningen over 2013

591

         

6.Ramingsbijstelling

– 112.624

– 104.520

– 109.774

– 116.118

– 123.333

– 128.704

7. WW-termijn KOT verlengen

 

17.000

17.000

     
             

Stand ontwerpbegroting 2015

2.310.286

2.408.446

2.445.825

2.499.102

2.566.716

2.635.254

  • 1. De ramingen zijn bijgesteld voor de loon- en prijsontwikkeling 2014.

  • 2. Naar OCW zijn bijdragen overgeboekt voor het Steunpunt Brede Scholen en voor de vertrouwensinspecteur bij de Inspectie voor het Onderwijs.

  • 3. In het regeerakkoord is een maatregel opgenomen om de kwaliteit van de voorschoolse voorzieningen te verbeteren. Dit betreffen de implementatiekosten voor 2015.

  • 4. Budgettair neutrale herschikkingen binnen de begroting van SZW.

  • 5. Begrotingsgefinancierde regelingen worden gedurende het jaar aan uitvoeringsinstanties bevoorschot en achteraf exact afgerekend. Deze nabetalingen over 2013 hebben betrekking op de WKO.

  • 6. Op basis van uitvoeringsinformatie van de Belastingdienst is de raming van de uitgaven aan de kinderopvangtoeslag naar beneden bijgesteld. Dit komt doordat het aantal kinderen in de kinderopvang en het aantal opvanguren per kind is afgenomen ten opzichte van de raming in de begroting 2014.

  • 7. De werkloosheidstermijn in de KOT wordt in 2015 en 2016 verlengd van 3 naar 6 maanden. Ouders hebben dan bij werkloosheid drie maanden langer recht op KOT

Ontvangsten begrotingsgefinancierd artikel 7 (x € 1.000)
 

2014

2015

2016

2017

2018

2019

Stand ontwerpbegroting 2014

1.413.397

1.388.714

1.399.416

1.373.781

1.378.985

1.386.306

1.Uitvoering

112.164

         

2.Ramingsbijstelling

16.283

20.152

20.152

20.152

20.152

20.152

             

Stand ontwerpbegroting 2015

1.541.844

1.408.866

1.419.568

1.393.933

1.399.137

1.406.458

  • 1. Op basis van uitvoeringsinformatie van de Belastingdienst zijn de ontvangsten 2014 opwaarts bijgesteld.

  • 2. Op basis van informatie van het CPB is de raming van de ontvangsten van de werkgeversbijdrage opwaarts bijgesteld.

B.1.3.8 Oudedagsvoorziening

Uitgaven begrotingsgefinancierd artikel 8 (x € 1.000)
 

2014

2015

2016

2017

2018

2019

Stand ontwerpbegroting 2014

1.053.343

80.811

99.359

87.592

69.302

50.305

Mutatie 1e suppletoire begroting 2014

– 14.785

56

55

57

56

58

             

Nieuwe mutaties:

           

1. Loon- en prijsbijstelling 2014

16.478

1.392

1.704

1.507

1.195

874

2. Uitvoering

– 38.597

– 50.369

– 65.486

– 57.169

– 44.104

– 28.411

             

Stand ontwerpbegroting 2015

1.016.439

31.890

35.632

31.987

26.449

22.826

  • 1. De ramingen zijn bijgesteld voor de loon- en prijsontwikkeling 2014.

  • 2. Op basis van uitvoeringsinformatie van de SVB is de raming van de uitgaven aan de overbruggingsregeling AOW neerwaarts bijgesteld. Het aantal mensen dat gebruik maakt van de overbruggingsregeling en de gemiddelde hoogte van de overbruggingsuitkering zijn lager dan eerder verondersteld. Daarnaast is de raming voor de Algemene Ouderdomsverzekering Caribisch Nederland bijgesteld op grond van volume- en prijsontwikkelingen.

Ontvangsten begrotingsgefinancierd artikel 8 (x € 1.000)
 

2014

2015

2016

2017

2018

2019

Stand ontwerpbegroting 2014

0

0

0

0

0

0

             

Nieuwe mutaties:

           

1. Restituties

32.211

         
             

Stand ontwerpbegroting 2015

32.211

0

0

0

0

0

  • 1. De restituties hebben betrekking op verrekeningen inzake betaalde rijksvergoedingen Overbruggingsregeling AOW en MKOB in 2013.

Uitgaven premiegefinancierd artikel 8 (x € 1.000)
 

2014

2015

2016

2017

2018

2019

Stand ontwerpbegroting 2014 uitkeringen

33.947.948

37.534.769

37.551.790

37.642.969

37.764.381

37.791.578

             

Mutaties:

           

1. Uitvoering

– 197.946

– 206.472

– 79.376

– 104.830

– 90.074

– 80.942

2. Loon- en prijsbijstelling 2014

540.140

609.127

606.079

605.921

607.627

607.664

3. Intrekken wetsvoorstel partnertoeslag

 

40.000

60.482

65.706

65.770

47.754

4. Steiler afbouwen huishoudentoeslag

 

– 45.000

– 48.000

– 50.000

– 50.000

– 50.000

5. Afschaffen MKOB

 

– 1.003.270

– 1.018.525

– 1.032.763

– 1.047.001

– 1.055.946

6. Afstel huishoudentoeslag

– 279.000

– 2.370.285

– 2.484.531

– 2.604.537

– 2.726.577

– 2.756.566

7. Invoeren inkomensondersteuning AOW

 

910.282

922.119

934.564

947.002

954.958

8. Kasschuiven SZA

– 5.000

– 14.000

19.000

     

9. Uitstel kostendelersnorm

 

10.000

25.000

     

10. Overige mutaties

10.500

661

– 3.599

– 4.000

– 4.000

– 4.000

Stand ontwerpbegroting 2015 uitkeringen

34.016.642

35.465.812

35.550.439

35.453.030

35.467.128

35.454.500

             

Stand ontwerpbegroting 2014 nominaal

447.204

1.574.509

2.257.527

2.778.828

3.342.524

3.908.873

             

Mutaties:

           

11. Bijstellingen grondslag en indexatiepercentage

92.936

– 652.929

– 759.052

– 811.731

– 897.072

– 978.059

12. Overhevelen loon -en prijsbijstelling 2014

– 540.140

– 609.127

– 606.079

– 605.921

– 607.627

– 607.664

Stand ontwerpbegroting 2015 nominaal

0

312.453

892.396

1.361.176

1.837.825

2.323.150

             

Stand ontwerpbegroting 2015 totaal

34.016.642

35.778.265

36.442.835

36.814.206

37.304.953

37.777.650

  • 1. De raming is bijgesteld op basis van de volumeprognose 2014 van de SVB. Daarnaast is de raming van de gemiddelde hoogte van de partnertoeslag naar beneden bijgesteld.

  • 2. De loon- en prijsbijstelling 2014 is overgeheveld om de uitkeringslasten op prijspeil 2014 te brengen.

  • 3. Het wetsvoorstel afbouw van de AOW-partnertoeslag wordt ingetrokken.

  • 4. In de begrotingsafspraken 2014 is besloten om het afbouwpad in de huishoudentoeslag te verhogen met 0,5%-punt. Hiervan slaat 30% neer op de ouderencomponent.

  • 5. Per 1 januari 2015 wordt de uitkering op grond van de wet MKOB beëindigd.

  • 6. De huishoudentoeslag wordt niet ingevoerd. Met deze mutatie wordt het budget van de ouderenkortingen weer overgeheveld naar het lastenkader en wordt de ingeboekte besparing uitgeboekt. De ingeboekte besparing is alternatief ingevuld.

  • 7. Per 1 januari 2015 wordt een inkomensondersteuning AOW geïntroduceerd die afhankelijk is van de AOW-opbouw.

  • 8. Diverse kasschuiven op artikel 8.

  • 9. De invoering van de kostendelersnorm in de AOW wordt met een jaar uitgesteld tot 1 juli 2016.

  • 10. Diverse overige mutaties.

  • 11. Nominaal effect van bovenstaande mutaties van de uitkeringen (grondslag) en als gevolg van aanpassingen van de indexcijfers.

  • 12. Zie 2.

B.1.3.9 Nabestaanden

Uitgaven begrotingsgefinancierd artikel 9 (x € 1.000)
 

2014

2015

2016

2017

2018

2019

Stand ontwerpbegroting 2014

964

1.017

1.079

1.143

1.227

1.227

Mutatie 1e suppletoire begroting 2014

4

5

5

5

5

5

             

Nieuwe mutaties:

           

1. Loon- en prijsbijstelling 2014

17

18

20

21

22

22

2. Uitvoering

– 180

– 211

– 246

– 282

– 323

– 277

             

Stand ontwerpbegroting 2015

805

829

858

887

931

977

  • 1. De ramingen zijn bijgesteld voor de loon- en prijsontwikkeling 2014.

  • 2. Bijstelling van de raming voor de Algemene weduwen- en wezenwet Caribisch Nederland op grond van volume- en prijsontwikkelingen.

Uitgaven premiegefinancierd artikel 9 (x € 1.000)
 

2014

2015

2016

2017

2018

2019

Stand ontwerpbegroting 2014 uitkeringen

542.014

436.610

365.306

308.098

262.366

223.457

             

Mutaties:

           

1. Uitvoering

– 2.985

– 2.945

3.654

11.241

16.447

21.393

2. Loon- en prijsbijstelling 2014

5.220

3.912

3.741

3.624

3.507

3.420

3. Terugdraaien versobering Anw

0

24.000

69.000

105.000

132.000

156.000

4. Overige mutaties

14.200

8.750

500

750

1.000

1.000

Stand ontwerpbegroting 2015 uitkeringen

558.449

470.327

442.201

428.713

415.320

405.270

             

Stand ontwerpbegroting 2014 nominaal

6.576

11.726

13.274

13.141

12.010

10.558

             

Mutaties:

           

5. Bijstellingen grondslag en indexatiepercentage

– 1.356

– 3.144

– 1.590

627

2.246

3.720

6. Overhevelen loon-en prijsbijstelling 2014

– 5.220

– 3.912

– 3.741

– 3.624

– 3.507

– 3.420

Stand ontwerpbegroting 2015 nominaal

0

4.670

7.943

10.144

10.749

10.858

             

Stand ontwerpbegroting 2015 totaal

558.449

474.997

450.144

438.857

426.069

416.128

  • 1. De raming is bijgesteld op basis van de volumeprognose 2014 van de SVB. Daaruit blijkt dat het aantal Anw-ers minder sterk daalt dan eerder gedacht.

  • 2. De loon- en prijsbijstelling 2014 is overgeheveld om de uitkeringslasten op prijspeil 2014 te brengen.

  • 3. Dit betreft de maatregel terugdraaien versobering Anw uit de begrotingsafspraken 2014.

  • 4. Diverse overige mutaties.

  • 5. Nominaal effect van bovenstaande mutaties van de uitkeringen (grondslag) en als gevolg van aanpassingen van de indexcijfers.

  • 6. Zie 2.

B.1.3.10 Tegemoetkoming ouders

Uitgaven begrotingsgefinancierd artikel 10 (x € 1.000)
 

2014

2015

2016

2017

2018

2019

Stand ontwerpbegroting 2014

4.486.790

5.199.149

5.024.849

4.860.063

4.848.044

4.761.378

Mutatie nota van wijziging

28.686

84.985

262.129

395.337

395.342

395.342

Mutatie 1e suppletoire begroting 2014

– 3.252

– 52.990

– 117.166

– 110.906

– 120.972

– 57.374

             

Nieuwe mutaties:

           

1. Kasschuiven woonlandbeginsel

– 10.300

4.500

1.000

     

2. Integratie TOG in AKW

 

1.500

2.000

2.000

2.000

2.000

3. Aanscherping dubbele AKW

 

– 400

– 600

– 800

– 800

– 800

4. Uitboeken TOG+ alleenstaanden

 

– 3.000

       

5. Nadere afrekeningen over 2013

2.671

         

6. Uitvoering

– 19.173

– 5.065

10.116

– 3.722

– 3.277

– 3.442

7.Verhogen alleenstaande ouderkop

9.381

93.973

97.881

99.032

99.314

99.409

8.Verlagen afbouwpercentage

6.705

67.070

68.758

66.974

67.053

67.089

             

Stand ontwerpbegroting 2015

4.501.508

5.389.722

5.348.967

5.307.978

5.286.704

5.263.602

  • 1. Kasschuiven ten behoeve van voorzieningen in 2015 en 2016 in verband met gerechtelijke uitspraken woonlandbeginsel. Het overige deel van de kasschuif is onderdeel van de overige mutaties op artikel 9. In totaal is € 14 miljoen verschoven van 2014 naar 2015 en 2016.

  • 2. Als gevolg van het vervallen van de stapsgewijze afbouw in de AKW bij begrotingsafspraken 2014 treedt bij integratie van de TOG in de AKW een besparingsverlies op.

  • 3. Effecten aanscherping voorwaarden dubbele kinderbijslag (uitwonendheid en onderwijsredenen).

  • 4. De reeks TOG+ voor alleenstaande ouders was ingeboekt vanaf 2015. De uitbetaling TOG+ vindt echter pas plaats na afloop van het jaar waarin het recht bestaat. De eerste betaling is daarom pas in 2016.

  • 5. Begrotingsgefinancierde regelingen worden gedurende het jaar aan uitvoeringsinstanties bevoorschot en achteraf exact afgerekend. Deze nabetalingen over 2013 hebben betrekking op de AKW (zie ook ontvangsten).

  • 6. De raming van de uitgaven aan het kindgebonden budget is neerwaarts bijgesteld op basis van nieuwe inkomensgegevens van het CPB. Door de hogere economische groei en hogere inkomens dan eerder geraamd hebben minder mensen recht op een (hoger) kindgebonden budget (zie ook ontvangsten). Daarnaast is de raming van nabetalingen en ontvangsten bijgesteld op basis van nieuwe informatie van de Belastingdienst.

  • 7. Verhogen alleenstaande ouderkop WKB: Vanaf 2015 wordt de alleenstaande ouderkop in het kindgebonden budget verhoogd van € 2.800 zoals (oorspronkelijk bedoeld in de Wet hervorming kindregelingen) naar maximaal € 3.050 per jaar.

  • 8. Verlagen afbouwpercentage WKB: Vanaf 2015 wordt het afbouwpercentage in het kindgebonden budget verlaagd van 7,6% naar 6,75%.

Ontvangsten begrotingsgefinancierd artikel 10 (x € 1.000)
 

2014

2015

2016

2017

2018

2019

Stand ontwerpbegroting 2014

251.967

238.839

231.674

234.055

236.446

236.446

Mutatie 1e suppletoire begroting 2014

– 803

– 6.000

– 15.288

– 24.415

– 29.161

– 29.161

             

Nieuwe mutaties

           

1. Uitvoering

– 12.256

3.231

15.095

17.447

16.397

14.697

2. Restituties

1.900

         

3.Verhogen alleenstaande ouderkop

3

886

5.885

9.254

10.606

11.063

4.Verlagen afbouwpercentage

2

633

4.197

6.529

7.312

7.523

             

Stand ontwerpbegroting 2015

240.813

237.589

241.563

242.870

241.600

240.568

  • 1. De onder punt 6 bij de uitgaven genoemde mutatie heeft ook consequenties voor de ontvangsten.

  • 2. De restituties hebben betrekking op verrekeningen inzake betaalde rijksvergoedingen TOG, TOG+ en WKB in 2013.

  • 3. De onder punt 7 bij de uitgaven genoemde mutatie heeft ook consequenties voor de ontvangsten.

  • 4. De onder punt 8 bij de uitgaven genoemde mutatie heeft ook consequenties voor de ontvangsten.

B.1.3.11 Uitvoeringskosten

Uitgaven begrotingsgefinancierd artikel 11 (x € 1.000)
 

2014

2015

2016

2017

2018

2019

Stand ontwerpbegroting 2014

481.338

451.982

381.384

359.293

341.551

345.195

Mutatie 1e suppletoire begroting 2014

– 40.832

21.387

24.028

– 6.207

– 12.174

– 12.992

             

Nieuwe mutaties:

           

1. Loon- en prijsbijstelling 2014

4.041

3.793

3.197

3.012

2.862

2.893

2. Overboekingen met departementen

100

 

– 1.735

– 6.535

– 6.535

– 6.535

3. Volume prognoses div. regelingen SVB

 

– 851

– 810

– 746

– 671

– 520

4. Kasschuiven

– 20.606

– 15.194

1.700

7.100

24.900

2.100

5. Budgettair neutrale herschikkingen

2.357

613

1.700

2.940

2.700

2.700

6. Verhoging normbedrag AIO

150

400

400

400

400

400

7. Uitvoeringskosten P-wet

5.000

         

8. Nadere afrekeningen 2013

9.531

         
             

Stand ontwerpbegroting 2015

441.079

462.130

409.864

359.257

353.033

333.241

  • 1. De ramingen zijn bijgesteld voor de loon- en prijsontwikkeling 2014.

  • 2. Naar VenJ zijn bijdragen overgeboekt in verband met de clustering van de rijksincasso en voor kosten van de Raad voor de Rechtspraak in het kader van de WWZ. Van EZ is een bijdrage in de uitvoeringskosten van Aldel ontvangen.

  • 3. De raming is bijgesteld voor veranderde volumeprognoses van diverse regelingen.

  • 4. Er zijn drie kasschuiven verwerkt, in verband met incidentele uitvoeringskosten P-wet en kindregelingen, de uitvoeringskosten bij de herbeoordeling van Wajongers en bij de uitvoeringskosten van de regeling 50+ werkt.

  • 5. Budgettair neutrale herschikkingen binnen de SZW begroting ten behoeve van incidentele uitvoeringskosten kindregelingen en herbeoordeling van Wajongers.

  • 6. Extra uitvoeringskosten als gevolg van aanpassing berekeningswijze AIO-norm.

  • 7. Overboeking uitvoeringskosten Participatiewet die gereserveerd stonden op artikel 99 nominaal en onvoorzien.

  • 8. Begrotingsgefinancierde regelingen worden gedurende het jaar aan uitvoeringsinstanties bevoorschot en achteraf exact afgerekend. Deze nabetalingen hebben betrekking op de uitvoeringskosten Wajong en re-integratie Wajong.

Ontvangsten begrotingsgefinancierd artikel 11 (x € 1.000)
 

2014

2015

2016

2017

2018

2019

Stand ontwerpbegroting 2014

0

0

0

0

0

0

             

Nieuwe mutaties:

           

1. Afrekening 2013

6.318

         
             

Stand ontwerpbegroting 2015

6.318

0

0

0

0

0

  • 1. Uit de afrekening 2013 blijkt dat er teveel voorschot is betaald voor uitvoeringskosten aan de SVB. Dit leidt tot een ontvangst in 2014.

Uitgaven premiegefinancierd artikel 11 (x € 1.000)
 

2014

2015

2016

2017

2018

2019

Stand ontwerpbegroting 2014 uitvoeringskosten

1.686.736

1.589.517

1.553.397

1.474.216

1.440.201

1.432.594

             

Mutaties:

           

1. Uitvoering

500

– 11.760

– 10.498

– 13.797

– 14.700

– 7.587

2. Loon- en prijsbijstelling 2014

16.781

4.609

5.121

4.851

4.855

4.936

3. Macro mutaties

 

– 114.021

– 106.386

– 77.606

– 63.555

– 53.883

4. Business cases

26.300

25.400

24.500

24.500

   

5. Overige mutaties

1.119

2.752

3.378

155

– 1.207

– 7.224

6. Kasschuif

– 20.000

20.000

       

7. Passende arbeid

 

10.000

10.000

10.000

10.000

 

8. WWZ

– 900

2.100

26.100

– 7.300

7.700

5.500

9. Raad van rechtspraak

 

– 260

– 7.970

– 5.000

– 5.000

– 5.000

10. Gewenningsbijdrage

 

17.300

       
             

Stand ontwerpbegroting 2015 uitvoeringskosten

1.710.536

1.543.137

1.492.642

1.407.519

1.378.294

1.369.336

             

Stand ontwerpbegroting 2014 nominaal

21.058

34.433

50.898

63.091

77.691

102.168

             

Mutaties:

           

11. Bijstellingen grondslag en indexatiepercentage

– 4.277

– 16.736

– 16.756

– 16.177

– 16.475

– 26.002

12. Overhevelen loon-en prijsbijstelling 2014

– 16.781

– 4.609

– 5.121

– 4.851

– 4.855

– 4.936

Stand ontwerpbegroting 2015 nominaal

0

13.088

29.021

42.063

56.361

71.230

             

Stand ontwerpbegroting 2015 totaal

1.710.536

1.556.225

1.521.663

1.449.582

1.434.655

1.440.566

  • 1. De raming is bijgesteld op basis van volumeontwikkelingen van de verschillende regelingen die worden uitgevoerd door het UWV en de SVB.

  • 2. De loon- en prijsbijstelling 2014 is overgeheveld om de uitvoeringskosten op prijspeil 2014 te brengen. De sterke daling in 2015 wordt verklaard doordat in de begrotingsafspraken 2014 de premiegefinancierde loon- en prijsbijstelling 2014 voor UWV en SVB vanaf het jaar 2015 is ingehouden.

  • 3. De raming is aangepast aan de ontwikkelingen in de werkloosheid.

  • 4. Uitvoeringskosten van UWV in het kader van de business cases «intensivering toezicht in het sociale zekerheidsdomein».

  • 5. Diverse overige mutaties.

  • 6. Deze kasschuif is een correctie op een eerder verwerkte kasschuif.

  • 7. Betreft de maatregel intensivering handhaving passende arbeid voor WW-ers uit de Begrotingsafspraken 2014. Tegenover deze extra uitvoeringskosten WW staat een even zo grote besparing op de uitkeringslasten WW.

  • 8. Uitvoeringskosten in het kader van de Wet Werk en Zekerheid.

  • 9. Kosten voor de Raad van Rechtspraak met betrekking tot de Wet Werk en Zekerheid.

  • 10. Uit de evaluatie van de gewenningsbijdrage 2013 is 2014 is gebleken dat de groep mensen die niet in staat is om de e-dienstverlening te gebruiken of die ondersteuning nodig heeft bij het gebruik hiervan, nog steeds substantieel is. Deze groep heeft face to face ondersteuning nodig om niet verstoken te raken van de dienstverlening van het Werkbedrijf.

  • 11. Nominaal effect van bovenstaande mutaties van de uitkeringen (grondslag) en als gevolg van aanpassingen van de indexcijfers.

  • 12. Zie 2.

B.1.3.12 Rijksbijdragen

Uitgaven begrotingsgefinancierd artikel 12 (x € 1.000)
 

2014

2015

2016

2017

2018

2019

Stand ontwerpbegroting 2014

11.102.706

14.740.563

14.986.767

15.293.847

15.633.211

15.877.861

Mutatie 1e suppletoire begroting 2014

235.580

329.642

348.837

366.974

387.468

410.342

             

Nieuwe mutaties:

           

1. Nadere afrekeningen 2013

8.334

         

2. LPO 2014

156

138

132

129

124

122

3. Macro

6.131

– 1.118.180

– 994.768

– 554.540

– 700.599

– 781.143

             

Stand ontwerpbegroting 2015

11.352.907

13.952.163

14.340.968

15.106.410

15.320.204

15.507.182

  • 1. Begrotingsgefinancierde rijksbijdragen worden gedurende het jaar aan uitvoeringsinstanties bevoorschot en achteraf exact afgerekend. Deze nabetalingen over 2013 hebben betrekking op de rijksbijdragen tegemoetkoming arbeidsongeschikten en zwangere zelfstandigen (zie ook ontvangsten).

  • 2. Uitdeling loon- en prijsontwikkeling 2014

  • 3. Verwerking van afstel van de huishoudentoeslag op de rijksbijdrage Ouderdomsfonds en bijstelling op basis van macro informatie van het CPB.

Ontvangsten begrotingsgefinancierd artikel 12 (x € 1.000)
 

2014

2015

2016

2017

2018

2019

Stand ontwerpbegroting 2014

0

0

0

0

0

0

             

Nieuwe mutaties:

           

1. Restituties

169

         
             

Stand ontwerpbegroting 2015

169

0

0

0

0

0

  • 1. De restituties hebben betrekking op verrekeningen inzake de rijksbijdrage zwangere zelfstandigen.

B.1.3.13 Integratie en maatschappelijke samenhang

Uitgaven begrotingsgefinancierd artikel 13 (x € 1.000)
 

2014

2015

2016

2017

2018

2019

Stand ontwerpbegroting 2014

121.521

117.036

115.766

118.321

109.296

109.296

Mutatie 1e suppletoire begroting 2014

2.271

6.000

6.000

3.000

3.000

2.000

             

Nieuwe mutaties:

           

1. Correctie kasschuif frictiekosten Forum

2.000

– 1.000

– 1.000

     

2. Loon- en prijsbijstelling 2014

1.247

1.230

1.241

1.263

1.262

1.262

3. Overboekingen met departementen

– 185

– 100

– 100

     

4. Budgettair neutrale herschikkingen

75

         
             

Stand ontwerpbegroting 2015

126.929

123.166

121.907

122.584

113.558

112.558

  • 1. In verband met de beëindiging van de subsidierelatie met Forum per 1 januari 2015 is de eerder in 2014 verwerkte kasschuif teruggedraaid. De middelen worden nu ingezet om de kosten in verband met de afbouw van Forum en voor het herschikken van de kennisfunctie op te vangen.

  • 2. De ramingen zijn bijgesteld voor de loon- en prijsontwikkeling 2014.

  • 3. Naar VenJ en WR zijn bijdragen overgeboekt voor de aanpak uitbuiting van Roma-kinderen en het project Children Zone.

  • 4. Budgettair neutrale herschikkingen binnen de SZW-begroting.

Ontvangsten begrotingsgefinancierd artikel 13 (x € 1.000)
 

2014

2015

2016

2017

2018

2019

Stand ontwerpbegroting 2014

4.425

4.425

5.240

6.870

8.500

0

             

Nieuwe mutaties:

           

1. Uitvoering

– 1.625

– 3.425

– 4.440

– 6.270

– 8.300

 
             

Stand ontwerpbegroting 2015

2.800

1.000

800

600

200

0

  • 1. De raming van de ontvangsten was nog gebaseerd op het leenstelsel zoals dat gold voor 1 januari 2013 en dat inmiddels vervangen is. Terugbetalingen op deze leningen nemen daardoor in aantal af. Ook vinden geen verrekeningen meer plaats op grond van het inburgeringsstelsel van voor 2013. De raming is daarvoor aangepast.

B.1.3.96 Apparaat

Uitgaven begrotingsgefinancierd artikel 96 (x € 1.000)
 

2014

2015

2016

2017

2018

2019

Stand ontwerpbegroting 2014

285.829

232.339

224.363

218.596

212.869

212.869

Mutatie 1e suppletoire begroting 2014

-25.095

44.649

6.013

6.513

4.713

4.713

             

Nieuwe mutaties:

           

1. Loon- en prijsbijstelling 2014

1.534

1.016

620

641

546

588

2. Overboekingen met departementen

758

– 737

– 1.281

– 1.259

– 1.246

– 1.246

3. Budgettair neutrale herschikkingen

1.879

3.255

2.301

2.286

2.245

2.245

4. Voordelig saldo IWI

2.210

344

224

145

132

130

5. Spekmangelden

– 3.900

– 3.900

– 3.900

– 3.900

– 3.900

– 3.900

6. Kasschuiven

– 1.525

775

0

500

250

0

             

Stand ontwerpbegroting 2015

261.690

277.741

228.340

223.522

215.609

215.399

  • 1. De raming is bijgesteld voor de loon- en prijsontwikkeling 2014.

  • 2. Van OCW en VWS zijn bijdragen ontvangen in de exploitatiekosten van het gezamenlijke Leer en Ontwikkelplein en van VWS is een bijdrage ontvangen in de ICT-kosten van de Resident. Naar WR is een extra bijdrage aan de ICBR overgeboekt en naar VWS een restitutie op het project Samen Huisvesten. Ten slotte is naar BZK de bijdrage aan P-direkt (basis en maatwerk) verwerkt en is van BZK een restitutie op de huisvestingstaakstelling ontvangen.

  • 3. Budgettair neutrale herschikkingen binnen de begroting van SZW.

  • 4. De baten-lastendienst IWI is per 1 januari 2014 opgeheven. Er resteren meerjarige verplichtingen in verband met een reorganisatievoorziening en wachtgeldbetalingen van voormalige IWI-medewerkers. Deze verplichtingen worden overgenomen door SZW. Het positieve saldo van IWI dat in 2014 is ontvangen (zie ontvangsten artikel 98), wordt hiervoor deels ingezet.

  • 5. De aan het amendement Spekman42 gekoppelde uitgaven en ontvangsten worden structureel uitgeboekt (zie ontvangsten artikel 1).

  • 6. Er vinden vier kasschuiven plaats op artikel 96. De eerste heeft betrekking op het personeelsbudget voor schijnconstructies waarvan een deel niet in 2014 maar in 2015 benodigd is. De tweede op de middelen Van Werk Naar Werk. Door de kasschuif sluiten de beschikbare middelen beter aan op de behoefte. De derde op huisvesting. In de bouw van het regiokantoor Utrecht is vertraging opgetreden. De vierde heeft betrekking op een herschikking van de middelen bestemd voor de verhuizing naar het nieuwe kantoorgebouw de Resident.

Ontvangsten begrotingsgefinancierd artikel 96 (x € 1.000)
 

2014

2015

2016

2017

2018

2019

Stand ontwerpbegroting 2014

3.500

3.500

3.500

3.500

3.500

3.500

Mutatie 1e suppletoire begroting 2014

113

         
             

Nieuwe mutaties:

           

1. Bijdrage P-direkt AGSZW

 

73

73

73

72

72

             

Stand ontwerpbegroting 2015

3.613

3.573

3.573

3.573

3.572

3.572

  • 1. Er is besloten tot een centrale bekostiging van P-direkt. In verband hiermee wordt de totale bijdrage (inclusief AGSZW) aan P-direkt naar BZK overgeboekt. Het doorbelaste aandeel aan het AGSZW wordt op de ontvangsten verantwoord.

B.1.3.97 Aflopende regelingen

Ontvangsten begrotingsgefinancierd artikel 97 (x € 1.000)
 

2014

2015

2016

2017

2018

2019

Stand ontwerpbegroting 2014

0

0

0

0

0

0

             

Nieuwe mutaties:

           

1. Restituties

1

         
             

Stand ontwerpbegroting 2015

1

0

0

0

0

0

  • 1. De restituties hebben betrekking op verrekeningen loonkostensubsidies.

B.1.3.98 Algemeen

Uitgaven begrotingsgefinancierd artikel 98 (x € 1.000)
 

2014

2015

2016

2017

2018

2019

Stand ontwerpbegroting 2014

48.804

44.081

40.887

43.869

43.869

43.869

Mutatie 1e suppletoire begroting 2014

– 1.725

193

183

208

218

218

             

Nieuwe mutaties:

           

1. Overboekingen met departementen

200

         

2. Budgettair neutrale herschikkingen

– 2.960

2.052

4.375

– 1.525

– 1.725

3.475

3. Kasschuif sectorplannen

– 2.000

 

2.000

     
             

Stand ontwerpbegroting 2015

42.319

46.326

47.445

42.552

42.362

47.562

  • 1. Van BZK zijn bijdragen ontvangen in de kosten van een onderzoek naar de BBP-ramingen Saba en St. Eustatius en voor een huishoudenstatistiek Caribisch Nederland.

  • 2. Budgettair neutrale herschikkingen binnen de begroting van SZW.

  • 3. Deze kasschuif van de uitvoeringskosten sluit aan bij de kasschuif sectorplannen op artikel 2.

Ontvangsten begrotingsgefinancierd artikel 98 (x € 1.000)
 

2014

2015

2016

2017

2018

2019

Stand ontwerpbegroting 2014

0

0

0

0

0

0

             

Nieuwe mutaties:

           

1. Batig saldo IWI

3.947

         
             

Stand ontwerpbegroting 2015

3.947

0

0

0

0

0

  • 1. De financiële afwikkeling van IWI heeft een batig saldo opgeleverd.

B.1.3.99 Nominaal en onvoorzien

Uitgaven begrotingsgefinancierd artikel 99 (x € 1.000)
 

2014

2015

2016

2017

2018

2019

Stand ontwerpbegroting 2014

181.517

213.538

221.912

220.199

218.633

206.966

Mutatie nota van wijziging

– 100.000

– 100.000

– 100.000

– 100.000

– 100.000

– 100.000

Mutatie 1e suppletoire begroting 2014

– 15.769

– 16.387

– 3.559

4.195

29.873

49.133

             

Nieuwe mutaties:

           

1. Uitdelen LPO naar begrotingsartikelen

– 23.086

– 21.507

– 19.567

– 18.517

– 17.545

– 17.130

2. Dekking partnertoeslag en kostendelersnorm AOW

– 26.711

– 13.348

– 42.112

– 16.711

– 16.711

 

3. Pensioenakkoord zzp

 

5.500

10.500

13.000

15.000

18.000

4. Overboekingen naar Gemeentefonds

 

– 23.000

– 42.000

– 62.000

– 75.000

– 83.000

5. Diverse reserveringen en dekkingen

– 6.901

– 37.524

– 13.400

3.200

3.200

3.200

6. Kasschuiven

– 8.555

– 10.756

9.133

3.569

9.304

– 2.696

7. Aanvullende loonbijstelling

11.606

9.343

7.887

5.976

3.930

1.748

8. Dekking AIO-norm

 

– 16.476

– 16.569

– 16.422

– 16.090

– 15.323

9. HHT compensatie lage inkomens

 

30.000

30.000

30.000

30.000

30.000

10. Overboeking met departementen

– 7.175

         
             

Stand ontwerpbegroting 2015

4.926

19.383

42.225

66.489

84.594

90.898

  • 1. Toedeling van de loon- en prijsbijstelling 2014 naar de begrotingsartikelen om de uitkeringslasten en uitvoeringskosten op prijspeil 2014 te brengen.

  • 2. Dit betreft de inzet van vrijvallende reserveringen op het artikel nominaal en onvoorzien ter dekking van het met één jaar uitstellen van de kostendelersnorm in de AOW en het intrekken van het wetsvoorstel AOW-partnertoeslag.

  • 3. Reservering van de uitvoeringskosten die gepaard gaan met de invoering van een pensioenregeling voor zzp’ers.

  • 4. Overboekingen naar het Gemeentefonds in het kader van de Participatiewet voor uitvoeringskosten en de individuele studietoeslag.

  • 5. Diverse reserveringen en dekkingen binnen de begroting van SZW.

  • 6. Diverse kasschuiven.

  • 7. Een correctie op de eerder door Financiën overgeboekte loon- en prijsbijstelling 2014.

  • 8. Dekking aanpassing berekeningswijze AIO-norm.

  • 9. In de dekkingsplaat bij het besparingsverlies als gevolg van het niet invoeren van de huidhoudentoeslag is € 30 miljoen beschikbaar gesteld voor compensatie lage inkomens. Hiervan wordt € 16 miljoen ingezet voor de aanpassing van de berekeningswijze AIO-norm (zie regel 8).

  • 10. De eerder door OCW overgeboekte compensatie voor het afschaffen van de partnertoeslag in de studiefinanciering (weglek naar de bijstand) is pas nodig vanaf 2016. Het bedrag 2014 wordt teruggeboekt vanaf dit artikel en het bedrag 2015 vanaf artikel 2.

Huishoudentoeslag

Het kabinet heeft besloten de huishoudentoeslag af te stellen. Door dit afstel is de overboeking van de ouderenkorting naar de begroting van SZW en de omzetting in een ouderencomponent komen te vervallen. De uitgaven op de SZW-begroting zijn daardoor met ongeveer € 2,5 miljard neerwaarts aangepast. De besparing van € 799 miljoen in 2015 oplopend tot € 1,3 miljard in 2017 is alternatief ingevuld. Deze alternatieve invulling is in onderstaande tabel weergegeven.

Afstel huishoudentoeslag en alternatieve invulling van de besparingen (x € 1 miljoen, prijzen 2013)
 

2014

2015

2016

2017

Afstel huishoudentoeslag (hht)

       

Terugboeking ouderenkorting naar lastenkader

 

– 3.110

– 3.230

– 3.350

Omzetting naar ouderencomponent hht vervalt

– 279

784

787

789

Boeking SZW begroting

– 279

– 2.326

– 2.443

– 2.561

     

Alternatieve invulling besparing hht

     

Afschaffen MKOB

 

– 990

– 1.002

– 1.016

Reservering ondersteuning lage inkomens

 

30

30

30

Regeling inkomensondersteuning AOW

 

905

905

917

Verhoging maximum zorgtoeslag 1

 

275

 

Steilere afbouw zorgtoeslag1

 

– 400

– 409

– 416

Doorwerking naar Gemeente- en Provinciefonds1

– 160

– 160

– 160

Vrijval levensloop

 

– 30

   

Onderuitputting RDA

 

– 150

   

Vrijval kaseffect hht

 

– 279

– 11

– 11

Verlaging ouderenkorting

   

– 195

– 195

Verhogen verlaagd IAB-tarief in de ZVW

   

– 275

– 275

Afschaffing ouderentoeslag box 3

   

– 190

– 190

Totaal

 

– 799

– 1.307

– 1.316

X Noot
1

Voorstel maakte ook onderdeel uit van de oorspronkelijke invulling.

Toelichting alternatieve invulling besparing:

  • De MKOB wordt afgeschaft conform het oorspronkelijke voorstel.

  • Er is 30 miljoen gereserveerd voor de koopkrachtondersteuning van lage inkomens 43.

  • Er komt een Regeling Inkomensondersteuning AOW. Deze is afhankelijk van de AOW-opbouw 44.

  • De maximale zorgtoeslag wordt incidenteel verhoogd met circa € 45 per persoon.

  • Het afbouwpercentage van de zorgtoeslag wordt verhoogd naar 13,4%. Dit resulteert in een besparing van € 416 miljoen.

  • Het afschaffen van de MKOB leidt tot een structurele besparing van € 160 miljoen op de uitgaven aan het Gemeentefonds/Provinciefonds.

  • Deelnemers kunnen kiezen hun levenslooptegoed vervroegd uit te laten keren tegen 80% van het voor hen geldende tarief.

  • Van de onderuitputting op de uitgaven voor Research & Development Aftrek (RDA) in 2012 en 2013 wordt € 150 miljoen ingezet voor dekking van de huishoudentoeslag in 2015.

  • De huishoudentoeslag zou net als de andere toeslagen een maand van te voren worden uitgekeerd. Dit kaseffect vervalt.

  • De ouderenkorting wordt voor alle ouderen verlaagd met circa € 80.

  • Het verschil in de percentages van de inkomensafhankelijke bijdrage voor de zorgverzekeringswet (IAB) tussen premieplichtigen met een werkgeversrelatie en premieplichtigen zonder werkgeversrelatie wordt verkleind tot 1,25%. De extra kosten voor gepensioneerden bedragen € 275 miljoen.

  • Vanaf 2016 wordt de extra vrijstelling voor ouderen in box 3 (ouderentoeslag) afgeschaft. Dit levert een besparing op van € 190 miljoen, waarvan circa 70% wordt behaald via hogere belastingen. De maatregel heeft daarnaast een doorwerking op de huurtoeslag van € 22 miljoen en op de zorgtoeslag van € 34 miljoen.

BIJLAGE 2 SOCIALE FONDSEN SZW

B.2.1 Inleiding

Inhoud

Deze bijlage beschrijft de financiering van de premie-uitgaven voor de budgetdisciplinesector Sociale Zekerheid en Arbeidsmarkt (SZA). Hiertoe zijn de door de Minister van SZW vastgestelde premiepercentages voor de volks- en werknemersverzekeringen opgenomen. In de laatste paragraaf wordt een overzicht gegeven van de exploitatiesaldi en vermogensposities van de sociale fondsen.

B.2.2 Financiering SZA-uitgaven 2014–2015

Premievaststelling

Jaarlijks stelt de Minister van SZW de premiepercentages volks- en werknemersverzekeringen vast. De voorstellen hiertoe voor 2015 zijn in tabel B.2.1 opgenomen. Deze premiestelling heeft het kabinet beoordeeld binnen het lastenkader voor huishoudens en bedrijven, de koopkrachtontwikkeling en het gewenste EMU-saldo. Een aantal premiepercentages is nog onder voorbehoud van (definitieve) vaststelling. Het saldo van de premie-inkomsten en de premiegefinancierde uitgaven (het exploitatiesaldo van de fondsen) telt mee voor de berekening van het EMU-saldo.

  • AOW en Anw: De premiepercentage voor de AOW en Anw worden op hetzelfde niveau vastgesteld als in 2014. Bij het ouderdomsfonds zijn bij dit premiepercentage de premieopbrengsten niet voldoende om de uitgaven te dekken. De inkomsten van het ouderdomsfonds worden daarom aangevuld door middel van rijksbijdragen (zie artikel 12). Beide premies worden gecombineerd geheven met de loon- en inkomstenbelasting in de 1e en 2e schijf.

  • Sectorfondsen: De sectorfondspremies voor 2015 worden in oktober 2014 door het UWV vastgesteld, op advies van de verschillende sectoren. Uit de sectorfondsen wordt het eerste halfjaar van een WW-uitkering gefinancierd. De in de tabel weergegeven premie is een gemiddelde. In werkelijkheid verschilt de premie per sector.

  • AWf: Het Algemeen Werkloosheidsfonds financiert de WW-uitkeringen met een duur langer dan 6 maanden. De Awf-werkgeverspremie wordt voorlopig vastgesteld op 2,22%, ongeveer 0,07 procentpunt hoger dan in 2014. De Awf wordt verhoogd ter compensatie van de mutaties bij de sectorpremie en Whk-premie. De hoogte van de AWf-premie is nog onder voorbehoud van vaststelling van de sectorfondspremies. Als het UWV voor 2015 een andere (gemiddelde) sectorfondspremie vaststelt dan nu wordt verwacht, dan kan de AWf-werkgeverspremie worden aangepast binnen een lastenneutraal kader.

  • Ufo: Alleen overheidswerkgevers betalen de Ufo-premie. De Ufo-premie wordt vastgesteld op 0,78%, hetzelfde percentage als in 2014.

  • Uniforme opslag kinderopvang: De premieopslag kinderopvang voor 2015 blijft met 0,50% gelijk aan die in 2014. De verplichte werkgeversbijdrage kinderopvang wordt door werkgevers in de marktsector betaald door middel van en opslag op de Aof-premie.

  • Aof: De Aof-premie is (voorlopig) vastgesteld op 5,25%, een verhoging van 0,3 procentpunt ten opzichte van 2014. De Aof-premie is hoger vastgesteld om te compenseren voor lastenverlichtingen op andere werkgeversterreinen (zie voor het volledige beeld van werkgeverslasten de Miljoenennota 2015). Definitieve vaststelling van de Aof-premie vindt plaats in oktober.

  • Whk: De premie voor de Werkhervattingskas, waaruit de uitkeringen voor gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA) worden betaald, wordt vastgesteld door het UWV. Een eerste inschatting duidt op een rekenpremie van 1,08% in 2015.

Tabel B.2.1 Premiepercentages voor de sociale verzekeringen

premie

fonds

uitgaven

betaald

2014

2015

AOW

Ouderdomsfonds

AOW

Werknemer

17,90%

17,90%

Anw

Nabestaandenfonds

Anw

Werknemer

0,60%

0,60%

           

Sfn

Sectorfondsen (gemiddelde premie)

WW, ZW, WGA

Werkgever

2,68%

2,07%

AWf

Algemeen Werkloosheidsfonds

WW, ZW, re-integratie

Werkgever

2,15%

2,22%

Ufo

Uitvoeringsfonds voor de overheid

ZW, WAZO, WGA overheid

Werkgever

0,78%

0,78%

Sfn / Ufo

Uniforme opslag kinderopvang

Kinderopvang

Werkgever

0,50%

0,50%

           

Aof

Arbeidsongeschiktheidsfonds

WAO, WIA, WAZ, WAZO

Werkgever

4,95%

5,25%

Whk

Werkhervattingskas (rekenpremie)

WGA

Werkgever

1,03%

1,08%

B.2.3 Sociale fondsen 2014–2015

Exploitatiesaldi

De premiegefinancierde uitgaven worden vanuit de sociale fondsen gedaan. Op basis van de eerdergenoemde premiepercentages voor 2014 en 2015 en de verwachte ontwikkeling van de desbetreffende grondslagen zijn de ontvangsten van de sociale fondsen geraamd, zie tabel B.2.2 en B.2.3. Hierbij is rekening gehouden met de bijdragen aan de fondsen van het rijk en de onderlinge betalingen van de fondsen. Het saldo tussen betaalde en ontvangen onderlinge betalingen is voor de sociale verzekeringen negatief, omdat uit enkele van deze fondsen premies voor de zorgverzekering worden betaald. Tegenover deze negatieve saldi staan dus positieve saldi bij de zorgfondsen.

In de onderstaande tabellen zijn de arbeidsongeschiktheidsfondsen (het Aof en de Whk) samengevoegd. Dit geldt eveneens voor de werkloosheidsfondsen (het AWf en de sectorfondsen). In de praktijk betreft het hier gescheiden fondsen. In tabel B2.4 worden de vermogens van de werkloosheidsfondsen wel afzonderlijk weergegeven.

Het exploitatiesaldo van de fondsen is het verschil tussen de premie-inkomsten en de premiegefinancierde uitgaven van de fondsen. In 2015 bedraagt dit saldo naar verwachting € – 2,5 miljard voor alle fondsen samen, tegenover een exploitatiesaldo van € – 2,9 miljard over 2014. De achtergrond bij de huidige tekorten is voor een deel gelegen in de afspraken over de begrotingsregels. Daarin is een expliciete scheiding tussen uitgaven en inkomsten opgenomen. Een stijging van de uitgaven wordt daardoor niet gecompenseerd via een verhoging van de inkomsten. De inkomsten, die als gevolg van de recente economische neergang zijn gedaald, zijn daardoor onvoldoende om de gestegen uitgaven te financieren, waardoor een negatief exploitatiesaldo ontstaat. Het exploitatietekort van de fondsen maakt onderdeel uit van het totale (negatieve) EMU-saldo.

Het negatieve exploitatiesaldo komt voornamelijk voor rekening van de WW-fondsen. Naast de invloed van recessie speelt daarbij de verlaging van de AWf-premies in 2009 een belangrijke rol. Voor werkgevers is de premie indertijd verlaagd met 0,6 procentpunt; voor werknemers bedroeg de daling 3,5 procentpunt.

Het positieve exploitatiesaldo in het ouderdomsfonds wordt in het volgende jaar verrekend met de uitbetaling van de rijksbijdrage Aof. Het exploitatiesaldo van het Anw-fonds is in 2015 positief, de premie blijft hetzelfde terwijl de uitgaven dalen. Het exploitatiesaldo van de arbeidsongeschiktheidsfondsen is in 2015 positief.

Tabel B.2.2 Overzicht sociale verzekeringen 2014 1 (x € 1 mln)
 

AOW

Anw

WAO

WW

Totaal

Premies

23.035

1.011

10.755

8.129

42.930

Bijdragen van het rijk

11.073

9

270

175

11.528

Ontvangen onderlinge betalingen

1.071

1.118

2.189

Saldo Interest

– 24

22

– 8

– 124

– 134

Totaal Ontvangsten

34.084

1.042

12.089

9.298

56.513

Uitkeringen/ Verstrekkingen

34.017

558

10.404

8.441

53.419

Uitvoeringskosten

111

13

421

1.165

1.710

Betaalde onderlinge betalingen

700

41

1.702

1.853

4.297

Totaal Uitgaven

34.828

612

12.527

11.459

59.426

           

Exploitatiesaldo

– 744

430

– 438

– 2.161

– 2.913

X Noot
1

SZW en CPB (MEV 2015).

Tabel B.2.3 Overzicht sociale verzekeringen 2015 1 (x € 1 mln)
 

AOW

Anw

WAO

WW

Totaal

Premies

22.434

926

11.526

7.480

42.365

Bijdragen van het rijk

13.715

8

229

179

14.131

Ontvangen onderlinge betalingen

1.135

943

2.077

Saldo Interest

– 25

37

– 18

– 207

– 212

Totaal Ontvangsten

36.124

972

12.871

8.395

58.362

Uitkeringen/ Verstrekkingen

35.778

475

10.445

8.546

55.244

Uitvoeringskosten

101

11

414

1.030

1.556

Betaalde onderlinge betalingen

720

32

1.681

1.665

4.098

Totaal Uitgaven

36.599

518

12.540

11.240

60.897

           

Exploitatiesaldo

– 476

453

332

– 2.845

– 2.535

X Noot
1

SZW en CPB (MEV 2015).

Vermogensposities

In tabel B.2.4 wordt voor de jaren 2014 en 2015 de vermogenspositie van de verschillende fondsen weergegeven. De vermogens van de fondsen worden vergeleken met de normen. Een vermogen gelijk aan de norm geeft aan dat het fonds gemiddeld genomen over het jaar over voldoende liquiditeiten beschikt om de uitkeringen te financieren. Overschotten en tekorten bij de fondsen gedurende het jaar worden aangehouden op een rekening-courant bij het Rijk. Indien er sprake is van een vermogenstekort zal het Rijk niet alleen tijdelijk gedurende het jaar maar ook langduriger deze tekorten moeten aanvullen via de rekening-courant.

Bij het ouderdomsfonds is het feitelijk vermogen gelijk aan het normvermogen. Dit komt doordat de rijksbijdragen (zie artikel 12) het exploitatiesaldo aanvullen totdat het normvermogen is bereikt. Binnen het nabestaandenfonds is sprake van een vermogensoverschot. Door het jaarlijkse positieve exploitatiesaldo neemt dit overschot toe. Voor de WAO-fondsen is het totale vermogensoverschot in 2014 en 2015 respectievelijk € 1,9 miljard en € 2,2 miljard.

De sectorfondsen hebben in 2014 en 2015 een vermogenstekort. De sectorpremies worden nagenoeg lastendekkend vastgesteld, maar gedurende het jaar kan de realisatie van de uitgaven afwijken van hetgeen geraamd werd ten tijde van vaststelling van de premies. De opgelopen tekorten hoeven niet direct weggewerkt te worden. De sectorfondsen krijgen hier 3 jaar de tijd voor. Ook het (feitelijk) vermogen in het Algemeen Werkloosheidsfonds (AWf) is negatief. Dit zorgt niet voor risico’s met betrekking tot de uitbetaling van uitkeringen. Het AWf maakt onderdeel uit van de totale Rijksbegroting en is in feite niets anders dan een rekening van het UWV bij het Ministerie van Financiën. In de afgelopen jaren ontving het UWV (de fondsen) een rentevergoeding van het Ministerie van Financiën voor het positieve saldo. In het geval er een negatief vermogen ontstaat, betaalt het UWV hiervoor een rente aan het Ministerie van Financiën. Het Ministerie van Financiën garandeert hiermee dat het UWV altijd over voldoende middelen kan beschikken. Het zogenoemde «leeglopen van de fondsen» vormt derhalve geen enkel risico voor de uitbetaling van werkloosheidsuitkeringen. Wel maken de exploitatietekorten, die de leegloop veroorzaken, onderdeel uit van het EMU-saldo in deze jaren.

Voor de sociale fondsen samen betekent dit dat het vermogenstekort in 2015 stijgt van € – 9,3 miljard naar € – 11,3 miljard. Het feitelijk (aanwezige) vermogen bedraagt in 2015 € – 7,1 miljard.

Tabel B.2.4 Vermogens sociale fondsen 1 (x € 1 mln)
   

Ultimo 2014

   

Ultimo 2015

 
 

Feitelijk vermogen

Normvermogen

Vermogensoverschot

Feitelijk vermogen

Normvermogen

Vermogensoverschot

AOW

1.137

1.212

– 75

1.119

1.137

– 18

Anw

2.798

58

2.740

3.247

56

3.191

WAO

2.465

534

1.931

2.708

540

2.168

Sfn

– 713

555

– 1.267

– 1.228

534

– 1.761

AWf

– 10.606

1.857

– 12.463

– 13.003

1.857

– 14.890

Ufo

– 135

24

– 160

43

26

17

Totaal sociale fondsen

– 5.054

4.240

– 9.294

– 7.145

4.150

– 11.295

X Noot
1

CPB (MEV 2015)

BIJLAGE 3 KOOPKRACHT, SPECIFIEKE INKOMENSEFFECTEN EN STAPELINGSEFFECTEN SPECIFIEKE GROEPEN

B.3.1 Inleiding

In deze bijlage wordt de koopkrachtontwikkeling voor 2015 uitgebreid toegelicht. In paragraaf B.3.2 wordt de koopkrachtontwikkeling voor een aantal voorbeeldhuishoudens gepresenteerd. Hierbij is rekening gehouden met de algemene economische ontwikkeling (lonen, prijzen, etc.) en gebruik van regelingen die voor iedereen van toepassing zijn. Specifieke maatregelen die niet voor iedereen van toepassing zijn en waarvan het effect per huishouden kan verschillen (bijvoorbeeld: wijzigingen in de kinderopvangtoeslag) zijn hier niet in meegenomen. Paragraaf B.3.3 gaat verder in op het algemeen koopkrachtbeeld. Op basis van een representatieve steekproef van ongeveer 90.000 huishoudens, waarbij ook bekend is wat het gebruik is van specifieke regelingen, wordt een beeld geschetst van de totale koopkrachtontwikkeling. In paragraaf B.3.4 is de stapelingsmonitor opgenomen. Deze stapelingsmonitor heeft vooral aandacht voor de wijzigingen in voorzieningen zoals AWBZ en WMO in de kabinetsperiode. Verder wordt in paragraaf B.3.5 ingegaan op de ontwikkeling van financiële prikkels voor werkaanvaarding. Ook wordt er stilgestaan bij de veranderingen in marginale druk als gevolg van de kabinetsmaatregelen. In paragraaf B.3.6 wordt een nadere toelichting gegeven op relevante maatregelen die de koopkracht van verschillende huishoudens raken. De hier gepresenteerde effecten en maatregelen hebben alleen betrekking op Europees Nederland. Paragraaf B.3.7 bevat een overzicht van de maatregelen die de inkomens op Bonaire, Sint-Eustatius en Saba (Caribisch Nederland) raken.

B.3.2 Algemeen koopkrachtbeeld (voorbeeldhuishoudens)

Het generieke inkomensbeeld wordt gepresenteerd in de vorm van een standaard koopkrachtoverzicht zoals weergegeven in tabel B.3.1. Deze cijfers laten voor achttien standaardhuishoudens de koopkrachtontwikkeling zien als gevolg van de gemiddelde loon- en prijsontwikkeling en als gevolg van generieke maatregelen, zoals aanpassingen in belastingen, (ziektekosten)premies, zorgtoeslag, kinderbijslag en kindgebonden budget, die voor iedereen in de betreffende groep gelden. Voor huishoudens met kinderen wordt in de berekeningen uitgegaan van twee kinderen tussen 6 en 11 jaar oud.

Belangrijke ontwikkelingen die leiden tot het generieke koopkrachtbeeld in 2015 zijn:

  • Gemiddelde contractloonstijging van 1½% in de markt.

  • Stijging van het minimumloon met 1¼%, door de koppeling werkt dit ook door naar de uitkeringen.

  • Stijging van consumentenprijzen met 1¼%.

  • Een dalende pensioenpremie voor werknemers van 5% naar 4¾%.

  • Gemiddelde verhoging aanvullende pensioenen van ¼%.

Naast bovenstaande ontwikkelingen wordt het standaard koopkrachtbeeld beïnvloed door de volgende maatregelen:

  • Een toename van de gemiddelde nominale zorgpremie van € 1.101 naar € 1.211.

  • Een daling van de lage inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet van 5,4% naar 4,85%.

  • Steilere afbouw van de zorgtoeslag, het afbouwpercentage gaat van 9,118% in 2014 naar 13,4% in 2015.

  • Beleidsmatige verhoging van de maximale arbeidskorting met € 103. Tegelijkertijd bouwt de arbeidskorting later af.

  • Beleidsmatige verhoging van de algemene heffingskorting met € 80. Tegelijkertijd bouwt de algemene heffingskorting iets meer af in het inkomenstraject van € 19.822 tot € 57.096.

  • Alleenverdieners geboren na 1963 hebben te maken met de afbouw van de overdraagbaarheid van de algemene heffingskorting, deze wordt voor de groep geboren na 1972 met 62/3% beperkt.

  • Bevriezing van de bedragen van het kindgebonden budget en kinderbijslag

  • De hervorming kindregelingen, waar het stelsel van 11 kindregelingen wordt gereduceerd tot 4 regelingen. In paragraaf B.3.6 wordt deze hervorming nader toegelicht.

  • Een intensivering van het kindgebonden budget door het verlagen van het afbouwpercentage van het kindgebonden budget van 7,6% naar 6,75% en het verhogen van de alleenstaande ouderkop in het kindgebonden budget met € 250.

  • Verlaging van de belastingtarieven.

Het komende jaar is de koopkrachtontwikkeling voor de meeste huishoudens positief. De mediane koopkrachtontwikkeling komt uit op +½%. Dit komt allereerst doordat de gemiddelde loonontwikkeling ¼%-punt hoger uitvalt dan de inflatie. Ook worden de algemene heffingskorting en de arbeidskorting verhoogd en begint de arbeidskorting bij een hoger inkomen af te bouwen. In 2015 wordt de zorgtoeslag sneller afgebouwd, dit drukt de koopkracht van met name gezinnen met een modaal inkomen en ouderen met een aanvullend pensioen. De koopkracht van ouderen met een aanvullend pensioen wordt daarnaast gedrukt doordat de indexatie van pensioenen achterblijft bij de inflatie.

Om het koopkrachtbeeld evenwichtiger te maken, heeft het kabinet besloten om tweederde van de tijdelijke verlaging van het tarief van de eerste schijf structureel te maken. Dit ondersteunt de koopkrachtontwikkeling van alle huishoudens, maar specifiek van huishoudens met een laag inkomen. Ook is besloten om de koopkracht van alleenstaande ouders te ondersteunen door de alleenstaande ouderkop in het kindgebonden budget met €250 te verhogen. De koopkracht van gezinnen met een modaal inkomen wordt ondersteund door het kindgebonden budget langzamer af te bouwen. Het resulterende koopkrachtbeeld is evenwichtiger en activerend. Werkenden gaan er in 2015 meer op vooruit dan niet werkenden. Ook is door onder andere de hervorming kindregelingen de inkomensvooruitgang voor mensen die vanuit een uitkering aan het werk gaan groter geworden. Dit blijkt bijvoorbeeld bij de alleenstaande ouder die werkt tegen het minimumloon. Dit huishouden gaat er volgend jaar 10% op vooruit.

Hoewel het een kleine groep betreft, springt de inkomensachteruitgang van alleenverdieners met een modaal inkomen in het oog. Het kabinet heeft bijzondere aandacht voor deze groep. Vorig jaar is in de begrotingsafspraken besloten de kinderbijslag voor oudere kinderen niet af te bouwen, en de kindbedragen in het kindgebonden budget te verhogen. Dit heeft vooral de koopkrachtontwikkeling van alleenverdieners verbeterd. Dit jaar wil het kabinet de koopkracht van gezinnen met kinderen, waaronder alleenverdieners, verbeteren door onder andere het afbouwpercentage van het kindgebonden budget te verlagen. De maatregelen zijn er zoveel mogelijk op gericht om de achteruitgang bij deze groep te beperken. Ook in de toekomst zal het kabinet aandacht besteden aan de positie van alleenverdieners met kinderen, zo ook bij de herziening van het toeslagenstelsel, de fiscale stelselherziening en de toekomst van de kindregelingen.

Tabel B.3.1 Standaard koopkrachteffecten in % 1

Actieven

Raming

2014

Raming

2015

Alleenverdiener met kinderen

   

modaal

0

– 2½

2 x modaal

½

¼

Tweeverdieners

   

modaal + ½ x modaal met kinderen

3

¼

2 x modaal + ½ x modaal met kinderen

¾

modaal + modaal zonder kinderen

0

2 x modaal + modaal zonder kinderen

½

Alleenstaande

   

minimumloon

¾

modaal

0

2 x modaal

½

1

Alleenstaande ouder

   

minimumloon

– ¼

10

modaal

2

Inactieven

Raming

2014

Raming

2015

Sociale minima

   

paar met kinderen

¾

¾

alleenstaande

– ½

alleenstaande ouder

– ½

AOW (alleenstaand)

   

(alleen) AOW

– ¼

AOW + € 10.000

¼

– 1

AOW (paar)

   

(alleen) AOW

¼

– ½

AOW + € 10.000

0

– 1¾

X Noot
1

In het beeld (en elders in de begroting) is gerekend met de raming van de nominale zorgpremie van het Ministerie van VWS. Deze raming valt in 2015 € 28 lager uit dan de raming van het CPB. Een onderbouwing van de raming van het Ministerie van VWS is opgenomen in de begroting van het Ministerie van VWS.

B.3.3 Algemeen koopkrachtbeeld (puntenwolk inclusief specifieke effecten)

Het koopkrachtbeeld op basis van voorbeeldhuishoudens, zoals hierboven is gepresenteerd, houdt geen rekening met verschillen tussen specifieke huishoudens. Ook maatregelen die een deel van een bepaalde groep raken zijn niet in de effecten voor de voorbeeldhuishoudens verwerkt. Een grotere diversiteit van huishoudkenmerken en specifieke maatregelen zorgen voor een grotere spreiding in het koopkrachtbeeld dan de voorbeeldhuishoudens (tabel B.3.1) suggereren. De spreiding in het koopkrachtbeeld wordt getoond in figuur B.3.1. In deze puntenwolk wordt voor een representatieve steekproef van ongeveer 90.000 huishoudens in kaart gebracht welke koopkrachteffecten zich voordoen, rekening houdend met de kenmerken van de huishoudens zoals de verdeling van inkomen over partners, de kosten van de woning, en het aantal kinderen en een breed scala van specifieke maatregelen. Bij deze berekeningen is – zoals gebruikelijk – verondersteld dat zich geen veranderingen voordoen in de persoonlijke situatie van huishoudens. Met andere woorden, werkloosheid, baanaanvaarding of gezinsuitbreiding en dergelijke, zijn niet meegenomen in de doorrekeningen. Dergelijke veranderingen in de persoonlijke situatie hebben in veel gevallen een veel groter effect op de koopkracht van huishoudens dan de hier gepresenteerde statische koopkrachteffecten.

Figuur B.3.1. Statische koopkrachtontwikkeling 2015 huishoudens naar bruto huishoudinkomen (incl. specifieke effecten)

Figuur B.3.1. Statische koopkrachtontwikkeling 2015                 huishoudens naar bruto huishoudinkomen (incl. specifieke                 effecten)

Bron: SZW-berekeningen

Uit een puntenwolk is niet goed af te lezen hoeveel huishoudens precies te maken hebben met een koopkrachteffect van een bepaalde omvang. Ter aanvulling is daarom onderstaande tabel opgenomen die inzicht geeft in de verdeling van de koopkrachtontwikkeling uitgesplitst naar inkomenshoogte, inkomensbron en het al dan niet hebben van kinderen.

Tabel B.3.2 Statische koopkrachtontwikkeling 2015 (frequentietabel)
 

<– 5%

– 5 tot – 2%

– 2 tot 0%

0 tot 2%

2 tot 5%

>5%

Totaal

Omvang

Inkomenshoogte

               

Minimum

2%

0%

10%

71%

6%

11%

100%

5%

Minimum-modaal

1%

2%

35%

54%

5%

4%

100%

32%

1x-1,5x modaal

0%

2%

40%

53%

4%

1%

100%

22%

1,5x-2x modaal

0%

1%

17%

77%

4%

0%

100%

17%

>2x modaal

0%

2%

13%

78%

7%

0%

100%

24%

                 

Inkomensbron 1

               

Werkenden

0%

2%

19%

71%

5%

2%

100%

65%

Uitkeringsgerechtigden

2%

3%

29%

57%

5%

4%

100%

10%

Gepensioneerden

0%

1%

43%

51%

5%

1%

100%

24%

                 

Kinderen 2

               

Met kinderen

1%

4%

17%

65%

7%

6%

100%

26%

Zonder kinderen

0%

1%

23%

70%

4%

1%

100%

51%

                 

Gehele bevolking

1%

2%

26%

64%

5%

2%

100%

100%

X Noot
1

Indeling op basis van belangrijkste inkomensbron van huishouden.

X Noot
2

Indeling naar kinderen is op basis van aanwezigheid van kinderen tot 18 jaar en is exclusief huishoudens van gepensioneerden.

  • Bij alle huishoudgroepen geldt dat de meerderheid van de huishoudens er op vooruitgaat. Over alle huishoudens bezien, gaat in 2015 zo'n 71% van de huishoudens er per saldo in koopkracht op vooruit en circa 29% op achteruit.

  • Bij 3% van de huishoudens bedraagt de koopkrachtachteruitgang meer dan 2%.

  • De groep huishoudens die er meer dan 5% op achteruit gaat is, zeker in vergelijking met voorgaande jaren, relatief klein te noemen. Het betreft niet een groep die door één bepaalde maatregel specifiek wordt geraakt, maar het gaat vaak om huishoudens die om uiteenlopende redenen een lager besteedbaar inkomen hebben waardoor een verandering een relatief groter effect kan hebben.

  • Binnen de huishoudens met een minimuminkomen is er 11% die een koopkrachtstijging van 5% of meer ondervindt, dit betreft voornamelijk werkende alleenstaande ouders die er op vooruit gaan vanwege de hervorming kindregelingen.

B.3.4 Uitkomsten Stapelingsmonitor

Stapelingsmonitor: Aanleiding en doelstelling

Om in beeld te brengen welke maatregelen als gevolg van het beleid van het kabinet kunnen stapelen binnen huishoudens is net als voor 2014 de stapelingsmonitor opgenomen in de begroting SZW. Het CBS heeft in samenwerking met SZW en gemeenten de stapelingsmonitor ontwikkeld. De stapelingsmonitor is een integraal databestand waarin alle Nederlanders voorkomen (peildatum 31-12-2011). Daaraan is gekoppeld informatie uit 2011 met betrekking tot huishoudsamenstelling, inkomen, vermogen en het gebruik van regelingen zoals de ontvangst van toeslagen, uitkeringen, zorggebruik, etc.

Met de stapelingsmonitor wordt onderzocht hoeveel huishoudens te maken krijgen met maatregelen die niet in het koopkrachtbeeld worden meegenomen zoals bijvoorbeeld de wijzigingen in Wmo en AWBZ voorzieningen vanuit de hervorming langdurige zorg (HLZ), de invoering van de Participatiewet en de decentralisatie van de jeugdzorg. Daarbij zijn de effecten van maatregelen van het kabinet gedurende de gehele kabinetsperiode onderzocht (in ieder geval 2013–2017, effecten van de herbeoordeling Wajong in 2018), voor de huidige gebruikers van regelingen. De stapelingsmonitor beschrijft dus in feite het eindbeeld voor 2018. In de brief «in beeld brengen stapelingseffecten maatregelen regeerakkoord»45 is deze monitor aangekondigd als reactie op de motie Heerma (CDA)-van Weyenberg (D66)46 en de motie Karabulut (SP)47, waarin de regering wordt verzocht de cumulatie van maatregelen inzichtelijk te maken voor specifieke groepen.

Ten opzichte van vorig jaar zijn er in de monitor de volgende wijzigingen aangebracht:

  • De gevolgen van de beoordeling op arbeidsvermogen van Wajongers (voor bestaande gevallen) zijn aangepast conform de wijziging in de Invoeringswet Participatiewet. Bestaande Wajongers met arbeidsvermogen (ingestroomd voor 2015) gaan niet over naar gemeenten, maar blijven bij het UWV. De uitkeringsverlaging per 2018 is in de monitor opgenomen.

  • De invoering van de kostendelersnorm AOW is voorlopig uitgesteld tot 1 juli 2016, maar is nog steeds in de monitor opgenomen.

  • De aftrek specifieke ziektekosten blijft in stand, en is dus uit de monitor verwijderd.

  • Er zijn gegevens toegevoegd met betrekking tot jeugdzorg, zodat de hervormingen in de jeugdzorg kunnen worden meegenomen. Dit resultaat is dus toegevoegd in de monitor.

Stapelingsmonitor: aanpak

De volgende maatregelen zijn in de stapelingsmonitor opgenomen. Huishoudens die mogelijk met de gevolgen van deze maatregelen te maken krijgen zijn telkens gedefinieerd als huishoudens die in het jaar voorafgaand aan de peildatum (31-12-2011) gebruik maakten van de betreffende regeling, tenzij anders aangegeven.

  • Verhoging van de AOW-leeftijd (vanaf 2013). Hierbij zijn meegenomen de huishoudens die binnen een periode van vier jaar te maken krijgen met deze maatregel doordat tenminste één huishoudlid 65 jaar wordt.

  • Beoordeling op arbeidsvermogen Wajongers in het kader van de Invoeringswet Participatiewet. Dit betreft huishoudens met één of meerdere Wajongers, waarvan het arbeidsvermogen beoordeeld wordt. Wanneer een Wajonger arbeidsvermogen heeft, kunnen deze huishoudens een inkomensdaling ondervinden doordat de uitkering van 75% naar 70% van het WML gaat. De uitkeringsverlaging (met mogelijke compensatie vanuit de Toeslagenwet) gaat in per 2018, maar wordt wel meegenomen omdat het een gevolg van het kabinetsbeleid voor bestaande gevallen (Wajongers) betreft.

  • Invoering kostendelersnorm (vanaf 2015, kostendelersnorm AOW voorlopig uitgesteld tot 1 juli 2016): Betreft meerpersoonshuishoudens met uitkeringsontvangers waarvan de hoogte van de uitkering wordt aangepast aan de mate waarin kosten gedeeld kunnen worden.

  • Maatregelen Wmo huishoudelijke hulp (vanaf 2015). Het gaat hier om de korting op het budget van gemeenten. Huishoudens die Wmo huishoudelijke hulp ontvangen zullen hier mogelijk mee te maken krijgen.

  • Maatregelen AWBZ extramuraal (vanaf 2015). Huishoudens die extramurale AWBZ-zorg ontvangen krijgen mogelijk te maken met gevolgen van de bezuinigingen en decentralisatie van dit type zorg.

  • Maatregelen AWBZ intramuraal. Huishoudens die intramurale AWBZ-zorg ontvangen zullen mogelijk te maken krijgen met gevolgen van de efficiencykorting op dit type zorg die plaatsvindt in 2017.

  • Maatregelen jeugdzorg (2015). In de monitor is informatie voorhanden met betrekking tot het gebruik van AWBZ-zorg door 18-minners en provinciale jeugdzorg. Huishoudens die dit type zorg ontvangen krijgen mogelijk te maken met de effecten van decentralisatie en bezuiniging. Andere vormen van jeugdzorg ontbreken nog in de stapelingsmonitor.

  • Afschaffing Wtcg-tegemoetkoming en compensatie eigen risico (CER) uitkering (per 2014). De effecten van het afschaffen van Wtcg en CER-uitkering zijn in het koopkrachtbeeld meegenomen. Het individueel maatwerk voor chronisch zieken en gehandicapten dat hiervoor in de plaats komt echter niet.

  • Verhoging eigen risico (vanaf 2013). Huishoudens die het eigen risico in 2011 vol maakten krijgen hier mogelijk mee te maken. Recentere gegevens zijn in de monitor helaas nog niet voorhanden.

  • Vermogensinkomensbijtelling Wmo en/of AWBZ-zorg (vanaf 2013). Huishoudens met vermogen die gebruik maken van Wmo en/of AWBZ-zorg krijgen te maken met een hogere eigen bijdrage door de vermogensinkomensbijtelling.

Wanneer uit de monitor blijkt dat een huishouden gebruik maakt van een voorziening zoals AWBZ begeleiding, dan zegt dat nog niets over het effect voor dit huishouden van de betreffende maatregel, bijv. decentralisatie van deze vorm van AWBZ-zorg. Ook krijgen weliswaar alle Wajongers te maken met de Invoeringswet Participatiewet, in de zin dat zij worden beoordeeld op arbeidsvermogen. Een groot deel zal echter geen arbeidsvermogen hebben en daardoor de volledige hoogte van de Wajonguitkering behouden en ondervindt dus geen daadwerkelijk effect. Daarnaast zal voor een deel van de overige Wajongers de uitkeringsverlaging teniet worden gedaan door een hogere aanvulling vanuit van de Toeslagenwet. Daarmee geeft de stapelingsmonitor een uiterste bovengrens van het aantal huishoudens dat een effect van een bepaalde maatregel zal ondervinden. De stapelingsmonitor is met name bruikbaar om groepen op te sporen die mogelijk te maken krijgen met de stapeling van maatregelen. Gemeenten kunnen deze informatie gebruiken bij het inrichten van hun lokale maatwerk. Op deze wijze kan de stapelingsmonitor een bijdrage leveren aan het voorkomen van ongewenste stapeling van de effecten. Ook is het bestand ter beschikking gesteld aan Nederlandse gemeenten, die daarmee een analyse van mogelijke stapelingseffecten op lokaal niveau kunnen maken.

Stapelingsmonitor: resultaten

In tabel B.3.3 zijn Nederlandse huishoudens op verschillende manieren onderverdeeld, naar leeftijd, actief/inactief, wel/geen kinderen, wel/niet chronisch ziek 48 en huishoudtype, en daarbinnen naar inkomen. Ook zijn vijf interessegroepen aangegeven. Per subgroep is met behulp van de stapelingsmonitor in kaart gebracht welk percentage van de huishoudens met vier of meer van bovenstaande maatregelen te maken kan krijgen. Uit de tabel blijkt potentiële stapeling met name op te treden bij 75-plussers, chronisch zieken, Wajongers en intramuralen. Deze huishoudens maken namelijk relatief veel gebruik van zorg. Zij krijgen dus te maken met de wijzigingen in de langdurige zorg en de introductie van gemeentelijk maatwerk in plaats van de CER en Wtcg-tegemoetkoming.

In tabel B.3.4 zijn de groepen met veel stapeling van maatregelen zo specifiek mogelijk in kaart gebracht. Het gaat vooral om huishoudens met combinaties van één of meer van de volgende kenmerken: 75-plussers, intramuralen, chronisch zieken en Wajongers. Voor de verschillende groepen laat de tabel per maatregel zien hoeveel procent van de betreffende groep met de verschillende maatregelen te maken kunnen krijgen. Bijvoorbeeld, binnen de groep «Wajongers, niet chronisch ziek, extramuraal» wordt bij iedereen het arbeidsvermogen beoordeeld, 1% maakt gebruik van Wmo huishoudelijke hulp, 8% van extramurale AWBZ-zorg, 3% van intramurale AWBZ-zorg, etc. In totaal kan 4% van deze groep van 44.000 huishoudens te maken krijgen met vier of meer van de genoemde maatregelen.

Deze huishoudens kunnen de komende jaren te maken krijgen met veel verschillende maatregelen. De stapelingsmonitor is een instrument om groepen op te sporen die potentieel met stapeling van maatregelen te maken kunnen krijgen. De monitor laat zien dat circa 6% van de huishoudens met veel potentiële stapeling te maken kan krijgen. Voor een belangrijk deel zullen deze huishoudens op individueel maatwerk van gemeenten, of door gemeenten georganiseerde voorzieningen kunnen rekenen. Het past binnen de visie van dit kabinet om een groot aantal taken van het Rijk naar gemeenten over te hevelen. Dit maakt meer maatwerk mogelijk en vergroot de betrokkenheid van burgers. Gemeenten kunnen de uitvoering van de taken beter op elkaar afstemmen en zo meer doen voor minder geld. Hiertoe biedt het Rijk hen ruime beleidsvrijheid.

Tabel B.3.3 De mate van mogelijke stapeling binnen huishoudens van maatregelen in de sociale zekerheid en zorg, naar verschillende doorsneden van de populatie, in de periode 2013–2018

Indeling

Groepen

Aantal 1 huishoudens x 1.000

% van het totaal aantal huishoudens

Stapeling van 4 of meer maatregelen

Leeftijd (oudste van hoofd/partner)

65-, beneden modaal

1.784

23%

6%

 

65-, boven modaal

3.992

52%

2%

 

65–74, beneden modaal

502

6%

8%

 

65–74, boven modaal

500

6%

4%

 

75+, beneden modaal

698

9%

29%

 

75+, boven modaal

257

3%

23%

Actief/inactief (met inkomen)

niet-werkend 65-min beneden modaal

780

10%

12%

 

niet-werkend 65-min boven modaal

261

3%

8%

 

niet-werkend 65-plus beneden modaal

1.173

15%

20%

 

niet-werkend 65-plus boven modaal

602

8%

11%

 

werkenden beneden modaal

1.031

13%

2%

 

werkenden boven modaal

3.886

50%

1%

Wel/geen kinderen (met inkomen)

Geen kinderen, beneden modaal

2.635

34%

13%

 

Geen kinderen, boven modaal

3.134

41%

4%

 

Wel kinderen, beneden modaal

349

5%

3%

 

Wel kinderen, boven modaal

1.615

21%

1%

Wel/geen chronisch zieken (met inkomen)

Geen chronisch zieken, beneden modaal

1.593

21%

0%

 

Geen chronisch zieken, boven modaal

3.188

41%

0%

 

Wel chronisch ziek(en), beneden modaal

1.390

18%

24%

 

Wel chronisch ziek(en), boven modaal

1.561

20%

8%

Huishoudtype (met inkomen)

Alleenstaande, beneden modaal

2.096

27%

10%

 

Alleenstaande, boven modaal

1.174

15%

4%

 

Alleenverdiener, beneden modaal

153

2%

3%

 

Alleenverdiener, boven modaal

302

4%

1%

 

Tweeverdiener, beneden modaal

542

7%

9%

 

Tweeverdiener, boven modaal

3.258

42%

3%

 

Intramuraal, beneden modaal

193

2%

38%

 

Intramuraal, boven modaal

15

0%

55%

Interessegroepen

Groep 1: alleenstaande ouders bijstand

109

1%

8%

 

Groep 2: huishoudens met Wajong

200

3%

48%

 

Groep 3: huishoudens met studenten

806

10%

1%

 

Groep 4: intramuralen

208

3%

39%

 

Groep 5: zelfstandigen

832

11%

1%

Totaal

 

7.732

100%

6%

X Noot
1

Aantallen zijn niveau 31-12-2011.

Tabel B.3.4. De mate van mogelijke stapeling binnen huishoudens van maatregelen in de sociale zekerheid en zorg, in specifieke groepen huishoudens, in de periode 2013–2018.

Groep

Aantal1 huishoudens x 1.000

% van totaal aantal huishoudens

Verhoging AOWleeftijd

Herkeuring Wajong

Kostendelersnorm

Maatregelen Wmo

Maatregelen AWBZ extramuraal

Maatregelen AWBZ intramuraal

Maatregelen jeugdzorg

Afschaffing Wtcg/ CER

Verhoging eigen risico

Wmo & AWBZ vermogens inkomens bijtelling

Stapeling van 4 of meer maatregelen

Overig

4.518

58%

6%

0%

1%

0%

1%

0%

1%

0%

62%

0%

0%

1) 75+, niet chronisch ziek, extramuraal

217

3%

1%

0%

2%

9%

9%

3%

0%

0%

85%

7%

2%

2) 75+ chronisch ziek, extramuraal

632

8%

1%

0%

3%

38%

31%

9%

0%

91%

98%

20%

33%

3) 75+ intramuraal

104

1%

0%

0%

0%

12%

17%

93%

0%

96%

84%

35%

38%

4) Chronisch ziek extramuraal (75-, geen Wajong)

2.029

26%

12%

0%

4%

6%

6%

2%

3%

85%

92%

2%

6%

5) Chronisch ziek intramuraal (75-, geen Wajong)

34

0%

7%

0%

0%

4%

10%

78%

10%

98%

69%

21%

25%

6) Wajong, niet chronisch ziek, extramuraal

44

1%

4%

100%

7%

1%

8%

3%

5%

0%

74%

1%

4%

7) Wajong en chronisch ziek, extramuraal

114

1%

6%

100%

8%

9%

29%

22%

5%

95%

88%

12%

54%

8) Wajong intramuraal

41

1%

5%

100%

0%

1%

9%

91%

1%

96%

64%

43%

79%

Totaal

7.732

100%

7%

3%

2%

5%

6%

4%

2%

33%

74%

4%

6%

X Noot
1

Aantallen zijn niveau 31-12-2011.

B.3.5 Financiële prikkels voor werkaanvaarding

Naast een evenwichtig inkomensbeeld is het van belang dat het inkomensbeeld activerend is. Dat houdt in dat werken en/of meer werken loont en niet leidt tot een armoedeval. Hierbij wordt onderscheid gemaakt naar de werkloosheidsval, de herintredersval en de deeltijdval.

De werkloosheidsval laat het verschil in inkomen zien tussen werk en een bijstanduitkering. Een hoger percentage betekent een verbetering van de werkloosheidsval; oftewel dat werken meer lonend is geworden. Uit tabel B.3.5 blijkt dat vooral alleenstaanden er op vooruit gaan bij het aanvaarden van werk tegen het minimumloon. Voor alleenstaande ouders in de bijstand wordt juist een werkloosheidsval opgelost. In eerste instantie gingen alleenstaande ouders in de bijstand er in inkomen op achteruit bij het accepteren van werk tegen het minimumloon. Door de hervorming kindregelingen loont het voor deze groep om te gaan werken.

De herintredersval gaat over de inkomensvooruitgang van alleenverdieners met een niet-werkende partner die weer aan het werk gaat. De herintredersval wordt gemeten door te kijken naar welk deel van het extra inkomen het huishouden inlevert aan belastingen, minder toeslagen, en kosten kinderopvang als de partner 3 dagen gaat werken. Dit wordt de marginale druk genoemd. De tabel laat zien dat in 2015 de marginale druk voor de meeste herintreders daalt ten opzichte van 2014. Dit komt voor een belangrijk deel door de verhoging van de arbeidskorting. Huishoudens waarvan de kostwinner het minimumloon verdient en de partner drie dagen tegen het minimumloon gaat werken zien hun marginale druk juist toenemen. Dit door de verlaging van de afbouwgrens in het kindgebonden budget. Hierdoor ontvangen ze minder kindgebonden budget.

De deeltijdval laat zien hoeveel een huishouden inlevert als een in deeltijd werkende partner een dag meer gaat werken. Ook de deeltijdval wordt gemeten in termen van marginale druk. Tabel B.3.5 laat zien dat voor huishoudens met een lager inkomen de deeltijdval verbetert ten opzichte van 2014. Bij werkenden met een hoger inkomen stijgt de marginale druk juist door de afbouw van de algemene heffingskorting en arbeidskorting.

Tabel B.3.5 Arbeidsmarktprikkels
 

vooruitgang in %

Werkloosheidsval

(inkomensvooruitgang bij aanvaarden werk in plaats van bijstand tegen minimumloon)1

2014

2015

Verschil2

Alleenverdiener met kinderen3

3%

4%

0%

Alleenstaande

18%

19%

1%

Alleenstaande ouder (gaat 4 dagen werken)3

– 6%

1%

7%

 

marginale druk in %

Herintredersval

(marginale druk bij aanvaarden werk niet-werkende partner)1

2014

2015

Verschil2

Hoofd minimumloon, partner 3 dagen werk (0,6xminimumloon)3

76%

82%

6%

Hoofd modaal partner 3 dagen werk (1/2xmodaal)3

42%

38%

– 4%

Hoofd 2xmodaal partner 3 dagen werk (1/2xmodaal)3

46%

45%

– 1%

 

marginale druk in %

Deeltijdval minstverdienende partner1

(Marginale druk bij dag extra werk)

2014

2015

Verschil2

Hoofd minimumloon, partner van 3 naar 4 dagen werk (0,8xminimumloon)3

71%

68%

– 3%

Hoofd modaal partner van 3 naar 4 dagen werk (2/3xmodaal)3

59%

59%

0%

Hoofd 2xmodaal partner van 3 naar 4 dagen werk (2/3xmodaal)3

72%

72%

1%

X Noot
1

Er wordt uitgegaan van een voltijdbaan (5 dagen), tenzij anders vermeld.

X Noot
2

Vanwege afronding zijn de waarden niet altijd gelijk aan het verschil in de eerste twee kolommen.

X Noot
3

Er wordt uitgegaan van een huishouden met 2 kinderen tussen 6 en 11 jaar en gebruik van buitenschoolse opvang.

Tabel B.3.6 Gemiddelde marginale druk bij bruto loonstijging naar inkomenscategorie voor werknemers (%)

Bruto inkomen

2012

2013

2014

2015

Omvang (2014, in %)

< wml

32¼

32½

28

27¾

18

1x-1,5x wml

50

49

48½

50

21

1,5x-2x wml

51½

49¼

49¼

49

22

2x-3x wml

50¼

50

50¾

49½

24

>3x wml

53

54

55¼

55½

14

Totaal

47½

47

46¼

46¼

100

In tabel B.3.6 is de gemiddelde marginale druk voor werknemers weergegeven voor een bruto loonstijging (merk op dat dit verschilt van de situatie in tabel B.3.5, waar het gaat om meer uren werken). Dit is berekend voor alle werknemers in eerder genoemde representatieve steekproef, rekening houdend met alle fiscale en inkomensafhankelijke regelingen waar een huishouden mee te maken heeft. De marginale druk geeft hier aan hoeveel procent van de bruto loonstijging niet resulteert in een hoger besteedbaar inkomen.

Uit de tabel blijkt dat in de afgelopen jaren de gemiddelde marginale druk in doorsnee is gedaald van 47½% naar 46¼%, en constant blijft van 2014 naar 2015. Deze afname komt doordat vooral bij werknemers met lagere inkomens door de hogere arbeidskorting en doordat de doelgroep van de zorgtoeslag is beperkt. Bij hogere inkomens is de marginale druk gestegen door onder meer de afbouw van de algemene heffingskorting en de afbouw van de arbeidskorting. In 2015 daalt de marginale druk bij de groep 2x-3x wml aanmerkelijk door het verschuiven van de afbouwgrens van de arbeidskorting.

B.3.6 Beschrijving maatregelen inkomensbeeld

In deze paragraaf wordt een nadere toelichting gegeven op de maatregelen die de koopkracht van verschillende huishoudens raken. In tabel B.3.7 staan de maatregelen die voor 2015 van belang zijn. Hierbij is ook aangegeven in hoeverre deze maatregelen al dan niet in de puntenwolk en de frequentietabel in paragraaf B.3.3 zijn opgenomen.

Tabel B.3.7 Overzicht van beleidsmaatregelen met inkomenseffecten in 2015

Thema

Beleidsmaatregel

Inkomenseffect

In puntenwolk zichtbaar

1. Fiscaal generiek

Verhoging tarief eerste schijf

ja

 

Wijzigingen in de arbeidskorting

+/–

ja

 

Wijzigingen in de algemene heffingskorting

+/–

ja

 

Versobering uitbetaling algemene heffingskorting

ja

 

Doelmatigheidsmarge gebruikelijkloonregeling

nee

 

Inflatieverhogende maatregelen

ja (via inflatie)

2. Kinderen

Hervorming kindregelingen

+/–

ja

 

Verlaging afbouwpercentage WKB

+

ja

 

Verhoging alleenstaande ouderkop

+

ja

3. Zorg

Maatregelen zorgtoeslag

ja

4. Wonen

Inkomensafhankelijke verhoging van de huren

ja (via inflatie)

 

Beperking hypotheekrenteaftrek

+/–

ja

5. Sociale Zekerheid

Participatiewet

Maatregelen WWB (kostendelersnorm)

Vervallen aanvulling alleenstaande ouders WWB

Maatregelen AIO

Afschaffen MKOB

Introductie inkomensondersteuning AOW

+

+

nee

nee

ja

nee

nee

nee

 

Geleidelijke verhoging AOW-leeftijd

nee

 

Beëindigen instroom AOW partnertoeslag

nee

 

Maatregelen IOAW

nee

 

Verlaging AO-tegemoetkoming

ja

 

Temporiseren afbouw dubbele AHK in bijstand

+

ja

De maatregelen uit de bovenstaande tabel worden hieronder verder toegelicht:

1. Fiscaal generiek

Verhoging tarief eerste schijf

Het tarief van de eerste schijf gaat omhoog van 36,25% in 2014 naar 36,50% in 2015. Dit geeft een negatief inkomenseffect voor de meeste huishoudens van circa ¼%.

Wijzigingen in de arbeidskorting

Een belastingplichtige heeft recht op arbeidskorting als hij één van de volgende inkomsten heeft: loon, winst uit onderneming of resultaat uit overige werkzaamheden. De vormgeving van de arbeidskorting verandert in 2015 op drie onderdelen. Het maximum van de arbeidskorting wordt in 2015 beleidsmatig verhoogd met € 103. Ook wordt het inkomen waarop de arbeidskorting begint met afbouwen met € 8.600 verhoogd, van circa € 41.300 naar circa € 49.900. Tot slot wordt de arbeidskorting voor hoge inkomens verder afgebouwd tot € 186 bij een inkomen vanaf ca € 101.000. Deze arbeidskorting ligt € 183 lager dan in 2014. Deze veranderingen geven een positief inkomenseffect van +½% voor werkenden op het minimumloon, oplopend tot +1¼% voor werkenden met een inkomen rond € 50.000. Voor hogere inkomens loopt het positieve inkomenseffect weer af en slaat om in een negatief inkomenseffect van -¼% voor werknemers met een inkomen boven circa € 100.000.

Wijzigingen in de algemene heffingskorting

Iedere belastingplichtige heeft recht op de algemene heffingskorting. De maximale algemene heffingskorting wordt in 2015 beleidsmatig met € 80 verhoogd. Dit geeft een positief inkomenseffect dat oploopt tot 1% voor mensen in de bijstand. Daarnaast wordt de afbouw van de algemene heffingskorting verhoogd van 2,0% in 2014 naar 2,32% in 2015. Dit geeft een negatief inkomenseffect voor belastingplichtigen met een inkomen boven € 19.822, dat oploopt tot -¼% voor belastingplichtigen met een inkomen vanaf € 30.000.

Versobering uitbetaling algemene heffingskorting

De minstverdienende partner die niet genoeg belastbaar inkomen heeft om de algemene heffingskorting te verzilveren, krijgt deze toch uitbetaald als de partner genoeg belasting betaalt. Om de arbeidsparticipatie te bevorderen wordt daarom sinds 2009 stapsgewijs over een periode van vijftien jaar de uitbetaling van de algemene heffingskorting afgebouwd. Het gevolg hiervan is dat de minstverdienende partner een grotere prikkel ervaart om (meer) te gaan werken. De minstverdienende partner geboren vóór 1 januari 1963 is uitgezonderd van de maatregel. In 2015 zijn er ongeveer 360.000 huishoudens waarvoor geldt dat de overdraagbaarheid wordt afgebouwd. Zij ondervinden een gemiddeld negatief effect op de koopkracht van ½%.

Doelmatigheidsmarge gebruikelijkloonregeling

Voor directeuren en grootaandeelhouders (DGA’s) geldt de gebruikelijkloonregeling. Deze regeling bepaalt op welk bedrag het loon van de DGA minimaal gesteld moet worden. Indien een zakelijk loon hoger zou zijn dan € 44.000 (bedrag 2014), mag de doelmatigheidsmarge toegepast worden. De doelmatigheidsmarge houdt in dat het loon voor de DGA 30% lager gesteld mag worden dan het bedrag dat een zakelijk loon zou vormen. Deze doelmatigheidsmarge van 30% wordt per 2015 verlaagd naar 25%. Het verlagen van de doelmatigheidsmarge zorgt voor een hoger zakelijk loon voor de DGA. Zij betalen hierdoor meer inkomstenbelasting en hebben minder recht op inkomensafhankelijke regelingen.

Inflatieverhogende maatregelen

Vanaf 1 januari 2015 geldt er een aantal fiscale maatregelen die effect hebben op de inflatie. Het gaat hierbij onder meer om een verhoging van de accijnzen op LPG en tabak, het verlengen van het tijdelijk verlaagde Btw-tarief voor bouw en renovatie tot 1 juli 2015, het aanscherpen van CO2-grenzen in de belasting op personenauto’s en motorrijwielen (BPM) en het aanpassen van de afvalstoffenbelasting. Deze maatregelen hebben een negatief effect op de koopkracht en worden meegenomen in de inflatie.

2. Kinderen

Hervorming kindregelingen

Vanaf 1 januari 2015 wordt het stelsel van 11 kindregelingen vereenvoudigd en versoberd tot 4 regelingen: de kinderbijslag, het kindgebonden budget, de combinatiekorting, en de kinderopvangtoeslag. De aanvulling voor alleenstaande ouders met een uitkering, de (aanvullende) alleenstaande ouderkortingen, WTOS 17-, LOK, ouderschapsverlofkorting, en TOG verdwijnen of gaan op in andere regelingen. De specifieke financiële ondersteuning die alleenstaande ouders ontvangen zal geharmoniseerd worden zodat alle alleenstaande ouders – ongeacht of ze werken of een uitkering ontvangen – met een laag inkomen gelijk worden behandeld. Dit middels het introduceren van de alleenstaande ouderkop in het kindgebonden budget en het laten vervallen van de huidige aanvullingen voor alleenstaande ouders in de minimumregelingen en de huidige fiscale regeling die gericht is op alleenstaande ouders. Zo worden de financiële belemmeringen voor alleenstaande ouders om te gaan weken zoveel mogelijk weggenomen.

Verlaging afbouwpercentage WKB

Ter ondersteuning gezinnen met kinderen, waaronder alleenverdieners, zal per 1 januari 2015 het afbouwpercentage van het kindgebonden budget verlaagd worden van 7,6% naar 6,75%. Het inkomenseffect is gemiddeld +½%.

Verhoging alleenstaande ouderkop

Om de inkomensachteruitgang bij alleenstaande ouders in de bijstand deels op te vangen zal de alleenstaande ouderkop in het kindgebonden budget met € 250 verhoogd worden. Het inkomenseffect is gemiddeld +1½%

3. Zorg

Maatregelen zorgtoeslag

In 2015 zijn er een aantal maatregelen in de zorgtoeslag. Het normpercentage van eenpersoonshuishoudens daalt met 0,015% en het normpercentage voor meerpersoonshuishoudens stijgt met 0,055%. Dit geeft zeer beperkte inkomenseffecten. Daarnaast stijgt het afbouwpercentage van de zorgtoeslag van 9,118% in 2014 naar 13,4% in 2015. Dit geeft negatieve inkomenseffecten die kunnen oplopen tot circa –2% voor paren met een modaal inkomen en ouderen met een aanvullend pensioen rond € 10.000. Circa 1,87 miljoen huishoudens hebben te maken met een scherpere afbouw van de zorgtoeslag. Deze maatregelen staan los van de stijging van de zorgtoeslag als gevolg van de hogere nominale zorgpremie.

4. Wonen

Inkomensafhankelijke verhoging van de huren

Ter bevordering van de doorstroming op de sociale huurmarkt is per 1 juli 2013 de inkomensafhankelijke huurverhoging ingevoerd. De reguliere, jaarlijkse huurverhoging voor de lagere inkomensgroepen is vastgesteld op 1½% boven inflatie. Daarnaast zijn er inkomensafhankelijke jaarlijkse huurverhogingen ingevoerd in de vorm van 2,0% huurverhoging boven inflatie voor huurders met een huishoudinkomen dat (in 2014) meer bedraagt dan € 34.085 en minder is dan of gelijk is aan € 43.602 en 4,0% huurverhoging boven inflatie voor huurders met een inkomen dat meer bedraagt dan € 43.602. Dit is bedoeld om scheefwonen door hogere inkomensgroepen op de sociale huurwoningenmarkt tegen te gaan, als onderdeel van maatregelen ter hervorming van de vastgelopen woningmarkt.

Inkomenseffecten van het (inkomensafhankelijke) huurbeleid worden grotendeels gecompenseerd door een toename van de huurtoeslag voor de huishoudens die tot de doelgroep van de huurtoeslag behoren. Bij huishoudens met een inkomen minder dan of gelijk aan € 34.085 die niet tot de doelgroep van de huurtoeslag behoren, evenals bij huishoudens met een inkomen tussen € 34.085 en € 43.602 geeft deze maatregel een jaarlijks mediaan inkomenseffect van -¼%. Voor huishoudens in de hoogste inkomensgroep treedt een mediaan inkomenseffect van – ½% op. Dit is een beoogde prikkel om alternatieven te zoeken in de geliberaliseerde huursector of in de koopmarkt.

Beperking hypotheekrenteaftrek

De hypotheekrenteaftrek wordt aangepast voor bestaande en nieuwe hypotheken. Vanaf 2014 is begonnen het maximale aftrektarief in de vierde schijf stapsgewijs te verlagen naar 38%. Dit gebeurt in stappen van ½%-punt per jaar. Voor alle hypotheken wordt in 2015 de aftrek inkomstenbelasting daardoor maximaal mogelijk tegen 51,0%. De opbrengst wordt teruggesluisd door een verlenging van de derde schijf met € 540. Het effect op de koopkracht blijft in 2015 beperkt tussen –¼%-punt en +¼%-punt.

5. Sociale Zekerheid

Participatiewet

Per 1 januari 2015 wordt de Participatiewet ingevoerd. Dit heeft tot gevolg dat mensen met arbeidsvermogen die voorheen de Wajong zouden instromen, nu recht krijgen op een (lagere) bijstandsuitkering en te maken krijgen met een partner- en vermogenstoets. Bestaande Wajongers met arbeidsvermogen krijgen pas vanaf 2018 te maken met een lagere uitkering. Voor Wajongers zonder arbeidsvermogen blijft de uitkering op hetzelfde niveau.

Maatregelen WWB (kostendelersnorm)

Met deze wet wordt de bijstand meer activerend en wordt tegelijkertijd het vangnetkarakter versterkt. Dit wordt onder andere bewerkstelligd door invoering van de kostendelersnorm, die vanaf januari 2015 voor nieuwe gevallen en vanaf juli 2015 voor bestaande gevallen gaat gelden. Voor mensen die vallen onder de Toeslagenwet geldt deze maatregel pas vanaf 1 januari 2016. De bijstandsnorm per persoon zal lager worden naarmate er meer personen in de woning aanwezig zijn en zij dus ook met meer personen de kosten kunnen delen. Hierbij wordt gekeken naar alle meerderjarige personen in de woning. De aard van het inkomen van elk van de afzonderlijke inwonenden speelt hierbij geen rol. Elke extra persoon in de woning betekent een lagere individuele bijstandsnorm. Volledig zakelijke relaties zoals (onder)huurderschap en kostgangerschap blijven voor de kostendelersnorm buiten beschouwing. De kostendelersnorm maakt ook een uitzondering voor personen die onderwijs volgen.

Vervallen aanvulling alleenstaande ouders WWB

Één van de maatregelen uit de wet hervorming kindregelingen 49 is het vervangen van de aanvulling van 20% van het minimumloon voor alleenstaande ouders in alle minimumregelingen (waaronder de Participatiewet, Anw, IOAW, IOAZ en TW) door een alleenstaande-ouderkop in het kindgebonden budget (WKB) vanaf 1 januari 2015. In de Participatiewet bestaat voor een beperkte groep alleenstaande ouders overgangsrecht, zodat zij de aanvulling nog een jaar langer behouden.

Maatregelen AIO

De berekeningswijze van de AIO-norm wordt aangepast per 1 januari 2015. De AIO-norm wordt niet langer berekend als een nominaal bedrag dat wordt geïndexeerd met het zelfde percentage als de bijstandsnorm. Met de nieuwe berekeningswijze wordt de AIO-norm via een vergelijkbare koppelingssystematiek als de normen van de overige minimumuitkeringen afgeleid van het minimumloon. In deze koppelingssystematiek wordt rekening gehouden met de ouderenkortingen. De AIO-norm voor gehuwden stijgt hierdoor met ca. € 330 netto per jaar en voor alleenstaanden met ca. € 300,– netto per jaar.

Daarnaast wordt de inkomensondersteuning AOW toegevoegd aan de uitzonderingen op de middelentoets in de bijstand. De inkomensondersteuning wordt daardoor niet langer in mindering gebracht op de AIO-uitkering. Dit levert een voordeel op van maximaal € 310,– bruto per jaar.

MKOB

Per 1 januari 2015 wordt de uitkering op grond van de Wet MKOB beëindigd.

Inkomensondersteuning AOW

Er wordt een inkomensondersteuning voor ouderen geïntroduceerd die afhankelijk is van de opbouwjaren op grond van de AOW: de inkomensondersteuning AOW. De inkomensondersteuning wordt gefinancierd uit het Ouderdomsfonds. Ouderen met een onvolledige AOW-opbouw die geen recht hebben op een aanvulling vanuit de bijstand, ontvangen een lagere tegemoetkoming. Zij verliezen, afhankelijk van hun opbouw, tot maximaal € 310,– bruto per jaar.

Geleidelijke verhoging AOW-leeftijd

In 2013 is gestart met het stapsgewijs verhogen van de AOW-leeftijd. Als gevolg hiervan wordt in 2015 de AOW-leeftijd met één maand verhoogd naar 65 jaar plus drie maanden. Dit raakt mensen die in 2015 de AOW-leeftijd bereiken. Zij krijgen een maand later AOW. Voor mensen die deelnemen aan een VUT-, prepensioen-, of vergelijkbare regeling en zich niet hebben kunnen voorbereiden op de AOW-leeftijdsverhoging wordt voorzien in compensatie door middel van een overbruggingsregeling. Deze regeling kent een inkomens- en vermogenstoets.

Instroom partnertoeslag AOW beëindigd

Tot 1 januari 2015 kunnen AOW-gerechtigden een toeslag krijgen voor een partner die nog niet AOW-gerechtigd is. Per 1 januari 2015 kunnen er geen nieuwe rechten ontstaan op partnertoeslag en wordt de partnertoeslag gesloten voor nieuwe instroom.

Maatregelen IOAW

De IOAW wordt met ingang van 1 januari 2015 geleidelijk afgeschaft door uitsluitend werknemers die voor 1 januari 1965 zijn geboren, aanspraak te geven op deze uitkering na het doorlopen van de WW-uitkering.

Tegemoetkoming Arbeidsongeschikten

Als onderdeel van het 6 miljardpakket wordt de tegemoetkoming arbeidsongeschikten in twee stappen verlaagd. In 2015 wordt de tegemoetkoming verlaagd van € 252 netto per jaar naar € 209 netto per jaar. De eerste verlaging heeft reeds in 2014 plaatsgevonden, van € 348 netto per jaar naar € 252 per jaar.

AHK temporiseren

Sinds januari 2012 wordt de overdraagbaarheid van de algemene heffingskorting in de sociale zekerheid (excl. AOW) afgebouwd. In de structurele situatie hebben uitkeringsgerechtigden, evenals alleenverdieners in de fiscaliteit, recht op eenmaal de algemene heffingskorting. De afbouw van de dubbele heffingskorting in de sociale zekerheid wordt in de jaren 2014 tot en met 2017 echter getemporiseerd, zodat per jaar 2,5%-punt wordt afgebouwd in plaats van 5%-punt per jaar. Dit betreft een tijdelijke koopkrachtmaatregel voor sociale minima die is afgesproken in het Regeerakkoord. Ten opzichte van het staande beleid bedraagt het positieve inkomenseffect ¼% a ½% per jaar, gedurende vier jaar.

B.3.7 Maatregelen Caribisch Nederland

De eilanden Bonaire, Sint-Eustatius en Saba zijn met ingang van 10 oktober 2010 afzonderlijke openbare lichamen van Nederland. Daarom wordt vanaf de begroting 2012 ook aandacht besteed aan maatregelen en ontwikkelingen die de inkomens in Caribisch-Nederland raken. Voor Caribisch-Nederland beschikt SZW niet, zoals voor Europees Nederland, over betrouwbare ramingen van de contractloonontwikkeling, de indexatie van de pensioenen en de inflatie. Hierdoor is het niet mogelijk om de koopkrachtontwikkeling kwantitatief te visualiseren, zoals die voor de Europees-Nederlandse situatie worden opgesteld. Wel wordt de inflatie-ontwikkeling nauwgezet door het CBS gemonitord.

Prijsontwikkeling en indexering van uitkeringen

De inflatie in 2013 bedroeg 1,7% op Bonaire, 2,3% op Sint-Eustatius, en 1,2% op Saba. Na een periode van hoge inflatie, is de inflatie de afgelopen jaar flink afgenomen en in 2013 zelfs lager dan het inflatieniveau in Europees Nederland. In de eerste helft van 2014 trekt de inflatie weer aan. Op Bonaire lagen de prijzen in het tweede kwartaal van 2014 gemiddeld 2,2% hoger dan in dezelfde periode vorig jaar. Op Sint-Eustatius is dit 2,9% en op Saba 2%.

Het minimumloon, de AOV, de AWW en de Onderstand worden per 1 januari 2015 geïndexeerd op basis van de gerealiseerde prijsontwikkeling in het derde kwartaal van 2014. Hiermee wordt gecompenseerd voor de prijsstijgingen op de eilanden.

BIJLAGE 4 ZBO’s EN RWT’s

Tabel B.4.1 Overzicht ZBO's en RWT's vallend onder ministerie SZW

Naam organisatie

ZBO

RWT

Functie

Begrotingsartikel

Begrotingsraming 2015 (x € 1 mln)

Verwijzing

Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) inclusief BKWI

x

x

Het UWV voert de sociale verzekeringen voor werknemers, zelfstandigen en jonggehandicapten uit. Werkzoekenden kunnen terecht voor het vinden van werk of het aanvragen van een uitkering, werkgevers voor vacaturebemiddeling en informatie over de arbeidsmarkt. Daarnaast verleent het UWV ontslagvergunningen en tewerkstellingsvergunningen, verricht keuringen en indicatiestellingen en geeft arbeidsrechtelijke informatie. Het BKWI is opgericht om het geheel aan centrale voorzieningen binnen de keten van werk en inkomen te beheren en door te ontwikkelen.

11

1.794,6

www.uwv.nl en www.bkwi.nl

             

Sociale Verzekeringsbank (SVB)

x

x

De SVB voert voor verschillende overheidsorganisaties regelingen en wetten uit.

11

204,2

www.svb.nl

             

Inlichtingenbureau (IB)

 

x

Het IB ondersteunt gemeenten bij hun wettelijke taken in het kader van de sociale zekerheid. Het doel is bestrijding van fraude en bevorderen van samenwerking tussen de verschillende organisaties door gegevensuitwisseling tussen gemeenten en derden in de keten van werk en inkomen.

11

5,8

www.inlichtingenbureau.nl

Tabel B.4.2 Overzicht ZBO's en RWT's vallend onder andere ministeries

Naam organisatie

Ministerie

ZBO

RWT

Functie

Begrotingsartikel

Begrotingsraming 2015 (x € 1 mln)

Verwijzing

Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA)

VenJ

x

Het COA is verantwoordelijk voor de opvang, begeleiding en uitstroom (uit de opvang) van asielzoekers in Nederland.

13

9,2

www.coa.nl

BIJLAGE 5 MOTIES EN TOEZEGGINGEN

B.5.1 Afgehandelde moties

Overzicht van de door de bewindspersonen afgehandelde moties, vergaderjaar 2005–2006

ID 1

Vindplaats

Omschrijving

Stand van zaken

188

Kamerstukken II, 2005–2006, 30 300 XV, nr. 63

Motie-Van de Sande c.s. over het niet meer van toepassing verklaren van fictieve dienstbetrekking op stagiairs en een vrijgestelde stagevergoeding invoeren. En dit vervolgens concreet uitwerken en implementeren

Afgehandeld met brief Staatssecretaris van Financiën, d.d. 29-04-2009, (Kamerstukken II, 2008–2009, 31 834, nr. 2)

X Noot
1

Dit is een identificatienummer voor de administratie van de motie binnen het Ministerie van SZW.

Overzicht van de door de bewindspersonen afgehandelde moties, vergaderjaar 2009–2010

ID

Vindplaats

Omschrijving

Stand van zaken

420

Kamerstukken II, 2009–2010, 26 834, nr. 26

Motie-Weekers over bestuurlijk overleg betreffende de grensarbeidersproblematiek

Op 13-06-2014 is over de grensarbeiderproblematiek gerapporteerd aan de Tweede Kamer middels de reactie op het advies wegnemen belemmeringen grensoverschrijdende arbeid (Kamerstukken II, 2013–2014, 32 851, nr. 6)

De Tweede Kamer wordt over de resultaten van periodiek bestuurlijke overleg over de grensarbeidproblematiek binnen Nederland en met de buurlanden tweejaarlijks geïnformeerd via de voortgangsrapportage grensoverschrijdende samenwerking (GROS) van BZK en jaarlijks via het jaarverslag van het Secretariaat-Generaal van de Benelux, thema grensarbeid, waarmee de motie is afgedaan

Overzicht van de door de bewindspersonen afgehandelde moties, vergaderjaar 2010–2011

ID

Vindplaats

Omschrijving

Stand van zaken

507

Kamerstukken II, 2010–2011, 32 500 XV, nr. 88

Motie-Van Hijum/Van den Besselaar over samenwonen van bloedverwanten eerste graad

Afgehandeld met de Memorie van Antwoord bij het wetsvoorstel WWB-maatregelen (Kamerstukken II, 2013–2014, 33 853, nr. 6)

517

Kamerstukken II, 2010–2011, 32 716, nr. 4

Motie-Hamer/Vermeij over een hybride uitvoering Werkhervattingsregeling gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA)

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 07-06-2013, (Kamerstukken II, 2012–2013, 32 716, nr. 16)

598

Kamerstukken II, 2010–2011, 32 500, nr. 39

Motie-Dibi over aanpassing van de Remigratiewet (beperking doelgroep tot eerste generatie)

Afgehandeld met de aanvaarding van de wetswijziging Remigratiewet op 10-07-2013 (Heroverweging remigratiewet) (Staatsblad 2013, nr. 331)

Overzicht van de door de bewindspersonen afgehandelde moties, vergaderjaar 2011–2012

ID

Vindplaats

Omschrijving

Stand van zaken

549

Kamerstukken II, 2011–2012, 25 883, nr. 22

Motie-Ulenbelt over arbeidsomstandigheden van zzp-ers

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 05-12-2011 Reactie Motie Ulenbelt zzp-ers

(Kamerstukken II, 2011–2012, 25 883, nr. 203)

553

Kamerstukken II, 2011–2012, 31 322, nr. 161

Motie-Dijkstra/Koşer Kaya over noodzakelijkheid diploma-eis om kwaliteit ouderparticipatiecrèches te waarborgen

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 09-12-2013 (Kamerstukken II, 2013–2014, 31 322, nr. 224)

554

Kamerstukken II, 2011–2012, 24 525, nr. 223

Motie-Van Hijum/Spekman over armoede onder gezinnen met kinderen

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 12-07-2013 «Europees Sociaal Fonds 2014–2020» (Kamerstukken II, 2012–2013, 26 642, nr. 124)

559

Kamerstukken II, 2011–2012, 32 043, nr. 77

Gewijzigde motie-Omtzigt over vereenvoudiging van de Pensioenwet (32 043, nr. 89)

Afgehandeld met indiening van het wetsvoorstel wijziging Pensioenwet i.v.m. het Financieel Toetsingskader (Kamerstukken II 2013–2014, 33 972, nrs 1–3)

570

Kamerstukken II, 2011–2012, 32 043, nr. 96

Motie-Schouten/Vermeij over verhoogde pensioenuitkering bij meevallende resultaten

Afgehandeld met indiening van het wetsvoorstel Financieel toetsingskader bij Tweede Kamer op 25-06-2014 (Kamerstukken II 2013–2014, 33 972, nrs. 1–3)

574

Kamerstukken II, 2011–2012, 31 929, nr. 18

Motie-Azmani/Sterk over het opstellen van een uitvoeringsprotocol

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 04-10-2013 (Kamerstukken II 2013–2014, 17 050, nr. 439)

579

Kamerstukken II, 2011–2012, 32 680, nr. 24

Gewijzigde motie-Van den Besselaar over malifide uitzendbureaus

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 10-09-2012 (Kamerstukken II, 2011–2012, 17 050, nr. 419)

581

Kamerstukken II, 2011–2012, 31 322, nr. 179

Motie-Gerbrands/De Mos over integratie van kinderopvangcentra bij sportclubs

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 29-11-2013 (Kamerstukken II, 2013–2014, 31 322, nr. 224)

594

Kamerstukken II, 2011–2012, 33 290 J

Motie-Noten (PvdA) c.s. over bevordering dat de beëindiging van een arbeidsovereenkomst van rechtswege gelijk zal zijn aan de pensioenrichtleeftijd van 67 jaar

Afgehandeld bij behandeling Wet Werk en Zekerheid (33 818) en aangenomen door de EK op 10-06-2014. Het einde van rechtswege (waar de motie over spreekt) is komen te vervallen (mede n.a.v. advies Raad van State), en vervangen door opzegging zonder preventieve toets wegens het bereiken van de AOW- of pensioenleeftijd

595

Kamerstukken II, 2011–2012, 26 956, nr. 135

Motie-Paulus Jansen over de resterende gebouwen met spuitasbest

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 14-10-2013 (Kamerstukken II, 2013–2014, 26 956, nr. 135)

603

Kamerstukken II, 2011–2012, 33 000 VII, nr. 83

Motie-Van Dam/Sterk over overleg met het Landelijk Overleg Minderheden

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 12-12-2012 (Kamerstukken II, 2012–2013, 33 297, nr. 6)

604

Kamerstukken II, 2011–2012, 33 000 VII, nr. 88

Motie-Karabulut over taaltrajecten op de werkvloer

Afgehandeld met brief over de ESF aan de Tweede Kamer d.d. 01-07-2013 (Kamerstukken II, 2012–2013, 26 642, nr. 124). Een brief over de sectorplannen is op 19-06-2013 verstuurd aan de Tweede Kamer (Kamerstukken II, 2012–2013, 33 566, nr. 53)

612

Kamerstukken II, 2011–2012, 33 400 XV, nr. 42

Motie-Heerma/Van Weyenberg over monitoring van cumulatie-effecten

In de begroting SZW 2014 is een stapelingsmonitor opgenomen (paragraaf B.4.4, pagina 140). Met deze stapelingsmonitor is de cumulatie binnen huishoudens in beeld gebracht van wijzigingen in voorzieningen zoals AWBZ en Wmo in de Kabinetsperiode (Kamerstukken II, 33 750 XV)

Overzicht van door de bewindspersonen afgehandelde moties, vergaderjaar 2012–2013

ID

Vindplaats

Omschrijving

Stand van zaken

597

Kamerstukken II, 2012–2013, 33 327, nr. 12

Motie-Heerma over maatwerk bij calamiteitenregeling

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer n.a.v. sociaal akkoord waarin melding is gemaakt van de afspraak met sociale partners dat de eigen risico periode bij het niet kunnen werken als gevolg van de vorst wordt gesteld op 3 weken (Kamerstukken II, 2012–2013, 33 566, nr. 15)

601

Kamerstukken II, 2012–2013, 31 322, nr. 196

Motie-Van Vliet over een verklaring omtrent gedrag in de sector kinderopvang

Afgehandeld met de invoering van de Wijzigingswet Kinderopvang 2014 (Kamerstukken II, 2012–2013, 33 538) die op 01-07-2013 in werking is getreden

606

Kamerstukken II, 2012–2013, 33 086, nr. 37

Motie-Ortega-Martijn over criteria voor verwijtbaar gedrag

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 09-09-2013, (Kamerstukken II, 2012–2013, 32 824, nr. 34)

610

Kamerstukken II, 2012–2013, 33 400-XV, nr. 39

Motie-Hamer/Nieuwenhuizen-Wijbenga inzake het verzoek de regering, met de sector in gesprek te gaan over de gevolgen van de vraaguitval en te onderzoeken of en hoe er tot structurele oplossingen kan worden gekomen

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 14-10-2013 (Kamerstukken 2013–2014, 31 322, nr. 220)

615

Kamerstukken II, 2012–2013, 33 400-XV, nr. 56

Motie-Voortman c.s. over scholingsmogelijkheden voor flexwerkers

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 11-04-2013 (Kamerstukken II, 2012–2013, 33 566, nr. 15)

620

Kamerstukken II, 2012–2013, 29 817, nr. 109

Gewijzigde motie-Van Weyenberg over versterking van de positie van cliëntenraden

Dit loopt mee in de nota van wijziging Participatiewet. Brief aan Tweede Kamer d.d. 06-12-2013, (Kamerstukken II, 2013–2014, 33 161, nr. 107)

621

Kamerstukken II, 2012–2013, 29 817, nr. 110

Gewijzigde motie-Van Weyenberg over benutting van een eventuele extra bezuinigingsopbrengst voor extra beschutte werkplekken

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer «Participatiewet en quotum: toezeggingen» d.d. 02-12-2013 (Kamerstukken II, 2013–2014, 33 566, nr. 65)

622

Kamerstukken II, 2012–2013, 29 817, nr. 117

Gewijzigde motie-Heerma c.s. over verschillen tussen de regio's

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer «Invoeringswet Wet werken naar vermogen» d.d. 29-11-2013 (Kamerstukken II 2013–2014, 33 161, nr. 107)

623

Kamerstukken II, 2012–2013, 29 817, nr. 119

Motie-Heerma c.s. over samenhang tussen het wetsvoorstel Participatiewet en de quotumregeling

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer «Participatiewet en quotum: toezeggingen» d.d. 02-12-2013 (Kamerstukken II, 2013–2014, 33 566, nr. 65)

624

Kamerstukken II, 2012–2013, 29 817, nr. 120

Motie-Kerstens/Van Weyenberg over monitoring in het kader van de Participatiewet

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer «Participatiewet en quotum: toezeggingen» d.d. 02-12-2013 (Kamerstukken II, 2013–2014, 33 566, nr. 65)

625

Kamerstukken II, 2012–2013, 29 817, nr. 121

Motie-Dijkgraaf c.s. over laaggeschoolde arbeid door arbeidsbeperkten

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer «Participatiewet en quotum: toezeggingen» d.d. 02-12-2013 (Kamerstukken II, 2013–2014, 33 566, nr. 65)

626

Kamerstukken II, 2012–2013, 24 515, nr. 248

Motie-Schouten/Karabulut over sneller oppakken van het schuldhulptraject

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 12-07-2013 Verzamelbrief 2013–2 (Kamerstukken II, 2012–2013, 2013D30518

629

Kamerstukken II, 2012–2013, 32 163, nr. 30

Motie-Vermeij/Van Weyenberg over het niet intrekken van de voorschotregeling

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 11-09-2013 (Kamerstukken II, 2012–2013, 32 163, nr. 36)

633

Kamerstukken II, 2012–2013, 33 566, nr. 11

Motie-Krol over een Ambassadeur of taskforce Aanpak Werkloosheid Oudere Werknemers

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 11-04-2013 (Kamerstukken II, 2012–2013, 33 566, nr. 15) en de brief aan de Tweede Kamer d.d. 19-06-2013 (Kamerstukken II, 2012–2013, 33 566, nr. 53)

634

Kamerstukken II, 2012–2013, 32 043, nr. 158

Motie-Vermeij/Lodders over voor 1 juli 2013 duidelijkheid geven over het overgangsjaar 2014 inzake Nederlandse pensioenstelsel

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 12-07-2013. (Kamerstukken II, 2012–2013, 32 043, nr. 168) Wetsvoorstel Financieel Toetsingskader ingediend 25-06-2014

635

Kamerstukken II 2012–2013, 32 824, nr. 16

Gewijzigde motie-Yücel over toetsing van het initiatiefwetsvoorstel Dijsselbloem c.s. over burgerschapsvorming

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 16-12-2013, (Kamerstukken II, 2013–2014, 33 750, nr. 80)

637

Kamerstukken II, 2012–2013, 30 950, nr. 55

Motie-Van Weyenberg c.s. over evaluatie van het homoacceptatie-programma voor migranten

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 19-12-2013 (Kamerstukken II, 2012–2013, 32 824, nr. 47)

638

Kamerstukken II, 2012–2013, 33 400 XV, nr. 93

Motie-Azmani/Yücel over geen dubbele kinderbijslag voor kinderen op een moskee-internaat

Motie is afgedaan door tweede nota van wijziging op Wetsvoorstel kindregelingen (Kamerstukken II, 2013–2014, 33 716, nr.10)

644

Kamerstukken II, 2012–2013, 33 566, nr. 24

Motie-Slob over effecten tussen de verschillende generaties

Afgehandeld met wetten van 02-06-2014, Wet verlaging maximumopbouw- en premiepercentages pensioen en maximering pensioengevend inkomen (Staatsblad 196) en Wet tot wijziging Wet verlaging maximumopbouw- en premiepercentages pensioen en maximering pensioengevend inkomen en het Belastingplan 2014 (Staatsblad 197)

646

Kamerstukken II, 2012–2013, 33 566, nr. 22

Gewijzigde motie-Krol over een actuariële berekening waaruit de effecten voor de verschillende generaties blijken

Loopt mee in wetsvoorstel tot Wijziging van de Wet inkomstenbelasting 2001, de Wet op de loonbelasting 1964, de Pensioenwet, de Wet verplichte beroepspensioenregeling en de invoerings- en aanpassingswet Pensioenwet i.v.m. de aanpassing van het fiscale kader voor oudedagsvoorzieningen (Wet verlaging maximumopbouw- en premiepercentages pensioen en maximering pensioengevend inkomen) – (Kamerstukken II, 2012–2013, 33 610, nr 1–3)

647

Kamerstukken II, 2012–2013, 29 544, nr. 451

Motie-Karabulut over gemeenten ondersteuning te laten bieden aan mensen met een beperking

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer «Participatiewet en quotum: toezeggingen» d.d. 02-12-2013 (Kamerstukken II, 2013–2014, 33 566, nr. 65)

648

Kamerstukken II, 2012–2013, 29 407, nr. 166

Motie-Azmani/Hamer over toetsing bij de IND voorafgaand aan het toekennen van een bijstandsuitkering

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 10-07-2013 (Kamerstukken II, 2012–2013, 29 407, nr. 172)

649

Kamerstukken II, 2012–2013, 29 544, nr. 454

Motie-Van Ojik over toetsing van het voorliggende bezuinigingspakket

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 14-06-2013, Kamerstukken II, 2012–2013, 29 544, nr. 459)

650

Kamerstukken II, 2012–2013, 29 544, nr. 456

Motie-Van Weyenberg/ Schouten over jongeren in de bijstand

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 12-11-2013 (Kamerstukken II, 2013–2014, 29 544, nr. 488)

651

Kamerstukken II, 2012–2013, 29 544, nr. 455

Motie-Heerma/Hamer over het inzichtelijker maken van de «total cost of ownership»

Afgedaan met brief aan Tweede Kamer d.d. 10-09-2013, Kamerstukken II, 2012–2013, aanhangselnummer 3202

652

Kamerstukken II, 2012–2013, 29 544, nr. 457

Motie-Hamer/Van Weyenberg over bijzondere aandacht voor jongeren met een niet-westerse achtergrond

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 04-04-2014, (Kamerstukken II, 2013–2014, 29 544, nr. 513)

653

Kamerstukken II, 2012–2013, 29 544, nr. 458

Motie-Schouten c.s. over de toepassing van proefplaatsingen

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 03-09-2013 (Kamerstukken II, 2012–2013, 29 544, nr. 475)

654

Kamerstukken II, 2012–2013, 32 043, nr. 162

Motie-Omtzigt/Krol over verzoek in het besluit over het beloningsbeleid van pensioenfondsen op te nemen dat het beloningsbeleid, ook wanneer sprake is van uitbesteding, openbaar moet zijn

Afgehandeld met publicatie AMvB d.d. 30-07-2013 over beloningsbeleid en enige andere onderwerpen (Stb. 329)

656

Kamerstukken II, 2012–2013, 24 515, nr. 263

Motie-Schouten/Kuzu over de besteding van middelen voor de armoedebestrijding

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer «Werken aan een effectieve armoede- en schuldenaanpak» d.d. 25-11-2013 (Kamerstukken II, 2013–2014, 24 515, nr. 269)

658

Kamerstukken II, 2012–2013, 33 182, nr. 40

Motie-Van Weyenberg over toetsing vergroting kennis van bestuurders met voorschrift door DNB

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 11-10-2013 (Kamerstukken II, 2013–2014, 33 182, nr. 53)

739

Kamerstukken II, 2012–2013, 29 544, nr. 451

Motie-Karabulut overwegende dat volgens de Inspectie SZW gemeenten er slechts in beperkte mate in slagen om uitkeringsgerichtigden die begeleiding nodig hebben passend werk te bieden

Met het aannemen van de Participatiewet in de Tweede en Eerste Kamer en de ruimte daarin aan gemeenten wordt geboden om uitkeringsgerechtigden naar werk te begeleiden wordt de inwerkingtreding van deze wet per 01-01-2015 deze motie als afgedaan beschouwd

Overzicht van door de bewindspersonen afgehandelde moties, vergaderjaar 2013–2014

ID

Vindplaats

Omschrijving

Stand van zaken

668

Kamerstukken II, 2013–2014, 17 050, nr. 446

Motie-Kerstens c.s. over de evaluatie van het certificeringssysteem van uitzendbureaus

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 12-05-2014 (Kamerstukken II 2013–2014, 17 050, nr. 473)

669

Kamerstukken II, 2013–2014, 33 750 XV, nr. 16

Motie-Karabulut/Van Weyenberg over verbeteren klachtenprocedure arbeidsdiscriminatie

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 16-05-2014 (Kamerstukken II, 2013–2014, 29 544, nr. 523)

672

Kamerstukken II, 2013–2014, 33 750 XV, nr. 55

Gewijzigde motie-Van Nieuwenhuizen-Wijbenga/ Van Weyenberg over duurzame inzetbaarheid bij werknemers

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 08-07-2014 (Kamerstukken II, 2013–2014, 29 544, nr. 549)

673

Kamerstukken II, 2013–2014, 33 750 XV, nr. 27

Motie-Van Nieuwenhuizen-Wijbenga/Heerma over werkgelegenheidsbevorderende initiatieven

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer «Voortgang sectorplannen« d.d. 29-05-2014, Kamerstukken II, 2013–2014, 33 566, nr. 69)

675

Kamerstukken II, 2013–2014, 33 750 XV, nr. 36

Motie-Hamer over aandacht voor flexwerkers in het actieplan voor psychosociale arbeidsbelasting

Is meegenomen in de behandeling van het actieplan Psychosociale Arbeidsbelasting

(Kamerstukken II, 2013–2014, 25 883, nr. 227)

677

Kamerstukken II, 2013–2014, 33 750 XV, nr. 38

Motie-Heerma over een exportverbod van kinderbijslag in de EU

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 30-01-2014 (Kamerstukken II, 2013–2014, 33 162, nr. 9)

678

Kamerstukken II, 2013–2014, 33 750 XV, nr. 39

Motie-Van Weyenberg c.s. over geen maximumtermijn van drie jaar voor jobcoaching in de Wajong

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer «Invoeringswet Participatiewet» d.d. 03-02-2014 (Kamerstukken II, 2013–2014, 33 161, nr. 116)

679

Kamerstukken II, 2013–2014, 33 750 XV, nr. 40

Motie-Van Weyenberg c.s. over regulier onderzoek naar discriminatie op de arbeidsmarkt

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 16-05-2014 (Kamerstukken II, 2013–2014, 29 544, nr. 523)

680

Kamerstukken II, 2013–2014, 33 750 XV, nr. 41

Motie-Van Weyenberg c.s. over ruimte voor maatwerk bij gemeenten

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer «Invoeringswet Participatiewet» d.d. 03-02-2014 (Kamerstukken II, 2013–2014, 33 161, nr. 116)

685

Kamerstukken II, 2013–2014, 33 750 XV, nr. 54

Motie-Klein over specifiek beleid voor oudere werklozen in de bijstand

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer «Reactie onderzoek UWV» Na de WW aan het werk. Rapportage over 2012» d.d. 15-01-2014 (Kamerstukken II, 2013–2014, 29 544, nr. 501)

686

Kamerstukken II, 2013–2014, 32 043, nr. 185

Motie-Lodders over meer flexibiliteit bij de aankoop van het pensioen

Afgehandeld met brief d.d. 15-07-2014 (Kamerstukken II 2013–2014, 32 043, nr. 221)

689

Kamerstukken II, 2013–2014, 24 515, nr. 274

Gewijzigde motie-Schouten over de Wet normering buitengerechtelijke incassokosten

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer «Toezeggingen armoede- en schuldenbeleid» d.d. 25-04-2014 (Kamerstukken II, 2013–2014, 24 515, nr. 281)

690

Kamerstukken II, 2013–2014, 29 544, nr. 493

Motie-Van Weyenberg/Van Nieuwenhuizen-Wijbenga over het niet uitsluiten van zzp'ers in cao's

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 08-07-2014 (Kamerstukken II, 2013–2014, 29 544, nr. 549)

691

Kamerstukken II, 2013–2014, 29 544, nr. 494

Motie-Van Weyenberg/Van Nieuwenhuizen-Wijbenga over het niet benadelen van niet-vakbondsleden in cao's

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 08-07-2014 (Kamerstukken II, 2013–2014, 29 544, nr. 549)

702

Kamerstukken II, 2013–2014, 33 818, nr. 46

Nader gewijzigde motie-Pieter Heerma over de gevolgen van de aanpassing van het ontslagrecht voor het MKB

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer, Invulling toezegging werkgelegenheidsontwikkeling MKB, d.d. 30-06-2014 (Kamerstukken II, 2013–2014, 29 544, nr. 544)

706

Kamerstukken II, 2013–2014, 33 161, nr. 160

Motie-Voortman/Karabulut over toetsing van de Participatiewet aan het VN Verdrag Handicap

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer «Toetsing Participatiewet aan VN-verdrag/Individuele toepassing loon-dispensatie» d.d. 10-04-2014 (Kamerstukken II, 2013–2014, 33 161, nr. 190)

713

Kamerstukken II, 2013–2014, 33 161, nr. 177

Motie-Schouten c.s. over verdeelsystematiek voor het i-deel van het budget van gemeenten

Afgehandeld met de brief aan de Tweede Kamer d.d. 15-05-2014 (Kamerstukken II, 2013–2014, 30 545, nr. 137).

714

Kamerstukken II, 2013–2014, 33 161, nr. 179

Motie-Kerstens c.s. over het meewegen van het opnamevermogen van de regionale arbeidsmarktbeleid bij het vaststellen van de verdeelmodellen

Afgehandeld met brief aan de Kamer d.d. 15-05-2014 « verdeelmodel inkomensdeel en participatiebudget vanaf 2015» (Kamerstukken II, 2013–2014, 30 545, nr. 137)

724

Kamerstukken II, 2013–2014, 26 448, nr. 513

Motie-Ulenbelt/Van Weyenberg over aanscherpen van de autorisatie-eisen voor Suwinet

Afgedaan met brief aan de Tweede Kamer d.d. 03-06-2014 (Kamerstukken II, 26 448, nr. 516)

B.5.2 Lopende moties

Overzicht van de door de bewindspersonen nog af te handelen moties, vergaderjaar 2008–2009

ID 1

Vindplaats

Omschrijving

Stand van zaken

371

Kamerstukken II, 2008–2009, 31 700 XV, nr. 38

Motie-Ortega-Martijn/Van Hijum over tegengaan van belemmeringen om na het 65e jaar door te werken

Wordt meegenomen bij wetsvoorstel doorwerken na de AOW-leeftijd.

Planning: Wetsvoorstel naar Tweede Kamer in het 4e kwartaal 2014

372

Kamerstukken II, 2008–2009, 31 802, nr. 2

Motie-Omtzigt/Spekman over aspecten van de Anw en de verhouding tot de herziene Europese Sociale Code; hierin meenemen de rol van gemeentes bij re-ïntegratie van nabestaanden

De Tweede Kamer wordt in het

2e kwartaal 2015 geïnformeerd

394

Kamerstukken II, 2008–2009, 31 780, nr. 34

Motie-Ortega-Martijn c.s. over verruimen van de criteria voor zelfstandigenaftrek voor Wajong'ers

Er loopt op dit moment een IBO zzp waarin de behandeling van ondernemers (ook de zelfstandigenaftrek) aan de orde komt. Planning is dat dit rapport aan het einde van dit jaar is afgerond. Daarnaast vindt door EZ een evaluatie over de uitvoering van deze regeling plaats, waarvan de resultaten in de loop van de tweede helft van 2014 beschikbaar komen. In de eerste helft van 2015 zal de Kamer over de bevindingen van beide zaken worden geïnformeerd, waarbij ook de afwikkeling van deze motie zal worden betrokken

X Noot
1

Dit is een identificatienummer voor de administratie van de motie binnen het Ministerie van SZW.

Overzicht van de door de bewindspersonen nog af te handelen moties, vergaderjaar 2011–2012

ID

Vindplaats

Omschrijving

Stand van zaken

536

Kamerstukken II, 2011–2012, 32 815, nr. 43

Motie-Dijkgraaf/Sterk over de uitzondering op de gezinsbijstand

Nu de huishoudinkomenstoets is ingetrokken, heeft deze motie zijn grondslag verloren. De Tweede Kamer zal hierover worden geïnformeerd middels de begroting 2015. Planning: 3e kwartaal 2014

537

Kamerstukken II, 2011–2012, 32 815, nr. 37

Motie-Sterk over een regeling voor onvermijdbare kosten voor levensonderhoud

Nu de huishoudinkomenstoets is ingetrokken, heeft deze motie zijn grondslag verloren. De Tweede Kamer zal hierover worden geïnformeerd middels de begroting 2015. Planning: 3e kwartaal 2014

538

Kamerstukken II, 2011–2012, 32 815, nr. 45

Motie-Sterk c.s. over een implementatie van de huishoudinkomenstoets in de ICT-systemen

Nu de huishoudinkomenstoets is ingetrokken, heeft deze motie zijn grondslag verloren. De Tweede Kamer zal hierover worden geïnformeerd middels de begroting 2015. Planning: 3e kwartaal 2014

539

Kamerstukken II, 2011–2012, 32 701, nr. 18

Motie-Peters/Azmani over integratie van de WWIK in het Bbz

Deze motie wordt bezien in het licht van de vragen over flexibilisering van het Bbz (deeltijdondernemerschap).

Planning: 4e kwartaal 2014

550

Kamerstukken II, 2011–2012, 31 322, nr. 149

Motie-Van Gent c.s. over het afschaffen van het urencriterium

Motie wordt afgehandeld door de Staatssecretaris van Financiën in de zogeheten «winstboxbrief».

De motie («winstboxbrief») wordt betrokken in de Kabinetsreactie op het advies van de commissie Dijkhuizen. (Kamerstukken II, 2013–2014, 33 750, nr. 25). Met brief van 04-03-2014 (Kamerstukken II, 2013–2014, 33 447, nr. 4) heeft de Staatssecretaris van Financiën uitstel aangevraagd

Planning: 3e kwartaal 2014 na Prinsjesdag

552

Kamerstukken II, 2011–2012, 31 322, nr. 159

Motie-Van Hijum/Van Gent over facilitering van ouderparticipatiecreches

De motie wordt meegenomen in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel over de ouderparticipatiecreches.

Planning: 4e kwartaal 2014

573

Kamerstukken II, 2011–2012, 31 929, nr. 17

Motie-Sterk over een kwalitatief onderzoek naar de effecten van het wetsvoorstel huisbezoek

Het wetsvoorstel Huisbezoeken is in werking getreden op 01-01-2013.

Planning opleveren van onderzoek naar effecten: 4e kwartaal 2016

586

Kamerstukken II, 2011–2012, 33 241, nr. 14

Motie-Klaver c.s. over begeleiding van zieke werklozen

In het voorjaar heeft UWV een tussenevaluatie opgeleverd. Voor het eind van het jaar levert het UWV een eindevaluatie. Op basis daarvan wordt de Tweede Kamer geïnformeerd. Planning: 4e kwartaal 2014

604

Kamerstukken II, 2011–2012, 33 000 VII, nr. 88

Motie-Karabulut over taaltrajecten op de werkvloer

Afgehandeld met brief over de ESF aan de Tweede Kamer d.d. 01-07-2013 (Kamerstukken II, 2012–2013, 26 642, nr. 124). Een brief over de sectorplannen is op 19-06-2014 verstuurd aan de Tweede Kamer (Kamerstukken II, 2013–2014, 33 566, nr. 53)

Overzicht van de door de bewindspersonen nog af te handelen moties, vergaderjaar 2012–2013

ID

Vindplaats

Omschrijving

Stand van zaken

605

Kamerstukken II, 2012–2013, 33 086, nr. 35

Motie-Schouw over prijs en kwaliteit van inburgeringscursussen

Monitoring vindt continu plaats. De Tweede Kamer wordt hierover twee jaar na invoering van de wijzigingen op de Wet inburgering geïnformeerd. (zie ook motie 607).

Planning: december 2015

607

Kamerstukken II, 2012–2013, 33 086, nr. 48

Gewijzigde motie-Dibi over monitoren van de effecten van de gewijzigde wet

Monitoring vindt continu plaats. De Tweede Kamer wordt twee jaar na invoering van de wetswijzigingen op de Wet inburgering (zie ook motie 605) geïnformeerd.

Planning: december 2015

616

Kamerstukken II, 2012–2013, 33 400 XV, nr. 44

Gewijzigde motie-Heerma/Schouten over meer ruimte voor proportionaliteit bij terugvorderingsbeleid participatiebudget

De Tweede Kamer zal in de loop van deze zomer (voor Prinsjesdag) over de afwikkeling van deze motie worden bericht

628

Kamerstukken II, 2012–2013, 32 043, nr. 159

Motie-Van Weyenberg over de vraag of aansluiting bij de normen «correct en niet misleidend» uit de Wet op het financieel toezicht mogelijk is voor de wettelijk verplichte informatie-elementen

Loopt mee in wetsvoorstel wijziging Pensioenwet (Pensioencommunicatie).

Planning: Indiening bij Tweede Kamer vóór Prinsjesdag 2014

630

Kamerstukken II, 2012–2013, 32 824, nr. 15

Motie-Heerma over een aanvulling op de Agenda Integratie gericht op het stimuleren en faciliteren van burgerschap en maatschappelijk initiatief

Voor oktober 2014 is een brief aan de Tweede Kamer over de voortgang aangekondigd. De nota en de brief zijn in voorbereiding.

636

Kamerstukken II, 2012–2013, 29 544, nr. 443

Motie-Van Weyenberg over ondernemerschap als onderdeel van aanpak jeugdwerkloosheid

Aandacht voor ondernemerschap is opgenomen in de werkzaamheden van de Ambassadeur Aanpak Jeugdwerkloosheid. Gedurende de periode van het ambassadeurschap zal de Tweede Kamer periodiek geïnformeerd worden. Einde ambassadeurschap: 01-04-2015

641

Kamerstukken II, 2012–2013, 33 538, nr. 14

Motie-Tellegen/Heerma: verzoek om het functioneren van het systeem van continue screening, alsmede van andere maatregelen in navolging van rapport-Gunning na een periode van drie jaar na inwerkingtreding van de Wijzigingswet kinderopvang2013 te evalueren en de Kamer te informeren

Tweede Kamer is met brief van 28-11-2013 geïnformeerd over de stand van zaken c.q. eerste ervaringen rond de continue screening. (Kamerstukken II, 2013–2014, 31 322, nr. 224). Evaluatie van het systeem van continue screening als zodanig heeft plaats in 2016

655

Kamerstukken II, 2012–2013, 32 043, nr. 165

Motie-Van Weyenberg over doorrekenen plan voor hervorming pensioenstelsel van een aantal politieke jongerenorganisaties

Motie wordt meegenomen bij de verdere uitwerking van toekomstplannen/scenario’s van brede toekomstdiscussie pensioenstelsel.

Planning: 1e kwartaal 2015 Hoofdlijnenbrief naar Tweede Kamer

660

Kamerstukken II, 2012–2013, 33 400, 0

Motie-Strik c.s over de verwachte koopkrachteffecten van de voorstellen voor wetgeving en beleids-maatregelen

Het gaat meegenomen worden in de begrotingsvoorbereiding.

Planning: 4e kwartaal 2014

Overzicht van de door de bewindspersonen nog af te handelen moties, vergaderjaar 2013–2014

ID

Vindplaats

Omschrijving

Stand van zaken

665

Kamerstukken II, 2013–2014, 32 824, nr. 36

Motie-Yücel over onderzoek naar uitspraken van de rector van de Islamitische Universiteit in Rotterdam

Vraag naar medefinanciering IUR vanuit landen van herkomst loopt mee met het WODC onderzoek naar buitenlandse financiering. Dit onderzoek wordt op 01-12-2014 afgerond

670

Kamerstukken II, 2013–2014, 33 750 XV, nr. 24

Motie-Van Nieuwenhuizen-Wijbenga over vereenvoudiging van het grote aantal inkomensregelingen

De Tweede Kamer wordt in het 4e kwartaal 2014 geïnformeerd.

671

Kamerstukken II, 2013–2014, 33 750 XV, nr. 25

Motie-Van Nieuwenhuizen-Wijbenga/Hamer over duidelijkheid over het begrip «normale arbeidsduur»

De Stichting van de Arbeid heeft begin juli 2014 haar advies opgeleverd over cao-naleving en handhaving. In reactie op dit advies wordt op de motie ingegaan. Planning: 3e kwartaal 2014, na Prinsjesdag

674

Kamerstukken II, 2013–2014, 33 750 XV, nr. 35

Motie-Hamer/Kerstens over spelregels om verdringing van reguliere banen tegen te gaan

De Tweede Kamer wordt in oktober 2014 geïnformeerd

676

Kamerstukken II, 2013–2014, 33 750 XV, nr. 37

Motie-Hamer over bestrijding van armoede onder werkenden

De afwikkeling van deze motie loopt mee in een onderzoek naar de vormgeving van het gemeentelijk armoede- en schuldenbeleid, waarvan de resultaten in het najaar van 2014 worden verwacht

681

Kamerstukken II, 2013–2014, 33 750 XV, nr. 42

Motie-Van Weyenberg/Van Nieuwenhuizen over modernisering van het avv-beleid

Het Kabinet doet hiernaar onderzoek.

Planning afronding: 31-12-2014.

682

Kamerstukken II, 2013–2014, 33 750 XV, nr. 45

Motie-Schouten c.s. over begeleiding voor nabestaanden

De motie gaat meelopen in het traject psycho-sociale arbeidsbelasting, waarbij gesprekken met de sociale partners plaatsvinden.

Planning: 1e kwartaal 2015

683

Kamerstukken II, 2013–2014, 33 750 XV, nr. 46

Gewijzigde motie-Schouten c.s. over een kinderbijslagregeling op de BES-eilanden

Varianten zijn schriftelijk gedeeld met de bestuurscolleges Caribisch Nederland met verzoek om reactie uiterlijk 8 augustus 2014

684

Kamerstukken II, 2013–2014, 33 750 XV, nr. 49

Motie-Klein over een flexibel opneembare AOW

De brief aan de Tweede Kamer is voorzien vóór Prinsjesdag 2014

687

Kamerstukken II, 2013–2014, 24 515, nr. 271

Motie-Kuzu/Schouten over instrumenten voor bestrijding van armoede onder kinderen

De afwikkeling van deze motie loopt mee in een onderzoek naar de vormgeving van het gemeentelijk armoede- en schuldenbeleid, waarvan de resultaten in het najaar van 2014 worden verwacht

688

Kamerstukken II, 2013–2014, 24 515, nr. 273

Motie-Schouten over privacyproblemen bij het vroegtijdig signaleren van schulden

Gesprekken met BKR en andere betrokken partijen zijn gaande. Naar verwachting kan de Tweede Kamer hierover in de loop van het najaar van 2014 worden bericht

694

Kamerstukken II, 2013–2014, 28 719, nr. 84

Motie-Potters/Kerstens over voorkomen dat gemeenten onvoldoende re-integratie-inspanningen verrichten

Over de afwikkeling van deze motie zal de Tweede Kamer in de loop van de zomer vóór Prinsjesdag bericht worden

695

Kamerstukken II, 2013–2014, 28 917, nr. 87

Motie-Kerstens/Potters over wegnemen van knelpunten in wet- en regelgeving

In reactie op de motie heeft de Staatssecretaris toegezegd te komen met een agenda over het wegnemen van knelpunten in wet- en regelgeving.

Planning: 3e kwartaal 2014, na Prinsjesdag 2014

696

Kamerstukken II, 2013–2014, 28 719, nr. 88

Motie-Kerstens/Karabulut over het probleem dat uitzendbureau’s bijstandsgerechtigden niet willen inschrijven

Dit wordt besproken met de ABU. De Tweede Kamer wordt in het 3e kwartaal 2014 geïnformeerd, na Prinsjesdag 2014

697

Kamerstukken II, 2013–2014, 33 801, nr. 48

Motie-Potters/Dijkgraaf over onderzoeken in hoeverre het verzamelinkomen uit de bijstandsuitkering kan worden gemaximeerd tot bijvoorbeeld een modaal inkomen

Bekeken wordt hoe uitvoering aan de motie kan worden gegeven.

Planning: 4e kwartaal 2014

698

Kamerstukken II, 2013–2014, 33 801, nr. 52

Motie-Heerma/Van Weyenberg over het minimaliseren van de kans op ontwijking van de kostendelersnorm en te onderzoeken hoe het aantal kostendelers gemonitord kan worden

Er zal o.a. met de uitvoerders verkend worden of en welke risico’s er zijn m.b.t. ontwijking van de kostendelersnorm. Tevens wordt de bijstandsuitkeringstatistiek (BUS) aangepast door invoering van de kostendelersnorm. De kostendelersnorm treedt op 01-01-2015 in werking. De Tweede Kamer wordt in het 4e kwartaal 2014 geïnformeerd

699

Kamerstukken II, 2013–2014, 33 818, nr. 41

Gewijzigde motie-Voortman/Heerma over het onderzoeken van de mogelijkheden van een meerjarig tweede contract

Uitwerking van deze motie wordt in het 4e kwartaal 2014 (vóór behandeling van de begroting 2015) naar de Tweede Kamer gestuurd

700

Kamerstukken II, 2013–2014, 33 818, nr. 43

Motie-Hamer over gelijke behandeling bij de arbeidsvoorwaarden voor payrollmedewerkers

Wordt in samenhang bezien met het advies van de Stichting van de Arbeid over driehoeksrelaties. Er is nog geen advies van de Stichting van de Arbeid ontvangen

701

Kamerstukken II, 2013–2014, 38 818, nr. 44

Motie-Van Weyenberg/Van Nieuwenhuizen-Wijbenga over de rol van de Ontslagadviescommissie bij het besluit van het UWV

Is verwerkt in de conceptontslagregeling en toelichting daarbij, die nu voor uitvoeringstoets bij UWV ligt. Planning: publicatie najaar 2014

703

Kamerstukken II, 2013–2014, 33 818, nr. 50

Motie-Klein over de inwerkingtreding van de Wet en werk en zekerheid en van de nieuwe wet werken na AOW-leeftijd op elkaar afstemmen

Planning: Wetsvoorstel doorwerken na de AOW-leeftijd naar Tweede Kamer 3e kwartaal, na Prinsjesdag 2014

704

Kamerstukken II, 2013–2014, 33 161, nr. 186

Gewijzigde motie-Koser Kaya over een Participatiewet

De Tweede Kamer zal voor het einde van 2014 over de uitvoering van deze motie worden geïnformeerd

705

Kamerstukken II, 2013–2014, 33 161, nr. 153

Gewijzigde motie-Dijkgraaf c.s. over het beschikbaar stellen van aanvullende instrumenten

De motie verzoekt om aanvullende instrumenten indien blijkt dat het instrumentarium van de Participatiewet tekort zou schieten. Uitvoering van de motie wordt betrokken bij de voorgenomen monitoring en evaluatie van de Participatiewet. De evaluatie is voorzien uiterlijk in 2019, daarvoor vinden tussenrapportages plaats in 2016 en 2018

707

Kamerstukken II, 2013–2014, 33 161, nr. 168

Motie-Potters/Dijkgraaf over één landelijk aanspreekpunt voor werkgevers om plaatsing van arbeidsbeperkten te bevorderen

De afwikkeling van deze motie wordt meegenomen bij de behandeling van het wetsvoorstel banenafspraken en quotum arbeidsbeperkten

708

Kamerstukken II, 2013–2014, 33 161, nr. 169

Motie-Potters/Van Weyenberg over inzicht in de talenten en vaardigheden van de werkzoekenden

De Tweede Kamer zal voor 01-01-2015 over de uitvoering van de motie worden geïnformeerd

709

Kamerstukken II, 2013–2014, 33 161, nr. 170

Motie-Potters/Schouten over het mogelijk maken van maatwerk voor werkgevers

De afwikkeling van deze motie wordt meegenomen bij de behandeling van het wetsvoorstel banenafspraken en quotum arbeidsbeperkten

710

Kamerstukken II, 2013–2014, 33 161, nr. 171

Motie-Potters c.s. over monitoren van de banen voor mensen met een beperking die het wettelijk minimumloon kunnen verdienen

De afwikkeling van deze motie wordt meegenomen bij de behandeling van het wetsvoorstel banenafspraken en quotum arbeidsbeperkten

711

Kamerstukken II, 2013–2014, 33 161, nr. 172

Motie-Potters/Heerma over een pilot met een integrale benadering van de Wmo en de Participatiewet

De afwikkeling van deze motie zal plaatsvinden middels een aan de Tweede Kamer te zenden gezamenlijke brief van SZW en VWS

712

Kamerstukken II, 2013–2014, 33 161, nr. 174

Motie-Van Weyenberg/Heerma over onderzoek naar de effectiviteit van loondispensatie en loonkostensubsidie

Motie verzoekt om onderzoek naar effectiviteit loondispensatie en loonkostensubsidie uiterlijk drie jaar na invoering Participatiewet

715

Kamerstukken II, 2013–2014, 33 161, nr. 175

Motie-Heerma over loondispensatie op individuele basis

Reactiebrief inzake motie Heerma en motie-Voortman is op 10-04-2014 naar de Tweede Kamer gestuurd. Wat betreft de motie-Heerma is een onderzoek toegezegd. Streven is dit in het najaar naar de Tweede Kamer te sturen

716

Kamerstukken II, 2013–2014, 33 161, nr. 178

Motie-Kerstens over een individueel plan van aanpak

Over de afwikkeling van deze motie voert SZW overleg met de VNG en gemeenten. De Tweede Kamer zal hierover in het najaar worden bericht

717

Kamerstukken II, 2013–2014, 33 716, nr. 23

Motie-Heerma over een standaard rekenregel bij het vaststellen van kinderalimentatie

Er wordt een brief naar de Tweede Kamer gestuurd.

Planning: 3e kwartaal 2014, na Prinsjesdag 2014

718

Kamerstukken II, 2013–2014, 33 716, nr. 27

Motie-Van Weyenberg/Tellegen over het meer lonend maken van meer uren werken

De motie zal worden meegenomen bij de Kabinetsreactie commissie Van Dijkhuizen.

Planning: Medio september 2014

719

Kamerstukken II, 2013–2014, 33 818, nr. 45

Motie-Van Weyenberg over ruimere contractvormen voor werkenden boven de AOW-leeftijd

Wordt meegenomen bij wetsvoorstel doorwerken na de AOW-leeftijd. Planning: wetsvoorstel naar de Tweede Kamer na Prinsjesdag 2014

721

Kamerstukken II, 2013–2014, 21 501–20, nr. 874

Motie-Dijkgraaf c.s. over expliciet agenderen van de aanpas van antisemitisme in Europees verband

De motie-Dijkgraaf is opgepakt door BZ. De planning van BZ is om voor augustus een plan van aanpak te hebben, waarop de wijze waarop antisemitisme op de agenda gezet kan worden binnen Europa

722

Kamerstukken II, 2013–2014, 21 501–20, nr. 876

Motie-Klein over ongemoeid laten van de individuele pensioenstelsels- en de regelingen van de individuele lidstaten

Deze motie wordt meegenomen in de kwartaalrapportages over IORP2 aan de Tweede Kamer. Behandeling ECOFIN. Relatie met motie Omtzigt over niet instemmen met gedelegeerde regelgeving, ID 726. Planning: 1e kwartaalrapportage oktober 2014

723

Kamerstukken II, 2013–2014, 26 448, nr. 512

Gewijzigde motie-Schut-Welkzijn/Dijkgraaf over opzegging van het sociale zekerheidsverdrag met Marokko

Conform de motie worden de onderhandelingen over het

socialezekerheidsverdrag tussen Nederland en Marokko de komende maanden voortgezet. Afhankelijk van het resultaat van de onderhandelingen verzoekt de Tweede Kamer de regering per oktober 2014 een wetsvoorstel naar de Tweede Kamer te zenden om het verdrag met Marokko op te zeggen

726

Kamerstukken II, 2013–2014, 33 932, nr. 2

Motie-Omtzigt c.s. over niet instemmen met gedelegeerde regelgeving

De Tweede Kamer wordt geïnformeerd via afzonderlijke rapportages per kwartaal over dit onderwerp

727

Kamerstukken II, 2013–2014, 33 930 XV, nr. 6

Motie-Heerma c.s. over meer en voldoende informatie per sectorplan

De Tweede Kamer zal in het najaar over een nieuwe stand van zaken m.b.t. de sectorplannen worden geïnformeerd

728

Kamerstukken II, 2013–2104, 29 544, nr. 537

Gewijzigde motie-Kerstens c.s. over monitoren van de nieuwe grens van belastbaarheid van ten minste twee uur per dag

In overleg met UWV wordt bekeken hoe dit gemonitord kan worden.

Planning: 4e kwartaal 2016

729

Kamerstukken II, 2013–2014, 24 515, nr. 284

Motie-Schouten c.s. over respecteren van de beslagvrije voet

De Tweede Kamer zal in het najaar over een nieuwe stand van zaken m.b.t. de beslagvrije voet worden geïnformeerd

730

Kamerstukken II, 2013–2014, 33 853, nr. 8

Gewijzigde motie-Baay-Timmerman/Omtzigt over monitoren van het gebruik van de tweewoningenregeling

Er wordt een plan van aanpak voor het opzetten van de monitor gemaakt. De Tweede Kamer wordt conform de motie uiterlijk in het 2e kwartaal van 2016 geïnformeerd over de uitkomsten van de monitor

731

Kamerstukken II, 2013–2014, 33 853, nr. 13

Motie-Schouten/Ulenbelt over een onderzoek naar de consequenties van de tweewoningenregel in de Anw

De Tweede Kamer wordt over de uitkomst van het onderzoek geïnformeerd vóór de behandeling van de SZW-begroting 2015

732

Kamerstukken II, 2013–2014, 33 863, nr. 23

Gewijzigde motie-Omtzigt/ Vermeij over een oplossing voor het probleem van het niet samenvallen van verschillende data

De Tweede Kamer wordt in het 4e kwartaal 2014 geïnformeerd

733

Kamerstukken II, 2013–2014, 33 863, nr. 24

Motie-Lodders/Van Weyenberg over waarborgen dat het percentage van 1,875% kan worden gerealiseerd

Reactie op de motie wordt opgenomen in de brief aan de Tweede Kamer inzake voorhang AMvB netto pensioen. Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 01-09-2014, (Kamerstukken II, 2013–2014, 33 863, nr. 30)

734

Kamerstukken II, 2013–2014, 33 863, nr. 25

Motie-Lodders over duidelijkheid creëren over de 10% werkgeversbijdrage

De Tweede Kamer wordt geïnformeerd via aanbiedingsbrief bij AmvB over netto-pensioen vóór Prinsjesdag 2014

735

Kamerstukken II, 2013–2014, 17 050, nr. 480

Motie-Van Weyenberg/ Schut-Welkzijn over concrete outcome-doelstellingen voor de aanpak van arbeidsmarktfraude

In het najaar van 2014 wordt de Tweede Kamer geïnformeerd over sturing Inspectie SZW en concrete outcomedoelstellingen

736

Kamerstukken II, 2013–2014, 17 050, nr. 481

Gewijzigde Motie-Van Weyenberg over meldingen van de Stichting Normering Arbeid

Inspectie SZW en Belastingdienst zijn met Stichting Normering Arbeid in overleg over de wijze waarop meldingen worden verstrekt en verwerkt. Resultaat uit dit overleg wordt meegenomen in de volgende voortgangsrapportage aan de Tweede Kamer

737

Kamerstukken II, 2013–2014, 32 824, nr. 72

Motie-Heerma c.s. over het structureel waarborgen van de waardevolle activiteiten van FORUM binnen andere organisaties

Een tripartite gesprek (SZW, FORUM, Verwey-Jonker) over de borging van de waardevolle activiteiten van FORUM binnen Verwey-Jonker en Movisie wordt gepland nadat er meer zicht is op de te borgen activiteiten en de inrichting van het nieuwe programma

738

Kamerstukken II, 2013–2014, 17 050, nr. 476

Motie-Heerma/Van Weyenberg over uitwerking van de criteria voor verwijtbaarheid

De Minister stuurt voor 01-10-2014 een brief aan de Tweede Kamer

B.5.3 Toezeggingen

Overzicht van door de bewindspersonen nog af te handelen toezeggingen vergaderjaar 1996–1997

ID 1

Datum/vindplaats

Omschrijving

Stand van zaken

3

Uitgaande brief

29-10-1996

Kabinetsstandpunt over bekrachtiging van protocol bij ILO-verdrag nr. 81 (Arbeidsinspectie)

(Kamerstukken II, 1996–1997,

25 478, nr. 4)

Kabinetsstandpunt over bekrachtiging van protocol bij ILO-verdrag nr. 81 (Arbeidsinspectie)

Er is een samenhang met de klacht van de Nederlandse vakbeweging op grond van ILO-Verdrag 81. Behandeling van deze klacht bij de ILO is voorzien in november 2014. Planning: Naar verwachting is het Kabinetsstandpunt in maart 2015 gereed

X Noot
1

Dit is een identificatienummer voor de administratie van de toezegging binnen het Ministerie van SZW.

Overzicht van door de bewindspersonen nog af te handelen toezeggingen vergaderjaar 1997–1998

ID

Datum/vindplaats

Omschrijving

Stand van zaken

2306

Evaluatie Pema/WAZ/Wajong/

REA (Kamerstukken II, 1997–1998, 26 282, nr. 2)

Evaluatie uitvoering aanvullende bijstand door SVB. De regering zal de effecten van de overheveling van de uit-voering van de aanvullende bijstand voor 65-plussers naar de SVB, 5 jaar na inwerkingtreding evalueren. In deze toegezegde evaluatie van de effecten van de overheveling, zal de regering de wijze waarop gemeenten de doelgroep ondersteunen bij de re-integratie en de daarbij benodigde samenwerking tussen SVB en gemeenten betrekken, zodat uiteindelijk een beeld uit de praktijk wordt verkregen (Kamerstukken I, 2009–2010, 32 037, nr. C)

Onderzoek zal worden uitgevoerd, waarna de Tweede Kamer wordt geïnformeerd. Planning: 4e kwartaal 2014

Overzicht van door de bewindspersonen nog af te handelen toezeggingen vergaderjaar 2008–2009

ID

Datum/vindplaats

Omschrijving

Stand van zaken

2120

03-03-2009

Plenaire behandeling TK wetsvoorstel Wijziging van de Werkloosheidswet in verband met het vergroten van de kans op werk van langdurig werklozen (passende arbeid)

De Minister zegt toe dat hij het samenstel van regelingen zal evalueren. Het tijdstip van die evaluatie wet verbetering kansen langdurig werklozen wordt nader bezien in verband met de economische omstandigheden

De Minister heeft in de Tweede Kamer toegezegd dat hij het samenstel van regelingen die voortkomen uit de wet verbetering kansen langdurige werklozen zal evalueren. De Minister heeft in de Eerste Kamer toegezegd – n.a.v. een vraag van het lid Strik – dat het risico van verdringing op de arbeidsmarkt wordt meegenomen met de hierboven gestelde evaluatie. De evaluatie zal naar verwachting eind 2014 worden afgerond. Planning: 4e kwartaal 2014

2382

03-03-2009

Plenaire behandeling wetsvoorstel Wijziging van de Werkloosheidswet in ver-band met het vergroten van de kans op werk van langdurig werklozen (passende arbeid)

De Tweede Kamer ontvangt een brief over de beleidsregels UWV inzake de nieuwe weigerings/intrekkingsgrond, binnen een half jaar nadat het wetsvoorstel door beide Kamers is aanvaard

Volgens de IND is pas nadat de Wet modern migratiebeleid ruim een jaar in werking is, duidelijk wanneer de referentstatus wordt ingetrokken. Planning: Eind 2014

2538

Uitgaande brief

27-03-2009 rapportage incidenten BRZO «99 bedrijven over het kalenderjaar 2007 (Kamerstukken II, 2008–2009, 25 884, nr. 144)

Incidentenrapportage MHC/BRZO: De Minister heeft toegezegd om met ingang van 2008 in een driejaren cyclus de Tweede Kamer incl. bedrijfsleven te informeren over de onderzochte ongevallen en de resultaten van de MHC/BRZO-onderzoeken

Conform toezegging en planning wordt de eerstvolgende incidentenrapportage in oktober 2014 opgeleverd

Overzicht van door de bewindspersonen nog af te handelen toezeggingen vergaderjaar 2011–2012

ID

Datum/vindplaats

Omschrijving

Stand van zaken

2531

07-09-2011

AO Arbeidsmarktbeleid

Uitvragen suggesties aan werkgevers verlichting administratieve lasten na afschaffing kleine banenregeling. Ten aanzien van administratieve lastenverlichting in verband met afschaffing van de regeling kleine banen zal de Minister werkgevers vragen welke mogelijkheden ze daartoe concreet zien, suggesties oppikken en desgewenst met de Tweede Kamer communiceren

Het overleg met de werkgeversorganisaties is gaande. De toezegging loopt mee in de uitwerking van het sociaal akkoord.

Planning: 4e kwartaal 2014

2569

23-11-2011

Vervolg AO Kinderopvang en Kindregelingen

De Minister zegt toe overleg te plegen met de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over dagarrangementen en speciaal onderwijs met betrekking tot kinderopvang

Er heeft eerst onderzoek naar de omvang en de aard van het probleem plaats. De resultaten hiervan zullen in het 4e kwartaal van 2014 bekend zijn.

Planning: 4e kwartaal 2014

2582

30-11-2011

AO WWB-onderwerpen

Stand van zaken ICT in verband met nieuwe WWB-maatregelen. De Staatssecretaris zal de Tweede Kamer over drie maanden (eind februari 2012) per brief informeren over de stand van zaken rond de invoering van de nieuwe ICT-systemen in verband met de nieuwe WWB-maatregelen

Nu de huishoudinkomenstoets is ingetrokken, heeft deze toezegging zijn grondslag verloren. De Tweede Kamer zal hierover worden geïnformeerd middels de begroting van 2015

2661

26-01-2012

AO Arbeidsmarktbeleid

Tijdens het AO Arbeidsmarktbeleid op 26-01-2012 heeft de Minister toegezegd: Onderdelen van de aanpak leven lang leren in Denemarken, Zweden, Finland en het Verenigd Koninkrijk nader te analyseren op hun bruikbaarheid voor Nederland en hierover de Tweede Kamer nader te informeren

Planning: Tweede Kamer wordt na Prinsjesdag 2014 per brief geïnformeerd

2664

20-12-2011 Handelingen I, 2011–2012, nr. 13 – blz. 13-4-34

De Staatssecretaris van SZW zal de Tweede Kamer, naar aanleiding van een vraag van het Lid Beckers, informeren over het aantal jongeren dat door de huishoudinkomenstoets geraakt wordt, tenzij dit leidt tot een verzwaring van de (bestuurlijke) lasten voor gemeenten

Nu de huishoudinkomenstoets is ingetrokken, heeft deze toezegging zijn grondslag verloren. De Tweede Kamer zal hierover worden geïnformeerd middels de begroting van 2015

2681

06-06-2012

Dertigledendebat over het bericht dat de crisis wordt misbruikt als reden voor massaontslag (verzoek van mw. Hamer bij de regeling van werkzaamheden 08-11-2011)

De Minister doet zijn best om, op verzoek van de PVV, vóór het zomerreces een brief aan de Tweede Kamer te sturen met informatie over een aantal bedrijven die reorganisaties hebben aangekondigd: hoeveel mensen hebben hun arbeidsplaats daadwerkelijk verloren, hoeveel werknemers zijn intern en extern aan een andere baan geholpen en voor hoeveel mensen is een ontslagvergunning aangevraagd

Wordt meegenomen in de volgende Monitor arbeidsmarkt. Planning: 4e kwartaal 2014

3145

19-06-2012

Plenaire behandeling wetsvoorstel (Wijziging van de Wet financiering sociale verzekeringen in verband met bonussen voor werkgevers voor het in dienst nemen en

in dienst houden van oudere werknemers en arbeidsgehandicapte werknemers) (33 284)

Evaluatie mobiliteitsbonussen. De mobiliteitsbonussen voor oudere werklozen en arbeidsgehandicapten dient te worden geëvalueerd. Deze toezegging is ook opgenomen in de evaluatieagenda

Planning opleveren evaluatie: 4e kwartaal 2019

Overzicht van door de bewindspersonen nog af te handelen toezeggingen vergaderjaar 2012–2013

ID

Datum/vindplaats

Omschrijving

Stand van zaken

2727

28-11-2012

AO Arbeidsomstandigheden

Positie van zzp’ers (waaronder op terrein van arbeidsomstandigheden) meenemen in de uitwerking van de sociale agenda en de Tweede Kamer hierover informeren

De vraag is uitgezet bij de Stichting van de Arbeid. SZW wacht op een antwoordbrief. Een rappelbrief is vanuit SZW op 17-06-2014 naar de Stichting van de Arbeid gestuurd

2772

23-10-2012

Plenaire behandeling Wet vereenvoudiging regeling UWV

Monitoring en evaluatie Wet vereenvoudiging regelingen UWV. De uitvoering van de startersregeling zal vanaf 1 januari gemonitord worden, onder meer om te bezien of het gebruik van de regeling afneemt. De resultaten daarvan worden na 1 jaar aan de Kamer gerapporteerd. De toepassing van de wijziging in de dagloonregels die uit het wetsvoorstel voortvloeit zal eveneens worden gemonitord en hierover zal na 2 jaar worden gerapporteerd aan de Kamer. In zijn brief van 29-10-2012 heeft de Staatssecretaris toegelicht dat UWV de nieuwe berekening zal monitoren. Dit heeft mede betrekking op de consequenties van het werken met het loon uit de laatste dienstbetrekking en het gebruik van de dagloongarantieregeling. De Staatssecretaris zal de Kamer informeren over de resultaten van deze monitoring. De hele evaluatie van het wetsvoorstel inclusief de andere maatregelen die daarin voorliggen gebeurt na 2 jaar

De planning van de evaluatie zal in overleg met UWV gebeuren.

Planning informeren Kamer: 4e kwartaal 2015

2809

12-02-2013

Plenaire behandeling van de Wet op de ondernemingsraden in verband met wijziging van de financiering van het scholingssysteem voor leden van de ondernemingsraad en enkele andere wijzigingen van deze wet

De Tweede Kamer zal op de hoogte worden gesteld van de uitvoering van het wetsvoorstel en de rol die de SER daarbij krijgt. De SER zal via de Commissie Bevordering Medezeggenschap de ontwikkelingen volgen. Zodra daar relevante informatie uitkomt, zal dat met de Tweede Kamer worden gedeeld. Dan kan worden bezien of het moet leiden tot een reactie

Planning: reactie naar Tweede Kamer in 3e kwartaal 2014, na Prinsjesdag 2014

2822

03-04-2013

AO Beleidsdoorlichting

De Staatssecretaris zal d.m.v. de Verzamelbrief SZW gemeenten oproepen zich actiever in te zetten om nabestaanden te ondersteunen

Planning: 4e kwartaal 2014

2831

17-04-2013

Plenaire behandeling van de Herziening Wet arbeid Vreemdelingen

De Minister zegt toe na een jaar te kijken naar het aantal verleende tewerkstellingsvergunningen in hoeverre deze repeterend worden toegekend

Planning: 01-01-2015

2833

17-04-2013

Plenaire behandeling van de Herziening Wet arbeid Vreemdelingen

De Minister zegt toe in contact te treden met de waterbouw om eventuele misverstanden op te lossen. Dat betekent overigens niet dat regelgeving zal worden aangepast

Er vindt overleg met de sector plaats

2837

17-04-2013

N.a.v. de regeling van werkzaamheden van 09-04-2013 verzoek om een debat aan de MP en Minister SZW inzake stand van zaken sociaal akkoord

De Minister heeft toegezegd dat er een nulmeting in 2013 komt i.v.m. de extra te realiseren banen voor mensen met een arbeidsbeperking in de jaren daarna

De afwikkeling van deze toezegging zal worden meegenomen bij de behandeling van het wetsvoorstel banenafspraken en quotum arbeidsbeperkten die in het najaar van 2014 is voorzien

2843

25-04-2013

AO Arbeidsmigratie

De Minister zal de Tweede Kamer halfjaarlijks informeren over de voortgang van de aanpak van schijnconstructies

Tweede Voortgangsrapportage is 04-07-2014 naar Tweede Kamer gestuurd.

Planning: derde voortgangsrapportage december 2014

2847

23-05-2013

AO Arbeidsomstandigheden

De Minister informeert de Tweede Kamer over voorstel(len) om nationale kop(pen) te schrappen, op moment dat dit aan de orde is

In het kader van vermindering van de regeldruk worden nationale koppen in de Nederlandse regelgeving kritisch bezien. De nationale koppen in de Arbowetgeving zijn geïnventariseerd. Met VNO-NCW en FNV is afgesproken in overleg te bezien waar gemeenschappelijkheden liggen op de 3 onderwerpen: Vereenvoudiging van wetgeving, vermindering nationale kop en gebruik van artikel 17 Arbowet (maatwerk). In het 1e kwartaal 2015 wordt de Tweede Kamer geïnformeerd over de voornemens van de Minister over deze onderwerpen

2853

Kamerbrief van

02-04-2013 inzake toezeggingen AO Armoede- en schuldenbeleid (Kamerstukken II, 2012–2013, 24 515, nr. 254)

De Staatssecretaris zegt toe dat er voor 31-12-2014 een monitor betalingsachterstanden plaatsvindt en vervolgens een derde meting van «huishouden in de rode cijfers'

Op 23-05-2014 is de Tweede Kamer geïnformeerd over de planning. Eind december 2014 verschijnt de Monitor betalingsachterstanden. De derde meting van het onderzoek «Huishoudens in de rode cijfers» verschijnt in oktober 2015. Berichtgeving aan de Tweede Kamer zal dus in het najaar van 2015 plaatsvinden

2868

22-05-2013

Vervolg plenaire behandeling Wetsvoorstel versterking bestuur pensioenfondsen

In de evaluatie van de Wet versterking bestuur pensioenfondsen worden ook de onderwerpen visitatiecommissie, diversiteit en de bevindingen van DNB over onder meer bestuursleden zonder stemrecht meegenomen

Planning: Start van de evaluatie is drie jaar na inwerkingtreding van de organisatiebepalingen van de Wet versterking bestuur pensioenfondsen en dat is 01-07-2017. De resultaten van de evaluatie inclusief de monitoring kunnen vervolgens in 4e kwartaal 2017 aan beide Kamers gemeld worden

2871

05-06-2013

AO WWB-onderwerpen

Nader overleg gemeenten over flexibilisering van de WWB en terugkoppeling inzichten. Er zal verder worden gesproken met gemeenten over flexibilisering van de WWB. Na de zomer zal de Tweede Kamer geïnformeerd worden over de inzichten die hierbij worden opgedaan

Op 24-04-2014 heeft ambtelijk overleg plaatsgevonden met gemeenten over de flexibilisering van de WWB, zoals ook is toegezegd aan de Tweede Kamer. Planning van verdere uitwerking van plan van aanpak: 3e en 4e kwartaal 2014

2872

30-05-2013

AO Pensioenonderwerpen

In het kader van de herziening van de pensioencommunicatie wordt bezien of digitale communicatie van «kruimelpensioenen» mogelijk is. Het wetsvoorstel over pensioen-communicatie kan de Tweede Kamer eind 2013 tegemoet zien

Planning: Indiening wetsvoorstel wijziging Pensioenwet (pensioencommunicatie) in 3e kwartaal, vóór Prinsjesdag 2014

2878

30-05-2013

AO Pensioenonderwerpen

De Staatssecretaris neemt in het traject pensioenopbouw voor zelfstandigen de PPI en de verlenging van de vrijwillige voortzetting mee

Aan de toezegging is voor wat betreft de vrijwillige voortzetting in het Witteveenveenakkoord van december 2013 voldaan. Voor wat betreft de PPI, de Tweede Kamer wordt in het 4e kwartaal geïnformeerd

2883

10-04-2013

Plenaire behandeling Wijziging van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen

De Minister zegt toe nog dit jaar (2013) een wetsvoorstel over de positie van ouders aan de Tweede Kamer toe te sturen waarin ook de positie van de oudercommissies zal worden betrokken

Wetsvoorstel inzake de positie van ouders in de kinderopvang wordt na de zomer aan Tweede Kamer aangeboden

Planning: 4e kwartaal 2014

2909

Uitgaande brief

d.d. 10-07-2013,

over een mogelijke pilot in de champignonsector, in navolging van het voorbeeld in Zweden (ID06).(Kamerstukken II, 2012–2013, 29 407, nr. 173)

De Minister heeft mede namens de Staatssecretaris van Financiën toegezegd om de Tweede Kamer na afloop van de evaluatie (Pilot ID12 in champignonsector) te informeren over de uitkomsten en de mogelijke vervolgstappen

Planning: brief naar de Tweede Kamer 1e kwartaal 2015

2927

Uitgaande brief

13-09-2013 EU-arbeidsmigratie (Kamerstukken II, 2012–0213, 29 407, nr. 175)

Om de reikwijdte en omvang van bovengenoemde verdringingseffecten te bepalen, laat de Minister hiernaar komend najaar een onderzoek uitvoeren

Onderzoek wordt in 4e kwartaal 2014 aan Tweede Kamer aangeboden

3078

Uitgaande brief

05-02-2013 Arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden in de pakketdienstensector (Kamerstukken II, 2012–2013, 25 883, nr. 217)

Arbo Nederlandse pakketdienstensector: De Minister zegt toe in 2013 een verkenning uit te voeren naar de arbeidsomstandigheden in de sector n.a.v. een FNV-rapport over werkdruk bij postpakketbezorgers

De Inspectie SZW heeft het afgelopen jaar een verkenning naar de arbeidsomstandigheden in de sector uitgevoerd. Een concrete aanpak naar aanleiding van de bevindingen uit deze verkenning wordt op dit moment bezien. In aanvulling hierop is de Minister voornemens om de ontwikkelingen in de sector scherper in beeld te brengen, met name rondom beloningen en contractvormen. Hiervoor zal de Minister de komende tijd met de sector in gesprek gaan

Overzicht van door de bewindspersonen nog af te handelen toezeggingen vergaderjaar 2013–2014

ID

Datum/vindplaats

Omschrijving

Stand van zaken

2939

09-10-2013

AO SUWI-onderwerpen

De Staatsecretaris zal de Tweede Kamer in 2014 informeren over de resultaten die de Programmaraad heeft geboekt om de samenwerking in het landelijk registratie systeem te bevorderen

De Tweede Kamer wordt in de tweede helft van 2014 geïnformeerd

2951

Uitgaande brief

01-11-2013 Registratieplicht zelfstandigen op grond van de Waadi

(Kamerstukken II, 2013–2014, 29 544, nr. 479)

De beleidsregels boeteoplegging Waadi zullen gepubliceerd worden in de Staatscourant. Over twee jaar zal ik onderzoeken of deze regeling tot misbruik heeft geleid. Als dat niet het geval is, kan zo nodig een wettelijke uitzondering van de registratieplicht voor deze groep zelfstandigen in de Waadi worden opgenomen

De beleidsregel is op 21-02-2014 in werking getreden. (Stcrt. 2014, 5048)

2965

13-11-2013

AO ESF (Europees Sociaal Fonds)

De Staatssecretaris zal bij de eindafrekening begin 2015 van de huidige ESF periode de resultaten vergelijken met andere EU-landen en de Tweede Kamer hierover informeren

Aanvang 2015 zal de Tweede Kamer over de afwikkeling van deze toezegging bericht worden

2966

13-11-2013

AO ESF (Europees Sociaal Fonds)

De Staatssecretaris informeert de Tweede Kamer in de loop van 2014 over de afwikkeling van de terug-vordering van de voorschotten

Planning: De Tweede Kamer zal eind 2014 geïnformeerd worden over de afwikkeling van de terugvordering van de voorschotten

2976

04-11-2013

Evaluatie regeling Pensioenknip (Kamerstukken II, 2013–2014, 32 043, nr. 178)

Toegezegd is om in overleg met Financiën en marktpartijen te bezien of de overgang naar de uitkeringsfase langs een andere weg kan worden vormgegeven. De betreffende marktpartijen zullen door het Ministerie van Financiën en het Ministerie van SZW worden verzocht om een analyse te maken en om -voor zover daaraan behoefte bestaat- met voorstellen te komen tot een andere vormgeving van de overgang naar de uitkeringsfase bij premie- en kapitaalovereenkomsten

Afgehandeld met brief d.d. 15-07-2014 (Kamerstukken II, 2013–2014, 32 043, nr. 221)

2984

04-12-2013

Begrotingsbehandeling SZW 2014

De Minister zegt toe in de gaten te houden in hoeverre de lessen die geleerd kunnen worden uit de code voor verantwoordelijk aanbesteden van de Stichting van de Arbeid ook kunnen worden toegepast in andere ketens zoals de champignonketen teneinde miststanden zoals uitbuiting zo effectief mogelijk tegen te kunnen gaan

Advies Stichting van de Arbeid m.b.t code verantwoord aanbesteden is binnen. Brief naar Tweede Kamer 3e kwartaal 2014, na Prinsjesdag 2014

2985

04-12-2013

Begrotingsbehandeling SZW 2014

De Minister zegt toe een brede effectrapportage inzake misstanden rond arbeidsmigratie aan de Kamer toe te zenden waarin wordt ingegaan op wat de huidige stand van zaken is met betrekking tot de aanpak daarvan. Daarbij zal worden ingegaan op welke maatregelen er inmiddels genomen zijn en wat deze tot nu toe hebben opgeleverd

Planning: 4e kwartaal 2014 naar de Tweede Kamer

2995

03-12-2013

Begrotingsbehandeling SZW 2014

De Minister zegt toe de Tweede Kamer van tijd tot tijd te rapporteren over voortgang en uitvoering van de plannen inzake de Jeugdwerkloosheid, waaronder de sectorplannen en wat het oplevert

Op 04-04-2014 (na 1 jaar aanpak jeugdwerkloosheid) is een brief met de voortgang van de aanpak jeugdwerkloosheid en de agenda voor de komende tijd naar de Tweede Kamer gestuurd (Kamerstukken II, 2013–2014, 29 544, nr. 513). Het is de planning volgend jaar opnieuw over de aanpak jeugdwerkloosheid te rapporteren

2996

03-12-2013 Begrotingsbehandeling SZW 2014

De Minister zegt toe het gesprek voort te zetten met de sectoren om de bestaande informatie en de websites over de mogelijkheden die er zijn zoals sectorplannen en premiekortingsregelingen, nogmaals onder hun aandacht te brengen. Dit zodat de sectoren vervolgens de ondernemers op deze mogelijkheden gaan wijzen

Op 04-04-2014 (na 1 jaar aanpak jeugdwerkloosheid) is een brief met de voortgang van de aanpak jeugdwerkloosheid en de agenda voor de komende tijd naar de Tweede Kamer gestuurd (Kamerstukken II, 2013–2014, 29 544 nr. 513). Het is de planning volgend jaar opnieuw over de aanpak jeugdwerkloosheid te rapporteren

3003

05-09-2013

Plenair debat «In deel Schilderswijk is Sharia wet»

De Minister zegt toe andere wijken in een onderzoek te betrekken, waarbinnen zich een vergelijkbare samenspel van factoren voortdoet als in de Schilderswijk

Het instrument zal uiterlijk 02-10-2014 operationeel zijn

3005

12-09-2013

Plenair debat buitenlandse financiering van moskeeën in Nederland

De Minister zegt toe dat de motie- Segers cs. tijdig zal worden uitgevoerd in gezamenlijk opdrachtgeverschap SZW/VenJ en dat in dit onderzoek zowel instrumentarium als beleidsreactie zal worden opgenomen

Omdat op voorhand niet kan worden aangegeven of het onderzoek ook tot wetenschappelijk te verantwoorden omvangschattingen zal leiden, heeft het onderzoek in eerste instantie het karakter van een haalbaarheidsstudie, waarbij wordt getracht met een schatting te komen van de omvang van de financiële stromen. Het onderzoek is op 01-12-2014 gereed

3006

12-09-2013

Plenair debat buitenlandse financiering van moskeeën in Nederland

De Minister zegt toe een aanvraag voor een onafhankelijk advies om aanvullend overheid instrumentarium te verkennen om onwenselijke buitenlandse financiering van moskeeën tegen te gaan

Het briefadvies zal in september uitgebracht worden

3011

Uitgaande brief

20-01-2014 Waardeoverdracht (Kamerstukken II, 2013–2014, 32 043, nr. 197)

De Staatssecretaris streeft er er naar de Tweede Kamer voorjaar 2014 van de uitkomst van het onderzoek op de hoogte te stellen, evenals van het tijdstip waarop de beoogde wetswijziging tot aanpassing van het wettelijk systeem van waardeoverdracht bij de Tweede Kamer kan worden ingediend

Planning: brief naar Tweede Kamer na Prinsjesdag 2014

3014

22-01-2014

N.a.v. de regeling van werkzaamheden van 10 -09–2013 verzoek van dhr. Potters (VVD) om debat inzake het bericht «Werklozen worden nauwelijks ingezet bij seizoenarbeid»

De Staatsecretaris zal samen met de Minister bekijken of in de arbeidsmarktrapportage van SZW een beschouwing gegeven kan worden over een schatting van hoeveel Oost-Europeanen er daadwerkelijk in de tuinbouw aan de slag zijn en of hierdoor mensen met een bijstandsuitkering daardoor niet aan de slag komen

Loopt mee in het onderzoek naar verdringing als gevolg van arbeidsmigratie. Onderzoek wordt in het 4e kwartaal 2014 aan de Tweede Kamer aangeboden

3018

16-01-2014

N.a.v. de regeling van werkzaamheden van 03-09-2013 verzoek van het lid Graaf om een dertigledendebat inzake vrij verkeer werknemers

De Minister zal de Tweede Kamer regelmatig informeren over de aantallen EU-burgers die zich registreren in de Registratie Niet-Ingezetenen

Planning: 4e kwartaal 2014 naar Tweede Kamer

3024

23-01-2014

AO Arbeidsomstandigheden (Arbo)

De Minister zal de Tweede Kamer in mei informeren over de uitkomsten van het overleg met de sociale partners over de verbetering van de positie van de preventiemedewerker

Er zijn over dit onderwerp verschillende gesprekken geweest met werknemers-werkgevers.

Met hen is afgesproken dat zij voorstellen doen voor pilots om de positie van de preventiemedewerker te versterken. Op 10-07-2014 is er een vervolggesprek met FNV CNV en VNO NCW geweest. In het 4e kwartaal wordt de Tweede Kamer over de voortgang geïnformeerd

3025

23-01-2014

AO Arbeidsomstan-digheden (Arbo)

De Minister zal samen en in overleg met werkgevers en werknemers voorlichting organiseren over de certificering van arbodiensten (maatwerkregeling). Hierover wordt de Tweede Kamer na de zomer geïnformeerd

Er zijn verschillende gesprekken geweest met werknemers-werkgevers over het organiseren van een «voorlichtingsoffensief».

VNO-NCW heeft toegezegd hieraan mee te werken.

Op 10 juli is er een vervolggesprek met FNV, CNV en VNO-NCW geweest. Over de voortgang zal de Tweede Kamer worden geïnformeerd in het 4e kwartaal van 2014

3026

16-01-2014

N.a.v. de regeling van werkzaamheden van 03-09-2013 verzoek van het lid De Graaf om een dertigledendebat inzake vrij verkeer werknemers

De Tweede Kamer wordt geïnformeerd over de eerste ervaringen rondom piot in Rotterdam

De Tweede Kamer wordt geïnformeerd in brief over effectrapportage in 4e kwartaal 2014

3029

23-01-2014

AO Verzuimbegeleiding

De Minister zal de administratieve ziekmeldingen, waarbij de werkgever de werknemer voor enkele procenten als ziek registreert, bespreken met de Stuurgroep Verbetering Poortwachter

Toezegging wordt besproken in de stuurgroep Wet verbetering poortwachter. Een overleg van de stuurgroep is gepland voor eind september. Daarna wordt de Tweede Kamer geïnformeerd

3030

23-01-2014

AO Verzuimbegeleiding

Gedragscode bescherming persoonsgegevens CBP. De Minister zal het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP) vragen naar hun bereidheid om de ge-dragscode met betrekking tot het uitwisselen van persoonsgegevens te actualiseren

Toezegging wordt besproken in de stuurgroep Wet verbetering poortwachter. Een overleg van de stuurgroep is gepland voor eind september. Daarna wordt de Tweede Kamer geïnformeerd

3031

23-01-2014

AO Verzuimbegeleiding

Overleg met Verbond van Verzekeraars over privacy. De Minister zal in gesprek gaan met het Verbond van Verzekeraars over suggesties ter verbetering van het re-integratieproces, waarbij privacy voorop blijft staan

Toezegging wordt besproken in de stuurgroep Wet verbetering poortwachter. Een overleg van de stuurgroep is gepland voor eind september. Daarna wordt de Tweede Kamer geïnformeerd

3035

18-03-2014

Uitgaande brief plenaire behandeling wijziging Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag, Kamerstukken I, 2013–2014, 33 623 G

De Minister zal de Eerste Kamer en de Tweede Kamer voor het zomerreces 2014 een brief over de WML doen toekomen waarin hij in zal gaan op de beleidsmatige ontwikkelingen inzake de toepassing van de WML

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 02-09-2014, Kamerstukken II, 2013–2014, 33 623, nr. 12

3037

05-03-2014 en 06-03-2014

Plenair debat wetsvoorstel hervorming kindregelingen

Rapporteren en toename aantallen cao’s (in percentage) mbt (loondoorbetaling bij) ouderschapsverlof

Wordt meegenomen in de derde nota van wijziging van het wetsvoorstel Modernisering regelingen voor verlof en arbeidstijden (32 855)

3038

05-03-2014 en 06-03-2014

Plenair debat wetsvoorstel hervorming kindregelingen

Levensonderhoud Kinderen: bij communicatie over LOK wat extra's doen om het voor ouders makkelijker te maken om afspraken te maken naar aanleiding van de wijzigingen in de draagkracht en doorwerking op alimentatie die ze mogelijk willen afspreken

Er vindt overleg met betrokken partijen plaats.

3039

05-03-2014 en 06-03-2014

Plenair debat wetsvoorstel hervorming kindregelingen

Bevallingsverlof bij overlijden moeder: indien wetswijziging meenemen in nieuw wetsvoorstel modernisering regeling verlof en arbeidstijden

Aan de Tweede Kamer is aangekondigd dat dit via een nota van wijziging wordt geregeld

3040

05-03-2014 en 06-03-2014

Plenair debat wetsvoorstel hervorming kindregelingen

De Tweede Kamer per brief informeren over de verkenning naar de kinderbijslag in Caribisch Nederland na de zomer 2014

De Staatssecretaris is bezig met een verkenning. Deze wordt besproken met Caribisch Nederland.

Planning brief aan Tweede Kamer: 4e kwartaal 2014

3041

05-03-2014 en 06-03-2014

Plenair debat wetsvoorstel hervorming kindregelingen

Zo spoedig mogelijk een oplossing zoeken voor verbetering van de aansluiting AKW en studiefinanciering. De Tweede Kamer hierover per brief infomeren

Planning brief aan Tweede Kamer: 4e kwartaal 2014

3043

05-03-2014 en 06-03-2014

Plenair debat wetsvoorstel hervorming kindregelingen

Jaarlijks monitoren van fraude m.b.t. alleenstaande ouderkop in kindgebonden budget

Dit wordt meegenomen in de reguliere halfjaarlijkse rapportage van de Belastingdienst. Eerste cijfers verschijnen in de rapportage over het eerste half jaar van 2015.

Planning: 3e kwartaal 2015

3047

12-03-2014

AO integratieonderwerpen

De Minister zegt toe met werkgevers en werknemers in gesprek te gaan over het integratieakkoord

De Tweede Kamer wordt uiterlijk 01-10-2014 hierover geïnformeerd

3048

12-03-2014

AO integratieonderwerpen

De Minister zegt toe dat het onderzoek naar triggerfactoren van antisemitisme begin 2015 komt

De resultaten worden in mei 2015 aan de Tweede Kamer gepresenteerd

3049

04-04-2014

Maatschappelijke dialoog over toekomst pensioenstelsel

(Kamerstukken II, 2013–2014, 32 043, nr. 204)

De Staatssecretaris is van plan de Tweede Kamer ten minste twee keer per jaar te rapporteren over de voortgang en opbrengsten van de dialoog toekomst pensioenstelsel en de Tweede Kamer, als dat opportuun is, er uiteraard ook bij te betrekken

De eerste tussenrapportage is op 04-07-2014 naar de Tweede Kamer gestuurd. Planning tweede tussenrapportage eind december 2014

3054

26-03-2014

AO Kinderopvang

De Minister van SZW heeft toegezegd het gezamenlijk inspectiekader van OCW en SZW mee te nemen in de brief over het Nieuwe Toezicht die hij in de tweede helft van 2014 aan de Tweede Kamer zal toezenden

Tweede Kamer wordt over het gezamenlijk inspectiekader van OCW en SZW geïnformeerd in de brief over het Nieuwe Toezicht in de kinderopvang.

Planning: 4e kwartaal 2014

3055

12-03-2014

AO integratieonderwerpen

De Minister zegt toe dat Kamer in het voorjaar van 2015, na de afronding van de pilots, een evaluatie van de participatieverklaring ontvangt, waarin ook nadrukkelijk wordt gekeken naar andere landen (o.a. Frankrijk, Zwitserland, Denemarken)

Eindrapport en evaluatie zullen volgens planning in juni 2015 gereed zijn

3056

12-03-2014

AO Arbeidsmarktbeleid

De Minister zal in een brief over reshoring aandacht schenken aan de rol van het UWV

Afgehandeld met brief aan Tweede Kamer d.d. 19-08-2014, kamerstuknummer volgt

3065

11-04-2014 Schriftelijk overleg vaste commissie voor SZW over diverse pensioenonderwerpen (Kamerstukken II, 2013–2014, 32 043, nr. 206)

De Staatssecretaris heeft toegezegd zich te oriënteren op de casus Alcatel-Lucent pensioenfonds, met als doel om de aspecten die een rol van betekenis kunnen spelen bij «verweesde» pensioenfondsen (fondsen zonder sponsor) helder te krijgen als het repercussies heeft voor de regelgeving. Over de uitkomsten van die oriëntatie zal de Tweede Kamer worden geïnformeerd

Planning: vóór Prinsjesdag 2014 Tweede Kamer informeren over de uitkomsten van de oriëntatie

3066

Uitgaande brief

11-04-2014 Schriftelijk overleg vaste commissie voor SZW over diverse pensioenonderwerpen (Kamerstukken II, 2013–2014, 32 043, nr. 206)

In vervolg op het rapport van het CPB zal het Kabinet onderzoeken hoe omgegaan kan worden met de doorsneepremie. Het Kabinet zal daarbij verschillende modaliteiten verkennen

Planning: Dit zal meelopen in de toekomstdiscussie en in de hoofdlijnennota die in het 2e kwartaal 2015 naar de Tweede Kamer worden gestuurd

3070

13-03-2014

AO Arbeidsmigratie

Minister heeft toegezegd in zijn reactie op het SER-advies, dat na de zomer van 2014 uitkomt, ook aandacht te besteden aan de arbeidsmigratie van hoger opgeleiden

Planning: Kabinetsreactie op SER-advies in 4e kwartaal 2014 naar Tweede Kamer

3072

16-04-2014

AO Pensioenonderwerpen

De Staatssecretaris gaat in gesprek met de pensioensector over hoe pensioenfondsen omgaan met vrijwillige voortzetting van pensioenopbouw voor ex-werknemers die na ontslag zzp-er zijn geworden. In dat verband verzoekt de Staatssecretaris de Minister van BZK daarover in gesprek te gaan met ABP

Planning: eind augustus vond overleg plaats met de Pensioenfederatie. Planning: In het 3e kwartaal 2014, voor Prinsjesdag, wordt de Tweede Kamer geïnformeerd.

3075

23-01-2014

AO Arbeidsomstandig-heden (Arbo)

Brand windturbine: De Minister zegt toe de Tweede Kamer te informeren over de resultaten van de onderzoeken naar aanleiding van de brand in een windturbine met dodelijke slachtoffers

Het wachten is op een onderzoek door het NFI (het Nederlands Forensisch Instituut)

3076

15-05-2014

AO Arbeidsomstandig-heden

CKI's asbest: De Minister informeert de Tweede Kamer – na afloop van de juridische procedure – schriftelijk over zijn besluit over het niet heraanwijzen van twee certificerende en keurende instellingen op het terrein van asbest

Juridische procedures lopen nog

3079

Uitgaande brief

16-05-2014

Actieplan arbeids-marktdiscriminatie en Kabinetsreactie SER advies «Discriminatie werkt niet!» (Kamerstukken II 2013–2014, 29 544, nr. 523)

Arbeidsdiscriminatie/PSA:De Inspectie SZW analyseert de bij het College Rechten vd Mens beschikbare informatie over discriminatie op de arbeidsmarkt en start indien daartoe aanleiding is een nalevingsonderzoek op grond van de Arbowet. De Inspectie SZW richt nog dit jaar een programma PSA in. Hiervoor worden eind 2014, begin 2015 verkenningen uitgevoerd. Op basis van deze verkenningen worden mogelijke interventies geprogrammeerd. En rapporteert de Tweede Kamer hierover bij voortgangsbrief 2015. In het AO Arbeidsdiscriminatie van 21-5-14 heeft de Minister aanvullend toegezegd om in de voortgangsbrief (najaar van 2014) een stand van zaken te geven van het overleg tussen de Inspectie en het College van de Rechten van de Mens. Dit overleg richt zich op de analyse die de Inspectie doet van de beschikbare informatie bij het College over discriminatie op de arbeidsmarkt

Conform toezegging wordt er door de Inspectie SZW gewerkt aan een programma PSA

Conform toezegging wordt de Kamer in najaar 2014 geïnformeerd over de contacten met het College Rechten van de Mens

3080

Uitgaande brief

12-05-2014

Aanpak malafide uitzendbureaus en zelfregulering. (Kamerstukken II, 2013–2014, 17 050, nr. 473)

AMU/Maatregelen zelfregulering: De Minister heeft toegezegd toe te zien op snelle invoering van de maatregelen in het kader van zelfregulering en tussentijds de voortgang te monitoren. Over een jaar wordt de Tweede Kamer geïnformeerd over de resultaten van het pakket aan maatregelen betreffende zelfregulering. Voor de Inspectie SZW betekent dit:

1) meewerken aan een informatieprotocol SNA;- meewerken aan een periodiek overleg met SNA en BD;

2) levert input of participeert in het Centraal College van Deskundigen;

3) onderzoekt – onder verantwoordelijkheid van AV – het verschil in overtredingen door gecertificeerde en niet-gecertificeerde uitzendbureaus;

4) organiseert samen met SNA en BD een 3-tal expertmeetings

Op bestuurlijk niveau begin juli 2014 overleg geweest. Op ambtelijk niveau is een aantal acties door Inspectie SZW in gang gezet in samenwerking met SNA en Belastingdienst

3081

Uitgaande brief 16-05-2014 Actieplan arbeidsmarktdiscriminatie en Kabinetsreactie SER advies «Discriminatie werkt niet!» (Kamerstukken II, 2013–2014, 29 544, nr. 523)

Het Kabinet gaat, in die gevallen waarin dat juridisch mogelijk is, in de nieuwe contracten een clausule opnemen waarin is vastgelegd dat het contract zal worden beëindigd als bedrijven, of de leiding van bedrijven, onherroepelijk strafrechtelijk zijn veroordeeld voor discriminatie. Tevens gaat het Kabinet, opnieuw in die gevallen waarin dat juridisch mogelijk is, in de aanbestedingsdocumenten een clausule opnemen dat, als bedrijven of de leiding van bedrijven onherroepelijk strafrechtelijk zijn veroordeeld voor discriminatie in de vier jaren voorafgaande aan een aanbestedingsprocedure, deze bedrijven uitgesloten worden bij aanbestedingsprocedures van het Rijk. Generieke toepassing van deze clausules is niet mogelijk gebleken

Planning: 2e kwartaal 2015

3082

Uitgaande brief 16-05-2014 Actieplan arbeidsmarktdiscriminatie en Kabinetsreactie SER advies «Discriminatie werkt niet!» (Kamerstukken II, 2013–2014, 29 544, nr. 523)

De Ministeries van SZW en OCW gaan aan het CBS de opdracht verstrekken voor een update van het CBS onderzoek «Gelijk loon voor gelijk werk» (2012). Hierbij zal rekening worden gehouden met de invloed van achtergrondkenmerken en zal derhalve worden gecorrigeerd voor verschillen in onder andere geslacht, herkomst, leeftijd, opleidingsniveau, arbeidsduur, werkervaring en sector of bedrijfstak. Bezien wordt nog of er eveneens onderzoek verricht zal worden naar verschillen in secundaire arbeidsvoorwaarden

Planning: Oplevering onderzoek 4e kwartaal 2014

3083

Uitgaande brief

16-05-2014 Actieplan arbeidsmarktdiscriminatie en Kabinetsreactie SER advies «Discriminatie werkt niet!» (Kamerstukken II, 2013–2014, 29 544, nr. 523)

Het Kabinet zal in 2014 starten met aanvullend onderzoek naar arbeids-marktdiscriminatie. Momenteel verkent het Kabinet de haalbaarheid en opzet van een onderzoek om middels online sollicitatieplatforms te achterhalen hoe werkgevers op CV’s met verschillende persoonskenmerken reageren. Hierbij zal ook worden bekeken hoe discriminatie bij het zoeken van stages en leerbanen in beeld gebracht kan worden. Het Kabinet is voornemens om het onderzoek na twee jaar te herhalen om te zien of er een verschil is met de resultaten van het eerste onderzoek. Met de toezegging om nieuw onderzoek te doen geeft het kabinet invulling aan de motie Van Weyenberg c.s

Planning: 15 september 2014 start onderzoek

3088

27-05-2014

Dertigledendebat over de gevolgen Fraudewet in de sociale zekerheid

De Minister zal de Tweede Kamer informeren hoe hij de in monitorbrief genoemde maatregelen, die voor fraude in de sociale zekerheid allen binnen de wettelijke mogelijkheden liggen, gaat uitwerken. In aanvulling daarop is de Minister bereid om te onderzoeken of de hoogte van de minimumboete moet worden aangepast en of de waarschuwing bij andere categorieën kan worden toegepast (zoals bij kleine overtredingen). In zijn analyse zal de Minister het vervolgonderzoek van de Ombudsman betrekken. In het najaar zal de Minister de Kamer hierover per brief informeren. Daarnaast informeert de Minister ook over hoe en wanneer de fraudewet wordt geëvalueerd.

Met uitvoering wordt gekeken om mogelijkheden binnen de wet zoveel mogelijk te benutten. Juridische analyse vindt plaats

Daarnaast informeert de Minister de Tweede Kamer ook over hoe en wanneer de fraudewet wordt geëvalueerd

3090

13-02-2014

Plenair debat Wet Werk en Zekerheid

De Minister zegt toe nauwlettend te zullen volgen of de mogelijkheid van hoger beroep en cassatie in de WWZ er, gezien de precedentwerking, toe leidt dat het aantal zaken bij de rechter op termijn zal afnemen. Minister zegt ook toe scherp in de gaten te houden of het middel niet misbruikt wordt (in die zin dat het een onderhandelpunt wordt), en of dit al dan niet leidt tot een toename van hogere vergoedingen in vaststellingsovereenkomsten dan de wettelijke transitievergoeding. Dit zal te zijner tijd onderzocht worden door een enquête onder werkgevers en werknemers te houden, om na te gaan hoe de vaststellings-overeenkomsten eruit zien. De Tweede Kamer zal over de resultaten worden geïnformeerd

Planning: Volgt na inwerkingtreding van de Wet werk en Zekerheid (Stb.2014, nr. 216)

3092

13-02-2014

Plenair debat Wet Werk en Zekerheid

De Minister zegt toe om de komende tijd ook breder de vinger aan de pols te houden met betrekking tot de positie van het MKB. Het gaat dan om een agenda voor het MKB, samen met de Minister van Economische Zaken en het MKB zelf over o.a. administratieve lasten, ondersteuning bij sectorplannen en de loondoorbetaling bij ziekte (hoe kun je samen de premie drukken, want het risico is groot). Minister zal binnen een jaar in het bredere kader van de MKB-agenda terugkoppelen wat daar aan de orde komt over cumulatie van de transitievergoeding en loondoorbetaling tijdens ziekte

Planning: Brief aan Tweede Kamer uiterlijk 1e kwartaal 2015

3093

13-02-2014

Plenair debat Wet Werk en Zekerheid

De Minister zegt toe dat hij de jurisprudentie over de uitwerking van het criterium «billijke vergoeding» bij «ernstig verwijtbaar handelen of nalaten» in de WWZ op de voet zal volgen en zal analyseren. Daarmee wacht hij niet op de evaluatie van de totale WWZ in 2020. Als het misgaat, als het uit de hand loopt, komt de Minister terug naar de Tweede Kamer met voorstellen

Planning: Na inwerkingtreding van de ontslagregels uit de Wet werk en zekerheid op 01-07-2015 zal de jurisprudentie worden gevolgd. In de memorie van toelichting bij de Wet werk en zekerheid is opgenomen dat dit uiterlijk in 2017 zal worden geëvalueerd, waarna het Kabinet in samenspraak met de Stichting van de Arbeid conclusies zal trekken en die aan de Tweede Kamer zal voorleggen

3106

21-05-2014

AO Discriminatie-

onderwerpen

De Minister zegt toe de Tweede Kamer vóór 15-10-2014 te informeren over de invulling van het burgerschapsonderwijs (uitvoering motie Yücel)

Op deze toezegging wordt teruggekomen in de Voortgangsbrief Discriminatie in december 2014

3107

21-05-2014

AO Discriminatie-onderwerpen

De Minister zegt toe om samen met de Minister van VenJ terug te komen op de cijfers over aangiftes in de voortgangsbrief discriminatie van eind 2014

Op deze toezegging wordt teruggekomen in de Voortgangsbrief Discriminatie in december 2014

3108

21-05-2014

AO Discriminatie-onderwerpen

De Minister zegt toe de Tweede Kamer voor 01-10-2014 te informeren over de voortgang bij de invulling van het integratie akkoord werk

SZW is met een eerste groep werkgevers in gesprek over de rol die zij kunnen hebben bij het tegengaan van jeugdwerkloosheid

3110

05-06-2014

AO Inburgering

De Minister zegt toe, n.a.v. vragen van de leden Azmani (VVD) en De Graaf (PVV) de Tweede Kamer te rapporteren over de terugbetaaldiscipline bij de DUO-leningen. Daarbij zal een onderscheid worden gemaakt tussen mensen die wel of niet het inburgeringsexamen hebben gehaald

Monitoring vindt continu plaats. Deze informatie wordt meegenomen in de eerder toegezegde rapportage aan de Tweede Kamer naar aanleiding van de moties 605 en 607

Planning: december 2015

3111

15-05-2014

AO Arbeidsomstandig-heden

De Minister informeert de Tweede Kamer na afloop van de juridische procedure schriftelijk over zijn besluit over het niet heraanwijzen van twee certificerende en keurende instellingen op het terrein van asbest

Juridische procedure (waarbij de betrokken instellingen in bezwaar zijn gegaan) is nog niet afgerond

3118

18-06-2014

AO Raad WSBVC (Raad WSBVC 19-06-2014

AO Europa/sociale dumping: De Minister heeft toegezegd over de uitkomsten van de bilaterale afspraken in het kader van de bestrijding van sociale dumping te rapporteren voorafgaand aan het volgend AO Europa. Indien dit niet mogelijk blijkt, zal hij het toelichten tijdens dat AO

Conform toezegging vindt rapportage plaats voorafgaand aan AO Europa van oktober 2014. Indien deze vervalt dan komt het aan de orde in het AO Europa van december 2014

3119

25-06-2014

AO Handhaving

Bij de evaluatie van de Wet Suwi/Wet eenmalige gegevensuitvraag (WEU) in gaan op uitzonderingen op de inlichtingenplicht. De evaluatie zal in de tweede helft van 2015 gereed zijn. De Minster zal verder in de eerstvolgende reguliere rapportage aan de Tweede Kamer ingaan op de mogelijkheden voor verrekening van uitkeringen met inkomen met gegevens die al bij de uitvoering aanwezig zijn

Evaluatie wet SUWI wordt opgestart

3120

25-06-2014

AO Handhaving

In de eerstvolgende rapportage over de aanpak van schijnconstructies aan de Tweede Kamer ingaan op:- de mogelijkheden voor een «three-strikes-out» systeem, en- de mogelijkheid tot invoeringen van ketenaansprakelijkheid in het domein van gezond en veilig werken

Deze toezegging wordt meegenomen in rapportage schijnconstructies die in december 2014 naar de Tweede Kamer gaat

3121

25-06-2014

AO Handhaving

In de brief die na de zomer 2014 naar de Tweede Kamer gaat over de Wet Aanpak Schijnconstructies (WAS):- de Tweede Kamer een update geven over de realisatie in 2014 van de doelstellingen van de Inspectie SZW tot dan toe, en- de verschillen in cijfers tussen het jaarverslag van Inspectie SZW en jaarverslag van SZW verklaren

Planning: de Tweede Kamer wordt in het 4e kwartaal 2014 geïnformeerd.

3122

25-06-2014

AO Handhaving

De Tweede Kamer na de zomer 2014 (en indien mogelijk eerder) informeren of het praktijk is voor de rijksoverheid om alleen gebruik te maken van gecertificeerde uitzendbureaus

Planning: de Tweede Kamer wordt in het 4e kwartaal 2014 geïnformeerd.

3124

26-06-2014 Wetgevingsoverleg Jaarverslag SZW

De Minister komt terug op het signaal dat mobiliteitsbonussen tot draaideureffecten kunnen leiden

Dit wordt meegenomen in de monitor Arbeidsmarkt van mei 2015, waarin ook de premiekortingen meeloopt.

Planning: 2e kwartaal 2015

3125

26-06-2014

AO WWB-onderwerpen en Participatiewet

Bekendmaking studieregeling medisch urenbeperkten. De Staatssecretaris zal de studieregeling medische urenbeperkten onder de aandacht brengen in de verzamelbrief gemeenten

Planning: 4e kwartaal 2014

3126

25-06-2014

AO Arbeidsongeschiktheid

Plan van aanpak kanker en werk. De Minister zal in gesprek gaan met partijen om te kijken hoe kankerpatiënten na herstel weer aan de slag kunnen/blijven. Minister zegt een brief toe vóór eind van het jaar. Hij stuurt in september een procedurele brief over de aanpak

Planning:

3e kwartaal 2014: Procedurele brief aan Tweede Kamer.

4e kwartaal 2014: Inhoudelijke brief aan Tweede Kamer

3127

25-06-2014

AO Arbeidsongeschiktheid

Informeren over gelijk speelveld. De Minister zegt toe de Tweede Kamer na de zomer of begin van het najaar te informeren over het overleg met het Verbond van Verzekeraars over het gelijk speelveld in de Werkhervattingsregeling Gedeeltelijk Arbeidsgeschikten (WGA) indien hier aanpassingen uit voortkomen

Planning brief sturen aan de Tweede Kamer: 3e kwartaal 2014, na Prinsjesdag 2014

3128

26-06-2014

AO WWB-onderwerpen en Participatiewet

Invulling criteria begrip arbeidsvermogen. De Staatssecretaris zal in het najaar de Tweede Kamer schrijven over de invulling van de criteria in het schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten

Na gesprekken met UWV zal een brief aan de Tweede Kamer gestuurd worden.

Planning: 3e kwartaal 2014, vóór Prinsjesdag 2014

3129

Uitgaande brief

28-05-2014

Memorie van antwoord bij wijziging van de Wet werk en bijstand en enkele andere sociale zekerheidswetten (Wet maatregelen Wet werk en bijstand en enkele andere wetten)

(Kamerstukken I, 2013–2014, 33 716, nr. E)

Verzamelbrief en gegevens kostendelersnorm. De regering zal in de Verzamelbrief extra aandacht besteden aan de kostendelersnorm in relatie tot privacy: welke gegevens van medebewoners mogen worden vastgelegd en hoe Suwinet mag worden geraadpleegd

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 16-07-2014 (Kamerstukken II, 2013–2014, 33 988, nr. 3)

3130

Uitgaande brief

28-05-2014 Kamerstukken I, 2013–2014, 33 801, nr. C, Kamerstukken II, 2013–2014, 33 853, nr. 6

Onderzoek effecten kostendelersnorm AOW op mantelzorg. De Staatssecretaris zegt toe de komende tijd via onderzoek te bezien wat de effecten zijn van de kostendelersnorm in de AOW op de mantelzorg. In dit onderzoek wordt gekeken naar álle AOW-ers, dus ook naar mensen met een onvolledige AOW (al dan niet met een aanvullende bijstandsuitkering (AIO)) De Staatssecretaris wil vooral de mensen zelf aan het woord laten en nagaan wat hun overwegingen – ook financiële kosten en baten – zijn geweest. Over de uitkomsten vindt een debat plaats met beide Kamers, waarvoor ook de Staatsecretaris van VWS wordt uitgenodigd.

Planning onderzoek: 2e kwartaal 2015

3135

Uitgaande brief

02-07-2014 Antwoorden nader schriftelijk overleg wijziging Schattingsbesluit

(Kamerstukken II, 2013–2014, 29 544, nr. 527)

Toezenden herziene richtlijn «Verminderde arbeidsduur». Vanaf 1 januari 2015 zal een herziene richtlijn «Verminderde Arbeidsduur» van kracht zijn. Deze herziene richtlijn zal te zijner tijd eveneens aan de Tweede Kamer worden gestuurd

Planning:

December 2014: Informeren bij UWV hoe het staat met de richtlijn

Januari 2015: Richtlijn aan Tweede Kamer toezenden

3137

03-07-2014

AO Sluiting Philip Morris

De Minister heeft aangegeven dat het Rijk de Regio West Brabant/gemeente Bergen op Zoom onder-steunt bij een mobiliteitscentrum tot een maximum analoog aan de bijdrage van Zalco

De Regio stelt in samenspraak met SZW een plan op. De Regio verwacht dit plan 01-09-2014 te kunnen presenteren

3138

03-07-2014

VAO Armoede en Schuldhulpverlening

De Staatssecretaris van SZW zal in het najaar samen met de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie en de Ministers van Financiën en Economische Zaken een brief naar de Tweede Kamer sturen over de schuldenaanpak. In deze brief zal per instrument aangegeven worden wat de stand van zaken is en wanneer welke vervolgstappen volgen

De Tweede Kamer zal in het najaar van 2014 over de afwikkeling van deze toezegging geïnformeerd worden

3139

03-07-2014

VAO Armoede en Schuldhulpverlening

De Staatssecretaris van SZW stuurt de Tweede Kamer eind 2014 een actueel overzicht van projecten op het terrein van armoede die lopen op de BES.

De Tweede Kamer zal in het najaar van 2014 over de afwikkeling van deze toezegging geïnformeerd worden

3140

03-07-2014

VAO Armoede en Schuldhulpverlening

De Staatssecretaris van SZW stuurt voor 01-07-2016 de evaluatie van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening naar de Tweede Kamer

De Tweede Kamer zal uiterlijk 01-07-2016 worden bericht over de evaluatie wet gemeentelijke schuldhulpverlening

3141

03-07-2014

VAO WWB onderwerpen en Participatiewet n.a.v. het AO van 26-06-2014

De Staatssecretaris zal de studieregeling voor mensen met een medische urenbeperking netjes regelen in de wet alsmede communiceren richting gemeenten zoals eerder toegezegd in het AO

Gemeenten informeren via Verzamelbrief SZW en de regeling opnemen in de nota van wijziging van de SZW-Verzamelwet.

Planning: 4e kwartaal 2014

Inwerkingtreding: 01-01-2015

3142

03-07-2014

VAO WWB onderwerpen en Participatiewet n.a.v. het AO 26-06-2014

De Staatssecretaris zal het UWV vragen om Wajong’ers die niet worden opgeroepen voor een beoordeling (omdat zij bijvoorbeeld in een instelling zitten) zo spoedig mogelijk te informeren. Zij zal de Tweede Kamer informeren over de wijze van beoordeling

Het proces wordt besproken met UWV, vervolgens wordt de Tweede Kamer bericht.

Planning: 4e kwartaal 2014

3143

25-06-2014

AO Arbeidsongeschiktheid

Juridische procedures beroepsziekten: De Minister zegt toe dat hij dit jaar een brief stuurt over het bekorten van de duur van juridische procedures met betrekking tot het verhalen van werkgerelateerde schade

De Tweede Kamer wordt in het 4e kwartaal 2014 geïnformeerd

3144

03-07-2014

Plenaire behandeling van de Verzamelwet pensioenen 2014

De Staatssecretaris zal de mogelijkheden en voorwaarden voor dispensatie op grond van het Vrijstellings- en boetebesluit toelichten in de brief i.v.m. voorhang van de AMvB nettolijfrente

Afgehandeld met brief aan de Tweede Kamer d.d. 01-09-2014, Kamerstukken II, 2013–2014, 33 863, nr. 30

BIJLAGE 6 SUBSIDIEBIJLAGE

Overzicht subsidies

In deze bijlage wordt een overzicht gegeven van de subsidies van het Ministerie van SZW.

Binnen deze bijlage wordt onderscheid gemaakt tussen subsidies uit hoofde van subsidieregelingen en incidentele subsidies uit hoofde van de Kaderwet SZW. Subsidieregelingen zijn regelingen die door het Ministerie van SZW zijn ingesteld. De Kaderwet SZW is een algemene titel op grond waarvan partijen een subsidieverzoek kunnen indienen bij het Ministerie van SZW.

Definitie subsidie

In deze bijlage wordt de subsidiedefinitie van de Algemene wet bestuursrecht gebruikt. Deze wet definieert een subsidie als volgt (artikel 4.21 Awb):

«De aanspraak op financiële middelen, door een bestuursorgaan verstrekt met het oog op bepaalde activiteiten van de aanvrager, anders dan als betaling voor aan het bestuursorgaan geleverde goederen of diensten».

Tabel B.6.1 Subsidies uit hoofde van subsidieregelingen (x € 1.000)

Artikel

Naam subsidie (met hyperlink naar vindplaats)

2013

2014

2015

2016

2017

2018

2019

Aantal verle-ningen 2013

Laatste evaluatie (jaartal, met hyperlink naar vindplaats)

Volgende evaluatie (jaartal)

Einddatum subsidie (jaartal)

1

Kwaliteit arbeidsverhoudingen

163

300

300

300

300

300

300

6

2013

2018

nnb 1

2

Raakvlak onderwijs arbeidsmarkt

60

0

0

0

0

0

0

0

2011

2

Sectorplannen

0

117.750

214.250

190.000

68.000

0

0

0

2016

2015

2

Armoede en schulden

0

800

3.200

0

0

0

0

0

2018

2018

4

Scholing jonggehandicapten 2

12.267

13.300

13.300

13.300

0

0

0

5

2013

2017

2016

5

Scholing en plaatsing oudere werklozen

500

5.500

15.500

15.500

5.000

0

0

1

2016

2016

7

Versterking vaardigheden 3

0

1

5.901

3.344

4.160

0

0

nnb

2018

13

Subsidiëring overleg minderheden

662

0

0

0

0

0

0

10

2015

2013

13

Afbouw subsidiëring overleg minderheden

5.529

0

1.373

0

0

0

0

9

2015

2014

98

Verlenging bewaartermijn ESF

275

5

0

0

0

0

0

33

2013

 

TOTAAL

19.456

137.656

253.824

222.444

77.460

300

300

64

     
X Noot
1

Voor het einde van het jaar zal de regeling Kwaliteit Arbeidsverhoudingen voorzien worden van een einddatum

X Noot
2

De regeling Scholing jonggehandicapten wordt steeds voor een periode opengesteld en toegekend en daarna via een in het Staatsblad te publiceren wijziging verlengd.

X Noot
3

De regeling Versterking vaardigheden zal binnenkort worden gepubliceerd in de Staatscourant. Het evaluatiejaar is nog niet bekend.

Tabel B.6.2 Beschikbare middelen incidentele subsidies uit hoofde van de Kaderwet (x € 1.000)

Artikel

Naam subsidie (met hyperlink naar vindplaats)

2013

2014

2015

2016

2017

2018

2019

Aantal verleningen 2013

Laatste evaluatie (jaartal, met hyperlink naar vindplaats)

Volgende evaluatie (jaartal)

Einddatum subsidie (zie toelichting)

1

Arbeidsmarkt

1.721

2.715

4.740

4.739

4.739

5.739

4.739

 

2013

2019

 
 

subsidies algemeen

1.212

2.715

4.740

4.739

4.739

5.739

4.739

7

     
 

duurzame inzetbaarheid

509

0

0

0

0

0

0

1

     

2

Bijstand, Toeslagenwet en Sociale Werkvoorziening inclusief aanpak jeugdwerkloosheid

9.171

2.409

1.988

332

262

0

0

 

nvt

2018

 
 

subsidies algemeen

4.408

2.121

1.950

332

262

0

0

25

     
 

bevorderen arbeidsparticipatie

790

211

21

0

0

0

0

0

     
 

armoede en schuldhulpverlening

29

0

0

0

0

0

0

0

     
 

onderhoud en doorontwikkeling WWB

207

0

0

0

0

0

0

0

     
 

re-integratie BES

20

77

17

0

0

0

0

2

     
 

SBCM

2.800

0

0

0

0

0

0

1

     
 

sociale werkvoorziening

917

0

0

0

0

0

0

0

     

7

Kinderopvang

1.864

4.893

4.677

3.482

7.699

7.559

7.559

8

nvt

2015

 

13

Integratie en maatschappelijke samenhang

8.692

8.836

5.890

5.890

5.890

1.532

1.532

 

nvt

2016

 
 

opbouw kennisfunctie integratie

5.795

5.730

3.240

3.240

3.240

0

0

1

     
 

vluchtelingenwerk

1.030

1.032

1.032

1.032

1.032

1.032

1.032

1

     
 

overig

1.867

2.074

1.618

1.618

1.618

500

500

5

     
 

TOTAAL

21.448

18.853

17.295

14.443

18.590

14.830

13.830

51

     

Incidentele subsidies worden vanwege het ad-hoc-karakter en de veelal kleine bedragen niet afzonderlijk geëvalueerd. In tabel B.6.2 wordt onder de laatste en volgende evaluatie verwezen naar de beleidsdoorlichtingen op het desbetreffende beleidsartikel. In een beleidsdoorlichting komt het gehele beleidsterrein van het artikel aan de orde. Bij het bepalen van de onderwerpen van de komende beleidsdoorlichtingen zal het subsidie instrument worden meegenomen. In 2013 is de begroting van SZW opnieuw ingedeeld. Artikel 2 is gevormd uit diverse andere artikelen. Dit houdt in dat er nog geen beleidsdoorlichting van artikel 2 is geweest. Omdat artikel 7 Kinderopvang (2011) en Artikel 13 Integratie en maatschappelijke samenhang (2013) pas sinds kort op de begroting van SZW staan, heeft hier nog niet eerder een beleidsdoorlichting plaatsgevonden. Tabel B.6.2 geeft een overzicht van de in de begroting 2015 onder het financiële instrument subsidies beschikbare middelen. Deze middelen zijn beschikbaar voor aanvragen voor incidentele subsidies (looptijd in de regel niet meer dan vier jaar). Op voorhand kan niet worden aangegeven welke subsidies zullen worden aangevraagd en wat de einddatum zal zijn.

BIJLAGE 7 EVALUATIE- EN OVERIG ONDERZOEK

Tabel B.7 Overzicht evaluaties

Soort onderzoek

Titel/onderwerp

Artikel

Start

Afron-ding

Vindplaats

 

 

     

1. Onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

 

1a. Beleidsdoorlichtingen

   

Arbeidsmarkt

1

2019

2019

 
   

Bijstand, Toeslagenwet en Sociale Werkvoorziening inclusief aanpak jeugdwerkloosheid

2

2017

2018

 
   

Arbeidsongeschiktheid

3

2014

2014

 
   

Jonggehandicapten

4

2017

2017

 
   

Werkloosheid inclusief aanpak ouderenwerkloosheid

5

2016

2016

 
   

Ziekte en zwangerschap

6

2016

2016

 
   

Kinderopvang

7

2014

2015

 
   

Oudedagsvoorziening

8

2019

2019

 
   

Nabestaanden

9

2019

2019

 
   

Tegemoetkoming ouders

10

2018

2018

 
   

Uitvoeringskosten

11

2014

2015

 
   

Integratie en maatschappelijke samenhang

13

2015

2016

 
             
 

1b. Ander onderzoek naar doelmatigheid en doeltreffendheid

   

Evaluatie subsidieregeling kwaliteit arbeidsverhoudingen

1

2013

2013

Tweede Kamer, 30 982, nr. 15

   

Experiment van Werk naar Werk

1

2011

2013

Tweede Kamer, 29 544, nr. 433

   

Evaluatie wet Werk en Zekerheid

1 en 5

2016

ntb.

 
   

Evaluatie wet op gemeentelijke schuldhulpverlening

2

2016

2016

 
   

Evaluatie wet Participatiebudget

2

2013

2013

Tweede Kamer, 28 719, nr. 89

   

Monitoring en evaluatie Regeling cofinanciering sectorplannen

2

2014

2016

 
   

Monitor en evaluatie Participatiewet

2

2015

2019

 
   

Evaluatie Wet verbetering arbeidsmarktpositie alleenstaande ouders

2

2012

2013

Tweede Kamer, 30 545, nr. 131

   

Onderzoek verdeelmodel WWB 2015

2

2012

2014

 
   

Onderzoek uitvoering algemene bijstand door SVB

2

2014

2014

 
   

Experiment netto-effectiviteit re-integratie

2, 3 en 5

2011

2014

 
   

Lange termijn effecten van re-integratie

2 en 5

2012

2013

Tweede Kamer, 28 719, nr. 89

   

Ontwikkeling hybride financiering WGA

3

2012

2013

Tweede Kamer, 32 716, nr. 16

   

Duurzaam niet-duurzaam? Onderzoek naar niet-duurzaam volledig arbeidsongeschikt verklaarden

3

2012

2013

Tweede Kamer, 32 716, nr. 17

   

Evaluatie modernisering ZW

3 en 6

2014

2016

 
   

Evaluatie subsidieregeling scholing jonggehandicapten

4

2011

2013

Tweede Kamer, 31 224, nr. 38

   

Evaluatie zwangerschapsuitkering voor zelfstandigen

6

2012

2013

Tweede Kamer, 31 311, nr. 101

   

Evaluatie Wet kinderopvang

7

2015

2015

 
   

Evaluatie Wet Ontwikkelkansen door kwaliteit en educatie

7

2013

2014

 
   

Kwaliteitsonderzoek (monitor) peuterspeelzalen

7

2013

2014

 
   

Onderzoek verband schaalgrootte kindcentra en omstandigheden waarin opvang plaatsvindt

7

2013

2014

 
   

Evaluatie regeling Pensioenknip

8

2013

2013

Tweede Kamer, 32 043, nr. 178

   

Evaluatie TOG

10

2013

2013

Tweede Kamer, 33 716, nr. 5

   

Evaluatie SUWI

11

2015

2015

 
   

Wetsevaluatie Wet Inburgering Buitenland

13

2013

2014

 
   

Effectmeting Inburgering

13

2012

2013

Tweede Kamer, 32 824, nr. 34

             

2. Maatschappelijke kosten-baten analyse

   

Er is geen maatschappelijke kosten-baten analyse geweest/ingepland.

-

             

3 Overig onderzoek

   

Update schatting aantal MOE-landers

1

2012

2013

Tweede Kamer, 29 407, nr. 153

   

Scenariostudie bedrijfsgezondheidszorg

1

2012

2014

 
   

Participatie en inzetbaarheid op bedrijfsniveau

1

2012

2013

Tweede Kamer, 29 544, nr. 491

   

Verdringing op de arbeidsmarkt

1

2013

2014

 
   

CAO-afspraken 2012

1

2013

2013

Tweede Kamer, 29 544, nr. 491

   

Flexibele contractvormen

1

2012

2013

Tweede Kamer, 33 818, nr. 6

   

Verkenning systematiek gebundeld re-integratiebudget

2

2013

2014

 
   

Huishoudens in de rode cijfers

2

2011

2013

Tweede Kamer, 24 515, nr. 254

   

Huishoudens in de rode cijfers, vervolgmeting 2014

2

2013

2014

 
   

Verkenning verdeelmodel Participatiewet

2

2013

2013

Tweede Kamer, 30 545, nr. 137

   

Monitor en evaluatie Pilots werken naar vermogen

2, 3, 4 en 5

2010

2013

Tweede Kamer, 29 817, nr. 126

   

UWV monitor arbeidsparticipatie 2012

3

2011

2013

Tweede Kamer, 29 817, nr. 99

   

Werkhervattingskansen na instroom in de WW

5

2012

2013

www.cbs.nl

   

Vasthouden van arbeidskrachten in de sector

6

2012

2013

Tweede Kamer, 29 544, nr. 437

   

Verdiepingsonderzoek benutbare mogelijkheden WGA 80–100

3

2014

2014

 
   

Begrotingsakkoordonderzoeken loondoorbetaling (knelpunten werkgevers en verhogen verzekeringsgraad kleine werkgevers)

3 en 6

2014

2014

 
   

Pilot Gemeentebrede Dagarrangementen

7

2012

2015

 
   

Effectiviteit van de handhaving in de kinderopvang

7

2012

2013

Tweede Kamer, 31 322, nr. 217

   

Opvang van kinderen met een beperking

7

2014

2015

 
   

Onderzoek continue screening in de kinderopvang

7

2013

2013

Tweede Kamer, 31 322, nr. 224

   

Effecten bezuinigingen kinderopvang

7

2013

2014

 
   

Sociaal Medische Indicatie

7

2013

2014

 
   

Evaluatie BKR-rekentool

7

2013

2013

Tweede Kamer, 31 332, nr. 225

   

Ervaren regeldruk en toezichtlast kinderopvang

7

2014

2014

 
   

Analyse alternatieve vormgeving kinderopvangtoeslag

7

2014

2014

 
   

Monitor van het soort contracten dat wordt aangeboden in de kinderopvangmarkt

7

2014

2014

 
   

Peuterspeelzaalwerk NL: facts & figures 2014

7

2014

2014

Tweede Kamer, 31 322, nr. 243

   

Pensioenopbouw van zzp’ers

8

2011

2013

Tweede Kamer, 31 311, nr. 97

   

Voor- en nadelen doorsneepremie

8

2012

2013

Tweede Kamer, 32 043, nr. 191

   

Verkennend onderzoek TOG-beoordelingskader

10

2014

2014

Tweede Kamer, 24 170, nr. 146

   

Onderzoek omvang huwelijksdwang

13

2013

2014

 
   

Ervaringsonderzoek discriminatie

13

2012

2013

Tweede Kamer, 30 950, nr. 68

   

Onderzoek Toets Gesproken Nederlands

13

2013

2013

Tweede Kamer, 32 824, nr. 50

   

Jaarrapport Integratie 2013

13

2013

2014

 
   

Monitor inclusie

13

2012

2013

Tweede Kamer, 32 824, nr. 46

   

Monitor Inburgeringsexamen Buitenland

13

2012

2013

Tweede Kamer, 32 824, nr. 47

BIJLAGE 8 HORIZONTALE OVERZICHTCONSTRUCTIE INTEGRATIEBELEID ETNISCHE MINDERHEDEN

Tabel B.8 Overzichtconstructie Integratiebeleid etnische minderheden

Nr. hoofdstuk

Ministerie

Artikel

Onderdeel

Doelstelling

Inburgering

XV

SZW

13

Faciliteren dat inburgeringsplichtigen hun inburgeringsexamen halen.

Arbeid en werkgelegenheid

XVIII

WR

2

2.3

Kwaliteit woon- en leefomgeving; integrale, gebiedsgerichte aanpak in wijken en regio’s met ruimte voor initiatieven van bewoners en andere partijen, bv. via programma bevolkingsdaling.

VI

VenJ

31

31.2

Overheid als werkgever.

VII

BZK

7

7.1

Mede zorgen voor een voldoende aanbod van goed geschoold overheidspersoneel en voor een betrouwbare, herkenbare overheid door het bevorderen van integriteit, diversiteit, transparantie en kostenbewustzijn van overheidsorganisaties.

XVIII

WR

3

3.1

Kwaliteit Rijksdienst.

Jeugd (en veiligheid)

XVIII

WR

2

2.3

Kwaliteit woon- en leefomgeving; integrale, gebiedsgerichte aanpak in wijken en regio’s met ruimte voor initiatieven van bewoners en andere partijen, bv. via programma Rotterdam-Zuid.

XV

SZW

13

 

Het versterken van maatschappelijke en economische zelfredzaamheid, zodat de maatschappelijke samenhang toeneemt en tegenstellingen worden tegengegaan.

Onderwijs

       

XVIII

WR

2

2.3

Kwaliteit woon- en leefomgeving; integrale, gebiedsgerichte aanpak in wijken en regio’s met ruimte voor initiatieven van bewoners en andere partijen, bv. via programma’s Rotterdam-Zuid en bevolkingsdaling.

Cultuur

     

Participatie

       

XV

SZW

13

 

Het versterken van maatschappelijke en economische zelfredzaamheid, zodat de maatschappelijke samenhang toeneemt en tegenstellingen worden tegengegaan.

VII

BZK

7

7.2

Uitvoeren van pensioenregelingen voor Nederlandse ambtenaren uit de overzeese gebiedsdelen.

XVIII

WR

1

1.1

Een vrij toegankelijke, vraaggerichte woningmarkt met steun voor degenen die dat nodig hebben.

Toelichting

In het interdepartementaal overzicht integratiebeleid etnische minderheden zijn doelstellingen opgenomen uit de begrotingen met specifieke maatregelen en algemene maatregelen, waarbij expliciete beleidsdoelstellingen op het terrein van het integratiebeleid etnische minderheden zijn geformuleerd in de begroting, in beleidsnota’s of in de integratiemonitor. Het overzicht is ingedeeld naar een aantal beleidsterreinen om de samenhang tussen de beleidsmaatregelen van de verschillende ministeries inzichtelijker te maken: Inburgering, Arbeid en werkgelegenheid, Jeugd (en veiligheid), Onderwijs, Cultuur en Participatie.

Voor elk beleidsterrein is weergegeven waar de specifieke en algemene maatregelen zijn te vinden in de Rijksbegroting. Weergegeven zijn:

  • Begrotingshoofdstuk;

  • Ministerie;

  • Nummer artikel;

  • Onderdeel artikel (indien in de desbetreffende begroting nader uitgesplitst);

  • Omschrijving doelstelling waar de maatregel deel van uitmaakt.

De maatregelen op andere begrotingshoofdstukken dan die van SZW worden uitgevoerd onder verantwoordelijkheid van bewindspersonen van andere departementen.

BIJLAGE 9 LIJST MET AFKORTINGEN

AIO

Aanvullende Inkomensvoorziening Ouderen

AKW

Algemene Kinderbijslagwet

AMU

Aanpak Malafide Uitzendbureaus

Anw

Algemene nabestaandenwet

Aof

Arbeidsongeschiktheidsfonds

AOV

Algemene Ouderdomsverzekering Caribisch Nederland

AOW

Algemene Ouderdomswet

Arbo

Arbeidsomstandigheden

ATW

Arbeidstijdenwet

avv

Algemeen verbindend verklaren van bepalingen van collectieve arbeidsovereenkomsten

Awb

Algemene wet bestuursrecht

AWBZ

Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten

AWVN

Algemene Werkgeversvereniging VNO-NCW

AWf

Algemeen Werkloosheidsfonds

AWW

Algemene Weduwen- en Wezenverzekering Caribisch Nederland

BIKK

Bijdragen in de kosten van heffingskortingen

BKWI

Bureau Keteninformatisering Werk en Inkomen

BOinK

Belangenvereniging van Ouders in de Kinderopvang en Peuterspeelzalen

BUIG

Bundeling Uitkeringen Inkomensvoorzieningen Gemeenten

BZK

Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties

cao

collectieve arbeidsovereenkomst

CBS

Centraal Bureau voor de Statistiek

Cedris

Nederlandse brancheorganisatie voor sociale werkgelegenheid en arbeidsintegratie

CEP

Centraal Economisch Plan

COA

Centraal Orgaan opvang Asielzoekers

CPB

Centraal Planbureau

Ctgb

College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen

Divosa

Vereniging van directeuren van gemeentelijke sociale diensten

DNB

De Nederlandsche Bank

DUO

Dienst Uitvoering Onderwijs

EBB

Enquête Beroepsbevolking

EFMB

Europees Fonds voor Meest Behoeftigen

EGF

Europees Globalisatiefonds

EMU

Economische en Monetaire Unie

EMVF

Europese Migratie- en VeiligheidsFondsen

ESF

Europees Sociaal Fonds

EU

Europese Unie

EZ

Ministerie van Economische Zaken

fte

fulltime equivalent (=voltijdbaan)

FTK

Financieel Toetsingskader

GGD

Gemeentelijke of Gemeenschappelijke Gezondheidsdienst

IAU

Incidentele aanvullende uitkering

IB

Inlichtingenbureau

IBO

Interdepartementaal Beleidsonderzoek

ICT

Informatie- en Communicatie Technologie

ILO

International Labour Organization

IOAW

Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers

IOAZ

Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen

IOW

Inkomensvoorziening oudere werklozen

IVA

Inkomensvoorziening Volledig Arbeidsongeschikten

IWI

Inspectie Werk en Inkomen

KOT

Kinderopvangtoeslag

LCR

Landelijke Cliënten Raad

LRKP

Landelijk Register Kinderopvang en Peuterspeelzaalwerk

MAU

Meerjarige aanvullende uitkering

MEV

Macro-Economische Verkenning

mkb

midden- en kleinbedrijf

MKOB

Mogelijkheid koopkrachttegemoetkoming voor oudere belastingplichtigen

NMI

Nederlands Migratie Instituut

OCW

Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

OOP

Out of pocket kosten

OR

Ondernemingsraad

RBG-eng

Rijksbegroting in enge zin

RCN

Rijksdienst Caribisch Nederland

RWT

Rechtspersoon met een wettelijke taak

SER

Sociaal Economische Raad

SSO

Shared Service Organisatie

SUWI

Structuur Uitvoering Werk en Inkomen

SVB

Sociale Verzekeringsbank

Sw

Sociale werkvoorziening

SZA

Sociale Zekerheid en Arbeidsmarkt

SZW

Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

TAS

Regeling Tegemoetkoming Asbestslachtoffers

TK

Tweede Kamer

TOG

Tegemoetkoming Onderhoudskosten thuiswonende gehandicapte kinderen

TNO

Instituut voor Toegepast Natuurwetenschappelijk Onderwijs

TW

Toeslagenwet

UWV

Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen

VenJ

Ministerie van Veiligheid en Justitie

VNG

Vereniging Nederlandse Gemeenten

VWS

Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport

Waadi

Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs

Wajong

Wet Werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten

WAO

Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering

WAV

Wet Arbeid Vreemdelingen

WAZ

Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering Zelfstandigen

WAZO

Wet arbeid en zorg

WGA

Werkhervatting Gedeeltelijk Arbeidsongeschikten

WIA

Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen

WIJ

Wet investeren in jongeren

WKB

Wet op het kindgebonden budget

WML

Wettelijk Minimumloon

WR

Ministerie van Wonen en Rijksdienst

Wsw

Wet sociale werkvoorziening

Wtcg

Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten

WW

Werkloosheidswet

WWB

Wet Werk en Bijstand

Wwz

Wet werk en zekerheid

ZBO

Zelfstandig Bestuursorgaan

ZW

Ziektewet

zzp’er

zelfstandige zonder personeel