Ontvangen 13 oktober 2014
Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:
A
Het opschrift komt te luiden: Wijziging van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers en van de Wet schadeloosstelling leden Tweede Kamer in verband met de maximering van het pensioengevend loon en in verband met enkele wijzigingen van technische aard (Wet maximering pensioengevend loon Appa).
B
De considerans komt te luiden:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is het pensioengevend loon voor politieke ambtsdragers te maximeren en daartoe de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers te wijzigen;
C
Artikel I, de onderdelen A, B, F, G, H, J, K en L, vervallen.
D
Artikel III komt te luiden:
Deze wet wordt aangehaald als: Wet maximering pensioengevend loon Appa.
E
Artikel IV komt te luiden:
ARTIKEL IV
Deze wet treedt in werking op 1 januari 2015, met dien verstande dat artikel artikel I, onderdeel D, in werking treedt met ingang van 1 januari 2016.
Deze nota van wijzigingen strekt ertoe de voorgestelde verkorting van de duur van de voortgezette uitkering uit het voorstel te schrappen. Reden daarvoor is, dat mij is gebleken dat de discussie met de Tweede Kamer over dit onderdeel meer tijd vergt dan verwacht, terwijl de aanpassingen aan het gewijzigde fiscale kader voor pensioenopbouw noodzakelijkerwijs op 1 januari 2015 in werking moeten treden om nadelige effecten te vermijden. De resterende wijzigingen in het wetsvoorstel kunnen worden beschouwd als louter technische wijzigingen.
De oorspronkelijke verwachting dat het voorstel spoedig de instemming van de Kamers zou verkrijgen, was gebaseerd op het feit dat met de indiening van dit voorstel uitvoering werd gegeven aan een toezegging die door de Tweede Kamer was gevraagd. Het is dan ook het stellige voornemen van de regering om een voorstel tot verkorting van de voortgezette uitkering opnieuw bij de Tweede Kamer in te dienen, alsmede het onderdeel betreffende de verwijzing naar het begrip passende arbeid in de Werkloosheidswet. Het zal dan mogelijk zijn de discussie over dit voorstel te verbinden met de discussie over de door mij toegezegde integrale visie op het politieke ambt en de daarbij behorende rechtspositie.
Vanuit verschillende zijden is aangedrongen is op een samenhangend beleid en een integrale visie op de rol en positie van politieke ambtsdragers en de vertaling die een dergelijke visie zou moeten krijgen in de rechtspositie. De regering acht een samenhangende rechtspositie voor politieke ambtsdragers van groot belang voor de kwaliteit van het openbaar bestuur.
In afwachting van de integrale visie en de discussie daarover komen de onderdelen A, B, F, G, H, J, K, en L van Artikel I nu te vervallen. De overige wijzigingen in deze nota van wijziging betreffen de aanpassing van het opschrift, de considerans en de inwerkingtreding van dit voorstel.
De wijzigingen in het wetsvoorstel die na deze nota van wijziging nog voorliggen, betreffen:
Artikel I, onderdeel C. Maximering pensioengevend inkomen
Per 1 januari 2015 wordt in de Wet op de loonbelasting 1964 het pensioengevend inkomen gemaximeerd op € 100.000 (bedrag 2015). Voor politieke ambtsdragers dient deze maximering eveneens per diezelfde datum te worden geregeld. De wijziging in Artikel I, onderdeel C, dient per 1 januari 2015 in werking te treden omdat anders fiscaal bovenmatige pensioenen zullen worden opgebouwd voor politieke ambtsdragers met een inkomen van meer dan € 100.000.
De wijzigingen in Artikel I, de onderdelen D en I hangen nauw samen met deze maximering.
In Artikel I, onderdeel E, wordt voorts een voorziening getroffen voor de situatie dat een politieke ambtsdrager op of na de pensioenrichtleeftijd voor het eerst aantreedt. In dat geval vindt er geen actuariële herrekening van de pensioenaanspraak plaats.
Tot slot is in Artikel II de Wet schadeloosstelling leden Tweede Kamer in overeenstemming met de praktijk gebracht voor wat het de salarisadministratie van de leden van de Tweede Kamer betreft.
Met name de inwerkingtreding van de maximering van het pensioengevend loon verdient de aandacht: evenals de desbetreffende wijziging in de Wet op de loonbelasting 1969, dient deze wijziging met ingang van 1 januari 2015 inwerking te treden. Ik heb daarvoor reeds bij brief van 26 mei 2014 (Kamerstukken II 2013/14, 33 946, nr. 4) uw aandacht gevraagd. Artikel I, onderdeel D, treedt met ingang van 1 januari 2016 in werking: gelijk met de wijziging van artikel 18ga van de Wet op de loonbelasting 1964, waarnaar dit onderdeel verwijst.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, R.H.A. Plasterk