Vastgesteld 24 juni 2014
De vaste commissie voor Infrastructuur en Milieu, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer verslag uit te brengen in de vorm van een lijst van vragen met de daarop gegeven antwoorden.
De vragen zijn op 12 juni 2014 voorgelegd aan de Minister en de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu. Bij brief van 12 juni 2014 zijn ze door de Minister en de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu beantwoord.
Met de vaststelling van het verslag acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.
De voorzitter van de commissie, Dekken
De griffier van de commissie, Sneep
Antwoorden Kamervragen 1e suppletoire begroting Deltafonds (J)
Vraag 1
Wat is de reden dat er een forse terugloop van middelen in het Infrastructuurfonds over 2016 bestaat ten opzichte van 2014? Zaken als aanleg, beheer en onderhoud zijn toch bekende gegevens en kunnen daardoor toch trefzeker financieel worden gepland?
Antwoord 1
De schommelingen in het Infrastructuurfonds zijn veroorzaakt door aantal besluiten uit het verleden, zoals het ritme waarmee productartikel 11 Hoofdwatersystemen is afgesplitst (c.q. het huidige Deltafonds), eerder opgelegde taakstellingen en een aantal generale kasschuiven om de effecten van DBFM-contracten in te passen.
Er bestaat altijd onzekerheid of infrastructuurprojecten volgens planning in uitvoering genomen worden, bijvoorbeeld door complexiteit, onvoorziene omstandigheden of een hoog ambitieniveau in de afgegeven mijlpalen. Vanwege deze onzekerheid heb ik ook een overprogrammering in mijn begroting opgenomen. Zo wordt zorg gedragen dat vertragingen niet automatisch tot onderbesteding leiden (Tweede Kamer, vergaderjaar 2013–2014, 33 750 A, nr. 2).
Vraag 2
Wat zijn de consequenties voor het Deltafonds – over de jaren 2016, 2017, 2018 en 2019 – wanneer er vanuit dat budget 150 mln. euro wordt «geleend» aan het Infrastructuurfonds? Wat als er gedurende deze periode onvoorziene omstandigheden optreden die nopen tot extra uitgaven uit het Deltafonds?
Antwoord 2
In de begroting wordt steeds getracht de beschikbare middelen voor alle jaren te laten aansluiten op de benodigde kasritmes van de projecten (die kunnen verschuiven als gevolg van versnellingen en vertragingen). De kasschuif tussen Deltafonds en Infrastructuurfonds draagt bij aan een betere aansluiting tussen de beschikbare middelen en de benodigde kasritmes van de projecten. De totale omvang van de beschikbare middelen op het Deltafonds wijzigt niet als gevolg van deze kasschuif.
Vraag 3
Indien er in de komende jaren extra uitgaven benodigd zijn vanuit het Deltafonds, dan zal eerst getracht worden om voor deze uitgaven dekking te verkrijgen, waarna wordt bezien in hoeverre dit binnen de programmering van het Deltafonds kan worden opgevangen, dan wel – voor zover noodzakelijk en mogelijk – breder.
Kunt u bij artikel 1 (Investeren in waterveiligheid) toelichten hoe de gewijzigde verplichtingen van 104 mln. euro zijn samengesteld?
Antwoord 3
De verplichtingenmutaties zoals deze blijken uit de tabel «budgettaire gevolgen van de uitvoering» van € 104 miljoen bij artikel 01, zijn aan het eind van het artikel nader verklaard. Voor ieder artikel zijn telkens eerst de uitgaven- en ontvangstenmutaties beschreven en daarna de verplichtingenmutaties.
Vraag 4
Wat is precies het budget voor het nieuwe Hoogwaterbeschermingsprogramma (nHWBP/HWBP3) dat is overgeboekt van operationele doelstelling 1.02.01 (Verkenningen en planuitwerkingsprogramma) naar operationele doelstelling 1.02.02 (Realisatie)?
Antwoord 4
In het jaar 2014 gaat het om een bedrag van € 19,625 mln. In totaal tot en met 2028 bedraagt het budget € 3,768 miljard.
Vraag5
Is de decentralisatie van 18 mln. euro voor het project IJsselsprong Zutphen naar het provinciefonds conform eerdere afspraken? Zo ja, welke? Zo nee, waarom vindt deze decentralisatie plaats?
Antwoord 5
Ja, de decentralisatie van het Nota Ruimtebudget naar het Provinciefonds volgt de afspraak dat decentralisatie aan de orde is als er voldoende zicht is op realisatie van de projecten naar aanleiding van het Bestuurlijk Overleg MIRT van 12 november 2012.
Vraag 6
Kunt u de gewijzigde verplichtingen bij de artikelen 3 en 5 toelichten?
Antwoord 6
Artikel 3: De € 12 miljoen betreft de technische doorwerking van het verplichtingensaldo 2013 naar 2014 voor: Stroomlijn (€ 9 miljoen), Vervangingen en renovaties (€ 4 miljoen) en Groot Variabel Onderhoud (- € 1 miljoen).
Artikel 5: De hogere verplichtingenmutatie houdt met name verband met de verwerking van mutatie 7 «Salderen minbedrag 2013 ten gevolge van het niet-uitkeren prijsbijstelling tranche 2013», welke is toegelicht op bladzijde 7 van het wetsvoorstel. Abusievelijk heeft deze afboeking in 2014 op de verplichtingen nog niet plaatsgevonden. Dit verklaart het verschil met de mutatie op de uitgaven.