Vastgesteld 13 juni 2014
De vaste commissie voor Financiën belast met het voorbereidend onderzoek van bovenstaand wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.
Onder het voorbehoud dat de regering de vragen en opmerkingen in dit verslag afdoende zal beantwoorden, acht de commissie hiermee de openbare behandeling van het voorstel van wet voldoende voorbereid.
Inhoudsopgave |
||
• |
Inleiding |
1 |
• |
Verduidelijking aflossingseis eigen woning |
2 |
• |
Verduidelijking overgangsrecht stamrechtaanspraken |
3 |
• |
Bepaling CO2-uitstoot bij (geïmporteerde) personenauto’s |
3 |
• |
Verbruiksperiode en eindfactuur in de energiebelasting en de leidingwaterbelasting |
4 |
• |
Beslistermijn toekenning toeslagen |
4 |
• |
Fiscale behandeling van aanvullend tier 1-kapitaal (Nota van Wijziging) |
5 |
Inleiding
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de Fiscale Verzamelwet 2014. Zij hebben een aantal vragen.
De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van voorliggend wetsvoorstel. Hierover hebben zij nog enkele vragen.
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de Fiscale Verzamelwet 2014. Deze leden hebben hierover enkele vragen.
De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de Fiscale Verzamelwet 2014. Deze leden hebben wel nog enkele vragen over het voorliggende wijzigingsvoorstel.
De leden van de CDA-fractie hechten aan een ruime periode voor de Belastingdienst om fiscale wetswijzigingen te implementeren, systemen aan te passen en belastingplichtigen over de wijzigingen te informeren. Om die reden hebben deze leden ook meermaals gepleit om de inhoudelijke wijzigingen eerder te behandelen en om het Belastingplan bijvoorbeeld zoveel mogelijk te beperken tot tariefswijzigingen of technische wijzigingen. Hoe kijkt de regering, mede in het licht van de Brede Agenda Belastingdienst, naar dit voorstel? Ziet zij mogelijkheden om de implementatie van fiscale wetswijzigingen voor de Belastingdienst te vereenvoudigen? Wat zouden de voor- en nadelen zijn om de inhoudelijke wijzigingen, zoals deze nu voorgesteld worden in het jaarlijkse Belastingplan, voor de zomer te behandelen en de technische wijzigingen, die in de Fiscale Verzamelwet worden opgenomen, inclusief de tariefswijzigingen, te behandelen na Prinsjesdag?
De leden van de fractie van de PVV hebben met belangstelling kennisgenomen van dit wetsvoorstel. Genoemde leden hebben nog een aantal vragen, aan- en/of opmerkingen.
De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel en leggen de regering graag nog enkele aanvullende vragen voor.
Verduidelijking aflossingseis eigen woning
De leden van de SP-fractie vragen de regering aan te geven of deze de mening onderschrijft dat de eigenwoningregeling zodanig ingewikkeld is, dat alleen fiscalisten deze volledig kunnen overzien. In hoeverre zijn belastingplichtigen in staat om te controleren waar zij staan in het aflossingsproces, vragen de leden van de SP-fractie?
De leden van de CDA-fractie achten de verduidelijking van de aflossingsverplichting bij herkwalificatie van de eigenwoningschuld positief, maar deze leden constateren ook dat de eigenwoningregeling veel te complex is geworden voor belastingplichtigen om te kunnen begrijpen. Deze leden vragen de regering dan ook of het niet tijd is voor een herbezinning en vereenvoudiging van de eigenwoningregeling. Daarnaast maken de leden van de CDA-fractie zich grote zorgen over de administratieve problemen die kunnen ontstaan wanneer de 30-jaarstermijn van de hypotheekrente in zicht komt. Kan de regering aangeven op wie de bewijslast rust in dit geval en op welke wijze deze bewijslast kan worden ingevuld?
De leden van de CDA-fractie vragen de regering te reageren op het artikel «De turboverdeling in de inkomstenbelasting» uit het WPNR1 en daarbij de volgende vragen beantwoorden:
Deelt de regering de mening dat de turboverdeling geen belastingconstructie is, maar het praktische doel dient dat alle bezittingen en schulden van de goederengemeenschap volledig onder het vruchtgebruik gebracht worden?
Is de woning waarop de langstlevende na de turboverdeling het vruchtgebruik heeft en waar deze in woont een eigen woning? Op grond van welk artikelonderdeel van de wet?
Is de rente die de langstlevende vanwege de turboverdeling verschuldigd is, voor zover deze toerekenbaar is aan de eigen woning, aftrekbaar als eigenwoningrente?
Ontstaat door de toedeling van de (eigen) woning aan de nalatenschap zoals bij de turboverdeling gebeurt, een eigenwoningreserve?
Is de eigenwoningschuld die ten tijde van het overlijden behoort tot de huwelijksgemeenschap, aan te merken als «bestaande eigenwoningschuld»?
Is het door de wetgever bewust beoogd om de aan de woning gekoppelde overbedelingsschuld van het kind niet te defiscaliseren in box 3? Zo ja, wat waren hier de redenen voor?
Acht de regering het rechtvaardig dat in geval van een turboverdeling van een aanmerkelijkbelang dat bestaat uit beleggingsvermogen wegens de vervreemding aan de nalatenschap door de langstlevende moet worden afgerekend over het verschil tussen de verkrijgingsprijs en de waarde in het economische verkeer?
Acht de regering het rechtvaardig dat wanneer de langstlevende vervolgens meer dan één jaar na de erflater overlijdt, het aanmerkelijkbelangverlies dat is ontstaan door het overlijden van de vruchtgebruiker (langstlevende) niet verrekenbaar is?
Is de rente die de langstlevende verschuldigd is op de overbedelingsschuld voor zover deze toerekenbaar is aan een aanmerkelijkbelang aftrekbaar in box 2?
De leden van de D66-fractie hebben een vraag met betrekking tot de wijziging in Artikel I, onderdeel E (artikel 3.119c van de Wet inkomstenbelasting 2001), waarmee de aflossingseis in de eigenwoningregeling wordt verduidelijkt. Klopt het dat deze regeling de komende jaren alleen correct kan worden nageleefd indien belastingplichtigen beschikken over een administratie van de gehele periode waarin zij een eigenwoningschuld hebben gehad? Zo ja, voorziet de regering dan problemen aangezien particulieren geen wettelijke administratieplicht hebben?
Verduidelijking overgangsrecht stamrechtaanspraken
De leden van de PvdA-fractie delen de wens van de regering het overgangsrecht voor de afkoop van loonstamrechten te verduidelijken. Dit maakt het immers aantrekkelijker beklemde vermogens vrij te maken, hetgeen naar verwachting de bestedingen stimuleert. Daarnaast hebben genoemde leden kennisgenomen van de suggestie van het Register Belastingadviseurs ook gedeeltelijke afkoop van het loonstamrecht mogelijk te maken. Kan de regering toelichten in hoeverre een dergelijke maatregel zou leiden tot een grotere ontklemming van vermogens, en of en zo ja waarom dit effect opweegt tegen enerzijds het risico van fiscale planning (waarbij belastingplichtigen slechts een deel van het stamrecht laten vrijvallen en onder een lager tarief afrekenen), en anderzijds het risico dat belastingplichtigen vanwege de mogelijkheid minder af te kopen, dit ook in mindere mate doen?
De leden van de CDA-fractie achten het positief dat het overgangsrecht inzake stamrechtaanspraken verduidelijkt is. De regering heeft naast dit overgangsrecht met een belastingkorting van 20% willen stimuleren dan stamrechtaanspraken worden afgekocht. Waarom is die korting alleen van toepassing als de hele aanspraak ineens wordt afgekocht?
Bepaling CO2-uitstoot bij (geïmporteerde) personenauto’s
De leden van de VVD-fractie vragen bij hoeveel geïmporteerde personenauto’s naar schatting het genoemde oneigenlijk gebruik momenteel jaarlijks voor komt? Worden Nederlandse auto’s die na een aantal jaar in een hogere CO2- klasse vallen ook snel geëxporteerd omdat de fiscale voordelen aflopen? Is dit wenselijk en wat zijn de budgettaire gevolgen? Kan bij de Autobrief II ook worden geëvalueerd en worden ingegaan op het feit dat fiscale stimulering van Nederlandse auto’s op basis van de CO2-uitstoot, mogelijk wordt gehinderd of minder effectief is door de huidige export- en importmogelijkheden?
De leden van de PvdA-fractie begrijpen de voorgestelde wetswijziging ten aanzien van het ontduiken van BPM voor auto’s met een hoge CO2-uitstoot. Wel vragen deze leden zich af wat momenteel naar schatting de omvang is van dit probleem? Wat was in 2013 naar verwachting de budgettaire derving als gevolg van deze ontduikingsroute? Hoe groot kan momenteel de maximale financiële prikkel zijn indien de bezitter van een sterk vervuilende auto wordt belast volgens de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992?
De leden van de D66-fractie lezen dat met betrekking tot Artikel VII, onderdeel I, onder 2 (artikel 9 van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992) wordt voorgesteld om de maximale uitstoot op basis waarvan de BPM wordt berekend te verhogen tot het niveau van de thans bekende hoogste CO2-uitstoot van geïmporteerde auto’s, indien de vereiste stukken waarin de CO2-uitstoot van het voertuig wordt aangetoond, niet worden overlegd. Deze leden vragen om een indicatie van het verschil tussen het BPM-bedrag dat nu betaald moet worden indien er geen gegevens over de CO2-uitstoot worden verstrekt en het bedrag dat na de inwerkingtreding van dit wetsvoorstel zou worden opgelegd.
Verbruiksperiode en eindfactuur in de energiebelasting en de leidingwaterbelasting
Kan de regering aangeven hoe de aanvulling op het begrip verbruiksperiode in de leidingwaterbelasting zich verhoudt tot het voornemen om de verhoging van de leidingwaterbelasting niet door te laten gaan, zo vragen de leden van de CDA-fractie?
Beslistermijn toekenning toeslagen
Kan de regering ingaan op het commentaar van het Register Belastingadviseurs dat op basis van dit wetsvoorstel de beslistermijnen voor toeslagen bij de genoemde specifieke groep belanghebbenden fors langer kunnen worden, vragen de leden van de fractie van de VVD?
De leden van de PvdA-fractie constateren dat de regering voornemens is de beslistermijn voor definitieve toekenning van toeslagen te wijzigen. Zij begrijpen de logica van de voorkeur van een koppeling van de beslistermijn aan de aanslag inkomstenbelasting in plaats van een koppeling aan de aangifte zelf. Echter, zij vrezen dat de beslistermijn voor toeslagen langer kan worden voor toeslaggerechtigden die na 1 april van het jaar na het berekeningsjaar voor het eerst een toeslag aanvragen en voor toeslaggerechtigden die uiteindelijk recht blijken te hebben op hogere toeslag. Kan de regering toelichten hoe wordt voorkomen dat toeslaggerechtigden in grotere onzekerheid zullen verkeren over de definitieve hoogte van de toeslag? Is het mogelijk, in lijn met het voorstel van het Register Belastingadviseurs, wettelijk vast te leggen dat de definitieve toekenning ook kan worden gebaseerd op de inkomensgegevens in de aangifte?
De leden van de SP-fractie vragen de regering in te gaan op de bewering dat bepaalde personen nadeel kunnen hebben van het wijzigen van de beslistermijn inzake de toekenning van een toeslag. Zo zouden personen die na 1 april voor het eerst een toeslag aanvragen maar ook personen die reeds een voorschot ontvangen maar waarbij later blijkt dat zij recht hebben op een hogere toeslag, met een fors langere beslistermijn te maken kunnen krijgen. Kan de regering aangeven hoe veel langer de beslistermijn in het uiterste geval kan worden? In hoeverre is dit in lijn met de doelstelling van de wetswijziging?
De wijziging van de beslistermijn voor de definitieve toekenning van toeslagen tot zes maanden na vaststelling van de aanslag wordt gedaan in verband met het versneld opleggen van aanslagen door de Belastingdienst. In enkele gevallen leidt de wijziging van de beslistermijn echter tot een veel langere beslistermijn, bijvoorbeeld wanneer iemand na 1 april over het voorafgaande jaar een toeslag aanvraagt of na het berekeningsjaar recht blijkt te hebben op een hogere toeslag. Dan worden geen voorschotten meer uitbetaald, terwijl de maximale termijn voor het opleggen van de aanslag drie jaar is. De leden van de CDA-fractie vernemen graag of de regering beoogd heeft om de termijn in dergelijke gevallen fors te verlengen.
De leden van de D66-fractie hebben enkele vragen over Artikel XVII, onderdeel A (artikel 19 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen). Kan de regering een toelichting geven op de waarschuwing uit de sector dat de wijziging van de beslistermijn voor het definitief toekennen van een toeslag door de Belastingdienst/Toeslagen nadelig kan zijn voor belanghebbenden die na 1 april van het jaar na het berekeningsjaar voor het eerst een toeslag aanvragen?
Fiscale behandeling van aanvullend tier 1-kapitaal (Nota van Wijziging)
De leden van de PvdA-fractie hebben met verbazing kennisgenomen van de opname van hetvoorstel over de behandeling van aanvullend tier 1-kapitaal in het wetsvoorstel Fiscale verzamelwet 2014. Waarom biedt de regering deze wetswijziging aan zonder de eerder gestelde schriftelijke vragen in het schriftelijk overleg (d.d. 15 mei, Kamerstuk 32 013, nr. 58) te beantwoorden? Is de regering bereid het verslag van het schriftelijk overleg op een zo kort mogelijke termijn aan de Kamer te doen toekomen?
Aangezien de leden nog wachten op de reeds gestelde vragen, stellen zij deze nogmaals. Allereerst willen genoemde leden vragen naar de impact van deze wijziging voor banken. Hoe groot is het financieringsvoordeel dat banken met de fiscale aftrekbaarheid van aanvullend hybride tier 1-kapitaal waarschijnlijk realiseren? Welk onderdeel van het totale eigen vermogen wordt nu op deze manier gefinancierd? Hoe groot is het aandeel hybride tier 1-kapitaal ten opzichte van de gehele balans voor de vier grootste Nederlandse banken? In hoeverre is dit vergelijkbaar met banken in Engeland, Duitsland, België en Frankrijk?
Ten tweede willen de leden van de PvdA-fractie informeren hoe deze wijziging zich verhoudt tot Europese buurlanden. In welke landen bestaat een dergelijke fiscale aftrek voor hybride kapitaal? Is deze aftrek beperkt tot het eigen vermogen voor banken of geldt deze voor het bedrijfsleven in den brede? Hoeveel landen in de EU kennen een zogeheten Allowance for Corporate Equity (ACE) die het financieren met eigen vermogen stimuleert? Een gelijker behandeling tussen vreemd en eigen vermogen kan ook worden bewerkstelligd door de aftrekbaarheid van de rente te beperken, zo constateren de leden van de PvdA-fractie. Welke landen beperken de aftrekbaarheid van de rente op vreemd vermogen voor banken en het bedrijfsleven in den brede? Hoe verhoudt de Nederlandse aftrekbaarheid van de rente op vreemd vermogen zich hiertoe?
Ten derde willen de leden van de fractie van de PvdA vragen naar het gelijke speelveld voor het Nederlandse bedrijfsleven. In hoeverre kunnen andere bedrijven dan banken hybride vormen van vermogen aftrekken van hun winst? Ontstaat er met deze wijziging een verschil in de behandeling van hybride kapitaal voor banken en andere bedrijven? Is de regering het met de leden van de PvdA-fractie eens dat het Nederlandse bedrijfsleven, en met name het MKB, tenminste een gelijkwaardige fiscale behandeling moet kennen ten opzichte van de financiële sector? Hoe is met de voorstellen geborgd dat dat het geval is?
Volgens de regering zou Nederland uit de pas lopen met betrekking tot de fiscale behandeling van aanvullend tier 1-kapitaal, wanneer dit niet als vreemd vermogen zou worden aangemerkt en dus niet aftrekbaar zou zijn. Kan de regering aangeven in welke landen, voor zover bekend, de vergoeding over aanvullend tier 1-kapitaal aftrekbaar is, vragen de leden van de SP-fractie? In welke landen is de wet- en regelgeving aangepast om ervoor te zorgen dat de vergoeding over aanvullend tier 1-kapitaal aftrekbaar is? In welke landen is hierover nog geen besluit genomen? Kan bij benadering worden aangegeven hoe groot de financiële consequenties zijn voor banken indien de vergoeding over aanvullend tier 1-kapitaal niet aftrekbaar zou zijn, vragen genoemde leden?
In de memorie van toelichting bij de Nota van wijziging lezen de leden van de PVV-fractie dat de regering stelt dat: «afhankelijk van de vormgeving konden banken in het verleden de rente aftrekken over hybride kapitaal». Bij de beoordeling van de EU-aspecten stelt de regering: «Voor zover bekend zal de coupon over aanvullend tier 1-kapitaal in andere lidstaten aftrekbaar zijn. Het kabinet wil de andere lidstaten hierin volgen.»
Kan de regering nader onderbouwen waarom het budgettaire effect van de invoering van artikel 29a Wet op de vennootschapsbelasting nihil is? Kan de regering de stelling toelichten dat er bij de fiscale behandeling van soortgelijke kapitaalinstrumenten bij niet-banken geen wijziging optreedt?
Kan de regering toelichten waarom een beroep op het gelijkheidsbeginsel, zo lijkt het in haar redenering althans, bij niet-banken zal falen?
De voorzitter van de vaste commissie voor Financiën, Van Nieuwenhuizen-Wijbenga
De griffier van de commissie, Berck