Vastgesteld 5 juni 2014
De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid, belast met het voorbereidend onderzoek van bovenstaand wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.
Onder het voorbehoud dat de regering de vragen en opmerkingen in dit verslag afdoende zal beantwoorden, acht de commissie hiermee de openbare behandeling van het voorstel van wet voldoende voorbereid.
Inhoudsopgave |
Blz. |
|
Algemeen |
1 |
|
1. |
Inleiding |
1 |
2. |
Onbedoeld gebruik |
2 |
3. |
Doel van het voorstel |
2 |
4. |
Aanvullende voorwaarden AOW-inkoopregeling |
3 |
5. |
Inwerkingtredingsdatum en terugwerkende kracht |
4 |
6. |
Financiële gevolgen |
5 |
Algemeen
De leden van de VVD-fractie en de leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van het voorstel van wet. Zij hebben nog enkele vragen en opmerkingen.
De leden van de PvdA-fractie, de SP-fractie, de PVV-fractie, de D66-fractie en de ChristenUnie-fractie hebben kennis genomen van het voorstel van wet. De leden van deze fracties hebben eveneens enkele vragen of opmerkingen.
De leden van de VVD-fractie vragen zich af of de inkoopregeling op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW), gezien de veranderde migratiepatronen, niet als achterhaald en als niet passend in de huidige tijd beschouwd moet worden. Waarom kiest de regering er niet voor om de AOW-inkoopregeling volledig af te schaffen, zoals ook door de Sociale Verzekeringsbank (SVB) is geadviseerd?
De leden van de PVV-fractie hebben eveneens een vraag over het advies van de SVB om de inkoopregeling geheel te schrappen. Waarom gaat het kabinet in de Memorie van Toelichting niet in op dit advies?
De leden van de SP-fractie hebben de volgende vraag aan de regering. Is het met deze wetswijziging mogelijk voor hen die aan de gestelde eisen voldoen tevens AOW in te kopen voor een niet werkende partner?
De leden van de CDA-fractie merken op het met de regering eens te zijn dat oneigenlijk gebruik van de vrijwillige inkoopregeling moet worden tegengegaan. Zij vinden het opmerkelijk dat er vooral de laatste jaren sprake lijkt te zijn van een forse groei van het aantal inkopers. Kan de regering nader ingaan op de achterliggende oorzaak van deze groei en zijn er cijfers beschikbaar over het aantal mensen dat na inkoop van de regeling weer uit Nederland vertrekt?
De leden van de PVV-fractie, de leden van de D66-fractie en de leden van de ChristenUnie-fractie wijzen eveneens op de forse stijging van het aantal inkopers.
De leden van de PVV-fractie merken op dat in de afgelopen jaren het aantal AOW-inkopers bijna is verdrievoudigd tussen 2011 en 2013. De leden van de D66-fractie constateren een forse stijging in 2013. De leden van deze fracties vragen de regering waardoor deze stijging is te verklaren.
De leden van de D66-fractie vragen voorts of de regering inzicht kan geven in hoeveel gevallen zij bij deze toename oneigenlijk gebruik van de inkoopregeling vermoedt.
De leden van de ChristenUnie-fractie vernemen graag welk deel van de stijging van het aantal aanvragen mogelijk door andere oorzaken dan oneigenlijk gebruik kan worden verklaard.
De leden van de PVV-fractie vragen voorts wat het inkomensniveau is van de huidige gevallen die gebruik maken van de inkoopregeling. En hoeveel mensen hebben de minimum inkooppremie betaald?
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen op welke wijze de regering bij het vrijwillig verzekeren voor de AOW rekening houdt met de positie van ontwikkelingssamenwerkers en zendelingen. Ontwikkelingswerkers en zendelingen lopen, omdat zij bijvoorbeeld onvoldoende budget hebben om zich direct vrijwillig te verzekeren of zich maar voor tien jaar vrijwillig mogen verzekeren, nu al tegen problemen aan, terwijl zij wel een betekenisvolle relatie met Nederland hebben. Kan de regering uiteenzetten wat de gevolgen van het wetsvoorstel voor ontwikkelingssamenwerkers en zendelingen zijn?
Waarom verruimt de regering, als de inkoop achteraf beperkter wordt, de mogelijkheden voor het direct doorlopen van de vrijwillige verzekering onder andere na afloop van de maximale periode van tien jaar niet, zodat meer ontwikkelingswerkers en zendelingen hiervoor in aanmerking komen?
De leden van de VVD-fractie vragen in hoeverre de regering verwacht dat de voorgestelde maatregelen het onbedoeld gebruik van de AOW-inkoopregeling tegen zullen gaan.
Deze leden constateren dat wordt voorgesteld dat de verplichte verzekering ten minste vijf jaar moet hebben geduurd en dat er ten minste vijf jaar in dienstbetrekking of als zelfstandige arbeid is verricht. Deze eis heeft als doel de mogelijkheid van inkoop te beperken tot mensen die door arbeid hebben bijgedragen aan het socialezekerheidsstelsel. De leden van de VVD-fractie onderschrijven dit doel ten zeerste, maar vragen waarom niet wordt gekozen voor een periode van zeven jaar. Immers, in de memorie van toelichting staat dat de periode van vijf jaar aansluit bij de voor het verlenen van het Nederlanderschap geldende eis dat de verzoeker ten minste vijf jaar toelating en hoofdverblijf in Nederland moet hebben. Zij constateren dat de regering onlangs een wetsvoorstel naar de Kamer gestuurd (Wijziging van de Rijkswet op het Nederlanderschap ter verlenging van de termijnen voor verlening van het Nederlanderschap en enige andere wijzigingen (33852-(R2023)), waarin wordt voorgesteld de termijn voor het verlenen van het Nederlanderschap te verlengen naar zeven jaar.
De leden van de PvdA-fractie hebben kennisgenomen van het voorstel om voor de vrijwillige verzekering AOW over een achterliggende periode de inkoopvoorwaarden aan te scherpen. De leden zijn voorstander van het laten bestaan van de inkoopregeling AOW voor mensen die een duurzame band met Nederland willen opbouwen. Oneigenlijk gebruik van de regeling ondermijnt de solidariteit in onze oudedagsvoorziening. Zij hebben enkele vragen over het voorstel.
De leden van de PvdA-fractie vragen allereerst hoe de nieuwe eis arbeidsvoorwaarde zich verhoudt met arbeidsongeschiktheid. In hoeverre kunnen stellen voor elkaar inkopen, indien een van beide partners niet werkt of kan werken?
Kan de regering toelichten waarom er voor is gekozen af te wijken van het principe in de AOW dat het arbeidsverleden niet relevant is bij de opbouw van AOW-rechten?
In hoeverre beperken de nieuwe eisen verzekeringsvoorwaarde en arbeidsverledenvoorwaarde de mogelijkheid van inkoop tot mensen die door arbeid hebben bijgedragen aan het socialezekerheidsstelsel, als de tijdvakken waarin arbeid is verricht (de arbeidsvoorwaarde) elders binnen de EU/EER/Zwitserland ook mogen worden meegeteld? Kunnen tijdvakken ook meetellen die in een land buiten de EU zijn gewerkt, bijvoorbeeld landen waar Nederland een bilateraal verdrag mee heeft afgesloten?
Welke overweging heeft er toe geleid om het verzoek van de SVB, om in ieder geval de voorwaarde te schrappen dat buitenlandse verzekerde tijdvakken niet kunnen worden ingekocht, niet te honoreren? Deelt de regering de veronderstelling van de SVB dat het beroep op de aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO) in de toekomst zal toenemen?
Hoe verhoudt de duur-eis zich tot mensen die een duurzame band met Nederland willen opbouwen, bijvoorbeeld asielzoekers? Welke gevolgen heeft de aangescherpte inkoopregeling voor jongeren die op latere leeftijd naar Nederland komen om te studeren? Is een bijbaantje al voldoende om aan de arbeidsvoorwaarde te voldoen?
Kan de regering aangeven in welke landen verzekering en premiebetaling er niet vanzelfsprekend toe leiden dat er later recht bestaat op (betaling van) een ouderdomspensioen?
Kan de regering bevestigen dat de vrijwillige voortzettingsverzekering AOW ongewijzigd blijft?
De leden van de CDA-fractie merken op dat zij de mening van de Raad van State delen dat het voorstel om een arbeidsverledeneis in te voeren, op gespannen voet staat met de uitgangspunten van de AOW als volksverzekering, waarbij het arbeidsverleden van de verzekerde geen rol speelt. Kan de regering uitgebreid toelichten waarom hier dan toch voor is gekozen?
De leden van de D66-fractie constateren dat met het wetsvoorstel nadere voorwaarden worden ingevoerd voor het kunnen inkopen van AOW-rechten over ontbrekende verzekeringsjaren. Deze komen bovenop de verhoging van de minimumpremie. Een van de nadere voorwaarden is dat de verplichte verzekering voor de AOW minimaal vijf jaar moet hebben geduurd. Bovendien dient er ten minste vijf jaar in dienstbetrekking of als zelfstandige arbeid te zijn verricht. Waarom heeft de regering ervoor gekozen om deze aanvullende eisen op te nemen?
Genoemde leden verwijzen in dit licht ook naar het advies van de Raad van State, die de vraag opwerpt of naar de mening van de regering de verhoging van de minimumpremie als zodanig niet voldoende beperkend is. Graag ontvangen zij een nadere toelichting op dit punt.
Voorts vragen de leden van de D66-fractie waarom de regering kiest voor een periode van vijf jaar en niet voor een kortere of langere periode. Wat betekent deze eis voor de kinderen en/of partners van expats? Zullen zij na inwerkingtreding van onderhavig wetsvoorstel nog in de gelegenheid zijn om zich vrijwillig te verzekeren en tegen welke voorwaarden? En hoe verhoudt de arbeidsverledeneis zich tot het volksverzekeringskarakter van de AOW? Het antwoord van de regering in het nader rapport op dit punt uit het advies van de Raad van State overtuigt deze leden niet en zij ontvangen ter zake dan ook graag nog een uitgebreidere toelichting.
De leden van de ChristenUnie-fractie stellen vast dat de Raad van State concludeert dat de introductie van de eis over het arbeidsverleden op gespannen voet staat met het uitgangspunt van de AOW als volksverzekering en dat de maatregel van de premieverhoging al voldoende werking heeft om oneigenlijk gebruik tegen te gaan. Deze leden vragen om een nadere toelichting waarom de regering dit standpunt niet deelt. Kan de regering een onderbouwde inschatting maken van de effecten van het wetsvoorstel op het gebruik en de overheidsfinanciën als er geen arbeidsverledeneis wordt gesteld? Ook deze leden vragen om een toelichting op de keuze voor de periode van vijf jaar.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering voorts om nader in te gaan op het commentaar van de SVB om de voorwaarde te schrappen dat buitenlands verzekerde tijdvakken niet kunnen worden ingekocht, gezien het feit dat deze voorwaarde geen relatie heeft met de eis dat de gebruikers een betekenisvolle relatie hebben met Nederland en leidt tot aanzienlijke complexiteit in de uitvoering.
De leden van de PVV-fractie, de leden D66-fractie en de leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat het wetsvoorstel na publicatie in het Staatsblad zal terugwerken tot 24 maart 2014, de dag van publicatie van het persbericht. Hoe groot is het aantal aanvragen voor inkoop van AOW-rechten over een achterliggende periode sinds genoemde datum?
De leden van de D66-fractie vragen of de regering op basis van de tot op dit moment ingediende aanvragen verwacht dat het aantal AOW-inkopers zal afnemen tot het niveau van vóór 2013.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen weten waarop de inschatting van de regering is gebaseerd dat als gevolg van het wetsvoorstel in de toekomst nog maar 60 personen per jaar gebruik zullen maken van de vrijwillige verzekering voor de AOW over een achterliggende periode. Kan de regering toelichten welk deel van de gebruikers in de toekomst ook nog een beroep zal doen op de mogelijkheid om zich vrijwillig over een achterliggende periode voor de AOW te verzekeren?
Welke effecten verwacht de regering van het wetsvoorstel op het gebruik en de kosten van de bijstand en/of de AIO? Kan dit gebruik toenemen omdat mensen zich niet meer achteraf voor de AOW kunnen verzekeren, terwijl in het buitenland opgebouwde pensioenrechten niet altijd exporteerbaar zijn en het buitenlands wettelijke ouderdomspensioen lager kan zijn dan de Nederlandse AOW?
De voorzitter van de commissie, Van der Burg
Adjunct-griffier van de commissie, Weeber