Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 10 april 2015
Bij brief van 25 maart 2015 heeft de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie mij verzocht voor 15 april 2015 een voorstel voor de onderzoeksopdracht inzake de schikkingsovereenkomst met Cees H. voor te leggen en tevens aan te geven wie dit onafhankelijke onderzoek zou kunnen uitvoeren. Met deze brief voldoe ik graag aan dit verzoek.
De onderzoeksopdracht
Met inachtneming van de motie-Slob (Kamerstuk 34 000 VI, nr. 72) en de wensen die tijdens het debat op 10 maart jl. (Handelingen II 2014/15, nr. 61, item 23) door uw Kamer zijn geuit, zal de onafhankelijke onderzoekscommissie (hierna: de Commissie) een opdracht krijgen om onderzoek te verrichten. De onderzoeksopdracht zal naar mijn oordeel in ieder geval de volgende aspecten moeten bevatten:
a) de schikkingsovereenkomst die is gesloten tussen het openbaar ministerie en Cees H. met betrekking tot de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel;
b) de informatie die over deze schikking al dan niet beschikbaar was of is geweest bij de opeenvolgende bewindslieden, het openbaar ministerie en het Ministerie van (Veiligheid en) Justitie, een en ander in de periode 1993–2015;
c) de informatieverstrekking aan de Tweede Kamer;
d) het mogelijk lekken van of op andere wijzen bekendheid geven aan informatie over de schikkingsovereenkomst of de afwikkeling daarvan.
Wat betreft onderdeel a wordt aan de Commissie een oordeel gevraagd over de totstandkoming van de schikkingsovereenkomst in de ruimste zin, de opbouw van het bedrag, de afwikkeling van de overeenkomst, de instemming en de informatiepositie van het College van procureurs-generaal en de afstemming met de Belastingdienst, een en ander in het licht van het destijds geldende wettelijke kader. Ook wordt de Commissie verzocht, de door haar geconstateerde gebeurtenissen te toetsen aan het thans geldende wettelijke kader en de huidige praktijk en daarover zo nodig aanbevelingen te doen.
De Commissie wordt verzocht het eindrapport uiterlijk 31 december 2015 uit te brengen aan de regering. Deze doet het rapport onverwijld aan uw Kamer toekomen. Het staat de Commissie vrij gedurende het onderzoek aanvullende vragen te formuleren en te beantwoorden als zij dat dienstig acht aan haar opdracht. Ik verneem graag van u of de geschetste onderzoeksopdracht voldoet aan de verwachtingen van uw Kamer. Ik ben graag bereid hierover met uw Kamer van gedachten te wisselen.
Samenstelling van de Commissie
Gelet op de aanleiding tot en de strekking van de onderzoeksopdracht zal de Commissie onafhankelijk, gezaghebbend en deskundig dienen te zijn. Daarom ben ik verheugd dat de heer mr. M. Oosting bereid is gevonden het voorzitterschap van de Commissie op zich te nemen. De verdere samenstelling van de Commissie zal in nauw overleg met hem worden bepaald. Gelet op de breedte van de onderzoeksopdracht, neem ik aan dat in ieder geval de volgende deskundigheden bij het werk van de Commissie betrokken zullen worden:
− strafrecht en organisatie van het openbaar ministerie;
− staatsrecht, inzicht in departementale verhoudingen en bestuurskundige of organisatiedeskundigheid;
− kennis van het belastingrecht en/of (forensisch) financiële expertise;
− kennis omtrent archivering.
In overleg met de heer Oosting zal worden bepaald hoe de Commissie zal worden samengesteld en welke expertise eventueel extern zal moeten worden ingeschakeld. Als uw Kamer met de voorzitter dan wel met mij over de gewenste profielen van de overige leden van de Commissie van gedachten wil wisselen, dan zijn de heer Oosting en ik daartoe bereid.
Bevoegdheden en werkwijze
Met het oog op een zo groot mogelijke onafhankelijkheid, voorziet de Commissie zelf in haar secretariaat, met inbegrip van communicatieve ondersteuning, en bepaalt zij zelf haar eigen werkwijze. De Commissie krijgt ruime bevoegdheden:
(a) Zij kan zich voor het inwinnen van inlichtingen tot een ieder wenden met het verzoek om medewerking te verlenen.
(b) Medewerkers van het Ministerie van Veiligheid en Justitie, van het openbaar ministerie en van het Ministerie van Financiën worden verplicht om alle medewerking te verlenen.
(c) In protocollen wordt vastgelegd welke bijzondere voorzieningen worden getroffen indien informatie wordt verlangd waarop een bijzondere wettelijke geheimhoudingsplicht rust.
(d) De Commissie kan zo nodig de rijksrecherche inschakelen voor het doen van onderzoek.
Het uiteindelijke Instellingsbesluit zal worden vastgesteld in overeenstemming met het gevoelen van de ministerraad. Met het oog daarop zie ik uw reactie op mijn voorstellen graag zo spoedig mogelijk tegemoet.
De Minister van Veiligheid en Justitie, G.A. van der Steur