Vastgesteld 7 mei 2015
De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over de brief van 19 februari 2015 over uitvoering van de moties en het amendement Harbers en Koolmees ingediend bij de begroting 2015 van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (Kamerstuk 34 000 VIII, nr. 84).
De vragen en opmerkingen zijn op 18 maart 2015 aan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap voorgelegd. Bij brief van 6 mei 2015 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Wolbert
De adjunct-griffier van de commissie, Arends
De leden van de VVD- en D66-fractie hebben kennisgenomen van de brief inzake de uitvoering van het amendement Harbers/Koolmees1. Zij hebben hierover nog enkele vragen en opmerkingen aan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de Staatssecretaris van Economische Zaken.
De leden van de VVD- en D66-fractie merken op dat in het amendement Harbers/Koolmees is gesteld dat de € 10.000.000 voor groen onderwijs met name is bestemd voor opleidingen in het wetenschappelijk en hoger beroepsonderwijs, om te compenseren voor de groei van studenten in het groene onderwijs. Zij begrijpen op basis van de brief van de Staatssecretaris van Economische Zaken2 dat nu slechts een beperkt deel van dit bedrag aan het hoger onderwijs zal worden besteed. Daarom vragen de leden van deze fracties op basis van welke criteria de extra middelen binnen het groene onderwijs zijn verdeeld. Hoe heeft de Staatssecretaris van Economische Zaken invulling gegeven aan het verzoek de middelen met name te bestemmen voor het hoger onderwijs? Zij vragen tevens hoe de verdeling van de middelen zich verhoudt tot de stijging van het aantal leerlingen en studenten in de verschillende vormen van groen onderwijs. Kan procentueel uiteengezet worden hoe de totale stijging van het aantal leerlingen is verdeeld tussen de verschillende vormen van groen onderwijs? Kan deze afgezet worden tegen de procentuele verdeling van compenserende middelen tussen de verschillende vormen van groen onderwijs zoals nu is voorgesteld door de Staatssecretaris van Economische Zaken, zo vragen de voornoemde leden.
De leden van de VVD- en D66-fractie vragen voorts naar de voortgang van de uitvoering van de motie van de leden Van Veldhoven/Lodders3 om in kaart te brengen wat de voor- en nadelen zijn van de huidige situatie van financiering van groen onderwijs en te onderzoeken op welke wijze het onderwijs in de toekomst het best in de begroting kan worden ondergebracht. Wanneer worden de uitkomsten gedeeld met de Kamer en met welke mensen en organisaties zal in het kader van dit onderzoek worden gesproken, zo vragen deze leden.
Graag wil ik de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap danken voor de schriftelijke inbreng bij mijn brief over de uitvoering van de moties en het amendement Harbers en Koolmees ingediend bij de begroting 2015 van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (kamerstuk 34 000 VIII, nr. 84). In onderstaande beantwoording wordt de indeling van het verslag van de commissie gevolgd.
De leden van de VVD- en D66-fractie merken op dat in het amendement Harbers/Koolmees is gesteld dat de € 10.000.000 voor groen onderwijs met name is bestemd voor opleidingen in het wetenschappelijk en hoger beroepsonderwijs, om te compenseren voor de groei van studenten in het groene onderwijs. Zij begrijpen op basis van de brief van de Staatssecretaris van Economische Zaken4 dat nu slechts een beperkt deel van dit bedrag aan het hoger onderwijs zal worden besteed. Daarom vragen de leden van deze fracties op basis van welke criteria de extra middelen binnen het groene onderwijs zijn verdeeld.
Zoals gesteld in de brief van de Staatssecretaris van Economische Zaken (Kamerstuk 34 000 XIII, nr. 147) is de 2% versobering proportioneel bepaald op basis van de omvang van de Rijksbijdrage 2015 voor de betreffende groene onderwijssector. Omgekeerd is op dezelfde basis de 2% versobering teruggedraaid voor 2015 over alle groene onderwijssectoren. De keuze voor deze grondslag is het meest zuiver om tegemoet te komen aan een evenwichtig effect van deze versobering en het terugdraaien hiervan over de verticale groene onderwijskolom heen.
Ook informeren deze leden hoe de Staatssecretaris van Economische Zaken invulling heeft gegeven aan het verzoek de middelen met name te bestemmen voor het hoger onderwijs?
De toegepaste verdeling is in lijn met de toezegging van de Minister van Financiën tijdens de Algemene Financiële Beschouwingen dat er een oplossing zal worden gezocht voor de financiering van het groen onderwijs ten behoeve van alle onderwijskolommen en niet alleen voor het hoger onderwijs. Om die reden is het aanvaard amendement Harbers/Koolmees (dekkingsruimte € 10,0 mln) en de hieraan gekoppelde toezegging van de Staatssecretaris om additioneel € 5,0 mln uit de eigen EZ begroting toe te voegen voor het ongedaan maken van de versobering over alle onderwijskolommen voor 2015 als oplossing gerealiseerd. Hiermee is in totaal € 15,0 mln gemoeid.
Het effect hiervan is dat het hoger onderwijs voor € 5,3 mln is gecompenseerd voor de stijgende studentenaantallen. Hierbij is ook rekening gehouden met de bestaande 2%- afbufferingsafspraak bij Wageningen Universiteit.
Zij vragen tevens hoe de verdeling van de middelen zich verhoudt tot de stijging van het aantal leerlingen en studenten in de verschillende vormen van groen onderwijs. Kan procentueel uiteengezet worden hoe de totale stijging van het aantal leerlingen is verdeeld tussen de verschillende vormen van groen onderwijs? Kan deze afgezet worden tegen de procentuele verdeling van compenserende middelen tussen de verschillende vormen van groen onderwijs zoals nu is voorgesteld door de Staatssecretaris van Economische Zaken.
Uitgaande van alleen de dekkingsruimte uit het amendement Harbers/Koolmees wordt 53% hiervan beschikbaar gesteld aan het hoger onderwijs. De overige 47% komt ten goede aan het overig onderwijs. Met toevoeging van de additionele dekkingsruimte uit de EZ begroting komt de totale verdeling uit op 35% aan het hoger onderwijs en 65% aan het overig onderwijs.
In de onderstaande tabel is de vergelijking gemaakt tussen het effect van de teruggedraaide 2% versoberingsmaatregel met als grondslag de omvang rijksbijdrage 2015 ten opzichte van een andere grondslag, namelijk de stijgende studentenaantallen per onderwijssector.
Onderwijssector |
Rijksbijdrage 2015 (in mln) |
Versobering (%) |
Eerst gekort op uitgaven, later toegevoegd aan budget Rijksbijdrage (in mln) |
% van gekort en toegevoegd budget t.o.v 15,0 mln. |
Stijging/daling aantal onderwijs-deelnemers 2015 t.o.v 2014 |
Aandeel in stijging/daling onderwijs-deelnemers 2015 t.o.v 2014 |
Budget gemoeid met stijging/daling deelnemers |
Aandeel in budget stijging/daling deel-nemers t.o.v 15,0 mln |
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Wageningen Universiteit |
175 |
2% |
3,5 |
23% |
150 |
7% |
1,5 |
10% |
Groen HBO |
90 |
2% |
1,8 |
12% |
700 |
33% |
4,3 |
29% |
Groen MBO |
180 |
2% |
3,6 |
24% |
– 100 |
– 5% |
-0,7 |
– 5% |
Groen VMBO |
310 |
2% |
6,2 |
41% |
1.350 |
64% |
9,9 |
66% |
Totaal |
755 |
2% |
15,01 |
100% |
2.100 |
100% |
15,0 |
100% |
Noot: In de berekening is de korting op Wageningen Universiteit in het kader van de afbufferingsafspraak (maximaal 2% groei of daling per jaar) meegenomen. Het aantal studenten relevant voor bekostiging 2014, 7.500, stijgt met 800, dit is een stijging met meer dan 10%. Hiervan zijn 150 studenten, dat is 2% stijging, in de tabel meegenomen, omdat het resterend aantal al gekort wordt op basis van de afbufferingsafspraak.
In de tabel is gewogen voor MBO (BOL en BBL) en VMBO (met en zonder LWOO-indicatie) en is gerekend met afgeleide normprijzen per extra deelnemer.
De leden van de VVD- en D66-fractie vragen voorts naar de voortgang van de uitvoering van de motie van de leden Van Veldhoven/Lodders6 om in kaart te brengen wat de voor- en nadelen zijn van de huidige situatie van financiering van groen onderwijs en te onderzoeken op welke wijze het onderwijs in de toekomst het best in de begroting kan worden ondergebracht. Wanneer worden de uitkomsten gedeeld met de Kamer en met welke mensen en organisaties zal in het kader van dit onderzoek worden gesproken?
Om invulling te kunnen geven aan de uitvoering van deze motie is een onderzoek gestart conform de strekking van de motie. Hierbij wordt naast het groen onderwijsmodel ook naar andere onderwijsmodellen gekeken om de voor- en nadelen in kaart te brengen. Er worden gesprekken gevoerd met verschillende sleutelpersonen in het onderwijs, in het bedrijfsleven, bij maatschappelijke organisaties en bij de overheid. De uitkomsten van dit onderzoek worden met Prinsjesdag met de Kamer gedeeld.