Vastgesteld 12 juni 2014
De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer verslag uit te brengen in de vorm van een lijst van vragen met de daarop gegeven antwoorden.
De vragen zijn op 27 mei 2014 aan de Minister voorgelegd. Bij brief van 11 juni 2014 zijn ze door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap beantwoord.
Met de vaststelling van het verslag acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.
De voorzitter van de commissie, Wolbert
Adjunct-griffier van de commissie, Arends
1
Op welke wijze zijn de extra investeringen in het onderwijs, die zijn vrijgekomen na de Begrotingsafspraken 2014 en het Nationaal Onderwijsakkoord, verantwoord?
In 2013 is bij incidentele suppletoire begroting € 650 miljoen uit de Begrotingsafspraken 2014 aan de lumpsum van de onderwijsinstellingen toegevoegd. Bij tweede suppletoire begroting is in 2013 in het kader van het Nationaal Onderwijsakkoord € 150 miljoen extra beschikbaar gekomen om jonge leraren in het PO en VO te behouden. Deze middelen worden verantwoord in het jaarverslag 2013.
2
Hoe wordt de onderbesteding voor de leerlinggebonden financiering verklaard?
De onderuitputting van het leerlinggebonden financiering (LGF) wordt veroorzaakt doordat de groei van de leerlingen met LGF en de groei van leerlingen in het (voortgezet) speciaal onderwijs lager is dan geraamd.
3
Hoe wordt de onderbesteding voor de verschillende projecten ter bestrijding van laaggeletterdheid verklaard?
De onderbesteding heeft grotendeels te maken met het betalingsritme, waardoor de realisatie lager is dan begroot. De verplichte middelen zijn niet in 2013 betaald maar worden wel in 2014 betaald.
4
Kunnen de garantieverplichtingen aan onderwijsinstellingen binnen het hbo1 worden toegelicht?
Onder de garantieverplichtingen worden de garanties vermeld die de Rijksoverheid heeft verstrekt ten behoeve van de leenfaciliteit in het kader van Schatkistbankieren. Het bedrag aan garantieverplichtingen van € 30.850.000 kan als volgt worden toegelicht:
€ |
19.950.000 |
Hogeschool Leiden |
Hypothecaire Lening |
||
€ |
6.400.000 |
Hogeschool Leiden |
Rekening-courant krediet |
||
€ |
3.000.000 |
Christelijke Hogeschool Ede |
Rekening-courant krediet |
||
€ |
1.500.000 |
Codarts Rotterdam |
Rekening-courant krediet |
||
€ |
30.850.000 |
5
Op welke wijze kan het vrijgekomen geld voor arbeidsmarkt en personeelsbeleid alsnog ten goede komen aan de verbetering van de arbeidsomstandigheden en arbeidsvoorwaarden van (aankomende) leraren?
Volgens de begrotingsregels worden onderbestedingen toegevoegd aan de eindejaarsmarge. De eindejaarsmarge creëert de mogelijkheid binnen een begroting tot een bepaalde omvang gelden van het ene naar het andere begrotingsjaar te schuiven binnen de sector Rijk. Dit ter voorkoming van een ondoelmatige besteding van middelen aan het einde van het jaar. Bij de integrale besluitvorming in het voorjaar wordt de inzet van deze middelen betrokken.
6
Op welke wijze kan de meevaller op de post studiefinanciering alsnog ten goede komen aan de studenten uit de lagere inkomensgroepen? Is overwogen de reikwijdte van de aanvullende beurs te verhogen?
De meevaller op de post studiefinanciering is incidenteel en kan dus niet worden gebruikt voor een structurele verhoging van de reikwijdte van de aanvullende beurs.
7
Is het waar dat de post studiefinanciering al een aantal jaar op rij meevallers lijkt te hebben?
De raming van de uitgaven en ontvangsten studiefinanciering is een complexe raming met veel componenten en moeilijk in te schatten gedragseffecten. De laatste jaren is er door niet te voorspellen gedragseffecten, bijvoorbeeld door minder omzetting naar gift omdat studenten langer studeren, sprake van per saldo meevallers.
8
Op welke wijze is het extra budget voor de mediabegroting als gevolg van de Begrotingsafspraken 2014 verantwoord?
Het regeerakkoord kabinet-Rutte II heeft een extra bezuiniging aan de publieke omroep opgelegd van € 50 miljoen in 2016, oplopend tot € 100 miljoen structureel vanaf 2017. In de begrotingsafspraken 2014 van 11 oktober 2013 is een intensivering van € 50 miljoen vanaf 2016 afgesproken. Per saldo betekent dit voor het mediabudget dat er voor 2016 geen bezuiniging wordt opgelegd en dat vanaf 2017 een structurele bezuiniging van € 50 miljoen wordt doorgevoerd op het mediabudget. Bij artikel 15 van het jaarverslag 2013 van het Ministerie van OCW wordt voor uitwerking van de maatregelen op het gebied van media verwezen naar de Mediabegrotingsbrief 2014, waar de intensivering van € 50 miljoen zichtbaar is gemaakt.