Kamerstuk 34000-XII-7

Aandachtspunten bij de begroting 2015 van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu

Dossier: Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu (XII) voor het jaar 2015

Gepubliceerd: 15 oktober 2014
Indiener(s): Stuiveling
Onderwerpen: begroting financiƫn
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-34000-XII-7.html
ID: 34000-XII-7

Nr. 7 BRIEF VAN DE ALGEMENE REKENKAMER

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 15 oktober 2014

Met deze brief ontvangt u enkele aandachtspunten van de Algemene Rekenkamer bij de begroting 2015 van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu (IenM).1 Een goede verantwoording begint bij een goede begroting. Het is van belang inzicht te hebben in hoe de regering uw Kamer informeert over voorgenomen bezuinigingen of intensiveringen en de bijbehorende maatregel(en) en effecten. Deze brief kan uw Kamer derhalve gebruiken bij de voorbereiding op de begrotingsbehandeling.

De begroting van het Ministerie van IenM voor 2015 omvat 9.235 miljoen euro aan uitgaven en 241 miljoen euro aan ontvangsten. Een groot deel van de uitgaven gaat naar de investeringsfondsen van het ministerie: 5.329 miljoen euro is bestemd voor het Infrastructuurfonds en 1.125 miljoen euro voor het Deltafonds. Daarnaast is 1.782 miljoen euro bestemd voor de Brede Doeluitkering Verkeer en Vervoer aan de provincies en twee vervoerregio’s. Wij wijzen u ook op de belastinguitgaven2 waarvoor IenM beleidsmatig verantwoordelijk is. Deze zijn (als extracomptabele verwijzingen) opgenomen bij de verschillende begrotingsartikelen. Het totale financiële belang van deze regelingen is voor 2015 geraamd op 5.440 miljoen euro.

Het aandeel van artikel 26 (bijdrage aan de fondsen) op de begroting van IenM bedraagt 70% en dat van artikel 25 (Brede doeluitkering) is 19%.

Voor het Infrastructuurfonds en het Deltafonds hebben we vergelijkbare overzichten gemaakt als voor de begroting van IenM.

We besteden in deze brief aandacht aan de volgende onderwerpen:

  • 1. Artikelindeling waterkwaliteit en waterkwantiteit;

  • 2. Waterkwaliteit;

  • 3. Actualisering webdossier Ruimtelijke inrichting;

  • 4. Terugblik Waddengebied;

  • 5. Beschikbaarheid open-data;

  • 6. Zelfrapportage: opvolging aanbevelingen Algemene Rekenkamer;

  • 7. Aankondiging twee publicaties:

    • Instandhouding hoofdwegennet;

    • Belastinguitgaven en milieueffecten.

1. Artikelindeling waterkwaliteit en waterkwantiteit

De afgelopen jaren hebben wij regelmatig aandacht besteed aan de beleidsartikelen voor waterkwaliteit en waterkwantiteit. Wij constateren dat er voor deze onderwerpen nog gezocht wordt naar een optimale artikelindeling. Op verzoek van uw Kamer is het voormalige artikel Integraal waterbeleid in de begroting 2013 gesplitst in waterkwantiteit (artikel 11) en waterkwaliteit (artikel 12). Vanwege het amendement-Lucas (Kamerstuk 32 304, nr. 29) worden met ingang van 2013 uitgaven voor waterkwaliteit die niet verbonden zijn aan waterveiligheid en zoetwatervoorziening begroot op de begroting van het Ministerie van IenM, in plaats van op het Deltafonds. Dit onderscheid wordt nu weer ongedaan gemaakt omdat het amendement-Jacobi (Kamerstuk 33 503, nr. 8) het mogelijk maakt dat alle rijksuitgaven op het gebied van waterveiligheid, waterkwantiteit en waterkwaliteit uit het Deltafonds worden bekostigd. Met de begroting 2015 heeft de Minister de middelen voor het verbeteren van waterkwaliteit dan ook overgeheveld van artikel 12 op begrotingshoofdstuk XII naar het nieuwe artikel 7 in het Deltafonds. Dit maakt het mogelijk om via het Deltafonds projecten te financieren die bijdragen aan waterveiligheid én waterkwaliteit. In het verlengde hiervan is de Minister van IenM voornemens om in de begroting 2016 de twee «waterartikelen» op hoofdstuk XII weer samen te voegen tot één integraal waterartikel, met behoud van het onderscheid tussen waterkwantiteit en waterkwaliteit. Gelet op de voorgeschiedenis kunnen wij ons voorstellen dat u dit voornemen van de Minister betrekt bij uw beraadslagingen met haar, zodat u afspraken kunt maken over een stabiele artikelindeling voor de wateronderwerpen in de begrotingen van IenM.

2. Voortgang en effecten beleid gericht op waterkwaliteit in beschermde natuurgebieden

De hiervoor genoemde artikelen 12 van begrotingshoofdstuk XII en 7 van het Deltafonds betreffen onder meer de beleidsinspanningen om te voldoen aan de kwaliteitseisen van de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW). Wij zijn de afgelopen periode nagegaan hoe Nederland invulling geeft aan de KRW. We hebben onderzocht welke inspanningen Nederland heeft verricht om de ecologische kwaliteit van oppervlaktewater in beschermde natuurgebieden te verbeteren en welke resultaten tot nu toe zijn geboekt. Wij brengen onze belangrijkste conclusies en aandachtspunten voor het Ministerie van IenM onder uw aandacht.3

Aanleiding

Nederland is in 2009, onder leiding van de Minister van IenM, begonnen met de uitvoering van maatregelen voor de Europese Kaderrichtlijn Water uit 2000. Deze richtlijn heeft tot doel om in uiterlijk 2027 een «goede toestand» van, onder meer, het oppervlaktewater in Europa te realiseren. In 2009 voldeed 1% van de 724 waterlichamen in Nederland aan de «goede toestand» zoals die in de (op de KRW gebaseerde) wetgeving is vastgelegd. De ecologische kwaliteit van vrijwel alle waterlichamen in Nederland was «matig» tot «slecht» (zie figuur 1).

Figuur 1 (CBS, PBL, Wageningen UR, 2010)1

Figuur 1 (CBS, PBL, Wageningen UR, 2010)1

1 CBS, PBL, Wageningen UR (2010), Ecologische kwaliteit oppervlaktewater, 2009. www.compendiumvoordeleefomgeving.nl. CBS, Den Haag; Planbureau voor de Leefomgeving, Den Haag/Bilthoven en Wageningen UR, Wageningen.

Figuur 2 (Kaart op basis PBL-gegevens, 2013)

Figuur 2 (Kaart op basis PBL-gegevens, 2013)

Voor natuurgebieden in Nederland is de kwaliteit van het oppervlaktewater van essentieel belang. Ruim twee derde van de Nederlandse Natura 2000-gebieden, onderdeel van het Europese netwerk van beschermde natuurgebieden4, bestaat uit water. Denk bijvoorbeeld aan het IJsselmeer, de Oostvaardersplassen en de Oosterschelde. Alle Nederlandse Natura 2000-gebieden liggen in een stroomgebied waarop de KRW van toepassing is (zie figuur 2). De ecologische kwaliteit van het oppervlaktewater in Natura2000-gebieden bleek in 2009 onvoldoende om de biodiversiteit te behouden. In 30 van de 162 Nederlandse Natura 2000-gebieden was de waterconditie zo slecht dat ze een sense of urgency-status hebben gekregen. Voor deze gebieden is afgesproken dat de watercondities in 2015 op orde moeten zijn om onomkeerbaar biodiversiteitsverlies te voorkomen.

Bevindingen

Juridische verplichtingen en beleidsruimte

Nederland voldoet aan de juridische verplichtingen jegens de EU inzake de KRW. Bij de uitvoering van het beleid maakt Nederland gebruik van de beleidsruimte die de EU-regels bieden:

  • Nederland heeft 98% van de waterlichamen die onder de KRW-verplichtingen vallen, aangemerkt als «kunstmatig» of «sterk veranderd». Hierdoor hoeven ze aan minder strenge kwaliteitseisen te voldoen;5

  • Voor 86% van de waterlichamen wordt de realisatie van de waterkwaliteitsdoelen uitgesteld tot na 2015;

  • In de periode tot 2015 heeft Nederland vooral maatregelen ingezet waarover snel bestuurlijke overeenstemming kon worden bereikt. Tot nu toe zijn onder andere onderzoeksmaatregelen, herstel lekke riolen en uitvoering actief visstands- of schelpdierstandsbeheer gerealiseerd. Meer complexe of kostbare maatregelen zijn uitgesteld tot na 2015.

Uitvoering

Er bestaat onduidelijkheid over de voortgang die is geboekt bij de uitvoering van de maatregelen. Dit heeft een aantal oorzaken:

  • Mede door de decentralisatie van het natuurbeleid zijn er veel overheidslagen – centraal en decentraal – bij de uitvoering betrokken, die elk informatie over de voortgang van afzonderlijke KRW-maatregelen op verschillende manieren groeperen en presenteren;

  • De indeling van de voortgangsinformatie over de KRW-maatregelen (die zijn vastgelegd in stroomgebiedbeheerplannen) verschilt van jaar tot jaar en is ondoorzichtig en niet vergelijkbaar. In regionale en nationale voortgangsrapportages wordt geen duidelijk en consequent onderscheid gemaakt tussen verschillende typen maatregelen (basis en aanvullend, rijks en regionaal, landelijk en gebiedsgericht);

  • Over Natura 2000-gebieden is nauwelijks voortgangsinformatie beschikbaar. De meeste beheerplannen voor deze gebieden zijn nog niet klaar, vooral door de vertraagde Programmatische Aanpak Stikstof (PAS)6 die betrekking heeft op 133 van de 162 Natura 2000-gebieden.

Daarnaast is er onduidelijkheid over de uitgaven die gemoeid zijn met het KRW-beleid. IenM beschikt niet over gedetailleerde informatie over de uitgaven, terwijl het rijk wel medeverantwoordelijk en soms co-financier van het beleid is. Waterschappen, gemeenten en provincies zijn niet verplicht om informatie over de uitgaven van afzonderlijke maatregelen aan het ministerie te verstrekken. Degenen die het wel doen, geven vaak alleen een schatting van de begrote uitgaven.

Doelrealisatie

Het ontbreekt aan een compleet en actueel inzicht in de resultaten van het beleid. Het is daardoor niet duidelijk of Nederland op schema ligt om de doelen te behalen:

  • In de jaarlijkse rapportage «Water in Beeld» van IenM wordt niet gerapporteerd over de effecten van (afzonderlijke) maatregelen op de ecologische kwaliteit van het oppervlaktewater. De (niet-verplichte) factsheets die daarnaast jaarlijks door waterbeheerders voor alle waterlichamen worden opgesteld, bevatten geen informatie over de effecten van de uitgevoerde maatregelen;

  • Nederland is verplicht aan de EU gegevens te verstrekken over de voortgang van de implementatie van het maatregelenprogramma. Deze gegevens laten weinig vooruitgang zien ten opzichte van de situatie in 2009 bij de start van de beleidsuitvoering. De aanvullende, gedetailleerder methode voor monitoring en effectmeting die Nederland gebruikt geeft een positiever beeld;

  • De vooruitzichten om de ecologische doelen voor de waterkwaliteit voor de «sense of urgency»-gebieden te behalen in 2015 zijn niet gunstig, aangezien de voortgang bij het terugdringen van stikstof en fosfor in het water stagneert.7

Aandachtspunten

In de komende periode worden verschillende aspecten van het beleid geëvalueerd. Momenteel is een evaluatie gaande van het Informatiehuis Water,8 eind 2014 start de consultatie over de concept-waterbeheerplannen voor Rijk en regio’s en voor 2015 staat de beleidsdoorlichting over «waterkwaliteit» geagendeerd. Voor de concept-waterbeheerplannen en de beleidsdoorlichting «waterkwaliteit» is het essentieel dat deze worden gebaseerd op actuele en volledige informatie over voortgang, uitgaven en effecten van het beleid ter verbetering van de kwaliteit van oppervlaktewater. We bevelen aan om het inzicht in deze informatie te vergroten en structureel in te bedden in bestaande en geplande informatie-arrangementen zoals de recent door de Minister toegezegde jaarlijkse «Staat van het Water».

We bevelen tevens aan om, in samenspraak met andere betrokken partijen, deze informatie op eenduidige wijze te verwerken in de informatiesystemen van het Informatiehuis Water, en vervolgens toegankelijk te maken voor het publiek door middel van open data en geo-informatie.

3. Actualisering webdossier Ruimtelijke inrichting

Wij willen u wijzen op de actualisering van ons webdossier ruimtelijke inrichting (www.rekenkamer.nl/Publicaties/Dossiers/R/Ruimtelijke_inrichting). In dit webdossier volgen we wat het Rijk investeert in de ruimtelijke inrichting van Nederland, welke instrumenten het Rijk inzet en waar het rijksgeld aan wordt besteed. Ieder jaar actualiseren we de financiële informatie in het webdossier op basis van de departementale verantwoordingsinformatie. De update van het webdossier bevat twee onderdelen: (1) een nieuw overzicht van rijksgeld dat in 2013 is besteed aan (onder meer) de aanleg van wegen, spoorwegen, vaarwegen, aan stadsvernieuwing en natuur- en recreatiegebieden, en (2) omdat het grootste deel van het rijksgeld naar het Meerjarenprogramma Infrastructuur, Ruimte en Transport (MIRT) gaat, is de kaart met MIRT-projecten geactualiseerd en aangevuld met cijfers uit de verantwoording 2013.

Op deze wijze brengen we niet alleen de rijksinvesteringen in het fysieke ruimtelijke domein via een stroomschema in beeld, ook zetten we een groot deel van deze rijksuitgaven in de MIRT-projecten op kaart (open geo-spending).

Hiermee krijgt u een beter beeld van de stand van het MIRT voor 2013: wat is de rijksbijdrage, wat is de geplande doorlooptijd, welke uitgaven zijn hierop gedaan in 2013 en welk percentage van het budget is tot nu toe verplicht en besteed. U kunt dit als achtergrondinformatie betrekken bij uw komende gedachtewisseling met de Minister over het MIRT.

4. Terugblik Waddengebied

Op 28 november 2013 publiceerden wij ons onderzoek Waddengebied, natuurbescherming, natuurbeheer en ruimtelijke inrichting (Kamerstuk 29 684, bijlage nr. 108). We concludeerden dat de recente decentralisatie van het natuurbeleid en van de geldstromen bestemd voor verbetering van de ecologie en de economie van het Waddengebied nog niet heeft geleid tot een gestroomlijnd beheer in het gebied.

Een belangrijke oorzaak daarvoor is dat er dertien beheerders in het gebied zijn die niet altijd goed samenwerken. Verder maakt de nieuwe bestuurlijke organisatie niet duidelijk welke bestuurlijke laag (Rijk, provincie of gemeente) nu «echt» over het Waddengebied gaat. Wij achtten het van belang dat het rijksbeleid voor het Waddengebied door de Minister van Infrastructuur en Milieu gerichter en eenduidiger wordt aangestuurd en gecoördineerd. We raadden de bewindspersonen van IenM en Economische Zaken (EZ) daarom aan eerst «pas op de plaats» te maken en stil te staan bij de vraag wat – gegeven de doorgevoerde decentralisatie en de lopende discussie over de kerntaken van de Waddenprovincies en -gemeenten – precies de rijksambities voor het Waddengebied zijn en welke instrumenten vanuit het Rijk worden ingezet om deze ambities te bereiken. Daarbij hoort ook het antwoord op de vraag welke bewindspersonen gaan over de realisering van deze ambities. De volgende stap zou dan een daaruit voortkomend eenvormiger inrichting van beleid en beheer van het Waddengebied moeten zijn.

Op 2 juli jl. heeft de Minister van IenM u, mede namens de Staatssecretaris van EZ, een plan van aanpak «Verbetering Beheer Waddenzee» aangeboden (Kamerstuk 29 684, nr. 114). Dit plan is gemaakt door het Regiecollege Waddengebied en de Beheerraad. Het heeft als ambitie om in 2018 in het Waddengebied te werken als één beheerder met één integraal beheer- en inrichtingsplan. De Minister kondigt aan dat zij een aantal onderwerpen die «voor de langere termijn» van belang zijn een plaats gaat geven in de evaluatie van de Structuurvisie derde nota Waddenzee. De voorbereiding van deze evaluatie start eind 2014.

We constateren dat er een volledig en concreet plan ligt om het beheer van de Waddenzee te verbeteren. Tegelijkertijd signaleren we dat er niet helder is gemaakt welke ambities het Rijk (nog) heeft met het Waddengebied om vervolgens van daaruit goede oplossingen voor een eenvormiger beleid en beheer te kunnen ontwikkelen.

5. Beschikbaarheid open data

De overheid moet méér het voortouw nemen in het actief digitaal beschikbaar stellen van de openbare data waar zij over beschikt. Daarmee neemt het inzicht in de besteding van belastinggeld toe, ontstaan kansen voor hergebruik van data en wordt de overheid gestimuleerd om te innoveren en efficiënter te werken. Hiervoor is het van belang dat de departementen weten over welke data zij beschikken en welk deel daarvan openbaar is en dus als open data kan worden aangeboden. Een en ander constateerden wij in ons Trendrapport open data (Kamerstuk 32 802, nr. 8).

Om het gebruik van open data een verdere impuls te geven is inzicht in de beschikbare data, via bijvoorbeeld een data-catalogus of een data-inventarisatie, een belangrijke voorwaarde. Dit biedt niet alleen inzicht in welke data men in huis heeft, maar is ook cruciaal voor het bepalen welke data al dan niet op korte termijn open kunnen en welke niet.

Mede als gevolg van de Europese Inspire-richtlijn uit 2007 – heeft de Minister van Infrastructuur en Milieu inmiddels een groot aantal (geo)datasets als open datasets ontsloten. Hiermee is de Minister een van de koplopers in het aanbieden van open data. Een andere positieve ontwikkeling betreft het opnemen van een verplichting in de nieuwe ontwerpvervoer- en beheerconcessies voor het hoofdrailnet en voor de hoofdspoorweginfrastructuur om actuele reisinformatie, zoals prestaties per traject en reizigersaantallen, als brondata publiek beschikbaar te maken.

De Minister heeft als ambitie om per 1 januari 2015 alle gestructureerde data actief openbaar te maken (uitgezonderd bedrijfsvoeringsdata). Hiervoor heeft zij in 2013 een data-inventarisatie laten uitvoeren. Wij bevelen de Tweede Kamer aan om de Minister van Infrastructuur en Milieu te vragen om de uitkomsten van de uitgevoerde data-inventarisatie en haar «road map» met de Tweede Kamer te delen.

6. Zelfrapportage: opvolging aanbevelingen Algemene Rekenkamer

We wijzen de Tweede Kamer op de stand van zaken met betrekking tot het opvolgen van de aanbevelingen van de Algemene Rekenkamer door het Ministerie van Infrastructuur en Milieu. Tot voor kort was er geen goed inzicht in de mate waarin de ministeries onze aanbevelingen opvolgen. Sinds 2013 vragen wij daarom de ministeries om ons te rapporteren welke acties zij hebben ondernomen naar aanleiding van onze onderzoeken. Voor het Ministerie van IenM betreft het voor de periode van januari 2012 tot en met juni 2014 twaalf rapporten met daarin 45 aanbevelingen. Op 40 van deze aanbevelingen hebben de bewindspersonen van IenM actie ondernomen, op de overige vijf niet, hoewel zij in een geval daartoe wel een toezegging hadden gedaan. Wij hebben de informatie over het opvolgen van onze aanbevelingen in bijgevoegd schema (bijlage 1) samengevat. Ook hebben we een vergelijking gemaakt van de mate waarin IenM onze aanbevelingen opvolgt met het rijksbrede gemiddelde.

In een bijlage treft u de stand van zaken per rapport aan9. Deze zijn ook digitaal te vinden op www.rekenkamer.nl/Publicaties/Opvolging_aanbevelingen. Zo kan uw Kamer zicht houden op de mate waarin ministeries daadwerkelijk aan de slag gaan met onze aanbevelingen en indien gewenst de bewindspersonen daarop aanspreken.

7. Tot slot

We attenderen u graag op twee onderzoeken waarvan de resultaten vandaag en in de komende periode beschikbaar zullen komen:

Instandhouding hoofdwegennet

De afgelopen decennia is het Nederlandse hoofdwegennet voortdurend uitgebreid en verbeterd. Het netwerk dat er nu ligt is van hoge kwaliteit en van grote maatschappelijke betekenis. Voor een vlot en veilig gebruik van het hoofdwegennet is het van belang dat de wegen en de «kunstwerken» (bruggen, tunnels enzovoort) goed en doelmatig in stand worden gehouden. Dit vergt maatregelen op het gebied van beheer, onderhoud, renovatie en vervanging. De instandhouding van het hoofdwegennet is de verantwoordelijkheid van de Minister van Infrastructuur en Milieu; Rijkswaterstaat zorgt voor de uitvoering.

Hoe ze dat doen en of de instandhouding ook doelmatig gebeurt? Daarover gaat een onderzoek dat wij tegelijk met deze brief publiceren. We onderzochten ook de budgetten die voor het onderhoud beschikbaar worden gesteld en de kwaliteit van de informatie die hierover door de Minister aan de Tweede Kamer wordt verstrekt.

Belastinguitgaven en milieueffecten

We wijzen de Tweede Kamer graag op de naderende publicatie van een studie naar belastinguitgaven en milieu. Met deze studie bieden wij inzicht in de aard en omvang, het financieel belang, de effectiviteit en de mogelijke milieueffecten van alle belastinguitgaven, zoals vermeld in de miljoenennota’s van 2012 t/m 2015.

Wij richten ons op regelingen met mogelijke milieueffecten omdat het kabinet in november 2011 heeft aangegeven dat het in beginsel voor het afschaffen van milieuonvriendelijke regelingen is.10 Veel van de Europese en nationale regelingen zijn echter in het leven geroepen voor doelen die niet (primair) op milieu zijn gericht. Het kabinet stelde daarom dat per geval een heroverweging zou plaatsvinden om de oorspronkelijke doelen af te wegen tegen de ongewenste milieueffecten. We hopen de publicatie van de studie later in het najaar aan uw Kamer te melden.

Indien gewenst gaan wij graag met u in gesprek over onze aandachtspunten bij de begroting 2015 van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu.

Algemene Rekenkamer

drs. A.P. Visser, wnd. president

drs. Barbara Goezinne, wnd. secretaris

Bijlage 1: Overzicht resultaten «self-reporting» per onderzoek

Hieronder staat de stand van zaken voor het Ministerie van Infrastructuur en Milieu weergeven wat betreft de opvolging van onze aanbevelingen. In de periode van 2012 tot en met juni 2014 hebben we twaalf rapporten aan de Minister van Infrastructuur en Milieu gericht, met daarin 45 aanbevelingen.

Aantal acties naar aanleiding van aanbevelingen

Aantal acties naar aanleiding van aanbevelingen

In het volgende figuur vergelijken we de mate waarin onze aanbevelingen worden of zijn opgevolgd door het Ministerie van IenM met het rijksbrede gemiddelde.

Infrastructuur en Milieu vergeleken met de totale rijksoverheid

Infrastructuur en Milieu vergeleken met de totale rijksoverheid