Aangeboden 21 mei 2014
blz. |
||
A. |
Algemeen |
5 |
1. |
Aanbieding en dechargeverlening |
5 |
2. |
Leeswijzer |
9 |
B. |
Beleidsverslag |
10 |
3. |
Beleidsprioriteiten 2013 |
10 |
4. |
Beleidsartikelen |
12 |
5. |
Bedrijfsvoeringparagraaf |
17 |
C. |
Jaarrekening |
18 |
6. |
De verantwoordingsstaat |
18 |
7. |
De saldibalans |
19 |
D. |
Bijlagen |
21 |
8. |
Bijlage 1: Verdiepingsbijlage |
21 |
9. |
Bijlage 2: Lijst met afkortingen |
22 |
10. |
Bijlage 3: Lijst van de belangrijke termen en hun betekenis |
23 |
Aan de Voorzitters van de Eerste Kamer en de Tweede Kamer van de Staten-Generaal.
Hierbij bieden wij het jaarverslag met betrekking tot de begroting van het provinciefonds over het jaar 2013 aan.
Onder verwijzing naar de artikelen 63 en 64 van de Comptabiliteitswet 2001 verzoeken wij de beide Kamers van de Staten-Generaal ons decharge te verlenen over het in het jaar 2013 gevoerde financiële beheer.
Ten behoeve van de oordeelsvorming van de Staten-Generaal over dit verzoek tot dechargeverlening is door de Algemene Rekenkamer als externe controleur op grond van artikel 82 van de Comptabiliteitswet 2001 een rapport opgesteld. Dit rapport wordt separaat door de Algemene Rekenkamer aan de Staten-Generaal aangeboden. Het rapport bevat de bevindingen en het oordeel van de Rekenkamer met betrekking tot:
a. het gevoerde financieel beheer;
b. de ten behoeve van dat beheer bijgehouden administraties;
c. de financiële informatie in het jaarverslag;
d. de saldibalans;
e. de totstandkoming van de informatie over het gevoerde beleid en de bedrijfsvoering;
f. de in het jaarverslag opgenomen informatie over het gevoerde beleid en de bedrijfsvoering van het provinciefonds.
Bij het besluit tot dechargeverlening dienen verder de volgende, wettelijk voorgeschreven, stukken te worden betrokken:
a. het Financieel jaarverslag van het Rijk over 2013;
b. het voorstel van de slotwet over 2013, dat met het onderhavige jaarverslag samenhangt;
c. het rapport van de Algemene Rekenkamer over 2013 met betrekking tot het onderzoek van de centrale administratie van ’s Rijks schatkist en van het Financieel jaarverslag van het Rijk;
d. de verklaring van goedkeuring van de Algemene Rekenkamer met betrekking tot de in het Financieel jaarverslag van het Rijk over 2013 opgenomen rekening van uitgaven en ontvangsten van het Rijk over 2013, alsmede met betrekking tot de Saldibalans van het Rijk over 2013 (de verklaring van goedkeuring, bedoeld in artikel 83, derde lid, van de Comptabiliteitswet 2001).
Het besluit tot dechargeverlening kan niet worden genomen, voordat de betrokken slotwet is aangenomen en voordat de verklaring van goedkeuring van de Algemene Rekenkamer is ontvangen.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, R.H.A. Plasterk
De Staatssecretaris van Financiën, E.D. Wiebes
Dechargeverlening door de Tweede Kamer
Onder verwijzing naar artikel 64 van de Comptabiliteitswet 2001 verklaart de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal dat de Tweede Kamer aan het hiervoor gedane verzoek tot dechargeverlening tegemoet is gekomen door een daartoe strekkend besluit, genomen in de vergadering van PM
De voorzitter van Tweede Kamer,
Handtekening:
Datum:
Op grond van artikel 64, tweede lid, van de Comptabiliteitswet 2001 wordt dit originele exemplaar van het onderhavige jaarverslag, na ondertekening van de hierboven opgenomen verklaring, ter behandeling doorgezonden aan de voorzitter van de Eerste Kamer.
Dechargeverlening door de Eerste Kamer
Onder verwijzing naar artikel 64 van de Comptabiliteitswet 2001 verklaart de voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal dat de Eerste Kamer aan het hiervoor gedane verzoek tot dechargeverlening tegemoet is gekomen door een daartoe strekkend besluit, genomen in de vergadering van PM
De voorzitter van de Eerste Kamer,
Handtekening:
Datum:
Op grond van artikel 64, derde lid, van de Comptabiliteitswet 2001 wordt dit originele exemplaar van het onderhavige jaarverslag, na ondertekening van de hierboven opgenomen verklaring, doorgezonden aan de minister van Financiën.
Het jaarverslag van het provinciefonds maakt onderdeel uit van de financiële verantwoording van het Rijk maar heeft daarbinnen een eigen bijzonder karakter. Het jaarverslag van het provinciefonds kent in tegenstelling tot een departementaal jaarverslag slechts één beleidsartikel: het provinciefonds. Het beleid dat wordt gevoerd ter realisatie van de algemene beleidsdoelstelling is direct verbonden met dit ene beleidsartikel.
Dit jaarverslag zal de eerdere, op 2013 betrekking hebbende, begrotingen van het provinciefonds (de oorspronkelijk vastgestelde begroting 2013 en de 1ste en 2de suppletoire begrotingen 2013) als uitgangspunt nemen. Terugkijkend op de beleidsprioriteiten zal hierbij de ontwerpbegroting 2013 van het provinciefonds van belang zijn.
Het jaarverslag is verdeeld in twee onderdelen: het beleidsverslag en de jaarrekening.
Het beleidsverslag is een terugblik op het gevoerde beleid in 2013. Hierin komt de realisatie van de beleidsprioriteiten aan bod, worden de budgettaire gevolgen van het gevoerde beleid in beeld gebracht en worden beleidsmatige conclusies ten aanzien van de beleidsprioriteiten getrokken. Bovendien wordt in de paragraaf beleidsartikelen stilgestaan bij de prestatiegegevens die betrekking hebben op de beleidsdoelstellingen van het provinciefonds. Hier wordt ook de toelichting gegeven op het verschil tussen de oorspronkelijke vastgestelde begroting en de realisatie. De verschillen worden daarbij absoluut weergegeven en toegelicht.
De jaarrekening geeft het financiële beeld van het begrotingsjaar 2013 wat betreft het provinciefonds. In dit onderdeel wordt de verantwoordingsstaat en de saldibalans gepresenteerd.
Ten slotte volgen er nog drie bijlagen (verdiepingsbijlage, een lijst met afkortingen en een lijst van de belangrijke termen en hun betekenis).
Dit jaarverslag gaat in op de in 2013 gerealiseerde beleidsprioriteiten. Uitgangspunt daarbij is in de eerste plaats de oorspronkelijk in de begroting 2013 geformuleerde beleidsprioriteiten.
Onderdeel A. beschrijft de realisatie van de beleidsprioriteiten in 2013. Vervolgens worden in onderdeel B. de budgettaire en financiële consequenties van deze beleidsprioriteiten weergegeven.
In 2013 zijn de volgende kernpunten aan de orde gekomen:
1) In januari 2013 hebben het Rijk en de VNG, IPO en UvW een financieel akkoord gesloten. De belangrijkste onderwerpen hebben betrekking op de Wet Houdbare overheidsfinanciën, het verplicht schatkistbankieren en het BTW Compensatiefonds. Op 19 maart is hierover door de ministers van BZK en Financiën met de Tweede Kamer gedebatteerd.
2) Het Bestuurlijk overleg financiële verhoudingen (Bofv) met de VNG, IPO en UvW heeft in 2013 twee keer plaatsgevonden. In mei rond het verschijnen van de voorjaarsnota en in september rond het verschijnen van de miljoenennota. Daarnaast heeft er in mei een bestuurlijk overleg over het financieel akkoord tussen Rijk en medeoverheden plaatsgevonden.
3) De normeringssystematiek «samen de trap op, samen de trap af» is in 2013 toegepast. Via de normeringssystematiek werken de rijksbezuinigingen en -intensiveringen evenredig door naar het gemeentefonds en het provinciefonds. Gemeenten en provincies leveren op deze manier direct een bijdrage aan het gezond maken van de overheidsfinanciën.
4) Beheersing van het EMU-saldo is een gemeenschappelijke opgave voor het Rijk en de medeoverheden. Het wetsvoorstel Houdbare overheidsfinanciën (Hof) is de Nederlandse invulling van Europese begrotingsafspraken. In het wetsvoorstel wordt geregeld dat de medeoverheden hieraan een gelijkwaardige inspanning leveren. Hierbij wordt gestuurd op een macronorm voor het EMU-saldo van de medeoverheden gezamenlijk.
Het wetsvoorstel Hof is op 10 december 2013 door de Eerste Kamer aangenomen en op 23 december inwerking getreden.
5) Het verplicht schatkistbankieren voor decentrale overheden is eind 2013 van kracht geworden. Door het verplicht schatkistbankieren voor decentrale overheden daalt de schuld van Nederland en worden tevens de financiële risico’s voor decentrale overheden gereduceerd. Decentrale overheden verstrekken informatie aan het Rijk via Informatie voor Derden (Iv3) en middels de begroting en verantwoording over de uitzettingen en onderlinge leningen in het kader van schatkistbankieren.
6) In 2013 is het aantal decentralisatie- en integratie-uitkeringen gelijk gebleven. In 2012 waren er in het provinciefonds in totaal 23 decentralisatie-uitkeringen en 1 integratie-uitkering. In 2013 waren dat er respectievelijk 21 en 2.
In het begrotingsjaar 2013 hebben zich twee belangrijke mutaties voorgedaan die verbonden zijn met de realisatie van bovengenoemde beleidsprioriteiten.
Ten eerste door de uitkomst van de normeringssystematiek. Het accres kent normaliter twee bijstellingsmomenten lopende het jaar (mei en september) en één moment van vaststelling en afrekening na afloop. Omdat de eerder genoemde begrotingsafspraken 2014 echter gevolgen hebben voor het accres 2013, is in de decembercirculaire provinciefonds een extra bijstellingsmoment opgenomen. Op grond van de decembercirculaire 2013 is het accres berekend op – 0,44% (negatief). Dit komt overeen met een bedrag van € – 5 miljoen (negatief). De vaststelling en afrekening (van het verschil tussen decembercirculaire en vaststelling) vindt plaats na afloop van het begrotingsjaar op basis van de stand van het Financieel Jaarverslag Rijk en wordt verwerkt in de 1e suppletoire begroting 2014.
Ten tweede is het bedrag van de decentralisatie- en integratie uitkeringen gedaald van € 1.199 miljoen in 2012 naar € 1.045 miljoen in 2013. Dit komt voornamelijk door de daling of beëindiging van de decentralisatie-uitkeringen «DU Ontwikkel / OEM variabel», Waddenfonds, Nationale gebiedsontwikkelingen, Zuiderzeelijn en Programmatische aanpak stikstof. Daar staat tegenover dat de integratie-uitkering Natuur is gestegen.
Voor het overige hebben zich in het begrotingsjaar 2013 voor het provinciefonds geen belangrijke mutaties voorgedaan die verbonden kunnen worden aan bovenstaande realisatie van beleidsprioriteiten.
De provinciefondsbegroting maakt onderdeel uit van de Rijksbegroting, maar heeft daarbinnen een eigen bijzonder karakter. Zo kent de provinciefondsbegroting in tegenstelling tot een departementale begroting slechts één beleidsartikel: het provinciefonds. Dit beleidsartikel kent als algemene doelstelling: te bewerkstelligen dat de provincies via het provinciefonds middelen krijgen toebedeeld om hun taken naar behoren uit te voeren. Deze doelstelling valt uiteen in twee onderdelen:
1. De omvang van de middelen moet adequaat zijn voor het uitvoeren van de taken;
2. De verdeling van de beschikbare middelen over provincies moet adequaat zijn om iedere provincie in staat te stellen om hun inwoners een gelijkwaardig voorzieningenpakket tegen globaal gelijke lastendruk te kunnen leveren.
Verantwoordelijkheid ministers
De fondsbeheerders, de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de minister van Financiën, zijn op grond van artikel 3 Financiële verhoudingswet verantwoordelijk voor het provinciefonds. De fondsbeheerders zijn niet verantwoordelijk voor de resultaten die provincies met hun bijdrage uit dit fonds realiseren: provincies zijn, met inachtneming van de wet- en regelgeving, autonoom in het voeren van hun beleid bekostigd uit het provinciefonds. Ook de eigen provinciale belastingsopbrengsten kennen deze karakteristiek. Dit in tegenstelling tot de overige inkomstenbronnen van provincies, specifieke uitkeringen en heffingen en retributies. Niet alleen bestedingsrichting, ook de effectiviteit van de inzet van de middelen is een provinciale verantwoordelijkheid, waarin het college van gedeputeerde staten wordt gecontroleerd door de provinciale staten.
Succesfactoren van beleid
Van tijd tot tijd kunnen vragen opkomen of de provincies als collectiviteit geen andere prioriteiten zouden moeten stellen, bijvoorbeeld ter ondersteuning van gezamenlijk onderschreven prioriteiten van het Rijk. In een dergelijk geval kunnen het Rijk en de provincies bestuurlijke afspraken maken over de accenten in de bestedingsrichting van de provincies. De desbetreffende vakministers spelen hier naast de fondsbeheerders een belangrijke rol. De uiteindelijke verantwoordelijkheid voor resultaten blijft bij de provincies.
In de volgende tabel worden de budgettaire gevolgen van beleid weergegeven.
Provinciefonds |
Realisatie |
Oorspronkelijk vastgestelde begroting |
Verschil |
||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
2009 |
2010 |
2011 |
2012 |
2013 |
2013 |
2013 |
|
Verplichtingen: |
1.321.574 |
1.482.618 |
1.268.294 |
1.686.341 |
1.552.656 |
1.138.214 |
414.442 |
Uitgaven: |
1.329.208 |
1.482.633 |
1.268.084 |
1.686.017 |
1.553.052 |
1.138.214 |
414.838 |
Opdracht |
|||||||
1.5. Kosten Financiële-verhoudingswet |
0 |
553 |
99 |
0 |
21 |
100 |
– 79 |
Bijdragen aan medeoverheden |
|||||||
1.3. Algemene uitkering |
1.252.646 |
1.259.046 |
726.650 |
487.263 |
508.465 |
474.039 |
34.426 |
1.4. Integratie-uitkeringen |
42.202 |
42.202 |
42.202 |
308.410 |
393.570 |
0 |
393.570 |
1.6. Decentralisatie-uitkeringen |
34.360 |
180.832 |
499.133 |
890.344 |
650.996 |
664.075 |
– 13.079 |
Ontvangsten: |
1.329.208 |
1.482.633 |
1.268.084 |
1.686.017 |
1.553.052 |
1.138.214 |
414.838 |
Toelichting
Onderdeel verplichtingen
Ten opzichte van de oorspronkelijk vastgestelde begroting zijn de verplichtingen met € 414.442.000 bijgesteld. Dit bedrag is het saldo van de mutaties die bij 1ste suppletoire (€ 389.354.000), 2de suppletoire (€ 25.167.000) en in de slotwet (€ – 79.000) zijn aangebracht. Een toelichting op deze mutaties is te vinden in de memories van toelichting van beide suppletoire begrotingen (Kamerstukken II 2012–2013, 33 640 C, nr. 2 en Kamerstukken II 2013–2014, 33 805 C, nr. 2) en in de slotwet.
Onderdeel uitgaven
Kosten Financiële-verhoudingswet
Het gerealiseerde bedrag komt € – 79.000 lager uit dan in de ontwerpbegroting 2013 werd geraamd. Het gerealiseerde bedrag voor kosten Financiële-verhoudingswet komt hiermee op € 21.000. Een toelichting is te vinden in de slotwet.
Algemene uitkering
De uitgaven van de algemene uitkering van het provinciefonds worden ten opzichte van de oorspronkelijke vastgestelde begroting gemuteerd met € 34.426.000 en komen daarmee in totaal op € 508.465.000. Bij de 1ste en 2de suppletoire begrotingen hebben eerdere mutaties plaatsgevonden van respectievelijk € – 20.500.000 (negatief) en € 11.101.000 (positief). In de slotwet vindt een mutatie plaats van € 43.825.000 (positief). Een toelichting op deze mutaties is te vinden in de memories van toelichting van beide suppletoire begrotingen (Kamerstukken II 2012–2013, 33 640 C, nr. 2 en Kamerstukken II 2013–2014, 33 805 C, nr. 2) en in de slotwet.
Integratie-uitkeringen
De uitgaven van de integratie-uitkeringen van het provinciefonds zijn ten opzichte van de oorspronkelijke vastgestelde begroting met € 393.570.000 gewijzigd en komen daarmee op € 393.570.000. Bij de 1ste en 2de suppletoire begrotingen hebben eerdere mutaties plaatsgevonden van respectievelijk € 393.551.000 (positief) en € 20.000 (positief) en in de slotwet van € – 1.000 (negatief). Een toelichting op deze mutaties is te vinden in de memories van toelichting van beide suppletoire begrotingen (Kamerstukken II 2012–2013, 33 640 C, nr. 2 en Kamerstukken II 2013–2014, 33 805 C, nr. 2) en in de slotwet.
Decentralisatie-uitkeringen
De uitgaven van de decentralisatie-uitkeringen van het provinciefonds worden ten opzichte van de oorspronkelijke vastgestelde begroting gemuteerd met € – 13.079.000 en komen daarmee in totaal op € 650.996.000. Bij de 1ste en 2de suppletoire begrotingen hebben eerdere mutaties plaatsgevonden van respectievelijk € 16.627.000 (positief) en € 14 046 000 (positief) en in de slotwet van € – 43.752.000 (negatief). Een toelichting op deze mutaties is te vinden in de memories van toelichting van beide suppletoire begrotingen (Kamerstukken II 2012–2013, 33 640 C, nr. 2 en Kamerstukken II 2013–2014, 33 805 C, nr. 2) en in de slotwet.
Onderdeel ontvangsten
Sinds de invoering van de Financiële-verhoudingswet zijn de uitgaven en de inkomsten over ieder uitkeringsjaar aan elkaar gelijk. Ten opzichte van de oorspronkelijke vastgestelde begroting van het provinciefonds voor 2013 worden de ontvangsten ex artikel 4 van de Financiële-verhoudingswet, analoog aan de uitgaven, met € 414.838.000 gemuteerd tot € 1.553.052.000.
De bijdrage van de fondsbeheerders om te komen tot het bewerkstelligen dat de provincies via het provinciefonds de juiste middelen krijgen toebedeeld om hun taken naar behoren uit te voeren wordt geoperationaliseerd door twee doelstellingen:
– De provincies via het provinciefonds voorzien van voldoende financiële middelen voor het uitvoeren van hun taken;
– Een verdeling van de beschikbare financiële middelen over provincies die elk van de provincies in staat stelt om hun inwoners een gelijkwaardig voorzieningenpakket tegen globaal gelijke lastendruk te kunnen leveren.
Operationele doelstelling 1: De provincies via het provinciefonds voorzien van voldoende financiële middelen voor het uitvoeren van hun taken.
Prestatie-indicator
De jaarlijkse ontwikkeling van de algemene uitkering uit het provinciefonds wordt ondermeer bepaald door de normeringsystematiek. Dit is een bestuurlijke afspraak tussen Rijk en IPO, die inhoudt dat het provinciefonds zich evenredig ontwikkelt met de netto gecorrigeerde Rijksuitgaven. Het uitgangspunt is «samen de trap op en samen de trap af». Onderdeel van de afspraak is tevens, dat de uitkomst van de normeringssystematiek in het voor- en het najaar bestuurlijk wordt gewogen. Die weging vindt plaats in het Bestuurlijk overleg financiële verhouding (Bofv). Wanneer één van de partijen (Rijk of VNG/IPO) de uitkomsten van de normeringsystematiek op enig moment onredelijk vindt, kan dit in het bestuurlijk overleg aan de orde worden gesteld.
Doelbereiking:
De werking van de normeringsystematiek
De normeringssystematiek betreft de afspraken over de ontwikkeling van het gemeente- en provinciefonds. Deze afspraken bestaan uit een rekenregel en uit de bestuurlijke weging van de uitkomst van die rekenregel. De rekenregel is uitgewerkt in de accresberekening die plaats vindt op basis van de jaar op jaar-mutatie van de netto gecorrigeerde rijksuitgaven. De bestuurlijke weging van de uitkomst (het accres) vindt plaats in het Bestuurlijk overleg financiële verhoudingen. Daarnaast wordt één keer per vier jaar de normeringssystematiek geëvalueerd. Daarbij wordt niet alleen naar de uitkomsten gekeken, maar ook naar een afgesproken aantal toetsingscriteria.
Operationele doelstelling 2: Een verdeling van de beschikbare financiële middelen over provincies die elk van de provincies in staat stelt om hun inwoners een gelijkwaardig voorzieningenpakket tegen globaal gelijke lastendruk te kunnen leveren.
Prestatie-indicator
Voor wat betreft de verdeling van de beschikbare financiële middelen is het Periodiek Onderhoudsrapport (POR) de belangrijkste indicator. Daarin wordt door de fondsbeheerders bijgehouden of de verdeling nog adequaat is, dat wil zeggen of deze, binnen bepaalde marges nog aansluit bij de daadwerkelijke uitgaven van de provincies zoals blijkt uit de begrotingen.
Doelbereiking:
Periodiek Onderhoudsrapport (POR)
Uit het door BZK uitgeoefende financieel toezicht op provincies blijkt dat de financiële positie van provincies gunstig is en de provincies relatief veel vrijheid hebben bij de aanwending van middelen. Daarom is in de prioriteitsstelling bij het Rijk er voor gekozen om het Periodiek Onderhoudsrapport provinciefonds, dat als instrument kan worden gehanteerd bij het oordeel over de verdeling van het provinciefonds, niet uit te brengen in 2013.
Inleiding
Met ingang van het verslagjaar 2006 kent het provinciefonds een bedrijfsvoeringparagraaf met twee verplichte elementen, te weten rechtmatigheid en de totstandkoming van de niet-financiële beleidsinformatie. Voor rechtmatigheid geldt dat wordt vermeld of en bij welk beleidsartikel de tolerantiegrens voor verplichtingen en ontvangsten is overschreden en wat daarvan de oorzaak was. Ten aanzien van de niet-financiële beleidsinformatie is aangegeven op welke manier aandacht is besteed aan de totstandkoming daarvan.
Rechtmatigheid
Op basis van de mij beschikbare informatie zijn er geen onrechtmatigheden geconstateerd die de tolerantiegrens op artikelniveau overschrijden en is er sprake van een getrouw beeld.
Totstandkoming van niet-financiële beleidsinformatie
Op basis van de mij beschikbare informatie zijn er geen relevante tekortkomingen geconstateerd in de totstandkoming van niet-financiële beleidsinformatie op artikelniveau.
Bevindingen Algemene Rekenkamer over 2012
De Algemene Rekenkamer heeft in het jaarverslag 2012 van het provinciefonds geen onvolkomenheden geconstateerd.
(1) |
(2) |
(3) |
||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Art. |
Omschrijving |
Oorspronkelijk vastgestelde begroting |
Realisatie |
Verschil Realisatie en Oorspronkelijk vastgestelde begroting |
||||||
Verplichtingen |
Uitgaven |
Ontvangsten |
Verplichtingen |
Uitgaven |
Ontvangsten |
Verplichtingen |
Uitgaven |
Ontvangsten |
||
01 |
provinciefonds |
1.138.214 |
1.138.214 |
1.138.214 |
1.552.656 |
1.553.052 |
1.553.052 |
414.442 |
414.838 |
414.838 |
DEBET |
CREDIT |
|||||
---|---|---|---|---|---|---|
OMSCHRIJVING |
31-12-2013 |
31-12-2012 |
|
OMSCHRIJVING |
31-12-2013 |
31-12-2012 |
1) Uitgaven t.l.v. de begroting 2012 |
1.686.017 |
2) Ontvangsten t.g.v. de begroting 2012 |
1.686.017 |
|||
Uitgaven t.l.v. de begroting 2013 |
1.553.052 |
Ontvangsten t.g.v. de begroting 2013 |
1.553.052 |
|||
8) Extra comptabele vorderingen |
72 |
0 |
8a) Tegenrekening extra compt. Vorderingen |
72 |
0 |
|
10) Voorschotten |
3.230.924 |
2.895.554 |
10a) Tegenrekening voorschotten |
3.230.924 |
2.895.554 |
|
12a) Tegenrekening openstaande verplichtingen |
0 |
324 |
|
12) Openstaande verplichtingen |
0 |
324 |
Totaal |
4.784.048 |
4.581.895 |
|
Totaal |
4.784.048 |
4.581.895 |
Toelichting behorende bij de saldibalans per 31 december 2013 van het provinciefonds
Hierna worden de saldibalansposten toegelicht. De nummering van de toelichting komt overeen met die van de saldibalansposten.
Ad 1. Uitgaven ten laste van de begroting
Ad 2. Ontvangsten ten gunste van de begroting
Bij de begrotingsuitgaven en -ontvangsten voor 2013 zijn de gerealiseerde uitgaven en ontvangsten opgenomen met betrekking tot het jaar waarvoor de Rijksrekening nog niet door de Tweede Kamer is goedgekeurd (2013).
Ad 8. Extra comptabele vorderingen
Dit bedrag is opgebouwd uit vorderingen door wijzigingen in het betalingsverloop. Het bedrag is in bijlage 2 bij de saldibalans gespecificeerd.
Ad 10. Voorschotten
Hieronder zijn de betaalde voorschotten opgenomen voor nog niet definitief vastgestelde uitkeringen aan provincies. De provincies ontvangen, als gevolg van de wet, voorschotten tot het bedrag waar ze vermoedelijk recht op hebben. Uitkeringen aan de provincies worden na afloop van het uitkeringsjaar via beschikkingen definitief vastgesteld. Het totaalbedrag van de betaalde voorschotten bestaat bijna volledig uit voorschotten aan provincies op de algemene uitkering, de integratie-uitkeringen en de decentralisatie-uitkeringen. Het bedrag is in bijlage 1 bij de saldibalans gespecificeerd.
Ad 12. Openstaande verplichtingen
Onder deze post zijn de openstaande betalingsverplichtingen uit hoofde van de algemene uitkering uit het provinciefonds, openstaande betalingsverplichtingen uit hoofde van de integratie- en decentralisatie-uitkeringen, en openstaande betalingsverplichtingen uit hoofde van onderzoek en bijdragen organisaties opgenomen. Het bedrag is in bijlage 2 bij de saldibalans gespecificeerd.
31-12-2013 |
31-12-2012 |
|||
---|---|---|---|---|
Art. 1.3. Algemene uitkering provinciefonds 1 |
||||
2011 |
0 |
726.650 |
||
2012 |
487.586 |
487.263 |
||
2013 |
508.142 |
0 |
||
995.728 |
1.213.913 |
|||
Art. 1.4. / 1.6. Integratie-uitkeringen / decentralisatie-uitkeringen1 |
||||
2011 |
0 |
491.010 |
||
2012 |
1.190.631 |
1.190.631 |
||
2013 |
1.044.565 |
0 |
||
2.235.196 |
1.681.641 |
|||
TOTAAL |
3.230.924 |
2.895.554 |
Dit onderdeel van de tabel vergelijkt de voorschotten per 31 december 2013 waarvoor per uitkeringsjaar de beschikking nog niet definitief is opgemaakt (en de daarbij behorende omvang van de voorlopige beschikking) met de voorschotten waarvoor geldt dat de definitieve beschikking voor het betreffende uitkeringsjaar per 31 december 2012 nog niet was opgemaakt.
voorschotten per 01-01-2013 |
2.895.554 |
---|---|
ontstaan in 2013 |
1.553.030 |
afgerekend in 2013 |
1.217.660 |
voorschotten per 31-12-2013 |
3.230.924 |
Art. |
Omschrijving |
Openstaande verplichtingen per 1-1-2013 |
Aangegane verplichtingen in 2013 (excl. positieve bijstellingen) |
Tot betaling gekomen in 2013 |
Bijstellingen van aangegane verplichtingen uit eerdere begrotingsjaren |
Openstaande verplichtingen per 31-12-2013 |
---|---|---|---|---|---|---|
1.5. |
Onderzoek en bijdragen organisaties 1 |
0 |
21 |
21 |
0 |
0 |
1.3. |
Algemene uitkering met inbegrip van de netto-uitkering over vorige jaren |
320 |
508.069 |
508.465 |
3 |
– 73 |
1.4. / 1.6. |
Integratie- en decentralisatie-uitkeringen |
4 |
1.044.566 |
1.044.566 |
– 3 |
1 |
Totaal |
324 |
1.552.656 |
1.553.052 |
0 |
– 72 |
Provinciefonds |
Verplichtingen |
Uitgaven |
Ontvangsten |
---|---|---|---|
Ontwerp-begroting en nota van wijziging |
1.138.214 |
1.138.214 |
1.138.214 |
(Kamerstukken II 2012–201, 33 400 C, nrs. 1 en 2) |
|||
1. Vastgestelde begroting |
1.138.214 |
1.138.214 |
1.138.214 |
Mutaties 1e suppletoire begroting (Voorjaarsnota) |
389.354 |
389.678 |
389.678 |
Ontwerp-suppl. begroting (Kamerstukken II 2012–2013, 33 640 C, nrs. 1 en 2) |
|||
2. Vastgestelde mutatie 1e suppletoire begroting |
389.354 |
389.678 |
389.678 |
Mutaties 2e suppletoire begroting (Najaarsnota) |
25.167 |
25.167 |
25.167 |
Ontwerp-suppl. begroting (Kamerstukken II 2013–2014, 33 805 C, nrs. 1 en 2) |
|||
3. Vastgestelde mutatie 2e suppletoire begroting |
25.167 |
25.167 |
25.167 |
Voorgestelde mutatie bij slotwet |
|||
Ontwerp-slotwet |
– 79 |
– 7 |
– 7 |
4. Vast te stellen mutatie bij slotwet |
– 79 |
– 7 |
– 7 |
Totaal geraamd tevens realisatie 2013 (1+2+3+4) |
1.552.656 |
1.553.052 |
1.553.052 |
Een uitgebreide toelichting op de bovengenoemde bedragen en mutaties is te vinden in de memorie van toelichting van de ontwerpbegroting 2013 (Kamerstukken II 2012–2013, 33 400 C, nr. 2) en in de memories van toelichting van de suppletoire begrotingen 2013 (Kamerstukken II 2012–2013, 33 640 C, nr. 2 en Kamerstukken II 2013–2014, 33 805 C, nr. 2) van het provinciefonds. Een uitgebreide toelichting op de mutaties bij slotwet is opgenomen in de memorie van toelichting bij genoemde wet.
BCF |
BTW-compensatiefonds |
Bofv |
Bestuurlijk overleg financiële verhouding |
CBS |
Centraal Bureau voor de Statistiek |
CW |
Comptabiliteitswet |
EMU |
Economische en Monetaire Unie |
FES |
Fonds Economische Structuurversterking |
Fvw |
Financiële-verhoudingswet |
GF |
Gemeentefonds |
IPO |
Interprovinciaal Overleg |
MILH |
Monitor Inkomsten Lokale Heffingen |
MRB |
Motorrijtuigenbelasting |
NJN |
Najaarsnota |
OEM |
Overige Eigen Middelen |
OSU |
Onderhoudsrapportage Specifieke Uitkeringen |
OWB |
Ontwerpbegroting |
OZB |
Onroerende-zaakbelastingen |
PF |
Provinciefonds |
POR |
Periodiek Onderhoudsrapport |
Rfv |
Raad voor de financiële verhoudingen |
Rob |
Raad voor het openbaar bestuur |
SiSa |
Single information Single audit |
SW |
Slotwet |
VJN |
Voorjaarsnota |
VNG |
Vereniging Nederlandse Gemeenten |
Accres |
Bedrag waarmee het beschikbare bedrag van het gemeentefonds en het provinciefonds jaarlijks wordt aangepast, gebaseerd op een bestuurlijk overeengekomen normeringsystematiek (zie ook normeringsystematiek). |
Algemene uitkering uit het provinciefonds |
Uitkering aan alle provincies die ten goede komt aan de algemene middelen. |
Cluster |
Samenhangend geheel van beleidsterreinen uit oogpunt van kostenoriëntatie en verdeling. |
Decentralisatie-uitkering uit het provinciefonds |
Sinds 2008 bestaat binnen het provinciefonds naast de algemene uitkering (zie algemene uitkering uit het provinciefonds) en de integratie-uitkering (zie integratie-uitkering uit het provinciefonds) ook de decentralisatie-uitkering. De verdeling van de decentralisatie-uitkering volgt evenmin als de integratie-uitkering de regels van de verdeling van de algemene uitkering van het provinciefonds. Anders dan bij de integratie-uitkering, waar de termijn van overheveling naar de algemene uitkering van tevoren vaststaat, ontbreekt bij de decentralisatie-uitkering een dergelijke termijn. Dat maakt de uitkering geschikt voor de overheveling van specifieke uitkeringen, ook als die termijn nog niet bekend is. Ook maakt het de uitkering geschikt voor middelen die slechts tijdelijk beschikbaar zijn. |
Financiële-verhoudingswet (Fvw) |
Wet waarin is vastgelegd dat er een gemeentefonds en provinciefonds is. De wet regelt daarnaast globaal de wijze van verdeling van het gemeentefonds en provinciefonds. In de wet zijn tevens regels opgenomen met betrekking tot de aanvullende uitkering. Per 1 januari 1997 is de wet voor het gemeentefonds en gemeentefonds herzien. |
Integratie-uitkering uit het provinciefonds |
Uitkering die wordt toegepast als overheveling van een specifieke uitkering of eigen middelen naar de algemene uitkering bezwaarlijk is vanwege de omvang van de herverdeeleffecten. De integratie-uitkering voorziet dan in een geleidelijke overgang naar de algemene uitkering. |
Normeringsystematiek |
Bepaling van het accres van het gemeentefonds en het provinciefonds op basis van een norm. De norm is de jaarlijkse procentuele ontwikkeling van de netto gecorrigeerde rijksuitgaven. De netto gecorrigeerde rijksuitgaven zijn de bruto-rijksuitgaven minus de niet-belastingontvangsten van het Rijk gecorrigeerd voor onder meer de uitgaven voor ontwikkelingssamenwerking, de Europese Unie, het gemeentefonds en het provinciefonds. Als de netto gecorrigeerde rijksuitgaven stijgen (dalen), nemen het gemeentefonds en het provinciefonds met hetzelfde percentage toe (af). Deze systematiek staat ook wel bekend onder het principe van «samen de trap op en samen de trap af». |
Periodieke onderhoudsrapportage (POR) |
Jaarlijkse rapportage aan de Staten-Generaal over de staat van de verdeelmaatstaven van het gemeentefonds. Wanneer de bestaande verdeling niet meer voldoet aan de kostenstructuren bij de gemeenten, dan wordt gerapporteerd hoe de verdeling kan worden aangepast, c.q. welke onderzoeken op dat gebied lopen. Het rapport verschijnt als bijlage bij de gemeentefondsbegroting. |
Raad voor de financiële verhoudingen (Rfv) |
Adviesorgaan op het terrein van de gemeentelijke en provinciale financiën. |
Uitkeringsbasis |
De uitkeringsbasis wordt berekend door de vermenigvuldiging van het aantal eenheden van een set van verdeelmaatstaven met de bijbehorende gewichten (bedragen per eenheid). |
Uitkeringsfactor |
Via de normeringsystematiek wordt jaarlijks de omvang van het provinciefonds bepaald (voeding). De uitkeringsfactor is de verhouding tussen de voeding en de totale landelijke uitkeringsbasis. De uitkeringsfactor wordt afgerond op 3 decimalen achter de komma. Het derde decimaal achter de komma wordt ook wel een «punt» uitkeringsfactor genoemd. Als de uitkeringsfactor bijvoorbeeld stijgt van 1,253 naar 1,265 is dit een stijging van 12 punten. |
Uitkeringsjaar |
Het kalenderjaar waarover het recht op uitkering ontstaat. |