Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 9 januari 2015
In de procedurevergadering van de vaste commissie van Financiën van 10 december 2014 heeft de Kamer gevraagd om een kabinetsreactie op het OESO-werkdocument «Trends in Income Inequality and its Impact on Economic Growth». Zij vragen daarbij naast een algemene reactie specifiek in te gaan op:
• de berekening van de OESO dat de inkomensongelijkheid in Nederland geleid heeft tot bijna 5 procent minder economische groei de afgelopen 20 jaar,
• de conclusie dat herverdeling van groei niet schadelijk is voor de groei,
• het pleidooi dat armoedebestrijding zich niet enkel op de armste 10 procent van de bevolking, maar op iedereen in de onderste 40% van de inkomensschaal moet richten.
In deze brief geef ik mede namens de Staatssecretaris van Financiën een reactie op de OESO-studie. De Kamer heeft ook gevraagd om een reactie van het CPB op de studie. Deze reactie is bijgevoegd bij deze brief1.
Conclusies van de OESO-studie
In de studie wordt op basis van gegevens over OESO landen over de afgelopen dertig jaar de conclusie getrokken dat inkomensongelijkheid een negatieve invloed heeft op de economische groei, en dat beleid dat inkomens herverdeelt geen ongunstige invloed heeft op de groei. De OESO-studie stelt dat de ongelijkheid van de eerste vier inkomensdecielen een grote invloed heeft op de economische groei, waarbij het naast inkomensongelijkheid ook gaat om toegang tot goed onderwijs en gezondheidszorg. De studie laat zien dat de inkomensongelijkheid in Nederland de afgelopen twintig jaar nauwelijks is gestegen. De economische groei in Nederland over de afgelopen twintig jaar had enkele procenten hoger kunnen uitvallen als de ongelijkheid in het geheel niet was toegenomen. De empirische specificatie2 in het onderzoek van de OESO bepaalt het effect van economische ongelijkheid in verschillende maatstaven op de economische groei in de daaropvolgende vijf jaar. Verschillende maatstaven voor ongelijkheid worden gebruikt, waaronder ongelijkheid in marktuitkomsten (bruto inkomens) en ongelijkheid in besteedbare inkomens. De studie stelt vast dat een hogere ongelijkheid van beschikbare inkomens (na inkomstenbelasting en uitkeringen) samenhangt met een lagere groei van het BBP. Ongelijkheid in marktuitkomsten heeft geen effect op economische groei, volgens de studie.
Appreciatie
De OESO-studie bevat een literatuuroverzicht van empirische studies waarin is gekeken naar de relatie tussen ongelijkheid en economische groei. De studie concludeert (blz 12) op basis van dit overzicht dat er in de literatuur geen consensus is over de richting en grootte van deze relatie. Het onderzoek is wel in de lijn van recente publicaties van het IMF3 waarin is geconcludeerd dat een grote inkomensongelijkheid in een land schadelijk kan zijn voor de economische groei. Maar ook het IMF concludeert dat dit niet betekent dat er geen uitruil is tussen herverdeling en economische groei.
Wat betekent dit voor Nederland? Nederland kent in vergelijking met andere landen een vlakke inkomensverdeling die de afgelopen jaren bovendien niet is veranderd. De armoede in Nederland, hoewel de afgelopen jaren gestegen, is in internationaal en historisch perspectief nog altijd relatief laag. De OESO-studie laat zien dat een lage inkomensongelijkheid niet ten koste hoeft te gaan van economische groei. Het onderzoek is een bijdrage aan de discussie onder economen over de relatie tussen inkomensongelijkheid en economische groei, maar deze discussie is op dit moment niet afgerond. Het CPB geeft in de reactie op de OESO-studie aan dat de conclusies uit de theoretische en empirische literatuur ten aanzien van het verband tussen ongelijkheid en groei gemengd zijn. Het mechanisme dat centraal staat in de OESO-studie, namelijk het effect van economische ongelijkheid op de opbouw van menselijk kapitaal, lijkt minder relevant voor Nederland. In de CPB-modellen is dit mechanisme dan ook niet opgenomen. Volgens het CPB is er voor Nederland dus wel degelijk een afruil tussen herverdeling en economische groei4.
Dit neemt het belang niet weg van de balans die in het regeerakkoord is geformuleerd. Een balans tussen economische groei, evenwichtige inkomensverhoudingen en het op orde krijgen van de overheidsfinanciën is nodig om Nederland sterker uit de crisis te krijgen. Het beperken van inkomensongelijkheid gaat verder dan herverdeling alleen. Cruciaal voor de economische groei is, volgens de OECD, de vraag of de toegang tot goed onderwijs voor iedereen is geborgd. Nederland scoort op indicatoren die inzicht geven in de toegankelijkheid van onderwijs internationaal vergeleken zeer goed. Zo is de onderrepresentatie in het hoger onderwijs als gevolg van sociaaleconomische status relatief laag.5 Het CPB geeft aan dat lage inkomensgroepen in Nederland geen sterke beperkingen lijken te ondervinden bij de opbouw van menselijk kapitaal. Het Nederlandse zorgstelsel levert niet alleen kwalitatief goede zorg6, maar heeft in relatie tot andere landen ook sterk egalitaire trekken. Zo kent Nederland een zeer omvangrijke langdurige zorg – na Zweden de grootste ter wereld – die vooral door de kwetsbaarste groepen wordt gebruikt en zorgt het huisartsenmodel ervoor dat er vooral langs medische noodzaak wordt doorverwezen. De gezondheidsverschillen tussen inkomensgroepen zijn weliswaar aanzienlijk, maar zijn in vergelijking met andere landen relatief klein. Het Nederlandse zorgstelsel behoort dankzij de hoge mate van solidariteit ook tot de meest financieel toegankelijke in de wereld.7 Toegang tot goed onderwijs en goede zorg voor iedereen zijn, naast de eerder genoemde balans, voor het kabinet belangrijke uitgangspunten. Het kabinetsbeleid is er op gericht om dit voor de komende jaren zeker te stellen. Ook in de toekomst vergt het echter actief beleid om de verhoudingen evenwichtig en de verzorgingsstaat toegankelijk te houden.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, L.F. Asscher