Vastgesteld 25 juni 2014
De algemene commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer verslag uit te brengen in de vorm van een lijst van vragen met de daarop gegeven antwoorden.
De vragen zijn op 12 juni 2014 voorgelegd aan de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking. Bij brief van 23 juni 2014 zijn ze door de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking beantwoord.
Met de vaststelling van het verslag acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.
De voorzitter van de commissie, De Roon
De griffier van de commissie, Van Toor
Vraag 1:
Hoe wordt de 50 miljoen euro die in 2014 extra voor het Dutch Good Growth Fund (DGGF) wordt vrijgemaakt, precies gedekt binnen de begroting?
Antwoord 1:
De verhoging van het DGGF met EUR 50 miljoen in 2014 wordt gedekt via een kasschuif. Dit betekent dat binnen de DGGF-middelen EUR 100 miljoen wordt verschoven vanuit 2016 naar 2014 en 2015.
Vraag 2:
In welke mate worden de verwachte extra kosten voor eerstejaarsopvang van asielzoekers uit DAC-landen voldoende ondervangen door de eenmalige kasschuif op de begroting van Veiligheid en Justitie?
Antwoord 2:
De kasschuif van de begroting van Veiligheid en Justitie naar Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking dekt alleen de hogere kosten die verwacht worden op basis van de instroom per eind 2013. De extra kosten als gevolg van de sterk verhoogde instroom uit met name Eritrea, die in de loop van april 2014 ontstond, komt echter bovenop de raming zoals in de Voorjaarsnota vermeld. Deze extra kosten worden dus niet ondervangen met deze eenmalige kasschuif.
Vraag 3:
In hoeverre wordt ook op de begroting van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking rekening gehouden met extra druk op de ODA-middelen voor de eerstejaars opvang van asielzoekers uit DAC-landen?
Vraag 4:
Zal er in 2014 meer aan ODA-middelen worden uitgeven dan voorzien of worden de hogere uitgaven voor opvang van asielzoekers gecompenseerd door het verlagen van het budget voor andere onderdelen van ontwikkelingssamenwerking?
Antwoord 3 en 4:
Zoals aangegeven bij vraag 2 zijn de extra kosten voor de verhoogde instroom uit met name Eritrea, die in de loop van april 2014 ontstond, nog niet in de begroting verwerkt. Deze zomer zullen de ramingen ten aanzien van de instroom
worden geactualiseerd. Het kabinet zal vervolgens bezien welke financiële gevolgen hieruit voortvloeien en de Kamer hierover in de Miljoenennota 2015 nader informeren.
Vraag 5:
Hoe hoog valt het ODA-percentage ten opzichte van het BNP uit als het Budget Internationale Veiligheid (BIV) en DGGF wel worden meegeteld?
Antwoord 5:
Dit is nog niet bekend. De omvang van de ODA-bestanddelen in het BIV en het DGGF wordt achteraf vastgesteld; de Kamer zal hierover via het jaarverslag worden geïnformeerd.
Vraag 6:
Waarom is gekozen voor een korting op Indonesië en niet bijvoorbeeld Oeganda?
Antwoord 6:
Gezien de bezuinigingen als gevolg van het regeerakkoord en het feit dat milieu geen speerpunt is, wordt het milieuprogramma in Indonesië versneld afgebouwd. Daarnaast wordt het Geothermie-programma getemporiseerd, waardoor een deel van de uitgaven in de komende jaren plaats vindt. In Oeganda zijn er geen milieuprogramma’s.
Vraag 7:
«Het voorstel is de uitgaven voor 2013 met 76,2 miljoen euro te verhogen». Waar moet dat geld vandaan worden gehaald? Ten koste van welke andere begroting gaat dat? En waarom moet er dan gekort worden op partnerland Indonesië?
Antwoord 7:
De zin «Het voorstel is de uitgaven voor 2013 met EUR 76,2 miljoen te verhogen» staat niet in de Eerste Suppletoire Begroting 2014 maar in de Slotwet 2013. In de Eerste Suppletoire Begroting 2014 is sprake van een verlaging van de uitgaven met EUR 122,7 miljoen.
Vraag 8:
De budgetten voor de bedrijfslevenprogramma’s ORET, ORIO en FMO MASSIF zijn naar beneden bijgesteld. Tegelijkertijd was de animo voor PSI groot. Waarom zijn die middelen niet overgeheveld naar een ander bedrijfslevenprogramma, zoals PSI?
Antwoord 8:
In de Eerste Suppletoire Begroting 2014 is het budget voor de bedrijfslevenprogramma’s (artikel 1.3; versterkte private sector en een verbeterd investeringsklimaat in ontwikkelingslanden) ten opzichte van de Ontwerpbegroting 2014 niet naar beneden bijgesteld, maar onveranderd gebleven (nl. EUR 268 miljoen).
Vraag 9:
Wat is de reden dat de geplande bijdrage voor het Least Developed Country Fund geen doorgang heeft gevonden in 2014?
Antwoord 9:
Vanwege de BNP-korting op het ODA-budget en de keuze die daardoor moest worden gemaakt tussen bijdragen aan verschillende fondsen op gebied van klimaat en duurzaam gebruik van natuurlijke hulpbronnen wordt in 2014 vooralsnog geen bijdrage aan het Least Developed Country Fund on Climate Change voorzien.
Vraag 10:
In artikel 4.3 heeft er een verhoging van 29,4 miljoen euro plaatsgevonden ten behoeve van centrale programma’s op het gebied van wederopbouw. Waar komen deze middelen vandaan?
Antwoord 10:
Deze middelen zijn afkomstig van de begroting van Buitenlandse Zaken (V). Deze overheveling is opgenomen in de Eerste Suppletoire begroting van BZ onder artikel 2 Veiligheid en stabiliteit, sub-artikel 2.4 Bevordering van veiligheid, stabiliteit en rechtsorde in internationaal verband.
Vraag 11:
Wat houden de centrale programma’s in en waarom is deze verhoging nodig naast de al geraamde landenprogramma’s met betrekking tot wederopbouw?
Antwoord 11:
De centrale programma’s worden gefinancierd vanuit Den Haag (niet vanuit de ambassades) en richten zich op vredesopbouw, wederopbouw en ontwikkeling in post-conflictgebieden, onder meer door bij te dragen aan vredesdialoog, het leveren van basisdiensten voor de bevolking, het herstellen of opbouwen van capaciteit van staatsinstellingen en het creëren van werkgelegenheid door de ontwikkeling van de private sector.
Voor de reguliere centrale programma’s waren in de ontwerpbegroting nog geen middelen gereserveerd. Dit geschiedt daarom alsnog bij Eerste Suppletoire Begroting.