Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 11 september 2014
Op dit moment is bij Uw Kamer het wetsvoorstel houdende tijdelijke bepalingen in verband met de instelling van een deelfonds sociaal domein (Kamerstukken 33 935) aanhangig, dat er toe strekt een deelfonds sociaal domein in te stellen in verband met de aanstaande decentralisaties in het sociaal domein. Gemeenten moeten in dit voorstel de middelen gedurende drie jaar besteden aan de taken binnen het sociaal domein. De Algemene Rekenkamer heeft bij brief van 17 juni jl. kanttekeningen geplaatst bij de wijze waarop het deelfonds sociaal domein in het wetsvoorstel wordt vormgegeven.1
Met de decentralisaties in het sociaal domein beoogt de regering de dienstverlening zo dicht mogelijk bij de burger te brengen en gemeenten in staat te stellen integraal en samenhangend beleid te voeren. Hiermee kan worden voorkomen dat hulpverleners langs elkaar heen werken en kan een bijdrage worden geleverd aan een efficiëntere en effectievere overheid. Eén van de voorwaarden daarvoor is dat gemeenten ook de mogelijkheid krijgen de budgetten ontschot in te zetten.
De ontwikkeling van alternatieven instrumenten om een succesvolle transformatie te borgen en zicht te blijven houden op de middelen, maakt het mogelijk dat het kabinet er nu al voor kan kiezen de bestedingsvoorwaarde te laten vervallen. Daarom heeft kabinet, mede naar aanleiding van de brief van de Algemene Rekenkamer, besloten de middelen per 2015 via een integratie-uitkering binnen het gemeentefonds aan gemeenten te verstrekken. Met het verstrekken van de middelen via een integratie-uitkering worden gemeenten optimaal in staat gesteld integraal beleid te voeren. Dit past geheel bij de decentralisatie van deze taken en is naar het oordeel van het kabinet een belangrijke voorwaarde voor een succesvolle uitvoering. Daarnaast zijn bestuurlijke afspraken met de VNG gemaakt over de inzet van de middelen. Met het instellen van een integratie-uitkering binnen de kaders van de Financiële-verhoudingswet vervalt de noodzaak tot een aparte wettelijke verankering. Daarom zal ik, mede namens de Staatssecretaris van Financiën, de ministerraad verzoeken in te stemmen met het verzoek om Zijne Majesteit de Koning machtiging te vragen het wetsvoorstel in te trekken.
Reactie Algemene Rekenkamer
De Algemene Rekenkamer stelt dat de in het wetsvoorstel gestelde bestedingsvoorwaarde slechts schijnzekerheid biedt over de besteding en aanzienlijke extra verantwoordings- en controlelasten veroorzaakt. De Algemene Rekenkamer stelt dat de uitvoeringslasten ook met een efficiënte administratie kunnen oplopen tot boven 5% van het te verantwoorden budget. De Algemene Rekenkamer waarschuwt dat de onzekerheid over de besteding van de middelen in het sociaal domein kan doorwerken in het oordeel over de rechtmatigheid van het gemeentefonds en mogelijk zelfs in het oordeel over de Rijksrekeningen 2015, 2016 en 2017. Vanwege de bestedingsplicht moet het oordeel van Algemene Rekenkamer over de rechtmatige besteding van de middelen in het sociaal deelfonds net als in de Sisa-systematiek (Single information Single audit, gebruikt bij specifieke uitkeringen) gebaseerd zijn op gecontroleerde verantwoordingsinformatie.
De Algemene Rekenkamer stelt ten slotte dat de bestedingsvoorwaarde niet past, ook niet tijdelijk, bij het uitgangspunt van de komende decentralisaties. De Algemene Rekenkamer geeft in overweging de bestedingsvoorwaarde van het deelfonds sociaal domein los te laten en de middelen te verstrekken via een integratie-uitkering binnen het gemeentefonds.
Voorstel kabinet
De reactie van de Algemene Rekenkamer op de tijdelijke bestedingsvoorwaarde is voor het kabinet aanleiding te besluiten de bestedingsvoorwaarde te laten vervallen. Daarmee komt het kabinet tegemoet aan de kritiek van de Algemene Rekenkamer en worden aanzienlijke verantwoordingslasten vermeden. Ook wordt het door de Algemene Rekenkamer gesignaleerde risico op een onzekerheidsoordeel over de rechtmatigheid van het Gemeentefonds en mogelijk zelfs in het oordeel over de Rijksrekeningen 2015, 2016 en 2017 ondervangen.
Het voorstel voor een tijdelijke wet deelfonds sociaal domein kent twee centrale uitgangspunten: enerzijds een ruime bestedingsvrijheid voor gemeenten om een integrale aanpak mogelijk te maken, anderzijds het stellen van waarborgen tijdens de transformatiefase om de invoering van de decentralisaties succesvol te laten verlopen. Het kabinet vindt de keuze om de bestedingsvoorwaarde te laten vervallen verantwoord, omdat er inmiddels alternatieven zijn ontwikkeld om een succesvolle transformatie te borgen en zicht te blijven houden op de middelen.
Ten eerste heeft het kabinet samen met de VNG een integrale monitor sociaal domein ontwikkeld. Uw Kamer is hierover 4 juli jl. geïnformeerd.2 De monitor geeft het kabinet inzicht in de effecten van het ingezette beleid en de werking van het gekozen stelsel. Het gaat daarbij om de vraag of de geformuleerde doelstellingen binnen het systeem worden gerealiseerd en of het systeem de juiste voorwaarden schept om de gewenste maatschappelijke effecten te bereiken. Enkele van de uitgangspunten van de monitor zijn de gezamenlijke aanpak tussen Rijk en de VNG/KING, eenmalige uitvraag en meervoudig gebruik en een slanke en slimme monitor, waarbij waar mogelijk ook gebruik wordt gemaakt van nieuwe technische mogelijkheden.
Ten tweede heeft het kabinet de Transitiecommissie Sociaal Domein ingesteld3 met de opdracht te signaleren of gemeenten de noodzakelijke bestuurlijke, organisatorische en financiële maatregelen hebben getroffen en in staat zijn de decentralisaties in samenhang uit te voeren. De Transitiecommissie waarborgt dat de Minister van BZK en gemeenten over gesignaleerde knelpunten en risico’s worden geïnformeerd en geadviseerd, opdat zo nodig tijdig kan worden bijgestuurd.
Deze twee nieuwe sterke instrumenten waarborgen dat er bij de uitvoering van de decentralisaties ook tijdens de transformatiefase een vinger en aan de pols kan worden gehouden. Bovendien blijft er ook zonder de bestedingsvoorwaarde zicht op de middelen voor het sociaal domein. De uitgaven van gemeenten aan het sociaal domein zijn apart zichtbaar via het Informatiesysteem voor Derden (Iv3). Met behulp van de genoemde monitor en de informatie uit Iv3 over de uitgaven in het sociaal domein, houdt het Rijk zicht op de uitvoering van de taken in het sociaal domein. De middelen blijven bovendien apart zichtbaar op de gemeentefondsbegroting.
Ten slotte heeft het kabinet de gemaakte afspraken over de monitor sociaal domein en de afspraken over de financiële middelen die zijn gemoeid met de decentralisaties tijdens de transformatiefase bekrachtigd in bestuurlijke afspraken met de VNG. Het kabinet en de VNG delen het belang om de middelen in te zetten voor de uitvoering van de nieuwe gedecentraliseerde taken in het sociaal domein, zodat gemeenten op tijd klaarstaan en kunnen voorkomen dat burgers tussen wal en schip belanden. De bestuurlijke afspraken zijn als bijlage bij deze brief gevoegd4.
Consequenties laten vervallen bestedingsvoorwaarde
Het laten vervallen van de bestedingsvoorwaarde heeft consequenties voor de uitkeringsvorm waarmee de nieuwe middelen worden verstrekt. De middelen zullen vanaf 2015 voor drie jaar worden verstrekt via één integratie-uitkering in de zin van artikel 5, tweede lid, van de Financiële-verhoudingswet, en blijven apart zichtbaar op de gemeentefondsbegroting. Er zal daarmee niet langer sprake zijn van een deelfonds sociaal domein, maar van een integratie-uitkering sociaal domein binnen de kaders van de Financiële-verhoudingswet. Hiermee vervalt ook de opschortingsmogelijkheid als extra instrument.
Er is voor een integratie-uitkering gekozen, zodat de middelen voor de termijn van drie jaar apart zichtbaar kunnen blijven op de begroting, maar ook omdat de termijn van drie jaar nadrukkelijk is bedoeld als overgangstermijn. Het kabinet wil de middelen vanaf 2018 via de algemene uitkering verstrekken. Slechts indien dit om verdeelmodeltechnische redenen niet mogelijk zou blijken, zal worden gekozen voor behoud van de integratie-uitkering.
Het vervallen van de bestedingsvoorwaarde betekent dat de middelen behorend bij de nieuwe taken in de Jeugdwet, de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 en het gebundelde participatiebudget zoals dat per 1 januari 2015 voor de Participatiewet geldt per 2015 geheel vrij te besteden zijn voor gemeenten. Dit geeft gemeenten maximale vrijheid om, binnen de kaders van de wetgeving, eigen afwegingen te maken, bijvoorbeeld over het betrekken van andere (bestaande) middelen in het gemeentefonds. Dit past geheel bij de decentralisatie van deze taken en is naar het oordeel van het kabinet een belangrijke voorwaarde voor een succesvolle uitvoering. Het college van burgemeester en wethouders zal verantwoording afleggen aan de gemeenteraad over de wijze waarop de middelen worden ingezet alsmede over de rechtmatige en doelmatige besteding ervan.
De genoemde monitoringsinformatie via Iv3 is niet is bedoeld om verantwoordingsinformatie te genereren. De informatie zal ook niet voor dat doel worden gebruikt. Gemeenten leggen uitsluitend lokaal verantwoording af over de besteding van de middelen. Het doel van de financiële informatie die via Iv3 wordt gevraagd, is het monitoren van de uitgaven als onderdeel van de totale monitor sociaal domein. De Iv3 informatie wordt ook gebruikt voor een goede verdeling van het gemeentefonds.
Intrekken wetsvoorstel
Met de keuze om de middelen voor het sociaal domein aan gemeenten beschikbaar te stellen in de vorm van een integratie-uitkering binnen de kaders van de Financiële-verhoudingswet, komt de noodzaak voor een aparte tijdelijke wet voor het deelfonds sociaal domein te vervallen. Het wetsvoorstel kan dan ook worden ingetrokken. Daarom zal ik, mede namens de Staatssecretaris van Financiën, de ministerraad verzoeken in te stemmen met het verzoek om Zijne Majesteit de Koning machtiging te vragen het wetsvoorstel in te trekken. De artikelen die zien op het intrekken van de Wet participatiebudget zullen in dat geval een plek krijgen in het wetsvoorstel houdende wijziging van enkele wetten van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid5 dat inmiddels bij Uw Kamer is ingediend.
Naar ik veronderstel zijn alle vragen die door de verschillende fracties in het verslag bij het wetsvoorstel zijn gesteld over de bestedingsvoorwaarde, de consequenties daarvan en over de kanttekeningen van de Algemene Rekenkamer met het bovenstaande beantwoord.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, R.H.A. Plasterk