Kamerstuk 33940-VIII-3

Verslag houdende een lijst van vragen en antwoorden over wijziging van de begrotingsstaten van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) voor het jaar 2014 (wijziging samenhangende met de Voorjaarsnota)

Dossier: Wijziging van de begrotingsstaten van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) voor het jaar 2014 (wijziging samenhangende met de Voorjaarsnota)

Gepubliceerd: 23 juni 2014
Indiener(s): Agnes Wolbert (PvdA)
Onderwerpen: begroting financiƫn
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-33940-VIII-3.html
ID: 33940-VIII-3

Nr. 3 VERSLAG HOUDENDE EEN LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 23 juni 2014

De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer verslag uit te brengen in de vorm van een lijst van vragen met de daarop gegeven antwoorden.

De vragen zijn op 12 juni 2014 aan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap voorgelegd. Bij brief van 20 juni 2014 zijn ze door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap beantwoord.

Met de vaststelling van het verslag acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.

De voorzitter van de commissie, Wolbert

Adjunct-griffier van de commissie, Boeve

Nr

Vraag

1

Wat wordt verstaan onder «Programma Vernieuwing Studiefinanciering»? Hoe worden deze € 20,3 miljoen ingezet?

Het Programma Vernieuwing Studiefinanciering (PVS) omvat de integrale vernieuwing van de uitvoering van de studiefinanciering en heeft als doel deze uitvoering meer toekomstvast en efficiënt te maken. Hiervoor worden de betrokken systemen, processen en organisatiedelen bij de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) ingrijpend vernieuwd. De totale kosten van het PVS komen uit op € 103,9 miljoen. De € 20,3 miljoen is de laatste tranche ter financiering van de vernieuwingsactiviteiten en dragen bij aan de realisatie van de beoogde opbrengsten uit de business case van het programma, met een verwachte besparing van € 12,9 miljoen per jaar.

2

Welke budgetten zijn niet volledig tot besteding gekomen? Welke oorzaken zijn hiervoor te geven? Waarvoor worden deze middelen nu ingezet?

De eindejaarsmarge 2013 bedroeg in totaal € 237 miljoen. Dit niet bestede budget bestaat grotendeels uit minder uitgaven op de studiefinanciering (€ 105 miljoen), minder uitgaven in het vo (€ 39 miljoen), mbo (€ 54 miljoen) en lerarenbeleid (€ 50 miljoen).

De oorzaken van de niet bestede budgetten zijn reeds verantwoord in de tweede suppletoire begroting 2013 (Kamerstuk 33 805 VIII, nr 2), de vragen en antwoorden over de tweede suppletoire begroting 2013 (Kamerstuk 33 805 VIII, nr 3) en de Slotwet 2013 (Kamerstuk 33 930 VIII, nr. 3).

De eindejaarsmarge 2013 is ingezet voor onder andere het Programma Vernieuwing Studiefinanciering (€ 20,3 miljoen), overlopende verplichtingen (€ 55,6 miljoen), middelen voor incidentele loonruimte NOA (€ 34,0 miljoen) en ter dekking van interne OCW problematiek (€ 39,8 miljoen).

De inzet van de overige eindejaarsmarge vormt onderdeel van de voorbereiding van de begroting 2015 en wordt bekend gemaakt bij de ontwerpbegroting 2015.

3

Op welke wijze zijn de investeringen in het onderwijs, die zijn vrijgekomen na de Begrotingsafspraken 2014 en het Nationaal Onderwijsakkoord, verantwoord? Kunnen deze (extra) middelen worden gespecificeerd?

De middelen uit de Begrotingsafspraken 2014 die in 2013 aan de lumpsum van onderwijsinstellingen is toegevoegd zijn verantwoord in het jaarverslag 2013. Er zijn geen middelen uit de Begrotingsafspraken 2014 toegevoegd aan de OCW-begroting in 2014, deze zijn dus niet opgenomen in de eerste suppletoire begroting. Vanaf 2015 is er structureel € 650 miljoen beschikbaar gesteld voor onderwijs, onderzoek en media. Zie verder het antwoord op vraag 4.

4

Op welke wijze zal worden nagegaan of de extra middelen uit het Nationaal Onderwijsakkoord en de Begrotingsafspraken 2014 daar terecht komen waar ze voor zijn uitgekeerd? Met andere woorden, op welke wijze vindt de verantwoording over gestelde beleidsdoelen plaats?

Een deel van de middelen is onderdeel van de sectorakkoorden in het po en vo. Deze investeringen zullen jaarlijks door OCW worden gemonitord in samenwerking met de po en vo raad. Over de voortgang van de investeringen in het po en vo uit het NOA en de Begrotingsafspraken zal de Tweede Kamer in 2017 en 2020 worden geïnformeerd. Tevens zal jaarlijks aan de hand van een beperkt aantal indicatoren in de begroting over de afspraken worden gerapporteerd.

Een deel van de middelen is onderdeel van de kwaliteitsafspraken in het MBO. Het bestuursakkoord in het mbo wordt waarschijnlijk op korte termijn afgesloten. Hierover wordt de TK vervolgens geïnformeerd. Het instrument kwaliteitsafspraken treedt in 2015 in werking en wordt in 2017 tussentijds geëvalueerd. Voor het huidige bestuursakkoord en de beleidsagenda focus op vakmanschap geldt dat ondersteuning en monitoring van scholen plaatsvindt door mbo15, die daarover jaarlijks aan ons rapporteren. Voor het nieuwe bestuursakkoord wordt waarschijnlijk eenzelfde soort constructie ingericht, inclusief ondersteuning en monitoring door accountmanagers vanuit OCW.

Naast de middelen die beschikbaar komen uit het NOA en de Begrotingsafspraken 2014 zullen uit hoofde van het studievoorschotvoorstel intensiveringsmiddelen voor het hoger onderwijs beschikbaar komen. Aan deze middelen zullen beleidsdoelen gekoppeld worden en hierover zal vanaf dat moment worden gerapporteerd.

5

Wat is de stand van zaken met betrekking tot de nieuwe collectieve arbeidsovereenkomsten in het primair onderwijs, voortgezet onderwijs en middelbaar beroepsonderwijs? Welke gevolgen heeft dit voor de verdeling van de toegezegde € 34 miljoen? Kan worden gespecificeerd op welke wijze dit bedrag wordt uitgekeerd, en op welke termijn?

Overeenkomstig de gemaakte afspraken in het Nationaal Onderwijsakkoord wordt de eenmalige investering van € 34 miljoen uitgekeerd voor zover de sectoren voor 1 juni 2014 de afspraken uit dit akkoord hebben opgenomen in de nieuwe cao’s. Op 1 juni gold dit alleen voor het voortgezet onderwijs. Het aan het voortgezet onderwijs uit te keren bedrag wordt in het najaar verwerkt in de lumpsum van de instellingen.

Over een nieuwe cao voor het primair onderwijs wordt nog onderhandeld. In het middelbaar beroepsonderwijs is een onderhandelaarsakkoord bereikt. Binnen enkele weken zal bekend zijn of de achterban hiermee instemt.

De Tweede Kamer wordt binnenkort in een aparte brief nader geïnformeerd over de stand van zaken met betrekking tot cao’s en sectorakkoorden in het onderwijs, mede in relatie tot NOA.

6

Hoeveel is de totale mutatie aan Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO)?

De totale mutatie op de beleidsartikelen voor de Dienst Uitvoering Onderwijs is € 42,5 miljoen in 2014.

Dit is opgebouwd uit een incidentele stijging voor de werkzaamheden voor het Programma Vernieuwing Studiefinanciering (€ 20,3 miljoen in 2014, € 14,2 miljoen in 2015 en € 1,7 miljoen in 2016) en incidentele middelen (€ 6,6 miljoen) ten behoeve van het projectenportfolio voor o.a. invoering van passend onderwijs, implementatie Rijksbrede Standard Business Reporting programma (XBRL), Kwaliteitsverbetering Informatie Personeel, Modernisering bekostiging mbo en examencijfers mbo.

Daarnaast betreft het structurele bijstellingen in de (basis)dienstverlening (€ 15,6 miljoen), zoals uitvoering digitalisering examens (FACET) (€ 4,5 miljoen), examen VSO en Staatsexamens (€ 2,8 miljoen), Incasso OV-studentenkaart (€ 2,9 miljoen), BRON HO (€ 1,1 miljoen), en overige bijstellingen optellend tot een totaal van € 4,1 miljoen. Tegenover de jaarlijkse incasso OV-studentenkaart en de uitvoering onvindbare debiteuren staan ook ontvangsten.

Overigens zult in de baten- lastenparagraaf van de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) een mutatie zien van € 45,7 miljoen terugvinden. De voornaamste oorzaak hiervan is dat de toegekende loon- en prijsbijstelling tranche 2013 bij NvW 2014 is verwerkt, en in de baten- lastenparagraaf pas bij Voorjaarsnota 2015 verwerkt kon worden.

7

Hoe verhoudt de totale mutatie aan DUO zich tot de constatering bij het jaarverslag dat van € 160 miljoen aan subsidies de rechtmatigheid niet kan worden gevonden?

Hier is geen sprake van een relatie. De programmauitgaven (o.a. subsidies, bekostiging instellingen) van OCW en de apparaatsuitgaven voor de Dienst Uitvoering Onderwijs zijn strikt gescheiden. De bevindingen met betrekking tot rechtmatigheid van subsidies zoals deze door de ADR zijn gedaan in het samenvattend rapport worden planmatig in samenwerking tussen DUO en het bestuursdepartement opgepakt met als doel deze problemen duurzaam op te lossen.

8

Welke oorzaak van alle mutaties aan DUO ligt bij de organisatie van DUO zelf?

Geen van de mutaties totaal € 42,5 miljoen voor de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) is geïnitieerd door DUO. DUO voert als baten-lastendienst in opdracht van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) onderwijswetten en -regelingen uit. Deze werkzaamheden worden aan DUO opgedragen en bekostigd.

9

In hoeverre is de gewijzigde administratieve systematiek aan de Kamer bekend gemaakt?

Dit is aan u bekend gemaakt via de Kamerbrief over beleidsmatige verplichtingenmutaties na Najaarsnota (Kamerstuk 33 750 VIII, nr 94) en via de Slotwet 2013 (Kamerstuk 33 930 VIII, nr. 3, pagina 3).

10

Hoe kan de Kamer controleren of de € 244,1 miljoen voor het voortgezet onderwijs inderdaad wordt veroorzaakt door gewijzigde systematiek?

Vanaf het jaar 2013 is de systematiek voor het administreren van de verplichtingen voor het artikel voortgezet onderwijs aangepast. In de begroting is voor het artikel voortgezet onderwijs voorheen uitgegaan van «kas is verplichting» relatie. Dit betekent dat de uitgaven voor het jaar 2014 in 2014 worden verplicht.

In de praktijk blijkt er een één-op-één-vertraagd relatie te bestaan (de uitgaven voor het jaar 2014 zijn al in 2013 verplicht). Dit is voor het jaar 2013 in de Slotwet gecorrigeerd ((Kamerstuk 33 930 VIII, nr 3, pagina 3). In de voorjaarsnota 2014 is deze omissie meerjarig gecorrigeerd. Dit is eerder aan u bekend gemaakt via de Kamerbrief over beleidsmatige verplichtingenmutaties na Najaarsnota (Kamerstuk 33 750 VIII, nr. 94).

De Auditdienst Rijk (ADR) heeft over het Jaarverslag 2013 een goedkeurende controleverklaring afgegeven aan OCW. De controleverklaring heeft o.a. betrekking op de financiële overzichten die deel uitmaken van het jaarverslag. Hieronder valt ook de gewijzigde verplichtingensystematiek.

Ook in 2014 zal deze controle normaal onderdeel uitmaken van de af te geven controleverklaring.

11

Wat is de achtergrond van het uitvoeringstekort van twee miljoen euro in verband met de financiële situatie van het onderwijs in Caribisch Nederland?

Het Ministerie van OCW is met Caribisch Nederland in gesprek over de hoogte van de bekostiging. Het Ministerie van OCW heeft een onafhankelijk onderzoeksbureau gevraagd hiernaar te kijken en een advies te geven over de hoogte van de bekostiging. Eventueel zou met terugwerkende kracht het budget van 2011–2013 herijkt kunnen worden. Hiervoor is dit geld gereserveerd. Het onderzoek was in 2013 nog niet geheel afgerond. Vandaar dat dit bedrag middels een kasschuif naar 2013 is verschoven.

12

Wat is de omvang van de totale mutatie inzake uitvoeringstekorten in Caribisch Nederland?

De totale mutatie voor uitvoeringstekorten in Caribisch Nederland is voor het voortgezet onderwijs € 2 miljoen.

13

Wat is de doelstelling van de regeling leerplusarrangement en waarom is er minder gebruik van gemaakt?

De regeling leerplusarrangement VO bestaat uit drie onderdelen:

1. Leerplusarrangement: scholen komen bij een bepaald percentage leerlingen uit probleemcumulatiegebieden (achterstandswijken) in aanmerking voor aanvullende bekostiging van het Leerplusarrangement. Scholen die te maken hebben met opeenstapeling van problemen (zoals veel leerlingen met een verhoogd risico van spijbelen, vertraging in de schoolloopbanen, voortijdig schoolverlaten, criminaliteit en/of jeugdzorgproblematiek), worden in staat gesteld om maatwerk te leveren om uiteindelijk even goed te presteren als de overige scholen.

2. Nieuwkomers: de aanvullende bekostiging is bestemd voor leerlingen die op enige teldatum korter dan een jaar, dan wel één tot twee jaar in Nederland zijn en die vreemdeling zijn volgens de Vreemdelingenwet 2000.

3. Eerste opvang vreemdelingen: de aanvullende bekostiging is bestemd voor vreemdelingen die op twee peildata als daadwerkelijk schoolgaand staan ingeschreven en die op beide peildata korter dan één jaar in Nederland verblijven.

Er is voornamelijk minder gebruik gemaakt van het onderdeel leerplusarrangement omdat het aantal leerlingen uit de probleemcumulatiegebieden is gedaald.

14

Wat is de doelstelling van het centraal examen systeem Facet?

Facet is ontwikkeld om scholen in staat te stellen examens en toetsen digitaal af te nemen.

De voorloper van Facet, de examentester van Cito, werkte uitsluitend op systemen aangestuurd door Microsoft. Facet is op alle systemen inzetbaar. In de komende twee jaren wordt Facet bij steeds meer scholen en instellingen (vmbo-examens), de rekentoetsen in het vo en mbo en het centraal ontwikkeld examen Nederlands mbo ingezet.

Daarnaast worden modules ontwikkeld die, gekoppeld aan Facet, in staat zijn de diagnostische tussentijdse toets en de eindtoets primair onderwijs digitaal af te nemen.

15

Wat is de reden dat er een extra bijdrage van € vijf miljoen nodig is voor CITO voor de centraal ontwikkelde examens taal en rekenen en mbo 2f en 3f?

Het betreft hier een overboeking naar het artikel Voortgezet onderwijs inzake de bijdrage voor CITO. Het gaat hier om middelen voor reguliere activiteiten in 2014 in het kader van de wettelijke SLOA taak. Het betreft hier dus geen extra bijdrage.

16

Kan een toelichting worden gegeven op de verlaging van de beschikbare middelen, terwijl ook wordt aangegeven dat het aantal leerlingen en studenten beroepsonderwijs en volwasseneneducatie hoger is dan de referentieraming?

Het verloop in het beschikbare budget is een optelsom van verschillende mutaties.

Het aantal studenten gebaseerd op de referentieraming 2014 is voor de jaren 2015 en 2016 lager dan het aantal gebaseerd op de referentieraming 2013. In die jaren vindt er daarom een verlaging van het beschikbare budget plaats. In de overige jaren worden er in de referentieraming 2014 juist hogere aantallen geraamd dan in de referentieraming voor 2013. In die jaren vindt er dus een verhoging van het budget plaats.

Tegelijkertijd wordt het budget voor de bekostiging mbo-instellingen in het jaar 2014 verlaagd doordat er € 6,0 miljoen (en € 3,0 miljoen uit 2015) is doorgeschoven naar de jaren 2016 t/m 2018 om de lumpsumtaakstelling uit het Begrotingsakkoord 2013 gelijkmatig over de jaren te verdelen. Daarnaast hebben voor de invoering van passend onderwijs overboekingen plaatsgevonden naar EZ (groen onderwijs) en de directie Primair Onderwijs.

17

Wat is de reden dat de uitbetalingen in het kader van het investeringsfonds mbo (Techniekpact) zijn verlaagd en dat de in mindering gebrachte middelen door een kasschuif zijn verplaatst naar de latere jaren? Hoe zeker is het dat deze middelen in de aankomende jaren worden benut?

Voor het investeringsfonds is in de periode 2014–2017 € 25 miljoen beschikbaar per jaar. Dit bedrag wordt jaarlijks verplicht, maar in tranches uitbetaald. Door een aangepast betalingsritme voor de bijbehorende projecten is een kasschuif van de beschikbare middelen nodig naar latere jaren. Gestreefd wordt om de beschikbare middelen volledig te benutten voor het Regionaal investeringsfonds mbo. Publiek-private samenwerkingsverbanden worden ondersteund bij de ontwikkeling van de plannen.

18

Wat is de oorzaak dat bij regionale opleidingscentra (roc’s) meer leerlingen instromen met een handicap?

In januari 2006 is leerlinggebonden financiering (lgf) ingevoerd voor studenten met een handicap of chronische ziekte. Vanaf de invoering van lgf tot heden laten de aanvragen voor lgf een stijgende lijn zien. Het aantal indicaties in het voortgezet onderwijs neemt ook nog steeds toe. Dit heeft vanzelfsprekend ook gevolgen voor de instroom in het mbo. Er is geen onderzoek gedaan naar de redenen van deze toename. Tot de invoering van passend onderwijs per 1 augustus 2014 kunnen instellingen nog lgf aanvragen. Vanaf die datum worden de lgf-middelen definitief vastgesteld en toegevoegd aan het gehandicaptenbudget (lumpsum) van de instellingen. Met ingang van de nieuwe bekostigingssystematiek per 1 januari 2015 worden de middelen verdeeld naar rato van de exploitatievergoeding.

19

Om welke handicaps gaat het bij leerlingen die instromen in het mbo?

Bij de studenten die met leerlinggebonden financiering (lgf) instromen gaat het om de volgende handicaps: auditieve beperkingen incl. ernstige spraakmoeilijkheden, langdurige ziekte, lichamelijke handicaps, zeer moeilijk lerenden, meervoudige handicaps, psychische en gedragsstoornissen. Studenten met visuele beperkingen worden bekostigd op grond van de «Regeling visueel gehandicapte leerlingen WVO en deelnemers WEB 2010–2012» (zoals gewijzigd bij Stcrt 2012, nr. 19430).

20

Wat is de oorzaak van de vertraging van het roc-huisvestingsplan in Caribisch Nederland?

Het plan voor de onderwijshuisvesting is bedoeld voor de huisvesting van het primair, voortgezet en middelbaar beroepsonderwijs. De vertraging wordt grotendeels verklaard doordat als gevolg van de kleinschaligheid van Caribisch Nederland de betrokkenen van vele kanten zwaar worden belast waardoor de besluitvorming veel tijd kost, het aanbesteden complex is en de randvoorwaarden niet op orde zijn. Hierdoor lopen de doorlooptijden in de verschillende fasen van de projecten uit.

21

Hoe verhoudt de toelichting bij artikel 4 over de verlaging van de beschikbare middelen ten opzichte van de referentieraming 2013 zich tot de algemene toelichting waarin wordt aangegeven dat het aantal leerlingen en studenten beroepsonderwijs en volwasseneducatie in 2014 per saldo hoger is dan de in de OCW-begroting 2014 verwerkte referentieraming 2013 (€ 2,2 miljoen)

Zie het antwoord op vraag 16.

22

Waarom is de liquiditeitsbehoefte in het kader van het Sectorplan mbo-hbo techniek Centers of innovatief vakmanschap veranderd, waardoor de middelen in 2014 met € 2,7 miljoen naar beneden zijn bijgesteld en verschoven zijn naar 2015?

Voor het Sectorplan mbo-hbo techniek Centers of innovatief vakmanschap is een bijgestelde meerjarenraming opgesteld. Om de beschikbare OCW-budgeten hiermee in overeenstemming te brengen was een kasschuif noodzakelijk van 2014 naar 2015. Dit heeft verder geen gevolgen voor de uitvoering van het sectorplan in genoemde jaren.

23

Wat voor gevolgen heeft het verschuiven van de middelen voor het Sectorplan mbo-hbo techniek naar 2015 voor de uitvoering van dat Sectorplan in 2014?

Zie het antwoord op vraag 22.

24

Wat is het doel van de extra € 235.000 die is toegekend aan het Europees Platform?

Het bedrag betreft een subsidie aan het Europees Platform in het kader van het plan van aanpak Engels in het primair onderwijs (TK 2012–2013, 31 293, nr. 179, brief van de Staatssecretaris van OCW van 10 juli 2013). De subsidie is bedoeld voor de coördinatie en begeleiding van de pilot tweetalig primair onderwijs (tpo), de bevordering van de kwaliteit van vroeg vreemde talenonderwijs (vvto), de coördinatie van de Pabo kenniscentra vvto en het Platform vvto Nederland.

Het betreft een interne overboeking binnen de OCW-begroting van artikel 1 (primair onderwijs) naar artikel 8 (internationaal beleid).

25

Wat is de reden dat er € 500.000 extra bekostiging is toegekend aan «G.O.- en vakbondsactiviteiten po»?

De € 500.000 is een correctie bij nota van wijziging op een eerdere mutatie. Deze correctie is slechts technisch van aard en heeft betrekking op een aanpassing van de subsidietaakstelling. Uiteindelijk wordt het oorspronkelijke budget voor G.O- en vakbondsfaciliteiten in het kader van de subsidietaakstelling met 10% gekort zoals gemeld in de subsidiebrief van 30 mei 2013 (Kamerstuk II, 33 650, nr. 1).

26

Waarom vindt een kasschuif van € 17 miljoen plaats van 2014 naar 2015 met betrekking tot kwaliteit leraren/professionalisering?

In de budgettaire bijlage bij de Kamerbrief betreffende de hoofdlijnen voor het studievoorschot wordt in de periode 2014 tot en met 2020 een jaarlijkse reservering ingezet die nog niet bestemd was. De reservering 2014 wordt met deze kasschuif van 2014 naar 2015 gebracht, waar deze noodzakelijk is.

27

Kan worden toegelicht wat wordt bedoeld met «kasritme van de staat»?

Daarmee wordt bedoeld dat het geheel van de rijksuitgaven over de meerjarenperiode past binnen de uitgavenkaders.

28

Kan worden toegelicht wat optimalisering van het kasritme van de staat inhoudt?

Zie antwoord op vraag 27.

29

Betekent de kasschuif ov-studentenkaart dat de begroting 2015 wordt ontlast voor € 450 miljoen? In hoeverre heeft dat geld al een bestemming?

De kasschuif ontlast de begroting 2015. Omdat het gaat om het geheel van de begroting 2015 is er geen relatie te leggen met een specifieke bestemming.

30

Welke gevolgen heeft de kasschuif van € 450 miljoen voor de ov-studentenkaart voor de begroting van 2015? Welke rol spelen de nieuwe plannen met betrekking tot de ov-studentenkaart en het nieuwe leenstelsel hierbij?

Contractueel is vastgelegd dat OCW de vergoeding voor de ov-studentenkaart uiterlijk medio januari van het betreffende jaar aan de vervoerbedrijven betaalt. Door de betaling aan de vervoerbedrijven (gedeeltelijk) al aan het eind van het voorafgaande jaar te doen, kan zonder af te wijken van de afspraken met de vervoerbedrijven een bijdrage worden geleverd aan de optimalisering van de kasritmes van de Staat over de jaren heen.

De plannen met betrekking tot het studievoorschot en de ov-studentenkaart spelen hierbij geen rol.

31

Wat wordt er precies bedoeld met onterecht ov-kaartbezit?

Het gaat hier om (oud-)studenten die geen recht meer hebben op de ov-kaart maar er nog wel over beschikken en mee kunnen reizen. Dit kan zich bijvoorbeeld voordoen na afstuderen of wanneer een student langer studeert dan de nominale studieduur + 1 jaar (HO) of + 3 jaar (MBO). Dergelijke (oud-)studenten krijgen voor het onterecht ov-kaartbezit een boete opgelegd. DUO int deze boete. Met de geïnde middelen worden de ov-bedrijven gecompenseerd voor gemiste inkomsten.

32

Wat houden de jaarlijkse uitvoeringskosten aan onterecht ov-kaartbezit in?

DUO maakt kosten om de boetes voor onterecht ov-kaartbezit te innen. Deze kosten worden in rekening gebracht bij de ov-bedrijven.

33

Wat is de reden dat het gebruik van de regelingen WTOS TS17- en WTOS VO18+1 afneemt en in hoeverre is dit een gewenste ontwikkeling?

Bij de WTOS VO18+ is het gebruik van de regeling slechts fractioneel lager. Met name het gebruik van de regeling WTOS TS17- is de afgelopen jaren lager dan geraamd, ondanks een op basis van de referentieraming verwachte stijging van het aantal gerechtigden. De reden van dit minder-gebruik is niet bekend. We hebben voorgaande jaren een aantal keren via een brievenactie ouders geattendeerd op deze regeling, echter zonder veel succes. In het Regeerakkoord is besloten om vanaf 2015 de WTOS 17- budgettair neutraal onder te brengen in het kindgebonden budget voor ouders van kinderen van 16–17 jaar. Ouders krijgen dit verhoogde kindgebonden budget dan automatisch; zij hoeven dan geen aanvraag meer in te dienen.

34

Hoe kan het inningsproces van lesgelden zodanig zijn aangepast dat dit € 7,2 miljoen minder oplevert en in hoeverre is dit een gewenste consequentie?

Met het Besluit van 30 mei 2013, Staatsblad 2013, nr. 277, tot wijziging van het ULCW-2000, zijn onder meer de termijnbedragen voor betaling van het lesgeld aangepast; een wijziging die voor het eerst betrekking heeft op schooljaar 2013–2014.

Voor deze wijziging kon lesgeld in zes termijnen worden betaald; twee termijnen van elk 25% aan het einde van het eerste kalenderjaar en vier termijnen van elk 12,5% aan het begin van het tweede kalenderjaar.

Lesgeldplichtigen die een schuldhulpverleningstraject aan willen gaan ondervonden vaak problemen als afloslasten niet elke maand even hoog zijn. Deze wetswijziging heeft er toe geleid dat voortaan zes gelijke termijnbedragen van 16,67% worden gehanteerd, nu niet meer gelijk verdeeld over beide kalenderjaren binnen één cursusjaar. Aanpassing van het inningsproces leidt niet tot minder lesgeldontvangsten, maar tot een verschuiving van geraamde lesontvangsten van 2014 naar 2015.

35

Hoe verhoudt zich de prijsbijstelling huisvesting en toekenning van arbeidsvoorwaardenmiddelen aan het Fonds Podiumkunsten tot de eerder gemaakte afspraken op het niet uitkeren van prijsbijstellingen?

De prijsbijstelling huisvesting is alleen uitgekeerd aan de rijksgesubsidieerde musea en betreft het wettelijke deel dat bestemd is voor de gebouwen die vallen onder het rijkshuisvestingsstelsel. Aan het Fonds Podiumkunsten is geen prijsbijstelling toegekend. De toegekende arbeidsvoorwaardenmiddelen aan het Fonds Podiumkunsten vormen geen onderdeel van de afspraken rond de prijsbijstelling.

36

Waarom wordt alleen aan het Fonds Podiumkunsten in deze suppletoire begroting een prijsbijstelling en toekenning arbeidsvoorwaardenmiddelen toegekend?

Aan het Fonds Podiumkunsten is geen prijsbijstelling toegekend. Aan het Fonds zijn alleen arbeidsvoorwaardenmiddelen toegekend. Deze zijn bestemd voor instellingen die meerjarige subsidie ontvangen van het Fonds Podiumkunsten als tegemoetkoming in de kosten van specifieke arbeidsvoorwaarden zoals de omscholingsregeling dansers.

37

Waaruit wordt de prijsbijstelling aan Fonds Podiumkunsten gefinancierd?

Er is aan het Fonds Podiumkunsten geen prijsbijstelling toegekend.

38

Waarom is er sprake van een aanvullend budget voor regionale omroepen uit het Provinciefonds?

Bij de overheveling van het budget voor de regionale omroepen vanuit het provinciefonds naar de mediabegroting heeft het Commissariaat voor de Media onderzocht wat de werkelijke kosten zijn die provincies hebben gemaakt voor de structurele bekostiging van de regionale omroepen in 2013. Uit dat onderzoek blijkt dat de werkelijke kosten € 1,5 miljoen hoger zijn dan het bedrag dat in het regeerakkoord is opgenomen (€ 142 miljoen). Conform afspraken met het IPO wordt daarom een extra bedrag van € 1,5 miljoen overgeheveld vanuit het provinciefonds naar de mediabegroting. Ik heb hierover op 30 augustus 2013 een brief aan uw Kamer gestuurd (Tweede Kamer, vergaderjaar 2012–2013, 33 400-VIII nr. 165).

39

Op welke wijze is het extra budget voor de mediabegroting als gevolg van de Begrotingsafspraken 2014 verantwoord?

Het regeerakkoord kabinet-Rutte II heeft een extra bezuiniging aan de publieke omroep opgelegd van € 50 miljoen in 2016, oplopend tot € 100 miljoen structureel vanaf 2017. In de begrotingsafspraken 2014 van 11 oktober 2013 is een intensivering van € 50 miljoen vanaf 2016 afgesproken. Per saldo betekent dit voor het mediabudget dat er voor 2016 geen bezuiniging wordt opgelegd en dat vanaf 2017 een structurele bezuiniging van € 50 miljoen wordt doorgevoerd op het mediabudget. In de Mediabegrotingsbrief 2014 is de intensivering van € 50 miljoen zichtbaar gemaakt.

40

Welke voorwaarden zijn er aan verbonden aan overboekingen van de Algemene Mediareserve naar de landelijke publieke omroep?

Overboekingen uit de algemene mediareserve kunnen onderdeel zijn van de jaarlijkse mediabegroting. Daarop zijn de voorwaarden van toepassing die op grond van de Mediawet 2008 gelden voor de begroting en verantwoording van de landelijke publieke omroep. Dat geldt bijvoorbeeld voor de € 13,5 miljoen voor de meerkosten van de «super evenementen». Er kunnen nadere voorschriften verbonden worden aan overboekingen. Deze kunnen bijvoorbeeld betrekking hebben op verantwoording of, zoals bij overboekingen voor frictiekosten, op de voorwaarden om voor een bijdrage in aanmerking te komen. Voorschriften kunnen op grond van de Mediawet 2008 nooit betrekking hebben op de specifieke inhoud van programma’s.

41

Wat is de reden dat er € 13,5 miljoen is overgeboekt van de Algemene Mediareserve naar de landelijke publieke omroep?

Het bedrag van € 13,5 miljoen is overgeboekt van de algemene mediareserve naar de landelijke publieke omroep voor de meerkosten van de superevenementen in 2014 (Olympische Winterspelen en Wereldkampioenschap voetbal). Tot nog toe heeft de publieke omroep de meerkosten van de superevenementen kunnen opvangen door eigen gereserveerde bedragen in te zetten voor jaren met hogere kosten. Sinds 2012 zijn de reserves van de landelijke publieke omroep echter gemaximeerd en wordt het meerdere boven de 10% van de jaaruitgaven van de publieke omroep teruggevorderd door het Commissariaat voor de Media. Vanwege deze afroming van de reserves zijn er onvoldoende beschikbare middelen om de bekostiging van de totale programmakosten van de grote evenementen in 2014 te dekken. De paragraaf «Maximering reservevorming landelijke publieke omroep totaal» in de Mediabegrotingsbrief 2014 geeft meer informatie over de maximering van de reservevorming bij de landelijke publieke omroep.2

42

Wat zijn de totale kosten voor de landelijke publieke omroep, per evenement, voor de zogenaamde «superevenementen» (Olympische Winterspelen en wereldkampioenschap voetbal), inclusief de kosten van de uitzendrechten, de kosten van de uitzendingen zelf, personeelskosten inclusief reiskosten, de kosten van inhuur extern personeel, materieelkosten, de kosten van inhuur extern materieel en de kosten van uitzendgereed maken?

Op dit moment is de gevraagde informatie op het gevraagde detailniveau niet beschikbaar. De benodigde informatie is bij de NOS en de NPO opgevraagd. Zodra deze ontvangen is wordt de Tweede Kamer, al dan niet vertrouwelijk, geïnformeerd.

X Noot
1

WTOS: Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten

X Noot
2

Tweede Kamer, vergaderjaar 2013–2014, 33 750 VIII, nr. 61