Kamerstuk 34000-VI-97

Rapportagebrief over de aanpak van Internationale Misdrijven 2014

Dossier: Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Veiligheid en Justitie (VI) voor het jaar 2015

Gepubliceerd: 29 juni 2015
Indiener(s): Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD)
Onderwerpen: begroting financiƫn
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-34000-VI-97.html
ID: 34000-VI-97

Nr. 97 BRIEF VAN DE MINISTER EN STAATSSECRETARIS VAN VEILIGHEID EN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 29 juni 2015

1. Inleiding

Tijdens het algemeen overleg van de vaste commissie voor Justitie van 5 juni 2007, heeft de toenmalige Minister van Justitie toegezegd uw Kamer jaarlijks een rapportagebrief te sturen over de aanpak van internationale misdrijven.1

Deze brief geeft in de cijfermatige rapportage allereerst een uiteenzetting van de strafrechtelijke aanpak: de lopende opsporingsonderzoeken en strafrechtelijke resultaten en tevens de uitleveringszaken op het gebied van internationale misdrijven (IM) in 2014. Waar mogelijk, heeft uitlevering aan het land waar de feiten zijn gepleegd de voorkeur boven vervolging in Nederland.

Het gaat bij de Nederlandse opsporingsonderzoeken om de in 2014 door het Landelijk Parket (LP) van het Openbaar Ministerie (OM) en de Nationale Politie behandelde IM-dossiers, met speciale aandacht voor vreemdelingendossiers waarin artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag (hierna Vlv) is tegengeworpen (hierna 1F-dossiers). Tevens bevat deze brief een cijfermatige rapportage van de vreemdelingrechtelijke gegevens met betrekking tot 1F-zaken.

Daarnaast doen wij met deze brief de toezegging gestand van de voormalig Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tijdens het Algemeen Overleg met uw Kamer van 5 maart 2015, door u nader te berichten over artikel 1F Vlv en de instroom van vreemdelingen afkomstig uit Syrië.

Met deze brief informeren wij u tevens, naast de cijfermatige rapportage, over de uitwerking en de behaalde resultaten in het kader van de ketenbrede aanpak in het jaar 2014. Opvallende gebeurtenissen uit 2014 zijn: de behandeling van een groeiend aantal uitleveringszaken en de aanzienlijk verhoogde instroom van asielzoekers uit met name Syrië.

2. Cijfermatige rapportage

2.1 Strafrechtelijke gegevens

Opsporingsonderzoeken in Nederland

Bij het Team Internationale Misdrijven (hierna TIM) van de Nationale Politie liepen in 2014 op het gebied van internationale misdrijven 18 opsporingsonderzoeken.2 Net als in voorgaande jaren blijft het vinden van bewijsmateriaal in IM-zaken een uitdaging. Er zijn vaak weinig gegevens beschikbaar, die bovendien veelal verkregen moeten worden door af te reizen naar post-conflictgebieden. Het onderzoek aldaar is vaak lastig gelet op de omstandigheden ter plaatse. Desalniettemin is ten opzichte van 2013 sprake van een stijging van het aantal tactische opsporingsonderzoeken.

Aangiftes

In 2014 heeft het cluster internationale misdrijven bij het Landelijk Parket 8 aangiftes ontvangen. Dit is een duidelijke stijging ten aanzien van eerdere jaren. Aangiftes zijn de afgelopen jaren in toenemende mate een belangrijke bron voor het starten van onderzoeken naar internationale misdrijven geworden.

Individuele rechtszaken

Zaken in hoger beroep: LTTE (Sri Lanka)

Na ontvangst van informatie van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) in 2008, is de Landelijke Recherche een grootschalig onderzoek begonnen naar de activiteiten van Sri-Lankaanse Liberation Tigers of Tamil Eelam (Tamil Tijgers, LTTE) in Nederland. Thiruna E., Joseph M.J., Srilangan R., Ramachandran S. en Lingaratnam T. kwamen daarin naar voren als leiders van verschillende organisaties van Tamils in Nederland. Deze organisaties spelen een rol in het internationale netwerk van de LTTE. De genoemde personen werden verdacht van fondsenwerving voor de LTTE door collectes, inzamelingsacties, de verkoop van dvd's en kalenders en het organiseren van illegale loterijen.

In oktober 2011 heeft de rechtbank Den Haag deze vijf verdachten veroordeeld tot gevangenisstraffen van 2 tot 6 jaar vanwege hun leidende rol binnen de LTTE.

In mei en juni van 2014 heeft de inhoudelijke behandeling bij het Hof Den Haag plaatsgevonden. Op 16 oktober 2014 heeft het Europese Hof voor de Rechten van de Mens de opname op de sanctielijst van de LTTE vanaf 2010 nietig verklaard op procedurele gronden.

Daarop heeft het OM het Hof gevraagd om de niet-ontvankelijkheid te verklaren voor de sanctiewetfeiten en zo spoedig mogelijk een veroordelend arrest te wijzen voor de andere feiten.

Het gerechtshof in Den Haag heeft uiteindelijk op 30 april jl. de vijf verdachten veroordeeld tot gevangenisstraffen variërend van negentien maanden tot zes jaar en drie maanden voor hun aandeel in de gewapende strijd op Sri Lanka. Het hof achtte bewezen dat de verdachten deel hadden uit gemaakt van de LTTE. Volgens het Hof was het oogmerk van de LTTE onder andere gericht op het plegen van terroristische misdrijven, oorlogsmisdrijven en misdrijven tegen de menselijkheid. De misdrijven vonden plaats in de periode van 2003 tot en met 2010, in Nederland en in Sri Lanka. Er is cassatie ingesteld bij de Hoge Raad.

Terugverwijzing: Guus K. (Liberia)

De Nederlandse zakenman Guus K. wordt verdacht van oorlogsmisdrijven en overtreding van de sanctiewet. Het gaat daarbij om wapenleveranties aan het Liberiaanse regime van Charles Taylor in strijd met het destijds geldende wapenembargo. In 2010 werd deze zaak door de Hoge Raad terugverwezen naar het gerechtshof in Den Bosch. In 2014 heeft er nader onderzoek plaatsgevonden door de raadsheer-commissaris. Het onderzoek heeft enige vertraging opgelopen door de uitbraak van ebola in Liberia.

Cijfermatige gegevens 1F en niet 1F-zaken Landelijk Parket

De aanpak van internationale misdrijven door het LP kan onderverdeeld worden in zogeheten 1F-zaken en niet-1F-zaken. Bij 1F-zaken gaat het om zaken waarin door de IND aan een vreemdeling artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag is tegengeworpen. Artikel 1F Vlv bepaalt dat personen niet in aanmerking komen voor bescherming van het Vluchtelingenverdrag wanneer er ernstige redenen zijn om te veronderstellen dat zij zich schuldig hebben gemaakt aan internationale misdrijven. Het IND-dossier wordt in die gevallen doorgestuurd aan het LP. Bij niet-1F-zaken heeft geen tegenwerping van artikel 1F Vlv plaatsgevonden en is de zaak op andere wijze onder de aandacht van het OM en de politie gekomen. Bijvoorbeeld door mensenrechtenorganisaties, aangiftes, uit open bronnen en uit strafrechtelijke onderzoeken in Nederland en in het buitenland. Ook andere personen dan 1F’ers die zich schuldig maken aan internationale misdrijven behoren nadrukkelijk tot de doelgroep van het OM en de politie.

Hieronder vindt u de cijfermatige rapportage over het jaar 2014 uitgesplitst in de categorieën 1F en niet-1F.3

Het betreft hier zowel de opsporingsonderzoeken als de zogenaamde oriënterende onderzoeken.4

De aanpak van internationale misdrijven is, zoals eerder opgemerkt in de voorgaande rapportagebrieven, complex en arbeidsintensief. Zaken spelen veelal over een langere periode dan het jaar waarin zij in behandeling zijn genomen. Wellicht ten overvloede zij dan ook opgemerkt dat in onderstaand overzicht tevens zaken zijn vermeld die in eerdere jaren zijn gestart. Verder dient te worden opgemerkt dat ook zaken die onder de rechter zijn nog veel opsporingsactiviteiten en daarmee capaciteit vereisen.

1F zaken

Instroom en verwerking 1F-dossiers

totaal aantal 1F-dossiers binnengekomen bij het LP in 2014 waarvan:

45

Aantal dossiers opgelegd

8

Aantal dossiers afgevoerd

8

Aantal dossiers in behandeling genomen voor oriënterend onderzoek

29

Aantal dossiers nog niet beoordeeld

0

Herbeoordeling 1F-dossiers

aantal 1F-dossier herbeoordeeld

waarvan:

33

aantal dossiers in behandeling genomen

33

Behandeling 1F dossiers

Aantal zaken onder de rechter

3

Aantal dossiers in opsporingsonderzoek (niet onder de rechter)

2

Aantal dossiers waarin oriënterend onderzoek wordt/is uitgevoerd1

62

Rechtshulpzaken

0

X Noot
1

Betreft oriënterend onderzoek instroom 1F (29) + oriënterend onderzoek herbeoordeling (33).

Niet 1F-zaken

Niet 1F-zaken

Zaken onder de rechter

4, met in totaal 9 verdachten

Aantal dossiers in opsporingsonderzoek (niet onder de rechter)

191

Aantal dossiers waarin oriënterend onderzoek wordt/is verricht

11

Rechtshulpzaken

10

X Noot
1

De cijfers die betrekking hebben op het aantal dossiers in opsporingsonderzoek betreffen de 18 zaken die zien op IM delicten en de 2 onderzoeken die daaraan gerelateerd zijn. Zie ook voetnoot 2.

Uitleveringsverzoeken

Jean-Claude I. (Rwanda)

In 2014 is de behandeling van het uitleveringsverzoek inzake Jean-Claude I. voortgezet. I. wordt verdacht van genocide en poging daartoe. Hij zou als leider van een Interahamwe militie hebben deelgenomen aan aanvallen op Tutsi's tijdens de genocide in Rwanda in 1994.

Op 20 december 2013 heeft de rechtbank Den Haag geoordeeld dat de uitlevering aan Rwanda toelaatbaar is. Jean-Claude I. heeft cassatie ingesteld bij de Hoge Raad. De Hoge Raad heeft bij uitspraak van 17 juni 2014 zijn beroep verworpen. Na het onherroepelijk worden van de uitspraak, heeft de raadsman bij de Minister van Veiligheid en Justitie verweren aangevoerd tegen de uitlevering.

Per beschikking van 29 april 2015 heeft de Minister van Veiligheid en Justitie de uitlevering van I. aan Rwanda toegestaan. Er zal naar verwachting nog een kort geding plaatsvinden tegen de beslissing van de Minister.

Jean Baptiste M. (Rwanda)

De Rwandese autoriteiten hebben om de uitlevering van Jean Baptiste M. gevraagd. M. wordt verdacht van onder meer genocide, misdrijven tegen de menselijkheid en oorlogsmisdaden. In zijn hoedanigheid van politiek leider van een extremistische Hutu-partij zou hij betrokken zijn geweest bij het opstellen van dodenlijsten, de verstrekking van wapens en aanvallen op Tutsi's in 1994, in de omgeving van Kigali.

In januari 2014 werd M. aangehouden, sindsdien verblijft hij in uitleveringsdetentie. Op 11 juli 2014 oordeelde de rechtbank Den Haag dat de uitlevering toelaatbaar is. Op 16 december 2014 heeft de Hoge Raad de uitspraak van de rechtbank Den Haag bevestigd. De Minister van Veiligheid en Justitie heeft op 3 juni 2015 de uitlevering van M. aan Rwanda toegestaan. Er zal naar verwachting nog een kort geding plaatsvinden tegen de beslissing van de Minister.

Damir L. (Bosnië en Herzegovina)

In 2014 hebben de autoriteiten van Bosnië en Herzegovina Nederland om de uitlevering van Damir L. gevraagd. L. wordt ervan verdacht oorlogsmisdaden te hebben begaan in Bosnië en Herzegovina in 1992. Hij zou in de hoedanigheid van kampcommandant in de regio Derventa, onder meer, burgers in een kamp hebben mishandeld en gedood. In mei 2014 is L. aangehouden en sindsdien verblijft hij in uitleveringsdetentie. Op 5 november 2014 heeft de rechtbank Den Haag geoordeeld dat de uitlevering toelaatbaar is. Tegen de uitspraak van de rechtbank is cassatie ingesteld door L. Na de beslissing door de Hoge Raad dient de Minister van Veiligheid en Justitie te beslissen over het al dan niet uitleveren van deze persoon aan Bosnië en Herzegovina.

Fikret H. (Bosnië en Herzegovina)

In 2014 hebben de autoriteiten van Bosnië en Herzegovina om de uitlevering van Fikret H. gevraagd. Fikret H. wordt er in Bosnië en Herzegovina van verdacht deel te hebben uitgemaakt van een paramilitaire formatie tijdens het conflict in Bosnië en Herzegovina. In deze hoedanigheid zou Fikret H. deel hebben genomen aan aanvallen op burgers, onder meer het beschieten en in brand steken van een huis, en het vermoorden van een burger. In mei 2014 is H. aangehouden, hij verblijft sindsdien in uitleveringsdetentie. Op 24 november 2014 heeft de rechtbank Den Haag de uitlevering toelaatbaar verklaard. Fikret H. heeft zijn cassatieberoep tegen de uitspraak van de rechtbank ingetrokken. De verwachting is dat de Minister van Veiligheid en Justitie in 2015 een beslissing zal nemen over het al dan niet uitleveren van deze persoon aan Bosnië en Herzegovina.

Giorgi D. (Georgië)

In 2014 hebben de Georgische autoriteiten om de uitlevering van Giorgi D. gevraagd. Giorgi D. wordt er in Georgië van verdacht als hoofd van een veiligheidsdienst opdracht te hebben gegeven tot foltering en betrokken te zijn geweest bij de moord op drie gevangenen. In juni 2014 is D. aangehouden in Nederland, sindsdien verblijft hij in uitleveringsdetentie.

Op 14 november 2014 heeft de rechtbank Den Haag geoordeeld dat de uitlevering toelaatbaar is. De rechtbank heeft daarbij geoordeeld dat niet is gebleken dat uitlevering wordt gevraagd voor de vervolging van een politiek delict. D. heeft cassatieberoep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank. De Hoge Raad heeft het cassatieberoep bij uitspraak van 9 juni jl. verworpen. De verwachting is dat de Minister van Veiligheid en Justitie in 2015 een beslissing zal nemen over het al dan niet uitleveren van deze persoon aan Georgië.

Milutin G. (Kroatië)

Nederland heeft op basis van een Europees Aanhoudingsbevel van Kroatië een persoon aangehouden, die ervan werd verdacht strafbare feiten te hebben gepleegd tijdens de Joegoslavische burgeroorlog. De aanklacht tegen G. werd echter in Kroatië gewijzigd, waardoor de feiten waarvan G. werd verdacht onder de geldende amnestiewet vielen. Kroatië heeft het Europees Aanhoudingsbevel daarop ingetrokken en G. is op vrije voeten gesteld.

Rechtshulpverzoeken

In 2014 zijn door het TIM en het LP 15 rechtshulpverzoeken uitgevoerd. Het gaat daarbij om assistentie aan opsporing en vervolging van internationale misdrijven door buitenlandse autoriteiten. Deze verzoeken vergen aanzienlijke capaciteit van zowel het LP als het TIM. Voorts zijn 34 rechtshulpverzoeken uitgestuurd in het kader van opsporing en vervolging van internationale misdrijven.

2.2 Vreemdelingrechtelijke gegevens

Artikel 1F Vluchtelingenverdrag

Artikel 1F Vlv bepaalt dat personen niet in aanmerking komen voor bescherming van dit verdrag wanneer er ernstige redenen zijn om te veronderstellen dat zij zich schuldig hebben gemaakt aan een misdrijf tegen de vrede, een oorlogsmisdrijf, een misdrijf tegen de menselijkheid, een ernstig niet-politiek misdrijf buiten het land van toevlucht, dan wel handelingen die in strijd zijn met de doelstellingen en beginselen van de Verenigde Naties. Artikel 1F Vlv is door middel van de EU Kwalificatierichtlijn5 opgenomen in de Europese asielregelgeving: het betreft dan ook niet een uitsluitend Nederlandse rechtsregel, maar geldt voor alle bij het Vluchtelingenverdrag aangesloten partijen en voor alle Europese lidstaten.

Handhaving van artikel 1F Vlv is inherent aan het waarborgen van de integriteit en het maatschappelijk draagvlak van het systeem van internationale bescherming.

Kern van het 1F-beleid is dat bescherming er is voor de slachtoffers, niet voor de daders. Uitgangspunt is dat Nederland geen vluchthaven wil zijn: 1F’ers komen niet in aanmerking voor rechtmatig verblijf en moeten uit Nederland vertrekken.

Artikel 1F Vlv wordt tegengeworpen als kan worden aangetoond dat een vreemdeling weet heeft gehad van de genoemde misdrijven en daar persoonlijk (mede)verantwoordelijk voor kan worden gehouden (zogenoemde knowing and personal participation).

Een eenvoudige verdenking is niet voldoende om artikel 1F Vlv tegen te werpen: er moet sprake zijn van «ernstige redenen» die moeten worden onderbouwd en zorgvuldig gemotiveerd, bijvoorbeeld op grond van eigen verklaringen van de vreemdeling, documentatie van mensenrechten- en andere organisaties, ambtsberichten van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, journalistieke artikelen en/of andere bronnen. De bewijslast om de artikel 1F-tegenwerping te onderbouwen ligt bij de IND, in tegenstelling tot een «gewone» asielzaak waar het aan de vreemdeling is om aannemelijk te maken dat hij in aanmerking komt voor bescherming. Voor de tegenwerping van artikel 1F Vlv hoeft geen sprake te zijn van een strafrechtelijke veroordeling.

Vanwege de complexiteit van dit soort zaken wordt de beoordeling gedaan door een gespecialiseerde afdeling van de IND (Unit 1F). Dit betreft altijd een individuele beoordeling. Een vreemdeling wordt uitgebreid in de gelegenheid gesteld om zijn argumenten naar voren te brengen. Het besluit van de IND om artikel 1F Vlv tegen te werpen wordt ter toetsing voorgelegd aan de rechter, die dit soort zaken veelal beoordeelt in een meervoudige kamer.

Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND), Unit 1F

De werkzaamheden van de Unit 1F omvatten het uitvoeren van onderzoeken naar vreemdelingen ten aanzien van wie er aanwijzingen bestaan dat zij in verband kunnen worden gebracht met gedragingen als genoemd in artikel 1F Vlv. Deze onderzoeken kunnen plaatsvinden in het kader van een asielprocedure, maar ook naar aanleiding van een verzoek tot naturalisatie of de aanvraag van een reguliere vergunning. Verder kunnen reeds verleende verblijfsvergunningen asiel en regulier op grond van artikel 1F Vlv worden ingetrokken. Het onderzoek van de Unit 1F kan resulteren in de tegenwerping van artikel 1F Vlv, in de conclusie dat artikel 1F Vlv (op dit moment) niet van toepassing is, of het onderzoek wordt voortijdig afgebroken omdat bijvoorbeeld een asielaanvraag is ingetrokken of de vreemdeling uit Nederland is vertrokken. Verder houdt de Unit 1F zich bezig met de procedure tot ongewenst verklaring en het opleggen van inreisverboden ten aanzien van vreemdelingen aan wie artikel 1F Vlv is tegengeworpen.

Project «Arab Spring and Beyond. Safeguarding the Integrity and Acceptance of International Protection»

Bij de uitvoering van hun werkzaamheden is de Unit 1F alert op actualiteiten en treedt zij proactief op. Ook in 2014 heeft de unit 1F uitvoering gegeven aan het project «Arab Spring and Beyond. Safeguarding the Integrity and Acceptance of International Protection». Uitgangspunt van het project is dat Nederland, noch de EU, een veilige toevluchthaven wil zijn voor personen die verantwoordelijk zijn te houden voor gedragingen als genoemd in artikel 1F Vlv.

In de brief aan uw Kamer van 5 maart 2015 (Kamerstuk 19 637, nr. 1952) heeft de voormalig Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie reeds gemeld in hoeveel zaken het proactieve optreden van de IND heeft geleid tot voorleggen van Syrische zaken voor nader onderzoek aan de Unit 1F en het in eerste aanleg tegenwerpen van artikel 1F Vlv. Voor de volledigheid zijn deze cijfers ook opgenomen in deze brief in de paragraaf «Cijfermatige gegevens Syrië». In aanvulling daarop kan ik u melden dat in het afgelopen jaar mede door dit project de volgende resultaten zijn behaald:

Monitoren instroom

In 2014 is er bijzondere aandacht besteed aan het monitoren van de instroom van asielzoekers uit de Arabische landen, met name Syrië. De situatie in Syrië en dan met name de veelheid aan strijdende partijen en de gepleegde mensenrechtenschendingen, in combinatie met de hoge instroom van Syriërs, maken het noodzakelijk dat er zorgvuldig gekeken wordt naar potentiële 1F’ers in de Syrische instroom. Dit om te voorkomen dat personen die zich in die landen schuldig hebben gemaakt aan ernstige misdrijven rechtmatig verblijf krijgen in Nederland. In de verschillende stadia van de procedures zijn er door de hoor- en beslismedewerkers van de IND 1F-indicaties onderkend die zijn voorgelegd aan de Unit 1F. Daarbij trad Unit 1F proactief op door al in een vroegtijdig stadium alertheid te creëren bij medewerkers ten aanzien van 1F-indicaties, onder meer door voorlichting.

Pilot onderkennen potentiële 1F’ers bij nareis voorafgaand aan inreis in Nederland

Eind 2013 is gestart met een pilot voor het onderkennen van potentiële 1F’ers die willen nareizen in het kader van gezinshereniging. De pilot heeft ertoe bijgedragen dat in 2014 enkele potentiële 1F-zaken op diverse Nederlandse ambassades werden onderkend en onderzocht, alvorens op de nareisaanvraag werd beslist.

Versterken informatiepositie

Er zijn diverse producten ontwikkeld voor de hoor- en beslismedewerkers op de landen Libië, Irak en Syrië, ten behoeve van het onderkennen van 1F-indicaties.

Awareness tour

Vanwege de verhoogde Syrische asielinstroom en door de ontwikkelingen rondom terreurorganisatie Islamitische Staat (IS) en de toegenomen terreurdreiging, heeft vanaf november 2014 een zogenoemde awareness tour plaatsgevonden. Daarbij zijn door gespecialiseerde medewerkers alle IND-locaties bezocht ten einde de bestaande meldstructuren voor signalen aangaande internationale misdrijven, radicalisering, jihadisme en terrorisme onder de aandacht te brengen bij de medewerkers in het asiel- en reguliere proces van de IND, bij de visadienst en bij medewerkers van de DT&V. Deze awareness tour maakt onderdeel uit van de integrale aanpak van radicalisering en jihadisme en krijgt bijzondere aandacht in het migratiebeleid en de uitvoering in de vreemdelingenketen (zie ook Kamerstuk 29 754, nr. 269). Hierbij gaat het om preventieve, awareness en repressieve maatregelen, die ingezet worden om de openbare orde en veiligheid te handhaven. In de vreemdelingenketen zijn afspraken gemaakt over het melden van signalen dat een vreemdeling mogelijk een gevaar vormt voor de nationale veiligheid. Het gaat daarbij onder meer om signalen van betrokkenheid bij terrorisme, radicalisering en jihadisme. Het kan dus ook gaan om signalen dat leden van IS of andere jihadistische organisaties zich onder de asielinstroom mengen.

Intrekken Nederlanderschap

In 2012 is de IND procedures gestart om het Nederlanderschap in te trekken (zie ook paragraaf «Cijfermatige gegevens Rwanda»). Deze weg is niet eerder bewandeld en de procedures zijn tijds- en arbeidsintensief. In 2014 hebben deze procedures zich voortgezet. Het intrekken van Nederlanderschap is een zwaar middel en dit betekent dat de inhoud van de zaak dit middel ook moet rechtvaardigen. Er moeten dus heel expliciete en duidelijke artikel 1F-indicaties zijn, die niet eerder in de vreemdelingrechtelijke procedure naar voren zijn gekomen.

Cijfermatige gegevens algemeen6

In 2014 zijn ongeveer 170 onderzoeken uitgevoerd naar vreemdelingen ten aanzien van wie er aanwijzingen waren dat zij in verband kunnen worden gebracht met 1F-gedragingen. Dit is bijna een verdubbeling ten opzichte van het aantal 1F-onderzoeken in 2013 (dat aantal bedroeg ongeveer 90). De verhoogde instroom in 2014 speelt hierbij een rol. Bij ongeveer 50 van de 170 vreemdelingen heeft dit onderzoek daadwerkelijk geleid tot het tegenwerpen van artikel 1F Vlv in eerste aanleg7. Van deze groep is bij ongeveer 20 vreemdelingen een artikel 3 EVRM beletsel voor terugkeer naar het land van herkomst aangenomen. De top vijf van nationaliteiten aan wie artikel 1F Vlv is tegengeworpen in 2014 is als volgt:

  • 1. Eritrese

  • 2. Syrische

  • 3. Rwandese

  • 4. Somalische

  • 5. Iraakse

In 2014 is aan ongeveer 100 vreemdelingen met een 1F-tegenwerping een zwaar inreisverbod opgelegd. In ongeveer 20 zaken van 1F’ers is een ongewenst verklaring opgelegd.8 Het kan daarbij overigens gaan om personen die zowel in 2014 als in daaraan voorafgaande jaren artikel 1F Vlv is tegengeworpen.

Cijfermatige gegevens Rwanda

Zoals bij meerdere gelegenheden met uw Kamer gedeeld9 is in 2008 besloten om alle in het verleden door de IND in behandeling genomen aanvragen, asiel en regulier, van Rwandese vreemdelingen waarin geen 1F-onderzoek had plaatsgevonden, alsnog te screenen op mogelijke 1F-indicaties.

De reden hiervoor is onder andere gelegen in de ervaring dat onder de asielzoekers die zijn toegelaten, zich personen kunnen bevinden waarvan pas op een later moment mogelijk belastende informatie bekend wordt. Alsdan onderzoekt de IND conform het staande 1F-beleid of er aanleiding is om een verleende vergunning, of eventueel het inmiddels verleende Nederlanderschap, in te trekken. Uit deze screening is gebleken dat in een aantal zaken nader onderzoek in het kader van artikel 1F Vlv geïndiceerd was, met name door middel van individuele ambtsberichten van het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Hieruit is voortgekomen dat in nagenoeg al deze zaken voldoende aanleiding was om op grond van artikel 1F Vlv de verblijfsvergunning in te trekken. In 2014 is in een aantal zaken de intrekking van de verblijfsvergunning akkoord bevonden door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Een aantal zaken bevindt zich thans nog in de (hoger) beroepsfase.

Ten aanzien van Rwandezen die de Nederlandse nationaliteit hebben verkregen en waarover later belastende informatie bekend werd, is de IND (in 2012) procedures gestart om het Nederlanderschap af te nemen. In 2014 hebben deze lopende procedures zich voortgezet. Inmiddels bevinden een aantal van deze zaken zich in de beroepsprocedure.

Cijfermatige gegevens Somalië

In 2014 is aan een aantal Somalische vreemdelingen artikel 1F Vlv tegengeworpen vanwege betrokkenheid bij piraterij. De rechtbank heeft de tegenwerping van artikel 1F Vlv in deze zaken akkoord bevonden, waardoor deze onherroepelijk is geworden.

Cijfermatige gegevens Syrië

In de brief aan uw Kamer van 5 maart 2015 (Kamerstuk 19 637, nr. 1952) heeft de voormalig Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie gemeld in hoeveel zaken het pro actieve optreden van de IND heeft geleid tot voorleggen van Syrische zaken aan de Unit 1F voor nader onderzoek en het in eerste aanleg tegenwerpen van artikel 1F Vlv.

Deze inzet heeft er in 2014 onder meer toe geleid dat er ongeveer 40 Syrische zaken aan Unit 1F zijn voorgelegd voor nader onderzoek. In ongeveer 10 Syrische zaken heeft dit onderzoek geleid tot het tegenwerpen van artikel 1F Vlv in eerste aanleg.

Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V)

De DT&V regisseert het daadwerkelijke vertrek van vreemdelingen die geen recht hebben op verblijf in Nederland. Een vreemdeling komt in de werkvoorraad van de DT&V na ontvangst van het overdrachtsdossier van de IND.

Een groot deel van de 1F-zaken die zich in de werkvoorraad van de DT&V bevinden, betreft vreemdelingen die feitelijk niet verwijderbaar zijn. Oorzaken hiervoor kunnen onder meer zijn dat artikel 3 EVRM van toepassing is of dat er sprake is van nog openstaande procedures. In een aantal zaken van Afghaanse 1F’ers kan de terugkeer niet worden geëffectueerd in verband met door de rechter opgelegde voorlopige maatregelen, waaronder interim-measures van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens. Een groot deel van deze groep verblijft langdurig illegaal in Nederland. Een deel van deze 1F’ers heeft gezinsleden die in Nederland rechtmatig verblijf hebben of intussen Nederlander zijn geworden.

Voor de effectuering van terugkeer is de medewerking van de vreemdeling van essentieel belang. Het komt vaak voor dat vreemdelingen niet meewerken aan terugkeer, terwijl op hen een vertrekplicht rust. De medewerking van de vreemdeling is des te meer van belang in zaken waar artikel 3 van het EVRM aan uitzetting naar het land van herkomst in de weg staat, omdat in dat geval van de vreemdeling wordt verlangd inspanningen te verrichten om te vertrekken naar een derde land. Ook de opstelling van de desbetreffende autoriteiten inzake gedwongen terugkeer speelt een belangrijke rol ten aanzien van een succesvolle terugkeer.

De DT&V heeft alle 1F-zaken in de werkvoorraad goed in beeld en levert een maximale inspanning om al deze vreemdelingen uit Nederland te laten vertrekken, zoals het voeren van vertrekgesprekken.

Cijfermatige gegevens

In 2014 hebben ongeveer 25 1F’ers Nederland aantoonbaar verlaten, waarvan minder dan 10 gedwongen. Ongeveer 5 van de aantoonbaar vertrokken 1F’ers waren Somalische vreemdelingen die zijn veroordeeld voor piraterij.

Het aantal vreemdelingendossiers in de werkvoorraad van de DT&V waarin sprake is van artikel 1F Vlv, bedroeg eind 2014 ongeveer 170. Het merendeel (bijna zestig procent) van deze categorie vreemdelingen heeft de Afghaanse nationaliteit. Eind 2014 bedroeg het aantal vreemdelingendossiers in de werkvoorraad van de DT&V waarbij sprake was van artikel 1F Vlv én niet-verwijderbaarheid vanwege artikel 3 van het EVRM ongeveer 80.

3. Voortgang ketenbrede strategie voor de aanpak van internationale misdrijven

3.1 Ketenbrede samenwerking

Voortgang van de Taskforce/Programmatische aanpak

In 2014 hebben wederom bijeenkomsten van de Taskforce Internationale Misdrijven plaatsgevonden. Deelnemers aan deze Taskforce zijn de Nationale Politie, de IND, het Ministerie van Veiligheid en Justitie, het Ministerie van Buitenlandse Zaken, de DT&V en het LP, dat het voorzitterschap draagt. Dit samenwerkingsmodel, met daarin het Operationeel Overleg waar de signalering van problemen en thema’s plaatsvindt, heeft geleid tot meer coördinatie en korte lijnen tussen de verschillende ketenpartners in de aanpak van internationale misdrijven. Veel van de in deze brief beschreven initiatieven en interventies zijn onder regie van de Taskforce tot stand gekomen. Dit samenwerkingsmodel wordt ook in 2015 gecontinueerd.

In september 2014 is een rapport verschenen van Human Rights Watch, waarin onderzoek werd gedaan naar de onder meer in Frankrijk, Duitsland en Nederland opgezette war crimes units. 10 In dit rapport wordt met lof gesproken over de ketenbrede aanpak zoals die in Nederland wordt gehanteerd.

Aanpak Rwanda

De programmatische aanpak inzake Rwanda is ook in 2014 voortgezet. In paragraaf 2.1 kunt u lezen over de lopende uitleveringszaken met Rwanda en in 2.2 over de resultaten van de IND-inzet het afgelopen jaar. Verder heeft de voormalig Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie uw Kamer in 2014 uitvoerig over de aanpak inzake Rwanda geïnformeerd door middel van meerdere brieven, kamervragenbeantwoording en in de algemeen overleggen van 19 juni 2014 (en 5 maart 2015), zodat wij in deze volstaan met verwijzing naar die documentatie.11

3.2 Internationale samenwerking

De volgende paragrafen bevatten voorbeelden van de inzet op internationale samenwerking in 2014.

Informatieverstrekking buitenland

In 2014 is evenals in 2013 door het TIM en het LP proactief informatie gedeeld met opsporingsautoriteiten in andere Europese landen. Het ging daarbij om rest- en zijtakinformatie uit lopende of afgesloten Nederlandse onderzoeken die erop wijst dat mogelijke daders van internationale misdrijven elders in Europa verblijven.

Europees Netwerk van aanspreekpunten inzake personen verantwoordelijk voor genocide, misdrijven tegen de menselijkheid en oorlogsmisdrijven

De uitwisseling van kennis en ervaring zoals deze tijdens bijeenkomsten van het Europees Netwerk van aanspreekpunten inzake personen die verantwoordelijk zijn voor genocide, misdrijven tegen de menselijkheid en oorlogsmisdrijven (hierna het Genocide Netwerk) plaatsvindt, is onmisbaar om de opsporing en vervolging van internationale misdrijven ook in andere landen te bevorderen. Evenals in voorgaande jaren zet Nederland zich in om de continuïteit en de verdere professionalisering van het Netwerk te bevorderen. Ook in 2014 heeft twee maal een bijeenkomst plaatsgevonden bij Eurojust in het kader van dit Genocide Netwerk.

Daarnaast neemt Nederland samen met vier andere landen deel aan een speciale werkgroep die zich binnen het Netwerk bezig houdt met het vastleggen van best practices en het optimaliseren van de Europese samenwerking op het gebied van de opsporing en vervolging van internationale misdrijven. Een voorbeeld van een dergelijke best practice die door Nederland naar voren wordt gebracht is het instellen van een specialistisch team dat zich uitsluitend richt op de opsporing en vervolging van internationale misdrijven.

De inspanningen van de werkgroep hebben in 2014 onder meer geleid tot de vaststelling van de «Strategy of the EU Genocide Network to combat impunity for crime of genocide, crimes against humanity and war crimes within the European Union and its Member States». Hierin worden eerdergenoemde best practices op een rijtje gezet en daarnaast worden maatregelen beschreven waarmee de opsporing en vervolging van internationale misdrijven verder versterkt kan worden, zowel op nationaal als Europees niveau.

Deze strategie is besproken tijdens de Brusselse werkgroep Genval eind november 2014 en er werd brede steun uitgesproken door de EU lidstaten voor verdere implementatie van de aanbevelingen in het rapport. De bedoeling van het Netwerk is om dit onderwerp hoog op de Europese agenda te plaatsen. Nederland ondersteunt dit initiatief van harte.

Samenwerking Interpol en Europol

In het kader van internationale samenwerking dient ook vermeld te worden dat, naast het hierboven genoemde «Genocide Netwerk» dat meer gericht is op de vervolgingsaspecten, tevens initiatieven worden ontplooid bij, en ten aanzien van, de internationale organisaties die zich meer richten op de opsporingsaspecten van IM. In 2014 zijn, evenals in 2013, de banden met Interpol verder versterkt. Interpol heeft in 2014 een separate War Crimes & Genocide Unit opgericht. Ook in 2014 heeft het TIM zowel de operationele meetings als expert meetings van Interpol ten aanzien van IM bijgewoond. Dit biedt het TIM de mogelijkheid om haar kennis en expertise te verspreiden en op te doen.

Samenwerking nationale War Crimes Units (WCU) en Europol

Naast de verdere ontwikkelingen bij Interpol heeft het TIM, in samenwerking met de Duitse War Crimes Unit (BKA), stappen ondernomen om het onderwerp «IM» ook bij Europol onder de aandacht te brengen. Naar alle waarschijnlijkheid zal Europol per 2016 gemandateerd worden voor de rechtsgebieden genocide, oorlogsmisdrijven en misdrijven tegen de menselijkheid. Dit biedt de mogelijkheid om bij Europol een «Focal Point War Crimes» te openen waarmee het onderwerp IM in de toekomst gefaciliteerd kan worden met internationale (informatie-) analyse. Hiermee wordt niet alleen gekeken naar internationale cross-matches binnen IM maar ook naar cross-matches met andere aandachtsgebieden zoals contra-terrorisme, illegale immigratie en wapenhandel. Zodoende kan het onderwerp IM in de toekomst minder afhankelijk worden van toevalstreffers bij periodieke (operationele) meetings en tevens de koppeling leggen met andere vormen van internationaal georganiseerde criminaliteit. Tijdens de laatste HENU-meeting (Heads of European National Units) bij Europol in het najaar van 2014 heeft het TIM, tezamen met de Duitse War Crimes Unit (BKA) haar zienswijze met betrekking tot de mandatering van Europol en een te openen «Focal Point War Crimes» gepresenteerd. De reacties hierop waren positief en de verwachting is dat deze initiatieven gesteund zullen worden.

Bij de doorontwikkeling van internationale samenwerking moet enerzijds worden voorkomen dat er overlap (dan wel concurrentie) tussen de verschillende internationale organisaties ontstaat, maar dat anderzijds de «informatiegaten» worden gedicht. Het TIM levert in dit kader eveneens een bijdrage door een goede afstemming te zoeken, niet alleen tussen de bovengenoemde organisaties en nationale War Crimes Units, maar ook met bijvoorbeeld het Internationaal Strafhof (ISH).

Ondersteuning Justice Rapid Response (JRR)

Ter bevordering van complementariteit tussen de internationale rechtsorde en nationale rechtssystemen ondersteunt Nederland al enige jaren de organisatie Justice Rapid Response. Dit is een interstatelijk initiatief dat snelle korte-termijn uitzending mogelijk maakt van internationaal-strafrechtelijke experts om staten, internationale hoven en tribunalen en andere instellingen (zoals bijvoorbeeld de Commission of Inquiry on Syria) te ondersteunen bij de opsporing en vervolging van internationale misdrijven. Ook in 2014 heeft Nederland zitting gehad in de Executive Board van JRR. Tot medio 2014 was een medewerker van het Ministerie van Veiligheid en Justitie in Den Haag bij JRR gedetacheerd, om zo de samenwerking met de EU en de in Den Haag gezetelde hoven en tribunalen te versterken. Ook worden met enige regelmaat door Nederland gefinancierde experts van JRR aangeboden aan derde landen ter ondersteuning van nationale accountability-trajecten. In 2014 hebben twee medewerkers van het cluster internationale misdrijven van het Landelijk Parket een training gevolgd van de JRR.

Coördinatie Exclusion Module European Asylum Support Office (EASO)

Nederland hecht belang aan een coherente toepassing van artikel 1F Vlv, als ook het vergelijkbare artikel in de EU Kwalificatierichtlijn. Nederland was betrokken bij het ontwikkelen van de trainingsmodule «Exclusion» van het EASO Training Curriculum. De Unit 1F coördineert voor het EASO de inhoud en opzet van deze Exclusion trainingsmodule. In 2014 is de derde revisie van de module gecoördineerd en afgerond. Unit 1F heeft in dit verband een train-de-trainer workshop verzorgd bij EASO. Tevens heeft de Unit 1F in 2014 de Griekse trainers van de Exclusion trainingsmodule bijgestaan bij het nationaal uitvoeren van de trainingsmodule.

Uitwisseling van informatie en best practices vreemdelingrechtelijke aanpak van internationale misdrijven (1F-beleid)

Kennis, informatie en best practices over het 1F-beleid wordt ad hoc gedeeld tussen de uitvoerende instanties van de verschillende EU lidstaten, bijvoorbeeld in het kader van GDISC (General Directors» Immigration Services Conference) of questionnaires in het kader van het European Migration Network (EMN) of de Intergovernmental Consultations on Migration, Asylum and Refugees (IGC).

3.3 Het verbeteren van het juridische instrumentarium

Wetswijzigingen

Het in de brief over 2013 genoemde wetsvoorstel ter uitvoering van de op 10 en 11 juni 2010 te Kampala aanvaarde wijzigingen van het Statuut van Rome inzake het Internationaal Strafhof is in 2014 bij de Tweede Kamer ingediend. Het wetsvoorstel voorziet in de wijziging van de Wet internationale misdrijven (WIM) op de volgende punten:

  • 1) de aanvulling van het artikel in de WIM dat betrekking heeft op de strafbaarstelling van oorlogsmisdrijven in geval van een niet-internationaal gewapend conflict;

  • 2) de invoeging van een nieuw artikel in de WIM betreffende de strafbaarstelling van het misdrijf agressie.

Het wetsvoorstel is heden in behandeling bij het parlement.

Voorts is relevant dat met ingang van 1 juli 2014 de wet van 27 november 2013 inzake de herziening van de regels betreffende extraterritoriale rechtsmacht in strafzaken in werking is getreden. Op basis van het nieuwe artikel 8 c Wetboek van Strafrecht ontstaat rechtsmacht over feiten die in het buitenland zijn begaan door vreemdelingen die in Nederland verblijven, maar die niet als ingezetene in aanmerking komen voor gelijkstelling met een Nederlander. Het gaat bij deze vreemdelingen om personen die worden verdacht van het plegen van zeer ernstige misdrijven in het buitenland, waarbij uitlevering voor deze misdrijven is geweigerd of niet mogelijk is.

Versterking positie slachtoffers internationale misdrijven

In 2014 is door het Openbaar Ministerie besloten om op basis van de opgedane ervaringen in de zaken betreffende internationale misdrijven van de afgelopen tien jaar te bezien welke lessen er getrokken kunnen worden als het gaat om de positie van slachtoffers van internationale misdrijven.

Hierover is onder meer een artikel in het tijdschrift Strafblad geschreven.12

Samen met enkele deskundigen onderzoekt het OM thans welke mogelijkheden er zijn om beter tegemoet te komen aan slachtoffers. Daarbij wordt onder meer gekeken naar de positie van deze slachtoffers binnen de huidige wet- en regelgeving, maar wordt bijvoorbeeld ook gekeken naar het Internationaal Strafhof waar een speciaal «Trustfund for Victims» is opgericht.13

Nederlands initiatief inzake wederzijdse rechtshulp en uitlevering voor internationale misdrijven

Ook de versterking van de internationale samenwerking tussen staten is voor Nederland van belang. Nederland zet zich al enkele jaren samen met Argentinië, België en Slovenië in voor een multilateraal instrument voor wederzijdse rechtshulp en uitlevering in strafzaken voor genocide, misdrijven tegen de menselijkheid en oorlogsmisdrijven. In 2014 heeft Nederland samen met deze landen zich ingespannen om de basis van steunende landen voor dit initiatief uit te breiden middels een Permanente Steunverklaring.

Hiervoor is gelobbyd tijdens diverse internationale bijeenkomsten, waaronder de Vergadering van Verdragspartijen bij het Statuut van Rome van het Internationaal Strafhof (hierna: ASP) in november 2014. Hierbij heeft de Speciaal Adviseur van de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties inzake Genocidepreventie, de heer Adama Dieng, zijn steun betuigd en in zijn interventie de meerwaarde van het voorstel onderstreept. Ook zijn er thematische side events georganiseerd tijdens deze ASP in New York en tijdens de jaarlijkse bijeenkomst van de VN Commission on Crime Prevention and Criminal Justice (CCPCJ) in mei 2014. Deze bijeenkomsten boden de gelegenheid om de aanwezige landen te informeren over (de voortgang van) het initiatief en van gedachten te wisselen over toekomstige activiteiten. Naast deze bijeenkomsten hebben de afgelopen periode wederom de bewindspersonen van zowel Buitenlandse Zaken als Veiligheid en Justitie, in bilaterale contacten aandacht gevraagd voor het belang van deze verbetering van het huidige juridisch instrumentarium. Het initiatief wordt inmiddels door meer dan 40 landen uit alle regio’s ondersteund. De inzet zal thans worden voortgezet.

4. Conclusie

In 2014 zijn er belangrijke ontwikkelingen geweest op het gebied van internationale misdrijven. De mogelijkheid tot uitlevering is bijvoorbeeld in 2014 verder benut, door uitleveringsverzoeken inzake internationale misdrijven van diverse landen in behandeling te nemen. Doel hiervan is berechting te laten plaatsvinden in de landen waar de feiten zijn gepleegd, opdat de slachtoffers kunnen zien dat er recht wordt gesproken. Berechting aldaar bespaart eveneens de Nederlandse opsporings- en vervolgingscapaciteit. In 2014 is voorts een duidelijke toename van het aantal aangiftes ten aanzien van IM-zaken zichtbaar. Wij hebben veel waardering voor zowel de bereikte resultaten van het Team Internationale Misdrijven van de Nationale Politie en het Cluster Internationale Misdrijven van het Landelijk Parket ten aanzien van opsporingsonderzoeken naar internationale misdrijven, als voor de grote inzet die door hen wordt verricht in het kader van het opsporingsonderzoek naar het neerstorten van Malaysia Airlines vlucht MH 17.

Vreemdelingrechtelijk gezien heeft de ontwikkeling van de complexe conflicten die zijn voortgekomen uit de Arabische Lente en de daarmee gepaard gaande verhoogde asielinstroom een stempel gedrukt op 2014. Speciale programma’s zijn ingericht met als doel te voorkomen dat 1F’ers kunnen instromen. Hiernaast is op verschillende manieren bekeken hoe (onterecht) verleende vergunningen van 1F’ers kunnen worden ingetrokken. Op internationaal en Europees vlak zet Nederland zich op dit onderwerp in voor nauwe samenwerking met andere landen.

Gezien de voortzetting van het conflict in Syrië en Irak en de toenemende stroom vluchtelingen ten gevolge hiervan, zal de nauwe samenwerking zowel intern als tussen de ketenpartners bij het signaleren van 1F-zaken in 2015 worden gecontinueerd. Hierbij zal aandacht worden besteed aan een goede informatie-uitwisseling en het borgen van een heldere afstemming en samenwerking. De programmatische aanpak zoals deze ten aanzien van bijvoorbeeld Rwanda wordt toegepast, en de lessen van deze aanpak, zullen worden uitgebreid naar andere conflictgebieden. Het IND project Arabische Lente loopt tot medio 2015. Het is van belang te blijven inzetten op het verbeteren van de informatiepositie bij actuele conflicten, in de samenwerking tussen staten onderling maar ook tussen staten en NGO’s.

Voor wat betreft internationale samenwerking blijft Nederland een actieve rol spelen zowel binnen de EU (bijvoorbeeld in het kader van het Genocide Netwerk) als in haar contacten met niet-EU landen. Nederland zal een voortrekkersrol blijven vervullen als het gaat om internationale samenwerking. Op het initiatief om bij Europol een Focal point Internationale Misdrijven in te richten wordt

geïnvesteerd. Ook zal Nederland zich actief blijven inzetten voor een uitbreiding van de steun voor het Multilateraal Verdrag voor Rechtshulp en Uitlevering voor Internationale Misdrijven. Een goede internationale samenwerking is onontbeerlijk bij een succesvolle aanpak van internationale misdrijven. Nederland zal haar beoogd EU-voorzitterschap in 2016 dan ook gaan benutten om wederom aandacht voor deze aanpak te vragen.

De Minister van Veiligheid en Justitie, G.A. van der Steur

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, K.H.D.M. Dijkhoff