Vastgesteld 12 juni 2014
De vaste commissie voor Economische Zaken heeft een aantal vragen voorgelegd aan de staatssecretaris van Economische Zaken over het Jaarverslag van het Ministerie van Economische Zaken 2013, onderdeel Landbouw en Natuur (Kamerstuk 33 930 XIII, nr. 1).
De staatssecretaris heeft deze vragen beantwoord bij brief van 11 juni 2014. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.
De voorzitter van de commissie, Hamer
Adjunct-griffier van de commissie, Peen
1
De regeldruk is met 500 mln verlaagd, kunt u toelichten of dit het saldo is van toename en afname?
Ja, dit is het saldo van toenames en afnames van regeldruk (zie ook vraag 2).
2
Kunt u een overzicht geven over 2013 van toename en afname regeldruk en kunt u een overzicht geven van de specifiek genoemde sectoren in het regeerakkoord?
De vermindering van regeldruk met € 500 miljoen in 2013 die in het jaarverslag wordt genoemd is een netto reductie. Het kabinet houdt een lijst bij van alle toenames en reducties van regeldruk voor bedrijven, burgers en professionals teneinde de voortgang op het bereiken van de kabinetsdoelstelling (netto reductie van € 2,5 miljard in 2017 voor genoemde groepen) te kunnen monitoren. Over de voortgang wordt twee keer per jaar aan de Kamer gerapporteerd middels een voorjaars-en een najaarsrapportage. De laatste najaarsrapportage is in december 2013 naar de Kamer gestuurd (Kamerstuk 29 362, nr. 225), de eerstvolgende voorjaarsrapportage ontvangt de Kamer voor de zomer van 2014. In 2013 traden in totaal 55 reductiemaatregelen in werking en werden 32 toenames geboekt. Per saldo leverde dit een reductie op van € 500 miljoen. Verreweg de meeste maatregelen voor bedrijven hadden een generiek karakter en komen dus ten goede aan alle sectoren van de economie. De belangrijkste waren de vereenvoudiging van de loonheffing door uniformering van het loonbegrip, het gebruik van XBRL bij aangifte inkomsten-en vennootschapsbelasting, een verdere uitbreiding van het Activiteitenbesluit waardoor vergunningverlening wordt vervangen door algemene regels op milieugebied en de verbetering fraudeaanpak door bestandskoppelingen.
3
Kunt u een overzicht geven hoeveel garanties en leningen zijn verstrekt en aan welke (agrarische) bedrijven dit is verstrekt?
Onderstaande tabel geeft aan hoeveel garanties in 2013 zijn verstrekt, uitgesplitst naar verschillende sectoren.
Garantstelling Landbouw |
||
---|---|---|
Aantal verstrekte garanties |
Omvang betreffende garanties |
Aantal garanties per sector |
66 |
€ 21,7 mln. |
15 x melkveehouderij 37 x veehouderij overig 4 x akkerbouw 9 x tuinbouw bedekte teelten 1 x tuinbouw open teelten |
Garantstelling Landbouw-Plus |
||
---|---|---|
Aantal verstrekte garanties |
Omvang betreffende garanties |
Aantal garanties per sector |
18 |
€ 14,7 mln. |
4 x melkveehouderij 10 x veehouderij overig 4 x tuinbouw bedekte teelten |
4
Kunt u aangeven of de garanties en leningen doelmatig en doeltreffend waren en zo nee, welke consequenties hieraan verbonden worden?
De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland toetst de garantstellingsaanvraag voor goedkeuring op doelmatigheid en doeltreffendheid. Uitgangspunt is dat de onderneming zonder de verstrekte garantie geen lening van haar bank zou hebben gekregen voor de beoogde investeringen, gebaseerd op een goed ondernemingsplan.
5
Waarom is er minder aanspraak gemaakt op het beschikbare budget voor subsidies voor duurzame veehouderij?
Onder de duurzame veehouderij vallen verschillende subsidieregelingen. De geraamde en gerealiseerde bedragen per regeling zijn als volgt (bedragen x € 1 mln):
Regeling |
Realisatie 2012 |
Begroting 2013 |
Realisatie 2013 |
---|---|---|---|
Fijnstofmaatregelen |
5,4 |
0 |
|
Gecombineerde luchtwassers |
2,7 |
1,1 |
|
Investeringsregeling duurzame stallen (incl. SBIR) |
5,0 |
4,3 |
4,2 |
Storting begrotingsreserve |
11,4 |
8,8 |
|
overig |
1,7 |
1,3 |
2,1 |
Totaal |
26,2 |
5,6 |
16,2 |
Omdat de uitfinanciering van de meeste subsidieprojecten langzaam afloopt zijn de bedragen per regeling gedaald. De stortingen in de begrotingsreserve zijn ten behoeve van betalingen op de subsidieregelingen fijnstofmaatregelen en gecombineerde luchtwassers in latere jaren.
6
Kunt u toelichten waarom de gerealiseerde kosten hoger zijn dan begroot, heeft dit te maken met de opheffing van productschappen en zo ja, wat is er in financieel opzicht tegengevallen en waar zijn de verhoogde kosten in gaan zitten?
De hogere kosten houden geen verband met de opheffing van de productschappen maar met hogere uitgaven voor de taken die de productschappen uitvoeren op het gebied van marktordening. Het hiervoor beschikbare uitvoeringsbudget werd vanaf 2013 sterk afgebouwd als gevolg van de tussentijdse evaluatie van het GLB in 2009 (Health Check) om het systeem van marktordening vanaf 2013 verder af te bouwen. In latere besluiten van de Europese Commissie is de eerder geplande afbouw deels teruggedraaid waardoor de uitvoeringskosten hoger uitvallen dan eerder geraamd op basis van de Health Check.
7
Kunt u aangeven waarom de realisatie bij het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) lager is, zijn er minder middelen toegelaten en getest of is er een efficiëntieslag gemaakt in de werkwijze?
Het geconstateerde verschil heeft geen betrekking op de kosten voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen of biociden, want het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) wordt gefinancierd met kostendekkende tarieven die bij het bedrijfsleven in rekening worden gebracht. Het verschil komt voort uit de beleidsadviezen die ik van het Ctgb ontvang: in 2013 heeft het Ctgb hieraan minder tijd besteed dan in 2012.
8
Waar komen de inkomsten bij de agentschappen vandaan, is dit de overheveling van het eigen vermogen van de agentschappen naar het ministerie wegens het opheffen van de agentschappen en zo ja, wordt dit bedrag voor een bepaald doel gereserveerd?
Agentschappen hebben inkomsten uit opdrachten van interne opdrachtgevers (binnen het departement) of van externe opdrachtgevers (andere departementen of derden). In de agentschapsparagrafen worden deze inkomsten gespecificeerd.
Er is geen sprake van overheveling van eigen vermogen van agentschappen wegens het opheffen van agentschappen. Er zijn in 2013 geen agentschappen van EZ opgeheven. Per 1 januari 2014 zijn wel twee agentschappen (Dienst Regelingen en Agentschap NL) gefuseerd, de financiële verwerking daarvan is gepresenteerd in de eerste suppletoire begroting 2014.
9
Kunt u aangeven wat de link is met de lagere inkomsten van de EU en Datacollection?
Het bedrag dat voor de periode 2014–2020 beschikbaar zal zijn voor datacollectie in het kader van het Gemeenschappelijk Visserijbeleid is onderdeel van het Europees Fonds Maritieme Zaken en Visserij (EFMZV). Medio juni maakt de Europese Commissie middels een Commissiebeschikking de voor Nederland beschikbare EFMZV-enveloppe bekend. De middelen voor datacollectie vormen daar een onderdeel van.
10
Kunt u aangeven wat voor landbouwproducten extra zijn ingevoerd waardoor Nederland een hogere opbrengst heeft, zijn dit éénmalige opbrengsten of zijn het terugkerende opbrengsten?
De hogere opbrengsten uit landbouwheffingen zijn niet bestemd voor Nederland maar voor de Europese Unie. De ontvangsten voor invoerrechten op landbouwproducten worden op de begroting van EZ verantwoord en de afdracht aan de Europese Unie wordt op de begroting van Buitenlandse Zaken verantwoord. Voor het innen van de invoerrechten ontvangt Nederland van de Europese Unie een zogenaamde perceptiekostenvergoeding. Deze bedraagt in 2013 25%. Belangrijke oorzaken van de extra ontvangsten in 2013 zijn onder meer de extra suikerheffingen vanwege het omzetten van buiten-quotum suiker in quotumsuiker en de invoerrechten op ruwe rietsuiker. De toename van de suikerheffingen is éénmalig en was het gevolg van extra maatregelen met het oog op de voorziening van de interne markt.
11
Kunt u aangeven of binnen de regeling MKB Innovatiestimulering Topsectoren (MIT regeling) budget is besteed aan MKB bedrijven die nieuwe technologie toepassen die niet (meer) gebruik maken van diermodellen?
In veel haalbaarheidsprojecten binnen de MIT zijn diermodellen (gebruik van dierproeven) niet aan de orde. Zoals ik in het Plan van aanpak Dierproeven en alternatieven d.d. 28 februari jl. (Kamerstuk 32 336, nr. 27) reeds heb aangegeven, zal ik de voorgenomen denktank Aanvullende financiering alternatieven voor dierproeven vragen nadere mogelijkheden te verkennen om de ontwikkeling van testtrajecten zonder dierproeven te bevorderen. Ik zal de Tweede Kamer op de hoogte houden van de vorderingen in de denktank.
12
Kunt u aangeven welke tien publiek private ICT-projecten zijn gerealiseerd in de agrarische sector?
In het regeerakkoord is opgenomen dat er tien publiek-private doorbraakprojecten komen, ondermeer gericht op het vergroten van het gebruik en de kennis van ICT door het midden- en kleinbedrijf, in de topsectoren en in sectoren als onderwijs en zorg.
Ook de agrarische sector is betrokken bij diverse doorbraakprojecten. In de eerste plaats is er de betrokkenheid van Glaskracht, het landelijk ondernemersnetwerk voor de glastuinbouw, in het doorbraakproject «Ondernemingsdossier». Daarnaast vindt in het kader van het doorbraakproject «Informatieplatformen in Topsectoren» opschaling plaats van ketensamenwerking in de logistieke sector naar de agro-logistiek. In het kader van het doorbraakproject «Open Geodata» is in samenwerking met ZLTO een estafettebijeenkomst gehouden waar vragers en aanbieders van open data aan elkaar gekoppeld zijn en is er een zogenaamde hacketon georganiseerd over de vraag hoe ICT een oplossing kan bieden voor vraagstukken in de agrosector. Als laatste is de Agri&Food sector één van de drie sectoren waarbij in het kader van het doorbraakproject «Big Data» wordt gekeken naar het vergroten van de economische kansen door het beter toepassen van Big Data-technologieën.
13
Kunt u aangeven op welke manier rekening is gehouden met de factor «arbeid» in het ondernemersklimaat (bv arbeid, flexibilisering, arbeidscontract etc.)?
De economie draait uiteindelijk om mensen dus in het ondernemerschapsbeleid is daar veel aandacht voor: het MKB is de banenmotor van de Nederlandse economie. De beschikbaarheid van voldoende en kwalitatief geschikt personeel en een goed functionerende arbeidsmarkt is van cruciaal belang voor het ondernemersklimaat in Nederland. Dat monitoren we daarom ook goed. Waar sprake is van marktimperfecties kan daarbij een rol voor de overheid weggelegd zijn. Bijvoorbeeld als onderwijs en arbeidsmarkt niet goed op elkaar aansluiten. Het Techniekpact is hieruit voortgekomen: in een brede maatschappelijke coalitie werkt de overheid samen om het tekort aan technische vakkrachten tegen te gaan. Binnen het techniekpact zorgen we bijvoorbeeld voor meer stageplekken voor een nieuwe generatie medewerkers. Een ander voorbeeld is dat we het fiscaal aantrekkelijk maken – met name voor kleine(re) bedrijven – om personeel in dienst te nemen die zich bezig houden met innovatie in de vorm van onderzoek en ontwikkeling.
14
Hoe gaat u er zorg voor dragen dat covergisters daadwerkelijk meer bemonsterd worden (zoals de Algemene Rekenkamer (ARK) aanbeveelt) en wordt dit daadwerkelijk als subsidievoorwaarde gesteld of als voorwaarde voor het accepteren van een accountantsverklaring voor de verplichte verslaglegging?
Zoals toegezegd tijdens het Verantwoordingsdebat op 28 mei jl. zal ik uw Kamer binnen 2 weken schriftelijk informeren over de controleresultaten covergisting en over de mogelijkheden om de handhaving rond covergisting van dierlijke mest te verbeteren.
15
Hoe garandeert u dat in een privaat certificeringssysteem voor biovergistingsinstallaties, de problemen met illegale covergistingsmaterialen (en onterechte subsidies) worden opgelost en welke controle is hier op?
Zie het antwoord op vraag 14.
16
Kunt u aangeven welke maatregelen er in 2013 zijn genomen om de regeldruk in de visserijsector te verminderen?
De regelgeving voor de visserijsector wordt grotendeels op Europees niveau vastgesteld. In 2013 zijn de Basisverordening van het Gemeenschappelijk Visserijbeleid (GVB) en de Gemeenschappelijke Marktordening voor Visserijproducten vastgesteld. Hierbij heeft Nederland ingezet op uitvoerbare en vereenvoudigde regelgeving. Nederland blijft zich ervoor inzetten dat de noodzakelijke aanpassingen in het GVB met het oog op de introductie van de aanlandplicht uitvoerbaar, controleerbaar en handhaafbaar zijn. In dat kader zal ook de continuering van het huidige zeedagenstelsel kritisch worden bezien. Eveneens zal vereenvoudiging bij de komende algehele herziening van de technische maatregelen en bij de evaluatie van de controleverordening inzet van Nederland zijn.
17
Kunt u aangeven of de administratieve lasten voor de visserijsector in 2013 zijn gedaald of gestegen?
De administratieve lasten voor de visserijsector zijn in 2013 niet gewijzigd ten opzichte van 2012.
18
Hoeveel groei van de melkveehouderij verwacht u en wat vindt u acceptabel?
Op basis van de ex ante evaluatie mestbeleid 2013 van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) en Wageningen UR (WUR) verwacht ik de komende jaren een stijging van de melkproductie met circa 20%. Deze productiestijging zal naar verwachting worden gerealiseerd door een combinatie van meer melkkoeien (9%) en een hogere melkproductie per koe.
Zoals ik heb aangegeven in mijn brief over het mestbeleid (Kamerstuk 33 037, nr. 80) dient deze verwachte groei van de melkveestapel plaats te vinden binnen de vastgestelde milieurandvoorwaarden en duurzaamheidsdoelen van de melkveesector. Eén van de milieurandvoorwaarden is het fosfaatproductieplafond van 172 miljoen kilogram voor de gehele veehouderij.
De zuivelketen heeft een aantal maatregelen getroffen om zeker te kunnen stellen dat de productie binnen de milieurandvoorwaarden blijft plaatsvinden. Aanvullend bereid ik een wetsvoorstel voor waarin geregeld wordt dat groei van individuele melkveehouderijen wordt toegestaan op voorwaarde dat voldoende grond onder het bedrijf ligt om de extra fosfaatproductie, die het gevolg is van uitbreiding, in zijn geheel te kunnen plaatsen danwel dat de extra fosfaatproductie in zijn geheel wordt verwerkt.
19
Zijn er in andere Europese lidstaten aanvullende waarborgen gesteld zoals in Nederland met productierechten en waarom is de waarborg van productierechten voor pluimvee nodig terwijl vrijwel pluimveemest wordt verwerkt?
Nederland heeft van alle lidstaten de grootste derogatie. 45% van alle landbouwgrond valt onder de derogatie. Op grote afstand volgen vervolgens Vlaanderen met 13% en Italië (Emilia-Romagna, Friuli, Venezia Giulia, Lombardije, Piemonte, Veneto) met 11%. In dat licht dient gezien te worden dat Nederland al sinds de eerste derogatie van de Nitraatrichtlijn in 2005 als enige lidstaat de verplichting heeft om de mestproductie zowel wat betreft stikstof als wat betreft fosfor niet boven het niveau van 2002 te laten uitstijgen. Deze verplichting om het niveau niet boven dat van het jaar 2002 te laten uitstijgen is gerelateerd aan de conclusie van het Europese Hof uit 2002 dat Nederland in gebreke was gebleven voor wat betreft de uitvoering van de Nitraatrichtlijn. Dierrechten zijn een wettelijke borging van het met de Europese Commissie afgesproken mestproductieplafond van 2002 als voorwaarde voor de derogatie. Voor een nadere toelichting op de beweegredenen voor het in stand houden van de productierechten voor pluimvee verwijs ik u naar mijn brief over het mestbeleid (Kamerstuk 33 037, nr. 80).
20
Kunt u een overzicht geven van de 17 projecten waaraan steun is verleend die (gedeeltelijk) gefinancierd zijn vanuit het Europees Visserijfonds (EVF)?
In 2013 is aan onderstaande 17 projecten een EVF-subsidie toegekend onder de regelingen Innovatie in de Visketen en Collectieve Acties in de visketen.
Innovatieprojecten onder regeling Innovatie in de visketen
1. Ontwikkeling geautomatiseerd MZI (mosselzaadinvanginstallatie) systeem
Een samenwerkingsverband van ondernemers gaat een efficiënt, mobiel en geautomatiseerd inhang-, knoop-, en oogstsysteem ontwikkelen waarmee het mosselzaad sneller en minder arbeidsintensief geoogst kan worden.
2. Innovatieve reproductie Europese aal
In het project worden verschillende methoden en maturatie-protocollen ingezet om vrouwtjesalen geslachtsrijp te maken. Hiermee kan een regelmatige productie van hoogwaardige larven opgezet worden.
3. Het nieuwe visnet: vermindering van discards en bijvangst in de twinrigvisserij
Het project is gericht op de ontwikkeling van een nieuw visnet voor de twinrigvisserij dat discards, bijvangst en het brandstofverbruik in deze visserij vermindert.
4. Paperfood
De uitvoerders van dit project gaan vis kweken en papier maken op één locatie. De reststromen uit de papierfabriek (water en warmte) zullen gebruikt worden voor het kweken van regenboog- en beekforel in een recirculatiesysteem.
5. Valorisatie reststromen vis
Een samenwerkingsverband gaat onderzoeken of visafval op kotters verwerkt kan worden tot een verkoopbaar product, door middel van het ontwerpen van een opvanginstallatie voor het aan boord opslaan van halffabricaten uit het visafval.
Projecten onder regeling Collectieve Acties in de visketen
6. Vissen voor de wind
Het project omvat een ondernemingsplan voor een multifunctioneel gebruik van windparken, waarbij voor de visserijsector mogelijkheden worden gecreëerd om visserijactiviteiten en taken op het gebied van maritieme dienstverlening uit te oefenen.
7. Pilot datacollectie platvissoorten
Vissers, maatschappelijke organisaties en onderzoekers werken binnen dit project samen aan het verzamelen van data over bijvangstsoorten waar op dit moment geen beheersadvies van beschikbaar is.
8. Kokkelakkers met eb/vloed binnendijks
Een schelpdierproducent zal met behulp van praktijk- en wetenschappelijke kennis een inrichtingsplan ontwikkelen voor Polder Wassenaar. Het inrichtingsplan zal voorzien in een aan getijden onderhevige experimentele locatie voor binnendijkse kokkelteelt met respect voor de locale natuurdoelen.
9. Bedrijfssurvey Nederlandse kottersector 2014–2015
In de bedrijfssurvey verzamelen vissers data over de bestanden van de commerciële vissoorten schol en tong in de Noordzee. Nadat er vijf jaar lang op dezelfde manier bemonsterd is, kan een datareeks worden opgebouwd die inzicht geeft in de omvang van het schol- en tongbestand.
10. Paling over de dijk: samen werken aan aalherstel
Doel van het project is het wegvangen en overzetten van geslachtsrijpe paling (schieraal) bij gemalen en bij een waterkrachtcentrale om de migratie van schieraal naar zee te bevorderen.
11. Duurzaam snoekbaars collectief
In dit project werken de Nederlandse snoekbaarskwekerijen samen om collectief de economische situatie te verbeteren, de milieubelasting te reduceren en het dierenwelzijn te verbeteren, door middel van specifieke metingen (systeemefficiëntie, visgezondheid, management) op individuele bedrijven te koppelen aan een bedrijfsvergelijking.
12. Vers van de visser
Dit project is een initiatief van visserijondernemingen om de lokaal gevangen vis rechtstreeks aan de consument te verkopen. Doel is ketenverkorting, imagoverbetering en beter contact met de consument.
13. Ontwikkelingen van lange termijn beheerplan voor Noordzee horsmakreel
In dit project zal een analyse gemaakt worden van de beschikbare kennis en gegevens over horsmakreel in de Noordzee met het doel een lange termijn beheersplan te ontwikkelen.
14. Implementatie van het structurele gebruik van data van pelagische visserij
Het project maakt de data van commerciële schepen bruikbaar voor wetenschappelijke doeleinden om hiermee pelagische bestandsschattingen nauwkeuriger te maken.
15. Kadergroep visketen
Het project kadergroep visketen beoogt de ontwikkeling van een platform voor professionals en jonge potentiële bestuurders in de visserijsector. Het platform gaat coaching, training en doorgroeimogelijkheden bieden naar bestuursfuncties.
16. Decentraal aalbeheer Friesland, duurzaam quotum, oogsten naar draagkracht
Dit project gaat verder investeren in duurzame aalvisserij waarbij gevist wordt met behulp van een aalquotum, waarvoor de draagkracht van het viswater de kern vormt.
17. Heldere haalbaarheid van bewerkte visproducten
In dit project worden methoden ontwikkeld voor het transparant en traceerbaar maken van de herkomst van vis-, schaal- en schelpdierproducten.
21
Vallen alle (17) projecten waar subsidie aan verleend is in het kader van innovatie in de visketen aantoonbaar onder duurzame innovaties en welke subsidievoorwaarden worden er bij visserij gesteld betreffende duurzaamheid?
De ingediende projecten onder de regeling Innovatie in de visketen worden naast hun innovatieve karakter beoordeeld op hun bijdrage aan duurzaamheid. Meer specifiek zijn voor het bepalen van duurzaamheid als criteria gehanteerd: effecten op de natuur, selectiviteit van de vismethoden en energiebesparing in de visserijsector.
22
In 2013 is € 2 miljoen minder uitgegeven aan o.a. dierproeven door herprioritering, kunt u aangeven of dit gevolgen heeft gehad voor de monitoring van het proefdierenbeleid in Nederland en bent u voornemens om voor het lopende en de komende jaren meer druk te zetten achter de verschijning van de Zodoende (de Zodoende 2012 is immers pas in 2014 uitgebracht)?
De € 2 mln aan herprioritering heeft geen gevolgen gehad voor de monitoring van het proefdierenbeleid van Nederland. De NVWA verzorgt de Zodoende (het jaaroverzicht over dierproeven en proefdieren) en gestreefd wordt om deze in de tweede helft van het jaar daarop openbaar te maken.
23
Kunt u in een meerjarenoverzicht aangeven hoeveel geld er op het onderwerp (alternatieven voor) dierproeven is besteed de afgelopen jaren over de gehele begroting?
In 2013 is € 3 mln via de EZ begroting hieraan besteed. Daarnaast is in 2013 € 1,1 mln namens EZ via de begroting van VWS uitgegeven. Dit budget staat op de begroting van VWS en EZ heeft hier trekkingsrecht op (d.w.z. de aanwending van de middelen kan bepalen). Tezamen zijn namens EZ de uitgaven in 2013 € 4,1 mln geweest.
In de voorgaande jaren viel het dossier dierproeven en alternatieven onder de verantwoordelijkheid van het ministerie van VWS. De uitgaven voor 2012 en eerder zijn dus in de jaarverslagen van VWS opgenomen. Vanaf 2006 ziet het verloop van de uitgaven er als volgt uit:
2006 |
2007 |
2008 |
2009 |
2010 |
2011 |
2012 |
---|---|---|---|---|---|---|
638 |
1.238 |
2.644 |
2.365 |
2.281 |
2.785 |
3.743 |
De uitgaven voor het vaccinonderzoeksprogramma van InTraVacc zijn niet in de bovenstaande cijfers opgenomen. In 2013 bedroegen deze € 1,7 mln en ook deze uitgaven lopen via de begroting van VWS.
In 2013 is € 5,84 mln besteed door het ministerie van EZ en VWS. In de voorgaande jaren viel het onder de verantwoordelijkheid van het ministerie VWS.
24
Hoeveel onderzoeksgeld is er daadwerkelijk besteed aan biologisch, in de geest van het amendement van het lid Van Gerven onder Kamerstuk 33 400-XIII, nr. 62?
Het amendement van het lid Van Gerven (Kamerstuk 33 400 XIII, nr. 121, d.d. 29 januari 2013) heeft invulling gekregen voor de jaren 2013 t/m 2016. Daarover is de Kamer per brief geïnformeerd (Kamerstuk 33 400 XIII, nr. 144, d.d. 3 juli 2013). In 2013 is het begrote bedrag van € 5 mln (vermeld in de hiervoor genoemde brief) ook besteed aan biologisch. Daarover heeft afstemming met de biologische sector plaatsgevonden.
25
Hoe schat u de bijdrage van bontproductie aan milieuvervuiling, energieverbruik en broeikasgassen in?
Op basis van CBS-gegevens was de productie van fosfaat en stikstof door de nertsenhouderij in Nederland in 2012 1 respectievelijk 3 miljoen kg. Ten opzichte van de fosfaat- en stikstofproductie van de gehele Nederlandse veestapel gaat het om een aandeel van circa 0,7 procent.
Er zijn mij geen gegevens bekend over de broeikasgasemissies van de nertsenhouderij.
26
Kunt u een overzicht geven van de hoeveelheid bont die verkocht wordt (onder anderen in kleding) in Nederland in het totaal, indien mogelijk uitgesplitst naar diersoort en of het om geheel of gedeeltelijk bonten artikelen gaat en welke gegevens, onderzoeken of sectorstudies over de verkoop van bont in Nederland bekend zijn?
Zoals aangegeven in mijn brief van 4 april jl. (Kamerstuk 28 286, nr. 729) ben ik momenteel in gesprek met verschillende organisaties in de Nederlandse kleding- en textielsector om te verkennen wat de sector kan doen om te voorkomen dat er in Nederland en Europa kleding in de winkels komt waarin dierlijke producten zijn verwerkt die zijn verkregen van dieren waarvan het dierenwelzijn niet is of kan worden gegarandeerd.
Op dit moment is bij de brancheorganisaties VGT, Modint en INretail niet bekend hoeveel bedrijven bont, in onder andere kleding, verkopen en dus ook de hoeveelheid, het soort en de herkomst van het bont niet. De brancheorganisaties hebben toegezegd te zullen proberen om de omvang in beeld te gaan brengen om daarna te kijken waar mogelijkheden liggen om de problematiek aan te pakken. Dit past in de lijn van maatschappelijk verantwoord ondernemen, waarbij bedrijven hun eigen verantwoordelijkheid nemen, ook voor de omgang met dieren.
De Stichting Bont voor Dieren heeft een inventarisatie gemaakt van bontverkopende bedrijven, de zogenaamde TE BONT-lijst. Op deze lijst staan nu zo’n 30 bedrijven, maar het zijn er mogelijk meer. Deze bedrijven verkopen volgens Bont voor Dieren kleding met vossen-, wasbeerhonden- en konijnenbont. Hoeveel bont deze bedrijven precies verkopen is niet bekend.
Het Nederlands Bontinstituut schatte het totaal aantal verkochte artikelen met bont in 2009 op circa 590.000 stuks en dat werd verkocht door circa 4600 verkooppunten.
Via de zgn. Market Access Database van het Directoraat-generaal Handel van de Europese Commissie kan worden achterhaald hoeveel bont er in Nederland wordt geïmporteerd en geëxporteerd. Dit geldt ook voor de import van kleding. Echter, de import van kleding waarop bont is aangebracht of die bont bevat, wordt niet afzonderlijk gemonitord. Dit bemoeilijkt het in beeld krijgen van precieze hoeveelheden bont en kleding met bont op de Nederlandse markt en de verkoop daarvan.
27
In hoeverre wordt de etiketteringsplicht voor bont als zijnde dierlijke product nageleefd en wat is de controle hierop?
Kleding met bont moet op basis van de EU-Textielverordening (nr. 1007/2011) een etiket bevatten waarop staat «Bevat niet uit textiel bestaande delen van dierlijke oorsprong».
De NVWA voert risico-gebaseerde handhaving uit. Er is geen sprake van gezondheidsrisico’s, waardoor de handhaving reactief plaatsvindt op basis van klachten en meldingen over de naleving. In 2013 zijn geen klachten en meldingen ontvangen.
28
Welke concrete vervolgacties zijn er genomen op de aanbevelingen van het Algemene Rekenkamer rapport «Vervolgonderzoek duurzame intensieve veehouderij» betreffende naleving dierenwelzijnsregels?
Zoals aangegeven in mijn reactie van 19 april 2013 op het rapport van de Algemene Rekenkamer deel ik de mening dat een goede naleving van belang is voor een verdere verbetering van het dierenwelzijn. Ik zie daar een opdracht voor zowel de veehouderijketens als de overheid. Voor de veehouder om te voldoen aan de regelgeving en daarmee mede te zorgen voor een goed welzijn en gezondheid van zijn dieren. Voor mij om in overleg met de sector de veehouder hiertoe te stimuleren en om de inzet op handhaving van dierenwelzijnwetgeving verder te continueren en te verbeteren. Momenteel ben ik in gesprek met de vleeskuikensector over betere naleving van de norm voor voetzoollaesies en draag ik per 1 juli a.s. met de inwerkingtreding van het besluit houders van dieren en het besluit diergeneeskundigen zorg voor de invoering van het instrument bestuurlijke boete.
Daarnaast ben ik met verschillende sectoren en ketens in overleg over horizontaal toezicht in relatie tot (de ontwikkeling van) goed geborgde kwaliteitssystemen. Het betreft onder andere transport en preventie en horizontaal toezicht in de varkensvleesketen op dierenwelzijn en gebruik van diergeneesmiddelen. Inzet van horizontaal toezicht vereist wel dat de private kwaliteitssystemen minimaal dezelfde eisen stellen als de wettelijke vereisten, dat de kwaliteit van de controles door private controle-instellingen voldoende geborgd is en private kwaliteitssystemen voldoen aan de controle- en nalevingvoorwaarden van de NVWA.
Naast deze ontwikkelingen blijft de NVWA inzetten op risicogebaseerd toezicht voor de varkens- en pluimveesector.
29
Kunt u aangeven wat de effecten zijn op de visbestanden en de visserijsector als de indicatoren aangepast worden naar Maximaal Duurzaam Beheer?
Het visserijbeheer is niet meer gestoeld op de voorzorgsniveaus, maar gericht op het bereiken van Maximale Duurzame Opbrengst, conform het herziene Gemeenschappelijk Visserijbeleid (GVB). In de meerjarenbeheerplannen, die nog moeten worden vastgesteld door de Europese Raad van Ministers en het Europees Parlement, zal invulling gegeven worden aan de nieuwe afspraken in het Gemeenschappelijk Visserijbeleid. In de meerjarenbeheerplannen komen de indicatoren met betrekking tot visserijsterfte te staan.
Schol en tong worden op dit moment beheerd met een meerjarenplan. Een herziening is voorzien om de indicatoren aan te passen aan de nieuwe doelstellingen ten aanzien van de Maximale Duurzame Opbrengst (MSY). Wanneer de indicatoren voor de schol en tong worden aangepast, met het oog op het bereiken van Maximale Duurzame Opbrengst, betekent het dat de visserijdruk voor met name tong mogelijk nog verlaagd moet worden de komende jaren. Voor schol heeft het geen consequenties, aangezien deze al wordt beheerd op dat niveau.
30
Kunt u aangeven waarom er bij het Ctgb in 2013 een tekort is opgetreden en waarom dit voor 2013 t/m 2015 niet teruggedrongen kan worden?
Naar aanleiding van vragen van de Tweede Kamer heeft het Ctgb onder andere de herbeoordeling van de werkzame stoffen thiacloprid en acetamiprid uitgevoerd. Gelet op de voortdurende maatschappelijke aandacht voor het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen is de deskundigheid van het Ctgb hierbij nodig. Naar verwachting blijft de komende jaren een structurele bijdrage aan het Ctgb nodig van ca. € 1,9 mln per jaar. Op mijn begroting is voor het EZ-aandeel in de werkzaamheden van het Ctgb € 0,45 mln begroot en houd ik rekening met een jaarlijkse overheveling van de departementen van SZW, I&M en VWS van in totaal € 0,85 mln. Ik heb in het kader van de eerste suppletoire begroting 2014 aan de Kamer voorgesteld het resterende tekort van € 0,6 mln te dekken door een jaarlijkse onttrekking aan de interne begrotingsreserve landbouw.
31
Is de verhoging van de uitvoeringskosten van de medebewindstaken van de productschappen van 10,2 miljoen meegenomen bij de raming van de kosten bij overname van deze onderdelen van de productschappen vanaf januari 2015 en volstaat voor de komende jaren dan nog het budget voor medebewindstaken van 31 miljoen?
De verhoging is inderdaad meegenomen in de raming van de kosten na overname van de medebewindstaken. Deze verhoging komt echter bovenop het budget van € 31 mln. Het budget van € 31 mln heeft namelijk geen betrekking op de medebewindstaken, maar op de overige publieke taken die van de productschappen worden overgenomen.
32
In hoeverre wordt de verhoging met 50,8 miljoen van de oorspronkelijke begroting van de NVWA gebruikt om het gat in het budget te dichten en het huidige aantal fte’s te behouden?
De verhoging van de oorspronkelijke begroting van de NVWA met € 50,8 mln betreft het budget voor de opdrachten die op beleidsartikel 16 worden verantwoord. Hiervan is € 14,1 mln bestemd voor investeringen die het mogelijk maken de beoogde fusiebesparingen op het gebied van huisvesting, ICT en arbeidsvoorwaarden te realiseren en € 18 mln voor aanvulling van de voorziening voor huisvestingskosten. Met de resterende € 18,7 mln is de benodigde capaciteit van de NVWA op een adequaat niveau gebracht. Een deel hiervan ter grootte van € 10,1 mln is toegevoegd om uitvoering te geven aan de motie Jacobi c.s. (TK 33 340 XIII, nr. 18). De resterende verhoging van in totaal € 8,6 mln is het gevolg van uitbreiding van het opdrachtenpakket met noodzakelijke meerwerkopdrachten.
Het bedrag van € 20,6 mln, dat in vraag 39 wordt genoemd, betreft de stijging van de totale eigen personele kosten benodigd voor het realiseren van het afgesproken werkpakket van alle opdrachtgevers van de NVWA. Hierin is het genoemde bedrag van € 18,7 mln van DG Agro begrepen. Het resterende deel betreft het opgedragen meerwerk van de overige opdrachtgevers.
33
Kunt u een overzicht geven van de projecten / artikelen waarvan het budget op EZ rust maar de inhoudelijke uitvoering hoofdzakelijk bij een ander ministerie ligt of andersom en bent u bereid dit op te schonen zodat inhoudelijke en budget verantwoordelijke weer overeenkomen?
Ter bevordering van de doelmatigheid binnen de Rijksdienst is een belangrijk uitgangspunt dat uitvoering van gelijksoortige taken zoveel mogelijk worden geclusterd en dat uitvoering van beleid daar plaatsvindt waar de noodzakelijke expertise aanwezig is. Langs deze lijn zijn er diverse agentschappen gevormd die verantwoordelijk zijn voor bepaalde typen van uitvoeringstaken. Zo voert het EZ-agentschap Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) het overheidsbeleid uit voor ondernemend Nederland op het gebied van innovatie, duurzaamheid, landbouw en internationale samenwerking. Dit gebeurt niet alleen voor de nationale EZ-regelingen maar ook voor regelingen van andere ministeries zoals Buitenlandse Zaken, Infrastructuur & Milieu, Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties alsmede voor regelingen van de Europese Unie. Daarnaast is het EZ-agentschap Nederlandse Voedsel en Waren Autoriteit (NVWA) belast met de uitvoering van taken onder de beleidsverantwoordelijkheid van de ministeries van EZ en VWS.
De bijdragen in de taken die de Agentschappen van EZ uitvoeren ten behoeve van andere ministeries zijn per agentschap zichtbaar in het jaarverslag onder de paragraaf 1.4.3 «Toelichting bij de samenvattende verantwoordingsstaat inzake agentschappen».
Andersom zijn er taken die organisaties van andere ministeries uitvoeren ten behoeve van EZ, zoals de Rijksrederij (I&M) voor inzet van schepen en bemanning op het gebied van visserijtaken, de Kern Fysische Dienst (I&M) voor taken op gebied van kernenergie en het Kadaster (I&M) dat basisregistraties uitvoert voor activiteiten ten behoeve van Dienst Landelijk Gebied (DLG) en de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO). Tenslotte levert EZ een bijdrage aan I&M ten behoeve van de Commissie Milieueffectrapportage. Deze vorm van samenwerking binnen de Rijksdienst is essentieel voor een doelmatige uitvoering van het rijksbeleid. Er is daarom geen aanleiding om deze taakverdeling te herschikken.
34
Kunt aangeven wat de bijdrage aan de Nederlandse Algemene Keuringsdienst (NAK) en andere keuringsinstanties is geweest?
Er vindt geen structurele bijdrage plaats aan de NAK en andere keuringsinstanties. Echter ontvangen keuringsinstanties voor de monitoringsactiviteiten die zij uitvoeren voor het ministerie een vergoeding. Deze vergoedingen bedragen € 434.142,79 aan de NAK in 2013 en € 93.081,07 aan Nak-Tuinbouw. De vergoeding aan de Stichting Kwaliteits Controle Bureau (KCB) bedroeg € 129.702,42.
35
In hoeverre gaan ZBO’s, zoals de agrarische keuringsdiensten, meebetalen in de toekomst aan shared service organisaties (SSO’s) zoals DICTU?
Indien ZBO’s, zoals de agrarische keuringsdiensten, gebruik gaan maken van shared service organisaties (SSO’s) zoals bijvoorbeeld DICTU, zullen zij via het tarief dat een SSO in rekening brengt, meebetalen voor geleverde diensten die zij afnemen.
36
Wordt de aanbeveling van de ARK, om na te gaan of ook bij andere inspectiediensten maatregelen nodig zijn om te zorgen dat ook zij relevante handhavingsinformatie kunnen delen, opgevolgd?
De aanbeveling van de Algemene Rekenkamer om na te gaan hoe de informatie-uitwisseling beter geregeld kan worden en belemmeringen waar mogelijk weg te nemen, is opgevolgd door aanpassing van het besluit aanwijzing toezichthouders Kaderwet EZ-subsidies. Dit maakt het juridisch mogelijk om op reguliere basis informatie uit te wisselen.
37
Kunt u aangeven waarom een afname te zien is van laboratoriumonderzoek Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA)?
Het achterblijven van het laboratoriumonderzoek ten opzichte van de raming is met name het gevolg geweest van vertraging bij het invullen van vacatures, de concentratie van het laboratoriumonderzoek voeder- en voedselveiligheid in Wageningen en de overdracht van het laboratoriumonderzoek tabak naar het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM).
38
Kunt u aangeven wat de huidige status van het programma Vereenvoudiging Regeldruk Vleesketen is en waarom er vertraging is opgetreden?
Naar aanleiding van diverse incidenten in de vleesketen is in 2013 de focus van het programma Vereenvoudiging Regeldruk Vleesketen (VRV) gewijzigd. Uitgangspunt daarbij is dat als de sector aantoonbaar de eigen verantwoordelijkheid voor naleving van de wet- en regelgeving neemt het toezicht van de NVWA hierop kan worden aangepast. De reductie van toezichtkosten in de vleesketen is hier dan een afgeleide van. Op dit moment wordt, mede in het licht van het verbeterplan vlees en het rapport van de Onderzoeksraad voor Veiligheid («Risico’s in de vleesketen», TK 26 992, nr. 413), bekeken of het programma VRV (in deze vorm) moet blijven bestaan.
39
Komt de verhoging van de oorspronkelijke begroting met 50,8 miljoen voort uit het in lijn brengen van de begroting met de werkelijke eigen personele kosten van 20,6 miljoen?
Zie het antwoord op vraag 32.
40
Hoe gaat u garanderen dat ook bij inhuur derden, de normering topinkomens wordt gehandhaafd?
Binnen de Rijksoverheid wordt het systeem gehanteerd van het maximum uurtarief. Dit maximum uurtarief bedraagt € 225,00 per uur excl. BTW. Bij overschrijding van dit tarief dient dit gemeld te worden in de verantwoording externe inhuur zoals deze wordt opgenomen in het jaarverslag EZ en als verantwoording wordt toegezonden aan de minister van BZK. Binnen het ministerie van EZ geldt als regel dat verzoeken om externe inhuur die boven dit maximale uurloon uitgaan met redenen omkleed dienen te worden voorgelegd aan de SG.