Gepubliceerd: 9 maart 2015
Indiener(s): Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD)
Onderwerpen: begroting financiƫn
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-34000-XIII-150.html
ID: 34000-XIII-150

Nr. 150 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 9 maart 2015

Hierbij informeer ik uw Kamer, mede namens de Minister en Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, over de besteding van het onderzoeksdeel van het Toekomstfonds en de systematiek over hoe middelen van het fonds ingezet kunnen worden. Het kabinet heeft toegezegd te onderzoeken hoe met de middelen uit het Toekomstfonds kan worden bijgedragen aan hoogwaardige onderzoeksfaciliteiten en aan risicovolle publieke-private consortia.1

Investeren in fundamenteel en toepassingsgericht onderzoek

Het kabinet biedt volop ruimte en ondersteuning aan kennisproductie, -verspreiding en -toepassing. Via het topsectorenbeleid stimuleren we samenwerking tussen ondernemers, onderzoekers en de overheid. De resultaten van dit beleid worden steeds meer zichtbaar, onder andere in de vorm van toenemende publiek-private samenwerkingsverbanden en kenniscirculatie binnen en over de grenzen van de topsectoren heen. Deze kruisbestuiving tussen hoogwaardig onderzoek en vernieuwend ondernemerschap leidt tot innovaties die nodig zijn voor de toekomstige verdienkracht van Nederland en voor oplossingen van maatschappelijke uitdagingen in de wereld (zoals schoon drinkwater, veilig voedsel, duurzame energie en een hoogwaardige gezondheidszorg).

Om dit beleid kracht bij te zetten, wil het kabinet in lijn met het WRR-advies2 vanuit het startkapitaal van het toekomstfonds een verdere impuls van € 100 miljoen geven aan investeringen in onderzoek. Het gaat hierbij om investeringen in hoogwaardige onderzoeksfaciliteiten van instellingen en investeringen in excellente onderzoeksprogramma’s waarin bedrijven en kennisinstellingen samenwerken. De onderzoeksfaciliteiten kunnen worden benut voor fundamenteel en toepassingsgericht (toegepast en praktijkgericht) onderzoek. Beschikbaarheid van hoogwaardige onderzoeksfaciliteiten is een randvoorwaarde voor succesvol onderzoek en innovatie. Het kabinet zal ook investeren in thema’s die de komende jaren een belangrijke bijdrage gaan leveren aan oplossingen van maatschappelijke vraagstukken. Met een middellange en lange termijnhorizon van de bestedingen wordt ook bijgedragen aan toekomstige welvaart en welzijn voor de Nederlandse samenleving.

Aanpak

In navolging van de in mijn eerdere brief genoemde investeringsbehoeften3 maakt het kabinet voor het onderzoeksdeel van het toekomstfonds onderscheid tussen de volgende investeringen:

  • 1. Investeringen in nieuwe onderzoeksfaciliteiten, inclusief ICT-infrastructuur, en bestaande onderzoeksfaciliteiten in combinatie met onderzoek. De behoefte aan investeringen in hoogwaardige onderzoeksfaciliteiten (fundamenteel en toepassingsgericht onderzoek) in Nederland betreft vooral toegepaste onderzoeksinstellingen.4 , 5 De TO2 instituten en HBO-instellingen blijken in de praktijk weinig baat te hebben bij de middelen die beschikbaar zijn voor de Nationale Roadmap voor grootschalige Onderzoeksfaciliteiten.

  • 2. Met investeringen in thema’s geeft het kabinet een extra impuls aan onderzoeksfaciliteiten en risicovolle publieke-private consortia. Dit versterkt het innovatievermogen van Nederland en biedt perspectief op nieuwe producten, diensten en maatschappelijke innovaties. Naast onderstaande thema’s wil het kabinet ook ruimte bieden aan het ondersteunen van potentiële game changers, (wetenschappelijke) doorbraken met brede maatschappelijke impact.

Smart Industry

Smart Industry gaat over het beter benutten van ontwikkelingen op het gebied van ICT, software en productietechnologie door de industrie. Het maakt de industrie efficiënter en opent mogelijkheden voor slimmere producten en nieuwe businessmodellen. Er is door een team uit bedrijfsleven, onderzoek, onderwijs en overheid een actie-agenda opgesteld. Het kabinet heeft aangegeven deze actie-agenda te zullen uitvoeren.6

Een voorbeeld van onderzoeksfaciliteiten binnen dit thema zijn zogenaamde Fieldlabs. Dit zijn grootschalige proefprojecten, opgezet door consortia van bedrijven en kennisinstellingen. In de Fieldlabs vindt R&D plaats, van testen tot aan implementatie.

Thematische Technology Transfer

In de reactie op het rapport van de KNAW, VSNU, NFU en NWO «Benutting van octrooien op resultaten wetenschappelijk onderzoek» is het belang benadrukt van het landelijk inzetten op specifieke combinaties van sterke wetenschapsgebieden en markten7. Hierbij gaat het om het bundelen van excellent onderzoek binnen een bepaald wetenschapsgebied (fundamenteel en deels translationeel8) en het oprichten van nationale Thematische Technology Transfer Offices (hierna: TTO). Deze thematische TTO verbindt het excellente onderzoek aan excellente technology transfer. Dit vindt plaats in nauwe samenwerking tussen de TTO’s van de betrokken kennisinstellingen. Tegelijkertijd ligt ook samenwerking met andere partijen zoals private organisaties voor de hand.

Proof of Concept Faciliteit

Het thema Proof of Concept Faciliteit gaat over het verder benutten van lange termijnkennis die wordt ontwikkeld en bijdraagt aan antwoorden op de vragen van overmorgen. Sommige onderdelen van de ontwikkelde basiskennis zijn veelbelovend qua markt- en toepassingsperspectief, maar moeten nog verder worden uit ontwikkeld. Hiermee wordt een snellere gang naar de markt mogelijk gemaakt. Dit vergroot de kans op private financiering. Om kennis beter te kunnen benutten en uit te ontwikkelen kunnen universiteiten al gebruikmaken van het Programma Take-off van NWO en innovatieve starters en ondernemers van de vroege fasefinanciering.

Systematiek Toekomstfonds

Het startkapitaal van € 100 miljoen voor onderzoek wordt ingezet onder de voorwaarde van vermogensbehoud voor het Toekomstfonds. Zoals aangegeven in mijn brief van 16 september 20149 is onderzoek in de regel niet volledig revolverend. Daarom zullen op termijn aanvullende begrotingsmiddelen moeten worden ingezet om het vermogen te behouden.

Om het niet-revolverende deel af te dekken is het kabinet voornemens hiervoor in totaal € 50 miljoen uit de aanvullende middelen te reserveren. Het betreft een deel van de middelen die het kabinet in het regeerakkoord heeft gereserveerd op de aanvullende post van de Rijksbegroting.10 De opbouw van de buffer loopt op vanaf 2018 met € 5 miljoen per jaar. De resterende middelen van de aanvullende post kunnen ingezet worden voor de continuering van de EU-cofinanciering vanaf 2018. Uitgaande van de eenmalige € 100 miljoen van het Toekomstfonds voor onderzoek met vermogensbehoud kan de buffer van € 50 miljoen worden ingezet voor projecten en programma's die minimaal voor 50% revolveren. Gedurende de uitvoering kan de reserve naar boven of beneden bijgesteld worden, afhankelijk van rendementen uit het startkapitaal en uit het Toekomstfonds.

Investeringen

Van de eerste € 100 miljoen startkapitaal wordt in 2015 € 80 miljoen in gelijke delen ingezet op de twee lijnen (zie onderstaande tabel). De toedeling van de andere € 20 miljoen vindt in een volgende tranche plaats, waarbij ook rekening gehouden kan worden met de ervaringen van het Toekomstfonds.

Het Toekomstfonds zal niet de volledige investeringskosten dragen van een onderzoeksfaciliteit, maar vraagt ook een stevig (financieel) commitment van de betrokken kennisinstellingen en bedrijven aan het project.

Op projectniveau worden verschillende financieringsbronnen onderscheiden:

  • Bijdrage van het toekomstfonds, in de vorm van een (achtergestelde) lening;

  • Publieke bijdragen vanuit EU, departementen, decentrale overheden en dergelijke;

  • Eigen bijdrage van betrokken kennisinstellingen, bedrijven, consortia.

Vervolg

Bovenstaande aanpak wordt nu verder uitgewerkt. In 2017 beoordeelt het kabinet of het ingezette beleid zal worden voortgezet en met welke middelen.11 Hierbij zal ook gekeken worden in welke mate de investeringen uit het Toekomstfonds revolverend zijn. Deze herijking kan betekenen dat het beleid en de uitvoering worden aangepast op de verdere verwachting van de rendementen.

De Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp