Vastgesteld 13 juni 2014
De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer verslag uit te brengen in de vorm van een lijst van vragen met de daarop gegeven antwoorden.
De vragen zijn op 28 mei 2014 aan de Minister voorgelegd. Bij brief van 12 juni 2014 zijn ze door Minister en de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid beantwoord.
Met de vaststelling van het verslag acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.
De voorzitter van de commissie, Van der Burg
Adjunct-griffier van de commissie, Weeber
Vraag 1
Wat is het financiële resultaat als we alle budgettaire gevolgen die worden toegeschreven aan de tegenvallende economische ontwikkeling, de oplopende werkloosheid of het dalen van lonen optellen?
Antwoord 1
Als gevolg van de economische crisis is de werkloosheid in Nederland de afgelopen jaren opgelopen. De oplopende werkloosheid heeft een matigend effect op de loonontwikkeling en leidt tot hogere uitgaven in het kader van de sociale zekerheid, terwijl de belastinginkomsten dalen. Naast de conjuncturele situatie heeft echter ook een groot aantal andere factoren invloed op de uitgaven aan sociale zekerheid, de belastinginkomsten en de loonontwikkeling. Het zuivere effect van de crisis is daarom niet te kwantificeren.
Vraag 2
Er is in 2013 € 200 miljoen meer uitgegeven dan begroot. Op welke wijze wordt dit opgevangen?
Antwoord 2
Zie antwoord op vraag 65 van de vragen naar aanleiding van het jaarverslag 2013 van het Ministerie van SZW.
Vraag 3
Hoeveel bedroeg de gerealiseerde koopkrachtontwikkeling voor de standaard koopkrachttabel? Dus onderverdeeld in:
actieven alleenverdiener met kinderen modaal en 2x modaal;
actieven tweeverdieners, modaal + 1/2 x modaal, 2x modaal + 1/2 x modaal met kinderen; modaal + modaal zonder kinderen, 2 x modaal + modaal zonder kinderen;
alleenstaande minimumloon, modaal, 2 x modaal;
alleenstaande ouder met minimumloon, alleenstaande ouder modaal;
inactieven sociale minima paar met kinderen, alleenstaande, alleenstaande ouder; AOW alleenstaand, (alleen) AOW, AOW + € 10.000; AOW (paar) (alleen) AOW, AOW + € 10.000.
Antwoord 3
De standaard koopkrachttabel voor het jaar 2013 ziet er (op basis van de meest recente stand, het CEP2014 van het CPB) als volgt uit:
Koopkrachtcijfers 2013 (in %) |
|
---|---|
Actieven: |
|
Alleenverdiener met kinderen |
|
modaal |
–1 ¼ |
2 x modaal |
–1 ¼ |
Tweeverdieners |
|
modaal + ½ x modaal met kinderen |
–1 ¼ |
2 x modaal + ½ x modaal met kinderen |
–1 ¼ |
modaal + modaal zonder kinderen |
0 |
2 x modaal + modaal zonder kinderen |
– ½ |
Alleenstaande |
|
minimumloon |
– ¼ |
modaal |
– ¼ |
2 x modaal |
– ¾ |
Alleenstaande ouder |
|
minimumloon |
0 |
modaal |
– ¾ |
Inactieven: |
|
Sociale minima |
|
paar met kinderen |
–1 ½ |
alleenstaande |
–1 ¾ |
alleenstaande ouder |
–1 ¾ |
AOW (alleenstaand) |
|
(alleen) AOW |
½ |
AOW +10.000 |
–3 ½ |
AOW (paar) |
|
(alleen) AOW |
¾ |
AOW +10.000 |
–3 ½ |
Vraag 4
Voor welke sectoren zijn de 9.000 tewerkstellingsvergunningen verstrekt, voor welke functies en wat zijn de herkomstlanden van deze arbeidsmigranten?
Antwoord 4
Cijfers per sector zijn niet beschikbaar. Uit de bestanden van het UWV zijn onderstaande tabellen ontleend.
Top 5 TWV naar nationaliteit |
|
---|---|
Chinese |
1.641 |
Indiase |
1.652 |
Amerikaanse |
977 |
Roemeense |
391 |
Bulgaarse |
307 |
Top 5 TWV naar verleend beroep |
|
---|---|
Voedsel bereiden |
961 |
Informatica ontwikkeling/adviseren |
1.002 |
Onderzoeken / analyseren |
806 |
Serveren |
582 |
Adviseren: technisch |
499 |
Vraag 5
Kan de regering een overzicht geven van de ontwikkeling de afgelopen tien jaren van het aantal inspecteurs die inspecties en onderzoeken uitvoeren naar arbeidsomstandigheden?
Antwoord 5
Aantal inspecteurs eerlijk, gezond en veilig werken (Arbo, MHC en AMF)
2004 |
2005 |
2006 |
2007 |
2008 |
2009 |
2010 |
2011 |
2012 |
2013 |
|
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Aantal inspecteurs gezond en veilig werken (Arbo en MHC) |
337 |
308 |
312 |
292 |
289 |
270 |
260 |
238 |
260 |
263 |
Aantal inspecteurs eerlijk werken (AMF) |
137 |
170 |
179 |
163 |
184 |
188 |
171 |
176 |
187 |
176 |
Totaal aantal inspecteurs in fte |
474 |
478 |
491 |
455 |
473 |
458 |
431 |
414 |
447 |
439 |
Bron: Jaarverslagen Inspectie SZW/Arbeidsinspectie
Vraag 6
Hoeveel werknemers werken voor het wettelijk minimumloon?
Antwoord 6
Het CBS publiceert geen gegevens over het aantal werknemers dat voor het wettelijk minimumloon werkt. Het CBS publiceert echter wel gegevens over het aantal banen op minimumloonniveau. In 2012 was bij 6,2% van het totaal van de banen in ons land sprake van het minimumloon. Dit zijn 491.000 banen.
Vraag 7
Hoeveel mensen ontvangen gedurende zes, zeven, acht, negen en tien jaar bijstand?
Antwoord 7
Ultimo 2013 is de verdeling van bijstandsuitkeringen (huishoudens) naar duur als volgt:
Duur |
Aantal uitkeringen |
---|---|
6 –< 7 jaar |
11.800 |
7 –< 8 jaar |
9.900 |
8 –< 9 jaar |
9.000 |
9 –< 10 jaar |
6.800 |
Bron: CBS, Bijstandsuitkeringenstatistiek
Bij langere duren moet wel een voorbehoud gemaakt worden. Bijvoorbeeld bij verhuizingen naar een nieuwe gemeente worden uitkeringsduren afgekapt, waardoor bij lange duren enige neerwaartse vertekening kan ontstaan. Bovenstaande cijfers geven daarom een indicatie van de aantallen.
Vraag 8
Hoeveel mensen maken langer dan vijftien jaar gebruik van een bijstandsuitkering?
Antwoord 8
Ultimo 2013 zijn er 35.400 uitkeringen (huishoudens) met een duur van meer dan 15 jaar (bron: CBS Bijstandsuitkeringenstatistiek). Ook voor dit cijfer geldt het voorbehoud dat wordt vermeld bij het antwoord op vraag 7 naar aanleiding van de slotwet.
Vraag 9
Wat was het gemiddelde bedrag per geconstateerde overtreding in de Wet werk en bijstand (WWB)?
Antwoord 9
Wat betreft de WWB bedraagt het aantal geconstateerde overtredingen met financiële benadeling in 2013 24.780. Het totale benadelingsbedrag bedraagt in 2013 € 73 miljoen. Het gemiddelde bedrag per geconstateerde overtreding met financiële benadeling komt daarmee uit op € 2.945. Het betreft hier voorlopige cijfers.
Vraag 10
Met welke aannames van arbeidsparticipatie wordt gerekend bij de raming van de budgetten van de Regeling werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA)? Van welke percentages wordt uitgegaan bij de benutting van de restverdiencapaciteit?
Antwoord 10
De begrotingsraming van de WGA-uitkeringslasten is onder andere afhankelijk van de arbeidsparticipatie van gedeeltelijk arbeidsgeschikten. Leidend bij de inschatting van de toekomstige arbeidsparticipatie van gedeeltelijk arbeidsgeschikten is de waargenomen arbeidsparticipatie in eerdere jaren. Verder wordt onder andere rekening gehouden met de effecten van de veranderende samenstelling van de beroepsbevolking de komende jaren op het toekomstige WGA-bestand. Voor werkenden wordt aangenomen dat de restverdiencapaciteit volledig wordt benut.
Vraag 11
Hoe kan het dat de begrote uitgaven WGA bijna gelijk zijn aan de gerealiseerde uitgaven, terwijl het aandeel werkende WGA’ers met resterende verdiencapaciteit weer verder is gedaald?
Antwoord 11
Uit tabel 3.4 van het jaarverslag blijkt dat het aandeel werkende WGA-ers met resterende verdiencapaciteit in 2013 is afgenomen naar 43%. Toch zijn de begrote uitgaven bijna gelijk aan de gerealiseerde uitgaven. Indien rekening wordt gehouden met de ten tijde van de begrotingsopstelling geraamde loon- en prijsbijstelling is sprake van een daling van de WGA-uitgaven. Dit is onder andere toe te schrijven aan een lagere instroom in de WGA dan oorspronkelijk geraamd. Het WGA-volume is hierdoor lager uitgevallen dan begroot.
Vraag 12
Wat was het gemiddelde bedrag per geconstateerde overtreding in de WGA, in de Inkomensvoorziening volledig en duurzaam arbeidsongeschikten (IVA), en in de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO)?
Antwoord 12
Uit cijfers van het UWV blijkt dat het gemiddelde benadelingsbedrag voor de WIA en WAO tezamen € 7.014 bedraagt. Een nadere uitsplitsing is door het UWV niet geregistreerd en daarom niet beschikbaar.
Vraag 13
Wat is de gemiddelde prijs per re-integratietraject van een Wajonger?
Antwoord 13
De gemiddelde prijs voor een re-integratietraject, gericht op plaatsing van een Wajonger, bedraagt € 4.900.
Vraag 14
Waardoor is de gemiddelde prijs per traject gedaald? Heeft dit gevolgen gehad voor de kwaliteit van de trajecten?
Antwoord 14
De gemiddelde prijs per traject is gedaald doordat de re-integratietrajecten goedkoper bleken dan verwacht. Dit is mede het gevolg van beheersingsmaatregelen die het UWV in 2011 heeft genomen. Hierdoor zijn onder meer minder (relatief duurdere) IRO-trajecten ingezet. Er zijn geen signalen dat dit gevolgen heeft gehad voor de kwaliteit van de dienstverlening.
Vraag 15
Waarom is op het moment dat er minder werk was voor mensen met een Wajonguitkering juist niet meer geïnvesteerd in re-integratietrajecten zodat deze mensen op termijn, als de arbeidsmarkt weer aantrekt, weer meer kans op de arbeidsmarkt maken?
Antwoord 15
Uitgangspunt van beleid is een selectieve en effectieve inzet van re-integratiemiddelen. In lijn daarmee beschikt het UWV sinds 2010 over een taakstellend re-integratiebudget voor de inkoop van trajecten. Het is daarbij aan de professionele uitvoerder om steeds in de vorm van maatwerk een afweging te maken of een traject voor betrokkene aangewezen is. Overigens is het UWV onlangs verzocht erop te sturen dat onderbenutting van het budget wordt voorkomen. Informatie van het UWV wijst uit dat het aantal trajecten dat wordt ingezet voor Wajongers een stijgende lijn vertoont.
Vraag 16
Wat was het gemiddelde bedrag per geconstateerde overtreding in de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wajong)?
Antwoord 16
Uit cijfers van het UWV blijkt dat het gemiddelde benadelingsbedrag in de Wajong € 2.518 bedraagt.
Vraag 17
Hoeveel extra arbeidsplaatsen zijn er door de sectorplannen ontstaan in 2013 en 2014 en welk aantal zal er ontstaan in 2014 en 2015?
Antwoord 17
De overheid creëert met de cofinanciering van sectorplannen geen nieuwe banen. Met de cofinanciering van sectorplannen zorgt het kabinet ervoor dat sociale partners aan de slag gaan met de uitdagingen op de sectorale en regionale arbeidsmarkt. Dit moet leiden tot een betere werking van de arbeidsmarkt, waardoor mensen duurzaam inzetbaar zijn en vacatures die ontstaan zo snel mogelijk vervuld kunnen worden.
De tot nog toe goedgekeurde plannen omvatten een breed scala aan maatregelen, zoals bijscholing en omscholing, behoud van vakkrachten en het overdragen van kennis en ervaring door oudere werknemers op nieuwe werknemers die dankzij de cofinanciering kunnen worden aangenomen. Een uitgebreid overzicht is opgenomen in de brief over de voortgang van de sectorplannen die op 9 mei 2014 naar uw Kamer is gestuurd.
Vraag 18
Welk bedrag is er tot op heden uitgegeven aan de sectorplannen en welk bedrag is nog beschikbaar?
Antwoord 18
Er is € 590 miljoen beschikbaar gesteld voor de cofinanciering van sectorplannen. Dit bedrag wordt opgedeeld in aanvraagtijdvakken waarin sectorplannen kunnen worden ingediend.
Het eerste aanvraagtijdvak is geopend op 1 oktober 2013 en is op 31 december 2013 afgesloten. In totaal zijn er 37 plannen ingediend, waarvan er per 31 mei 2014 24 zijn toegekend voor een totaalbedrag van ruim € 230 miljoen.
In het tweede tijdvak, dat op 31 mei 2014 gesloten is, zijn 65 plannen ingediend. Na de beoordeling van deze plannen is bekend of er nog middelen over zijn voor meer sectorplannen.
Vraag 19
Wat is de verklaring voor de gemiddeld lagere hoogte van de uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW)?
Antwoord 19
De gemiddelde jaaruitkering WW geeft de gemiddelde hoogte van een WW-uitkering per jaar. De gemiddelde jaaruitkering wordt beïnvloed door een aantal factoren. Lopende uitkeringen worden geïndexeerd met de verhoging van het wettelijk minimumloon. Voor de hoogte van nieuwe uitkeringen is de gemiddelde contractloonstijging van belang. Daarnaast speelt de samenstelling van het WW-bestand naar het loon en het arbeidspatroon voorafgaand aan werkloosheid een belangrijke rol. Per saldo blijkt de gemiddelde jaaruitkering in 2013 te zijn gedaald. Het UWV heeft onderzoek gedaan naar de mogelijke oorzaken (Zie UWV, Januarinota 2014: Ontwikkelingen wetten en fondsen UWV 2013–2014. In het bijzonder Box 3.2 – Daling gemiddelde jaaruitkering WW, op pagina 29). De daling van de gemiddelde hoogte van de uitkering hangt volgens dit onderzoek onder meer samen met een afname van het gemiddeld aantal uren per week dat men werkloos is.
Vraag 20
In 2013 is de Wet beperking ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid vangnetters in werking getreden. Uit welke cijfers blijkt dat de conclusie gerechtvaardigd is dat daarmee de activerende werking van de Ziektewet (ZW) is vergroot?
Antwoord 20
In de Wet beperking ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid vangnetters zijn maatregelen genomen die de activerende werking van de ZW bevorderen. Eén van de maatregelen betreft de beoordeling op basis van algemeen geaccepteerde arbeid aan het einde van het eerste ziektejaar. Omdat deze maatregel in werking is getreden per 1 januari 2013 en alleen geldt voor nieuwe ziektegevallen, hebben de eerste beoordelingen plaatsgevonden aan het eind van 2013 en zullen de effecten van deze maatregel pas vanaf 2014 zichtbaar worden. Momenteel is de evaluatie van de wet in voorbereiding. Cijfers over effecten van de vergrote activerende werking zijn derhalve momenteel nog niet beschikbaar. Een eerste evaluatie van deze wet wordt eind 2015 aan de Tweede Kamer aangeboden.
Vraag 21
Wat was in 2013 de gemiddelde duur en hoogte van de ZW, per sector en voor bedrijven tot 50 werknemers, met 50 tot 100 werknemer, met 100 tot 250 werknemers en met meer dan 250 werknemers (of elke andere verdeling in aantallen werknemers waarvoor cijfers beschikbaar zijn)?
Antwoord 21
Het UWV geeft in de nota «Gedifferentieerde premies WGA en ZW 2014» inzicht in het ZW-risico uitgesplitst naar grootteklasse van werkgevers. Bij kleine en middelgrote werkgevers is sprake van een «alles-of-niets-situatie». Voor de overgrote meerderheid (80%–bijna 100%) is het risico nul. Voor een kleine minderheid is het risico heel hoog. Bij grote werkgevers heeft nog bijna 60% een nul-risico. Alleen bij zeer grote werkgevers zijn de risico’s rond het gemiddelde gespreid. Zie onderstaande figuur.
Deze UWV-nota biedt ook inzicht in de sectorale premies voor de ZW die een indicatie zijn van verschillen tussen sectoren in ZW-lasten. De uitzendsector heeft de hoogste premie, gevolgd door de sector taxivervoer. De laagste premie wordt betaald door de sectoren Vervoer KLM, Overheid en Railbouw.
Bron figuur: Gedifferentieerde premies WGA en ZW 2014 (UWV)
In onderstaande tabel zijn daarbij ook de beschikbare gegevens over gemiddelde duur en hoogte in de ZW van de bij het UWV-verzekerde populatie weergegeven. Deze zijn per vangnetgroep.
Gemiddelde ziekteduur in weken |
2013 |
---|---|
Zwangere vrouwen |
11,8 |
Flexwerkers |
36,3 |
waarvan uitzendkrachten |
14,2 |
No risk polis (arbeidsgehandicapt REA/WIA) |
11,2 |
Werklozen |
25,7 |
Overige vangnetgroepen |
13,6 |
Gemiddelde daguitkering in euro |
|
Zwangere vrouwen |
70,5 |
Uitzendkrachten fase A, 1 en 2 |
51,4 |
Uitzendkrachten overige fasen |
52,4 |
Overige flexwerkers |
58,2 |
No risk polis (arbeidsgehandicapt REA/WIA) |
54,5 |
Werklozen |
67,1 |
Overige vangnetgroepen |
66,5 |
Bron: UWV, kwantitatieve informatie 2013.
Vraag 22
Bij hoeveel mensen die in 2013 uitstroomden uit de ZW (totaal 269.000) ontstond aansluitend recht op een uitkering op grond van de Algemene ouderdomswet (AOW)? En bij hoeveel van hen die uitgestroomd zijn, ontstond aansluitend recht op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA)?
Antwoord 22
In 2012 zijn tussen de 200 en 300 ZW-uitkeringen beëindigd wegens het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd (Bron: microdata ZW). De verwachting is dat deze uitstroom in 2013 een gelijke orde van grootte heeft.
Van de 269.000 beëindigde ZW uitkeringen in 2013 zijn er 74.000 beëindigd om «overige redenen». Dit zijn redenen anders dan «hersteld gemeld» of «bereiken maximale duur», dus bijvoorbeeld ook de uitstroom richting de WIA (Bron: UWV, kwantitatieve informatie 2013). De instroom in de WIA van ZW-vangnetters in 2013 bedroeg circa 16.000 in de WGA (56% van WGA instroom) en circa 3.000 in de IVA (35% van IVA instroom). Totaal 19.000 (51% van instroom in WGA+IVA) (Bron: UWV, kwantitatieve informatie 2013).
Vraag 23
Wat is de verklaring dat het bruto salaris van vrouwen die een beroep doen op de Wet arbeid en zorg (WAZO) is gedaald?
Antwoord 23
Het bruto salaris van vrouwen is lager dan bij de opstelling van de begroting 2013 werd geraamd. In de raming was uitgegaan van de verwachting dat het bruto salaris van vrouwen die een uitkering vanwege zwangerschap en bevalling ontvangen, sneller stijgt dan de gemiddelde loonvoet in Nederland. Vermoedelijk is die extra groei, als gevolg van de economische crisis achtergebleven bij de verwachting. Het brutosalaris en daarmee de gemiddelde uitkering voor deze vrouwen is ten opzichte van 2012 echter niet gedaald. De gemiddelde WAZO- uitkering was in 2012 € 25.404 en in 2013 € 25.658.
Vraag 24
In welke mate heeft het probleem van ouders die niet op de hoogte waren van de verkorting van de termijn waarop met terugwerkende kracht kinderopvangtoeslag kan worden aangevraagd zich in 2013 voorgedaan?
Antwoord 24
Begin 2013 bleek dat de maatregel om de termijn voor het aanvragen van kinderopvangtoeslag met terugwerkende kracht te beperken zijn doel voorbij was geschoten. De maatregel was, samen met andere maatregelen, met ingang van 1 januari 2012 in werking getreden om fraude met de kinderopvangtoeslag tegen te gaan. Na signalen vanuit de Tweede Kamer, bleek dat een te grote groep ouders door de korte aanvraagtermijn (1 maand) de toegang tot de kinderopvangtoeslag was ontnomen, terwijl deze groep op rechtmatige wijze gebruik had kunnen maken van de toeslag. De terugwerkende maatregel is daarom voor de jaren 2012 en 2013 buiten werking gesteld, en inmiddels per 1 januari 2014 met een langere aanvraagtermijn (3 maanden) weer in werking getreden. Ouders die mogelijk recht hadden op kinderopvangtoeslag over 2012 en 2013, zijn actief benaderd door de Belastingdienst/Toeslagen. Ouders die menen recht te hebben op kinderopvangtoeslag over 2013 kunnen tot 1 september 2014 een aanvraag indienen bij de Belastingdienst/Toeslagen. Tot en met 26 mei 2014 hebben 20.000 mensen van deze mogelijkheid gebruik gemaakt. De Tweede Kamer is geïnformeerd over de problematiek van het aanvragen van kinderopvangtoeslag met terugwerkende kracht bij brief van 29 maart 2013 (Tweede Kamer, 2012–2013, 31 066, nr. 159).
Vraag 25
Wat zijn de problemen met het ramen van de uitgaven aan de kinderopvangtoeslag? Hoe komt het, dat de uitgaven in eerdere jaren vaak te laag zijn geraamd en in de laatste jaren juist te hoog? Op welke wijze kunnen de ramingen voor de uitgaven aan de kinderopvangtoeslag verbeterd worden?
Antwoord 25
De Wet Kinderopvang is vanuit overheidsbeleid bezien een relatief jonge regeling waar kennis over gedrag van burgers in reactie op intensiveringen en extensiveringen nog niet in grote mate bekend is. Ramingen worden gedaan op basis van informatie die op dat moment voorhanden is. De ontwikkeling van het gebruik van kinderopvang wordt intensief gemonitord met behulp van cijfers van de Belastingdienst/Toeslagen. Op basis van deze informatie wordt steeds gestreefd naar een zo accuraat mogelijke raming. Daarnaast zijn veel verschillende factoren, zoals economische situatie en gedragseffecten van ouders en de sector, van invloed op de daadwerkelijke uitgaven aan kinderopvangtoeslag. Nu er steeds meer informatie bekend is over het gedrag van mensen zal het naar verwachting beter mogelijk zijn om een goede raming te maken.
Vraag 26
Hoe komt het dat het aantal kinderen waarvoor kinderbijslag wordt ontvangen minder dan verwacht is afgenomen?
Antwoord 26
Bij begroting 2013 werd geraamd dat er voor 3.435.000 kinderen kinderbijslag betaald zou moeten worden. Blijkens het jaarverslag waren dit 3.442.000 kinderen. De oorzaak hiervan is dat het aantal geboorten in 2013 licht hoger was dan verwacht bij de begrotingsraming.
Vraag 27
Hoe kan het dat de uitgaven aan het kindgebonden budget hoger zijn dan geraamd terwijl het aantal huishoudens en het aantal kinderen met kindgebonden budget is gedaald?
Antwoord 27
Het is correct dat het aantal kinderen en aantal huishoudens met recht op kindgebonden budget (licht) is gedaald. Daar tegenover staat dat vanwege de tegenvallende economische ontwikkeling en de daaruit voortvloeiende lagere inkomens er gemiddeld een hoger kindgebonden budget per huishouden moest worden uitgekeerd dan verwacht bij begroting 2013. Het laatste effect is groter dan het eerste als het gaat om de uitgaven aan kindgebonden budget.
Vraag 28
Hoe kan het dat het aantal huishoudens en het aantal kinderen met kindgebonden budget is gedaald ondanks de ongunstige economische ontwikkeling waarnaar verwezen wordt?
Antwoord 28
Door de tegenvallende economische ontwikkeling en daaruit voortvloeiende lagere inkomens moet er gemiddeld een hoger kindgebonden budget worden uitgekeerd dan verwacht bij begroting 2013. Er zijn echter slechts weinig huishoudens waarbij door een lager inkomen in 2013 nieuw recht ontstond op kindgebonden budget. Daarnaast speelt de trend dat het aantal kinderen afneemt een rol.
Vraag 29
De uitgaven voor de inhuur van externen was € 2,7 miljoen hoger dan begroot. Wat is hiervoor de verklaring en welke werkzaamheden hebben deze externen uitgevoerd?
Antwoord 29
De gevolgde systematiek is dat er bij het opstellen van de begroting niet wordt gekeken naar de realisatie van vorige jaren, maar dat er uit wordt gegaan van een minimumniveau. In de loop van het jaar wordt dit bedrag bij de eerste en tweede suppletoire begroting naar voorkomende behoefte aangevuld. Dit past binnen het beleid van SZW om de externe inhuur zo laag mogelijk te houden.
In bijlage 4 «Externe inhuur» van het jaarverslag staat een uitsplitsing naar de werkzaamheden waarvoor de externe inhuur is ingezet. Het grootste deel is ingezet voor het onderdeel accountancy, financiële en administratieve organisatie.