Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 17 juni 2015
Bijgaand treft u het rapport «Zoekmiddelen bij urgente persoonsvermissingen» aan1.
Aanleiding
Jaarlijks ontvangt de politie enkele tienduizenden meldingen van persoonsvermissingen. Een deel daarvan wordt als urgent beschouwd en leidt tot een onderzoek naar de verblijfplaats van de vermiste persoon. In rapporten van onder andere de Landelijke Werkgroep Vermiste Personen en de Nationale ombudsman is aangegeven dat de huidige bevoegdheden van de politie bij het zoeken naar vermiste personen niet in alle gevallen toereikend is. In het bijzonder gaat het om situaties waarbij sprake is van een urgente vermissing, maar waarbij er geen concrete aanwijzingen zijn dat dit in verband staat met een strafbaar feit. Het zoeken valt in dergelijke gevallen onder de hulpverleningstaak van de politie, waarbij de politie geen bijzondere bevoegdheden heeft om informatie over de verblijfplaats van de vermiste persoon te verzamelen zoals bij strafrechtelijke onderzoeken.
Naar aanleiding van deze rapporten heb ik het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum gevraagd onderzoek hiernaar te laten doen met als doel het in kaart brengen van de juridische belemmeringen bij het uitoefenen van de bevoegdheden om urgent vermiste personen te kunnen traceren en van mogelijkheden om die belemmeringen op te lossen.
Samenvatting en conclusies
In het huidige werkproces van de politie wordt onder een vermist persoon verstaan iedere persoon:
– die tegen redelijke verwachtingen in afwezig is uit de voor die persoon gebruikelijke of veilige omgeving;
– van wie de verblijfsplaats onbekend is;
– in wiens belang het kan worden geacht dat de verblijfsplaats wordt vastgesteld.
Er zijn twee categorieën persoonsvermissingen: urgente persoonsvermissingen en overige persoonsvermissingen. Persoonsvermissingen zijn urgent bij substantiële aanwijzingen dat de persoon in gevaar is (doordat de vermissing in complete tegenstelling tot het normale gedrag van de persoon is), bij substantiële aanwijzingen dat er rond de vermiste persoon een gevaar voor de samenleving en/of anderen is of bij aanwijzingen dat de vermiste persoon slachtoffer is van een misdrijf.
Het rapport «Zoekmiddelen bij urgente persoonsvermissingen» bevestigt dat er zich knelpunten voordoen bij urgente persoonsvermissingen waarbij geen sprake is van een verdenking van een strafbaar feit. In die gevallen worden wettelijke bevoegdheden gemist voor het opvragen en gebruiken van gegevens over telefoongebruik (plaatsbepaling en overzicht recente gesprekken), bankgegevens (met name pintransacties), verkeersgegevens (OV-transacties en incheckgegevens luchtvaart) en daarbij horende camerabeelden alsmede computergebruik. In de praktijk zijn er grote verschillen in de bereidheid van bedrijven om gegevens te verstrekken. Dit hangt samen met de afweging die zij moeten maken binnen de kaders van de Wet bescherming persoonsgegevens. In het rapport worden als oplossingen voorgesteld om de medewerking van bedrijven en instellingen te stimuleren (eventueel met een wettelijke vrijwaring voor de gevolgen van de levering van gegevens voor bepaalde hulpverleningsonderzoeken naar vermiste personen) of om de bevoegdheden wettelijk te regelen.
Opvolging
Het rapport bevestigt dat het opvragen en gebruiken van (persoons-)gegevens voor het vinden van een vermiste persoon bij een urgente vermissing waarbij geen sprake is van een strafbaar feit belemmeringen kent. Tezamen met onder meer de politie en het Openbaar Ministerie ga ik bekijken hoe het opvragen en gebruiken van voornoemde gegevens niet afhankelijk kan worden gemaakt van de afweging per geval door een particulier bedrijf dat, of instelling die de gegevens onder zich heeft. Bij het oplossen van de belemmeringen geldt dat het inzetten van zoekmiddelen ten einde die gegevens te verkrijgen en te mogen gebruiken een inbreuk vormt op het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer. Een beperking van dat recht moet noodzakelijk zijn en bij wet geregeld. Voor een oplossing zal dan ook wetgeving noodzakelijk zijn. Aangezien hier enige tijd mee gemoeid zal zijn zal ik daarnaast in overleg treden met de betrokken partijen met als doel binnen de bestaande wettelijke kaders de medewerking in de praktijk te stimuleren.
De Minister van Veiligheid en Justitie, G.A. van der Steur