Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 4 november 2014
Eerder heb ik toegezegd uw Kamer periodiek te informeren over de voortgang van de voorbereiding op de decentralisaties in het sociaal domein tot aan de invoering per 2015. Daarnaast heeft uw Kamer mij verzocht om, met het oog op het Algemeen Overleg van 12 november aanstaande, te komen met een uiteenzetting van de regierol van de Minister van BZK in de decentralisatieoperatie en de inhoudelijke knelpunten die ik tot op heden heb ervaren bij de uitvoering van deze operatie. In deze brief schets ik een laatste stand van zaken van de knelpunten en de ontwikkelingen in het sociaal domein, en de werkzaamheden die vanuit het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) de afgelopen periode zijn uitgevoerd en gecoördineerd.
Er rest nog een korte periode tot aan 1 januari 2015. Uit gesprekken die ik voer met wethouders blijkt veel ambitie. Deze wethouders, en ik met hen, zien dat dit een ingrijpende operatie is die zorgen met zich meebrengt voor aanbieders en burgers. Gemeenten gaan laten zien dat ze de zorg kunnen verbeteren, dat er geen mensen tussen wal en schip vallen en dat er zorg beschikbaar is na 1 januari 2015 voor mensen die dat nodig hebben. En op die plekken waar we gezamenlijk constateren dat er sprake is van knelpunten zullen gemeenten en kabinet samen oplossingen gaan vinden, bijvoorbeeld via de transitiecommissie sociaal domein of via andere ondersteuningstrajecten die in samenhang worden georganiseerd door de Ministeries BZK, VWS, V&J en SZW.
Beeld voortgang decentralisaties sociaal domein
De voortgang op de specifieke decentralisaties jeugd, maatschappelijke ondersteuning en participatie wordt gemonitord door de betreffende departementen. Zij hebben uw Kamer hier ook met enige regelmaat over geïnformeerd1. Uit de betreffende brieven komt een beeld naar voren dat gemeenten met grote inzet bezig zijn met de voorbereiding op de transitie per 1 januari 2015. Bij sommige gemeenten is dit een proces dat al enkele jaren geleden is ingezet, andere gemeenten zijn dit jaar, met een nieuw college, pas goed op stoom gekomen met de voorbereidingen. Er zijn al veel goede stappen gezet, maar de komende periode zal nog flink wat werk moeten worden verzet om per 1 januari 2015 klaar te staan voor de nieuwe verantwoordelijkheden in het sociaal domein.
Uit de beelden per decentralisatie komt naar voren dat er een aantal gemeenten zijn die achterblijven, bijvoorbeeld op het gebied van inkoop van specialistische jeugdzorg, (boven)regionale samenwerking en afspraken rond financiële verevening. De Staatssecretarissen van VWS en V&J hebben uw Kamer hier meermaals over geïnformeerd. De gemeenten waar ontwikkelingen achterblijven worden inmiddels gericht aangesproken, waarbij er in het uiterste geval bestuurlijke maatregelen zullen worden ingezet. Vanuit mijn verantwoordelijkheid voor goed openbaar bestuur ben ik betrokken bij dit traject.
Naast de inhoudelijke voortgang per decentralisatie kan er ook een beeld worden gegeven van de algemene voortgang bij gemeenten. Voor het Ministerie van BZK ligt de nadruk op zaken als een goede gemeentelijke organisatie, regionale samenwerking en risicoverevening. Vanuit deze thema’s zijn er door de accountmanagers van het Ministerie van BZK de afgelopen tijd veel gesprekken gevoerd met gemeenten waaruit opvalt dat gemeenten veel samenwerken in het sociaal domein. Vooral kleine gemeenten hebben veel baat bij samenwerking omdat dat hen snelheid geeft bij de voorbereiding op de implementatie van de nieuwe taken.
Op het gebied van risicoverevening ontstaan knelpunten doordat sommige gemeenten en samenwerkingsverbanden achter blijven in het maken van definitieve afspraken hieromtrent. De regio’s die (nog) geen afspraken voor risicoverevening maken, kiezen daarmee (soms impliciet) voor een systeem waarbij gemeenten individueel verantwoordelijk zijn voor de kosten van bijvoorbeeld de jeugdzorg. Op dat moment is het van belang dat gemeenten voldoende reserveren voor onvoorziene kosten voor bijvoorbeeld (specialistische) jeugdzorg. Zeker waar het dure trajecten betreft, is het de vraag of (kleine) gemeenten dit zelfstandig kunnen dragen. Gemeenten die geen afspraken maken worden door het Ministerie van BZK gewezen op de mogelijke risico’s die deze keuze met zich meebrengt. Uit het contact met gemeenten komt overigens een beeld naar voren dat er op dit moment in veel regio’s afspraken over risicoverevening worden gemaakt.
Tot slot wordt uit de gesprekken inzichtelijk dat het niveau en de professionaliteit van de gemeentelijke organisatie een belangrijk onderdeel is bij de voorbereiding op de decentralisaties.
Regierol Minister BZK en sturen op randvoorwaarden
Zoals ook in eerdere brieven aan uw Kamer beschreven richt ik mij binnen mijn coördinerende rol vooral op randvoorwaarden die over de afzonderlijke decentralisaties heen van belang zijn voor het laten slagen van de veranderingen in het sociaal domein. Randvoorwaarden die zorg dragen voor goed werkende gemeenten zodat de inwoners van die gemeenten niet onder de voet worden gelopen door een veelvoud aan regisseurs en overheidsinstanties maar gewoon de zorg krijgen die zij nodig hebben. Hierbij valt te denken aan randvoorwaarden als ontschotting van financiële middelen, informatievoorziening zonder te veel administratieve lasten, een visie op het gebruik van persoonsgegevens in relatie tot privacy van burgers, ondersteuning van veranderingen in de bedrijfsvoering, het voorzien in een integrale aanpak en het maken van regionale afspraken over samenwerking en risicoverevening.
Dergelijke randvoorwaarden richten zich zowel op de rijksinzet als op de gemeentelijke implementatie. Rijksinzet wordt onder meer afgestemd en besproken in de Ministeriële Commissie Decentralisaties. Gemeenten worden vanuit het BZK programma «Gemeenten van de Toekomst» ondersteund op bovenstaande thema’s. Het ondersteuningsprogramma heeft ook accountmanagers in dienst die vraaggericht gemeenten ondersteunen bij de voorbereiding op de decentralisaties.
Daarnaast voert het Ministerie van BZK de regie op de communicatie over de samenhang tussen de drie decentralisaties, in nauwe samenwerking met de VNG en de Ministeries VWS, VenJ en SZW. De congressenreeks onder de titel «De Decentralisaties Dag» waaronder het «3D Wethoudersdiner», «De 3D Communicatiedag», het «3D Raadsledencongres» en het aanstaande «Decentralisaties in Uitvoering» congres op 13 november zijn voorbeelden van communicatie initiatieven die het Ministerie van BZK ontplooit om gemeenten te informeren. Meer dan 3000 ambtenaren, raadsleden, wethouders en gemeentesecretarissen hebben inmiddels deelgenomen aan deze congressen.
Per (zojuist genoemd) thema vindt u hieronder een toelichting van recente ontwikkelingen, activiteiten en knelpunten.
Ontschotting van financiële middelen
Met de decentralisaties in het sociaal domein beoogt het kabinet de dienstverlening zo dicht mogelijk bij de burger te brengen en gemeenten in staat te stellen integraal en samenhangend beleid te voeren. Eén van de voorwaarden daarvoor is dat gemeenten ook de mogelijkheid krijgen de budgetten ontschot in te zetten. Daarom heeft het kabinet ervoor gekozen gemeenten maximale bestedingsvrijheid te geven bij de uitvoering van de taken in het sociaal domein (Kamerstuk 33 935, nr. 7). De middelen voor de uitvoering van deze taken komen vanaf 2015 rechtstreeks in het gemeentefonds als integratie-uitkering. Gemeenten kunnen het geld naar eigen inzicht besteden, zodat zij maximaal in staat worden gesteld lokaal maatwerk te leveren en integraal beleid te voeren. Het college van burgemeester en wethouders legt verantwoording af aan de gemeenteraad over de wijze waarop de middelen worden ingezet. Dit past geheel bij de decentralisatie van deze taken en is naar het oordeel van het kabinet een belangrijke voorwaarde voor een succesvolle uitvoering.
Bij een integratie-uitkering hoort vanzelfsprekend ook een juiste verdeling van de budgetten. Voor de Wmo 2015 en jeugd worden de budgetten het eerste jaar historisch verdeeld en zal vanaf 2016 sprake zijn van een objectieve verdeling. De resultaten van het onderzoek naar het objectieve verdeelmodel Wmo 2015 zijn gepubliceerd in de septembercirculaire en het model is heden voor advies voorgelegd aan de VNG en de Raad voor de financiële verhoudingen. De resultaten voor het objectieve verdeelmodel Jeugd worden verwacht in december 2014. Ook dit model zal ter consultatie aan de VNG en Rfv worden voorgelegd. De budgetten per gemeente voor de participatiewet zijn in juni 2014 bekend gemaakt; het betreffende participatiebudget wordt al in 2015 objectief verdeeld.
Ik wil samen met de betrokken bewindspersonen en de VNG een zorgvuldige overgang realiseren van een verdeling op basis van historische uitgaven in 2015 naar een verdeling op basis van objectieve verdeelmaatstaven. Hierbij is wat betreft de Wmo 2015 speciale aandacht voor het bijzondere karakter van beschermd wonen. Ik zal de gemeenten in de decembercirculaire informeren over de objectieve verdeelmodellen jeugd en Wmo 2015 en een overgangsregeling opdat gemeenten in staat zijn de decentralisaties goed in te voeren.
Inrichting informatievoorziening sociaal domein
De eerste fase van de inrichting van de informatievoorziening in het sociaal domein is per 1 juli jl. afgerond. Op die datum is het Kabinet met de VNG overeengekomen hoe het ontwerp van de informatievoorziening sociaal domein (de zogenoemde de overall monitor) er uit gaat zien. Over dit ontwerp heb ik uw Kamer op 7 juli jl. geïnformeerd.2
In de periode tot en met mei 2016, wanneer de Kamer een eerste rapportage in het kader van de overall monitor sociaal domein zal ontvangen, staat de operationalisering van het ontwerp centraal. Het Ministerie van BZK voert dit proces uit in samenwerking met het Sociaal Cultureel Planbureau en het Centraal Bureau voor de Statistiek. Voorts wordt ingezet op een gezamenlijk door de gemeenten, de VNG en het Rijk vormgegeven doorontwikkeling van de inrichting van de informatievoorziening. Daarbij zal er aandacht zijn voor de relatie met die beleidsterreinen die grenzen aan de decentralisaties in het sociaal domein zoals onderwijs. Inzet is bovendien dat in drie jaar wordt toegewerkt naar één monitor en het geheel laten samenvallen van de indicatorenset van de gemeenten en die van het Rijk.
Privacy
Met de decentralisaties zullen gemeenten meer persoonsgegevens gaan verwerken. Het is belangrijk dat gemeenten zich rekenschap geven van het feit dat ze zorgvuldig met die gegevens moeten omgaan. In de brief aan uw Kamer van 27 mei jongstleden (Kamerstuk 32 761, nr. 62) bij de beleidsvisie met richtlijnen voor het zorgvuldig omgaan met persoonsgegevens in de gemeentelijke praktijk in het kader van de decentralisaties, heb ik een aantal acties toegezegd dat inmiddels tot uitvoering wordt gebracht. Op basis van de dienstverleningsmodellen die door VNG-KING ontwikkeld zijn, worden sessies gehouden met gemeenten om de risico’s voor privacy van de wijze waarop zij hun diensterlening inrichten te identificeren. Tevens worden passende maatregelen beschreven om die risico’s te ondervangen. De PIA-rapportage (privacy impact assessment) wordt dit najaar verwacht. Het onderzoek naar hoe de helpdeskfunctie het beste vorm kan worden gegeven en naar het versterken van de positie van de burger wordt nu afgerond. Ook zijn de eerste factsheets met spelregels over hoe om te gaan met specifieke vragen vanuit gemeenten met betrekking tot privacy nu afgerond en voor gemeenten beschikbaar gesteld via internet. In samenwerking met de VNG heb ik een ondersteuningsprogramma opgezet waarin tools worden ontwikkeld die gemeenten kunnen gebruiken om hun beleid en uitvoering privacyproof te maken. Het ondersteuningsprogramma heeft inmiddels de eerste tools opgeleverd. Gemeenten kunnen via het Ondersteuningsteam Decentralisaties ook expertise inroepen op het terrein van privacy. Het is bekend dat nog niet alle gemeenten zich voldoende bewust zijn van wat een zorgvuldige omgang met persoonsgegevens in het kader van de nieuwe taken voor hun organisatie betekent. Daarom heb ik een brief aan de gemeenten geschreven waarin ik dit onder hun aandacht breng en er ook op wijs waar ze hulp en ondersteuning kunnen vinden bij het vormgeven van privacybeleid in hun organisatie en werkprocessen.
Bedrijfsvoering en ICT
Nu gemeenten hun beleidsplannen verder uitwerken in de praktijk, is er binnen gemeenten toenemende aandacht voor de bedrijfsvoering, bijvoorbeeld het inregelen van de ICT, herinrichting van werkprocessen, mandaatregelingen, aanstellen en opleiden van personeel en de planning & control.
Om gemeenten hier goed op voor te bereiden zal er vanuit de betrokken bewindspersonen ondersteuning worden geboden3. Zo wordt er bijvoorbeeld al geruime tijd gezamenlijk gewerkt aan de actiepunten uit de Verkenning Informatievoorziening Sociaal Domein (VISD) en biedt het Ondersteuningsteam Decentralisaties (OTD) ondersteuning bij onder andere vragen op het gebied van bedrijfsvoering van gemeenten.
Daarnaast organiseert het Ministerie van BZK, samen met betrokken partijen, op 13 november het congres «Decentralisaties in uitvoering». Waarbij er specifiek aandacht zal zijn voor zaken als toegang, informatievoorziening, privacy, bedrijfsvoering, sturing en verantwoording.
Integrale aanpak
Gemeenten worden met de decentralisaties in staat gesteld integraal en samenhangend beleid te voeren. Om dit te bereiken is het van belang dat ook de afzonderlijke wetgeving van de decentralisaties- de Jeugdwet, Participatiewet en Wmo 2015- optimaal op elkaar is afgestemd. De Kamerleden van Toorenburg en Schouw hebben in een motie verzocht om in de wetsvoorstellen in te gaan op de samenhang met de andere wetsvoorstellen (Kamerstuk 33 750 – VII, nr. 24). Het kabinet heeft dit gerealiseerd door gelijkluidende bepalingen over regionale samenwerking op te nemen in de wetten, de planverplichtingen in de wetten op elkaar af te stemmen, de middelen als één integratie-uitkering sociaal domein te verstrekken en door de ondersteuning tijdens de transitie op elkaar af te stemmen in de vorm van het OTD.
Vervolgens is het aan gemeenten om daadwerkelijk in de praktijk de decentralisaties integraal op te pakken, met name waar verschillende zorgvragen maar ook bijvoorbeeld passend onderwijs, bij elkaar komen (bijv. in multi-probleemgezinnen). Het Ministerie van BZK ondersteunt gemeenten bij deze opgave via het landelijke project Integrale Aanpak, onderdeel van Gemeenten van de toekomst. Middels regionale leergroepen, themabijeenkomsten en een online uitwisselingsplatform (www.integrale-aanpak.nl) vindt kennisdeling plaats ten behoeve van gemeenten en uitvoeringsteams. Daarnaast biedt het project expertise en producten op innovatiethema’s, zoals Maatschappelijke Kosten Baten Analyses, Competentieprofiel generalist, Handreiking risicomanagement bij calamiteiten in sociaal domein en Handreiking Voorkomen van Huisuitzetting.
Daarnaast is op initiatief van het Ministerie van BZK, in samenwerking met betrokken departementen en de VNG, de documentaire «uit de onmacht» ontwikkeld waarin duidelijk wordt dat de aanpak van één gezin één plan succesvol werkt in de praktijk. Deze DVD is gemaakt om gemeenten en hulpverleners te ondersteunen en inspireren. Naast een documentaire die een succesvolle integrale aanpak laat zien, komen in het themamenu de issues aan de orde waar je tegenaan loopt als bestuurder, ambtenaar of hulpverlener. In dit themamenu vertellen deskundigen vanuit hun visie en ervaring over thema's als de nieuwe rol van gemeenten, het mandaat, privacy, schulphulpverlening, handhaving versus hulpverlening en werk en wonen.
Regionale samenwerking
Voor een deel van de taken werken gemeenten samen in intergemeentelijke samenwerkingsverbanden4. Het is aan gemeenten zelf te beslissen voor welke taken ze met welke gemeenten samenwerken. Wel heeft het kabinet met de VNG een aantal criteria geformuleerd waar die samenwerking aan moet voldoen (Kamerstuk 28 750, nr. 52), bijvoorbeeld ten aanzien van de gekozen schaal en het toezicht op eventuele risico’s. In samenhang met de grafische weergave in de bijlage5 levert onderstaande stand van de voortgang een beeld op van de actuele stand van zaken6.
De participatiewet wordt geïmplementeerd binnen de 35 arbeidsmarktregio’s. Voor een volledige uitvoering van de Participatiewet is het vereist dat er in elke arbeidsmarktregio per 1 januari 2015 een Werkbedrijf is opgericht, bestuurd door de gezamenlijke gemeenten van die regio en vertegenwoordigers van de sociale partners in die regio. De regionale Werkbedrijven worden opgericht om mensen met een arbeidsbeperking te koppelen aan bedrijven. De gemeenten zijn bovendien volgens het Besluit SUWI (2012) de partij die een voortrekkersrol dient te vervullen in het tot stand brengen van de regionale samenwerking. De implementatie van de Participatiewet en de noodzakelijke vorming van Werkbedrijven op de schaal van de gehele arbeidsmarktregio vormen in de huidige fase van voorbereiding een extra impuls om de regionale samenwerking op te schalen waar nodig. Uit de laatste rapportage van de programmaraad blijkt dat deze impuls in diverse regio’s uitwerkt in concrete plannen voor de Werkbedrijven. De doorwerking naar volledige regionale samenwerking zal iets meer tijd vragen.
Voor de jeugdzorg geldt dat er wordt samengewerkt in 42 regio’s. Daarnaast wordt er een aantal taken op bovenregionaal niveau opgepakt, bijvoorbeeld waar het de inkoop van specialistische zorg betreft. Verreweg de meeste regio’s hebben inmiddels op regioniveau concrete samenwerkingsafspraken gemaakt, bij enkele regio’s loopt dit nog niet goed. De Staatssecretaris van VWS heeft u recent op de hoogte gebracht van de voortgang en ik bekijk samen met hem hoe ook de laatste regio’s de noodzakelijke stappen zetten.
Voor de Wmo geldt dat gemeenten veel van de taken lokaal uitvoeren. Wel wordt er voor de nieuwe Wmo door de meeste gemeenten in regionaal verband afgestemd. Gemeenten zijn terughoudend in het overdragen van bevoegdheden aan een openbaar lichaam of centrumgemeente; gemeenten kiezen voor de Wmo taken liever voor een lichte vorm van samenwerking. Voor de langdurige zorg wordt in elk van de 43 Wmo-regio’s overleg ingericht, waaraan -in verschillende samenstellingen- zorgverzekeraars, zorgkantoren, gemeenten, zorgaanbieders, woningcorporaties, cliëntenorganisaties en beroepsorganisaties deelnemen. In een aantal van deze regio’s vindt de samenwerking plaats op subregionaal niveau zodat het werkgebied aansluit bij dat van de aanbieders en/of reeds bestaande samenwerkingsrelaties tussen gemeenten.
Transitiecommissie Sociaal Domein
In navolging van mijn brief aan uw Kamer van 2 juli jl. met informatie over de inrichting en uitwerking van de Transitiecommissie Sociaal Domein (TSD) (Kamerstuk 33 750 VII, nr. 65) is de TSD per besluit van 4 juli 2014 ingesteld (Stcrt. 2014, nr. 19676). Op 12 september zijn de voorzitter van de TSD, de heer Noten, en de leden Kaljouw en Terpstra door het kabinet benoemd en op de regietafel van 15 oktober jongstleden is het werkplan van de TSD besproken met de leden van de regietafel. De TSD heeft tot taak te bezien of gemeenten de noodzakelijke bestuurlijke, organisatorische en financiële maatregelen treffen om de decentralisaties in het sociaal domein in samenhang te kunnen uitvoeren.
De komende periode zal de TSD zich richten op maatregelen die ervoor zorgen dat de overgang na 1 januari 2015 zo soepel mogelijk zal verlopen. Hierbij wordt door de commissie benadrukt dat het einddoel niet is om een oordeel te geven over de inhoud van die maatregelen, maar juist het constateren of bepaalde maatregelen zijn genomen. Het gaat om vragen als: zijn het beleid en uitgangspunten gecommuniceerd, zijn er regionale samenwerkingsafspraken gemaakt, worden bedrijfsvoeringaspecten als sturing op contractafspraken, bevoorschotting, facturering, cliëntgegevens en informatisering ingericht, zijn de financiële effecten goed in het vizier en zijn privacyuitgangspunten bekend en ingevoerd.
Bovengenoemde punten zijn de focus van de eerste rapportage van de commissie. Na deze eerste fase wordt de aandacht verlegd naar het eerste beeld van de financiële houdbaarheid in relatie tot de diversiteit aan arrangementen en oplossingen, de verdere invoering van de bedrijfsvoeringafspraken, de financiële samenwerkingsafspraken in de regio, de juridische vormgeving, aangevuld met onderwerpen die tot de TSD komen door voortschrijdend inzicht. In weer een volgende fase zal de TSD onderzoeken in hoeverre de transformatie plaats heeft gevonden ten aanzien van de samenhang van de drie decentralisaties; bijvoorbeeld over dienstverlening dicht bij de burger, en over uitgangspunten als «een gezin, een plan, een regisseur».
Veranderende organisaties
Een aantal gemeenten heeft de gemeentelijke organisatie en uitvoeringspraktijk al aangepast door hun toegang op een innovatieve wijze te organiseren en in de gemeentelijke organisatie een aanpak door te voeren die uitgaat van een integrale benadering van het sociale domein. Die gemeenten laten zien dat zij al ver gevorderd zijn in de voorbereiding. Een voorbeeld hiervan zijn de experimenten met een integrale aanpak waar de drie decentralisaties, maar bijvoorbeeld ook passend onderwijs, worden gecombineerd.7 Deze voorbeelden worden ook breed uitgedragen richting gemeenten in het zogenoemde 3D journaal van www.gemeentenvandetoekomst.nl. Iedere dag verschijnt er in dit blog een artikel waarbij een gemeente aan het woord is over hun vorderingen bij de decentralisaties. Ook is er een aantal rubrieken opgenomen als «de vraag van de week» of het populaire «dagboek van een transitie manager». Op deze manier deelt het Ministerie van BZK, in samenwerking met de betrokken departementen en de VNG, op een toegankelijke manier goede voorbeelden en geven we gemeenten een podium voor lokale initiatieven die tot de verbeelding spreken. Enkele voorbeelden van experimenten zijn:
• Multidisciplinaire sociale wijkteams: Op een zeer laagdrempelige manier kunnen mensen in Leeuwarden bij het sociaal wijkteam in hun eigen buurt terecht met vragen over solliciteren, re-integratie, schulden, opvoeden, hulpmiddelen, of gewoon voor een persoonlijk gesprek.
• Het wegnemen van schotten tussen de arbeidsmatige dagbesteding en beschut werk: De gemeente Alkmaar heeft vooruitlopend op de Participatiewet de stichting WNK participatiebevordering opgericht. WNK is een re-integratiebedrijf voor mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt. Mensen met een Wsw-indicatie, met een indicatie voor dagbesteding, een Wajong-uitkering en een WWB-uitkering werken allemaal binnen en buiten het bedrijf samen.
• Passend werk voor mensen met een ggz-achtergrond: AanZet is een stichting voor zelfsturende teams in Friesland die projecten ondersteunt voor en door mensen die ervaring hebben met de geestelijke gezondheidszorg, maatschappelijke opvang, verslavingszorg en vrouwenopvang. Deze mensen krijgen hierdoor een plek waar ze klant kunnen worden van een project en waar ze vrijwilligerswerk kunnen doen. Dit kan weer een opstap vormen naar een betaalde baan.
• Preventieve integrale schuldhulpverlening: In Helmond werken zes sociaal maatschappelijke partners en de afdelingen werk & inkomen en Wmo van de gemeente samen om mensen met schulden zo goed mogelijk te helpen. Door gebruik te maken van een intakekompas wordt voorkomen dat te zware hulpverlening wordt ingezet en wordt gebruik gemaakt van de inzet van vrijwilligers als dat mogelijk is.
Naast lokale impact hebben experimenten ook een breder doel. Het maakt mogelijk om de effectieve aanpakken en interventies te onderscheiden van de minder succesvolle. Naast het sociale rendement is ook het financiële rendement hierbij van belang. Hier is ook onderzoek naar gedaan. Ruim 40 gemeenten hebben, met cofinanciering vanuit het Ministerie van BZK, een Maatschappelijke Kosten Baten Analyse uitgevoerd, om inzicht te krijgen in hoeverre de nieuwe integrale werkwijze kan bijdragen aan lokale resultaten en opgaven. Op basis van deze MKBA’s is een meta-analyse opgesteld8, waarin de lessen vanuit de MKBA’s op een rij zijn gezet en de knoppen zijn geïdentificeerd waaraan gemeenten kunnen draaien om de aanpak te optimaliseren. Daarnaast is er een MKBA-tool voor sociale wijkteams ontwikkeld. Deze tool stelt gemeenten in staat stelt zelf een MKBA te maken en te actualiseren. Ook het rapport «Effectieve interventies in het sociaal domein»9 bevat verschillende maatschappelijke kosten-baten analyses (MKBA). Het opstellen van een goede MKBA kan bijdragen aan de effectiviteit van de interventies die worden ingezet.
Transformatie
Het gaat bij de decentralisaties in het sociaal domein om één van de grootste stelselwijzigingen in het Nederlandse binnenlands bestuur ooit. Met de daadwerkelijke overheveling van verantwoordelijkheden van het Rijk naar de gemeenten per 1 januari 2015 zijn de decentralisaties dan ook nog niet afgerond en zullen de verschillende bij het sociaal domein betrokken bewindspersonen blijven investeren op die zaken die raken aan hun verantwoordelijkheden. In deze context neemt het Ministerie van BZK het voortouw in het coördineren van een transformatie agenda voor de periode 2015–2020. Deze agenda wordt in samenspraak tussen het Rijk en de gemeenten vormgegeven.
In deze agenda wordt bepaald wat de inzet is voor de komende jaren om te komen van de stelselwijziging (transitie) tot nieuwe manieren van werken en andere rolverdelingen die ervoor moeten zorgen dat de beoogde effecten van de stelselwijziging ook daadwerkelijk kunnen worden gerealiseerd (transformatie). In dit kader worden er in de agenda onderwerpen opgenomen die relateren aan departementoverstijgende thema’s binnen het sociaal domein, aan de ondersteuning van gemeentelijke transformatie initiatieven en aan specifieke thema’s die zijn verbonden met de (systeem) verantwoordelijkheden van de verschillende bij het sociaal domein betrokken bewindspersonen. In de transformatie agenda zal de veranderende verhouding tussen de gemeenten, de VNG en het Rijk bovendien nadrukkelijk aan bod komen.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, R.H.A. Plasterk