Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 29 juni 2015
De vaste commissie voor Defensie heeft mij op 24 juni jl. verzocht om een reactie op een brief van het College voor de Rechten van de Mens over haar oordelen inzake het AOW-gat van militairen. Met deze brief voldoe ik aan dit verzoek.
Defensie en sociale partners nemen de gevolgen van het AOW-gat zeer serieus. Het is ook om die reden dat de compensatie hiervan een belangrijk onderdeel is van het eerste deelakkoord over arbeidsvoorwaarden, dat Defensie en sociale partners 16 april jl. hebben gesloten. Zij hebben afgesproken voor 1 oktober 2015 een voorziening overeen te komen.
Een aantal (oud-)defensiemedewerkers (militairen en burgerambtenaren) heeft het ontbreken van AOW voorgelegd aan het College voor de Rechten van de Mens. Het College is van mening dat Defensie handelt in strijd met het verbod op leeftijdsdiscriminatie door de uitkering van gewezen militairen en wachtgeld te begrenzen op 65 jaar. Het gevolg van deze begrenzing is dat de ambtenaren worden geconfronteerd met een inkomensterugval vanaf het moment waarop zij 65 jaar worden tot aan het moment waarop zij de AOW-gerechtigde leeftijd bereiken.
In reactie op deze oordelen heeft Defensie het College kenbaar gemaakt dat aanpassing van de rechtspositie alleen mogelijk is na het bereiken van overeenstemming in het sectoroverleg Defensie, en dat Defensie tot die tijd gehouden is de bestaande rechtspositie te volgen. Wel heeft Defensie op het moment dat het AOW-gat werd gesignaleerd direct maatregelen genomen voor (oud-)personeel dat zich niet heeft kunnen voorbereiden op de verhoging van de AOW-leeftijd. Zo is sinds april 2013 een ABP-overbruggingsregeling in het leven geroepen die het tijdelijke inkomensverlies opvangt. Daarnaast is voor medewerkers met een laag inkomen en een laag vermogen een overbruggingsregeling van de Sociale Verzekeringsbank tot stand gekomen.
Het College heeft verklaard deze zienswijze te kunnen volgen, en dat het de Minister van Defensie past om op de gebruikelijke wijze met de betrokken vakorganisaties te overleggen over de wijzigingen van de rechtspositie. Het College volgt echter niet de zienswijze dat Defensie de bestaande regelgeving kan blijven toepassen zolang er over wijziging van die regelgeving geen overeenstemming is bereikt. Het College haalt daarbij uitspraken van rechtbanken aan die haar oordeel ondersteunen. NB: Het oordeel van het College is geen bindend advies en tegen de oordelen van het College staat geen beroep open.
Zoals bekend hebben (oud-)medewerkers van Defensie de zaak tevens aanhangig gemaakt bij verschillende rechtbanken. Deze betreffen uiteenlopende gevallen en zijn niet eenduidig. Zo heeft de Rechtbank Den Haag op 29 mei 2015 geoordeeld dat het beroep weliswaar gegrond is, maar dat aan Defensie de beleidsvrijheid toekomt om een overbruggingsregeling tot stand te brengen en dat zij in overleg is met de bonden om zo’n regeling tot stand te brengen. Defensie heeft tegen een aantal uitspraken hoger beroep aangetekend. Tot die tijd houdt Defensie zich aan de geldende regelgeving en rechtspositie.
Graag verwijs ik nogmaals naar het eerste deelakkoord. Hierin is de afspraak gemaakt dat pensioen- en AOW-leeftijd aan elkaar zullen worden gekoppeld. Hiermee zal de situatie die het College beschrijft niet meer voorkomen. Voor militairen die met een AOW-gat worden geconfronteerd, is Defensie sinds begin 2013 in overleg met de sociale partners voor een overbruggingsregeling. Er is een schriftelijke overeengekomen datum waarop de regeling effectief moet zijn, te weten 1 oktober 2015.
Met de koppeling van pensioen- en AOW-leeftijd kom ik tegemoet aan het oordeel van het College. Met een overbruggingsregeling voldoe ik aan de uitspraak van de Rechtbank Den Haag van 29 mei 2015.
De Minister van Defensie, J.A. Hennis-Plasschaert