Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is enkele wetstechnische gebreken in de Mediawet 2008 te herstellen en enkele aanpassingen van redactionele aard in die wet aan te brengen en dat daartoe de Mediawet 2008 en in verband hiermee een wet tot wijziging van de Mediawet 2008 dienen te worden gewijzigd;
Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
In de Mediawet 2008 worden de volgende wijzigingen aangebracht:
A
Artikel 1.1, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. In de definitie van «aanbodkanaal» wordt na «elektronisch communicatienetwerk» ingevoegd: als bedoeld in artikel 1.1, onderdeel e, van de Telecommunicatiewet.
2. De definitie van «Europese richtlijn» komt te luiden:
Richtlijn 2010/13/EU van 10 maart 2010 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de coördinatie van bepaalde wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in de lidstaten inzake het aanbieden van audiovisuele mediadiensten (richtlijn audiovisuele mediadiensten);.
3. In de definitie van «dagbladmarkt» wordt «Stimuleringsfonds voor de pers» vervangen door: Stimuleringsfonds voor de journalistiek.
B
In artikel 2.10, tweede lid, onderdeel f, wordt «bedoeld in 2.22» vervangen door: bedoeld in artikel 2.22.
C
In de artikelen 2.21a, eerste lid, tweede volzin, 2.132, tweede en derde lid, 2.142, eerste lid, en 2.186, tweede lid, wordt «media-opdracht» telkens vervangen door: mediaopdracht.
D
In artikel 2.25, eerste lid, onderdeel d, wordt «2.178, eerste en derde lid» vervangen door: 2.178, eerste, tweede en derde lid.
E
In artikel 2.26 eerste lid, onderdeel g, wordt «2.178, eerste lid» vervangen door: 2.178, eerste en tweede lid.
F
Artikel 2.29 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid, derde volzin, vervalt «aanhef en onderdeel a,».
2. Het vierde lid luidende «Door overgang van een erkenning treedt de verkrijgende omroepvereniging in alle uit de wet voorvloeiende rechten en verplichtingen van haar rechtsvoorganger.» vervalt.
G
In artikel 2.51, derde lid, vervalt «het aantal».
H
In artikel 2.98, tweede volzin, wordt «Voor artikel 2.96» vervangen door: Wat betreft de toepassing van artikel 2.96.
I
In artikel 2.121, onderdeel e, wordt «, van politieke partijen» vervangen door: en media-aanbod van politieke partijen.
J
In artikel 2.122, tweede lid, onderdeel b, wordt «, van politieke partijen» vervangen door: en programma-aanbod van politieke partijen.
K
Artikel 2.138a wordt als volgt gewijzigd:
1. In het derde lid, onderdeel d, wordt na «programmaformats, namen en merken,» ingevoegd: voor zover het auteurs- en gebruiksrecht bij de omroeporganisatie berust,.
2. In het vijfde lid, onderdeel c, wordt «erkenningsperiode» vervangen door: erkenningperiode.
L
In de aanhef van artikel 2.139, vijfde lid, wordt na «is» ingevoegd: voor zover het betreft afnemers die programmagidsen binnen Nederland uitbrengen.
M
Artikel 2.146 wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel a wordt «landelijke» vervangen door: landelijk.
2. In onderdeel d wordt «Stimuleringsfonds voor de pers» vervangen door: Stimuleringsfonds voor de journalistiek.
3. In onderdeel l wordt aan het slot toegevoegd: en.
4. In onderdeel m vervalt aan het slot «en».
N
Artikel 2.167 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid vervalt «en regionale».
2. In het derde lid wordt na «ten behoeve van» ingevoegd: de regionale publieke media-instellingen en.
O
Artikel 2.168 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid wordt na «landelijke» ingevoegd: en regionale.
2. Het derde lid komt te luiden:
3. Artikel 2.167, tweede en derde lid, is van toepassing met dien verstande dat de toepassing van het derde lid uitsluitend betrekking heeft op de regionale publieke media-instellingen.
P
Artikel 2.170 wordt als volgt gewijzigd:
1. Aan het eerste lid wordt een volzin toegevoegd, luidende: Onze Minister stelt het totaalbudget ter beschikking aan het Commissariaat.
2. Het tiende lid vervalt.
Q
Onder vernummering van artikel 2.170a tot artikel 2.170b wordt na artikel 2.170 een nieuw artikel ingevoegd, luidende:
1. Als een regionale publieke media-instelling voornemens is na afloop van de periode waarvoor een aanwijzing als bedoeld in artikel 2.61 is verleend, een commerciële omroepdienst te verzorgen of een belang te verwerven in een commerciële media- instelling, meldt zij dit aan het Commissariaat.
2. Na de melding kan de regionale publieke media-instelling in het laatste jaar van de periode waarvoor een aanwijzing is verleend, activiteiten verrichten die noodzakelijk zijn om te zorgen dat zij of de rechtspersoon waarin zij een belang verwerft, na afloop van de periode waarvoor die aanwijzing is verleend, een commerciële omroepdienst kan verzorgen.
3. Als een regionale publieke media-instelling uitvoering geeft aan het voornemen, bedoeld in het eerste lid, draagt zij binnen vier maanden na afloop van de periode waarvoor een aanwijzing is verleend, zorg voor de vaststelling van een eindafrekening. Artikel 2.138a, eerste lid, tweede, derde en vierde volzin, is van overeenkomstige toepassing.
4. Mede op basis van de eindafrekening, bedoeld in het derde lid, stelt het Commissariaat het terug te betalen bedrag vast. Artikel 2.138a, tweede lid, tweede volzin, is van toepassing.
5. In het geval, bedoeld in het derde lid:
a. betaalt de regionale publieke media-instelling de op het moment, bedoeld in het eerste lid, aanwezige gelden die bestemd zijn voor de verzorging van media-aanbod voor de regionale publieke mediadienst, terug aan het Commissariaat;
b. stelt de regionale publieke media-instelling het programmamateriaal dat verspreid is op de programmakanalen van de regionale publieke media-instelling dan wel daarvoor is geproduceerd of aangekocht en de daaraan verbonden programmaformats, namen en merken, voor zover het auteurs- en gebruiksrecht bij de regionale publieke media-instelling berust, ter beschikking aan de door Onze Minister aangewezen instelling voor het in stand houden en exploiteren van een media-archief voor gebruik door andere publieke media-instellingen; en
c. onthoudt de regionale publieke media-instelling zich gedurende drie jaar na afloop van de periode waarvoor de aanwijzing is verleend, van gebruik of exploitatie van het programmamateriaal, bedoeld in onderdeel b, en de daaraan verbonden programmaformats, namen en merken, voor zover het auteurs- en gebruiksrecht bij de regionale publieke media-instelling berust.
6. Voor de toepassing van het derde, vierde en vijfde lid wordt onder regionale publieke media-instelling tevens begrepen haar rechtsopvolger of rechtsverkrijgende.
7. Als een regionale publieke media-instelling na afloop van de periode waarvoor een aanwijzing is verleend, niet opnieuw wordt aangewezen, draagt zij binnen vier maanden na afloop van de periode waarvoor die aanwijzing is verleend, zorg voor de vaststelling van een eindafrekening wat betreft de financiën die betrekking hebben op de verzorging van media-aanbod voor de regionale publieke mediadienst. Artikel 2.138a, eerste lid, tweede, derde en vierde volzin, is van overeenkomstige toepassing. Artikel 2.138a, tweede lid, is van toepassing.
8. In het geval, bedoeld in het zevende lid, zijn het vijfde en zesde lid van overeenkomstige toepassing.
9. Het zevende lid is eveneens van toepassing, als een aanwijzing overeenkomstig artikel 2.67 of artikel 2.68 wordt ingetrokken. Artikel 2.138a, eerste lid, tweede, derde en vierde volzin, is van overeenkomstige toepassing. Artikel 2.138a, tweede lid, is van toepassing.
10. In het geval, bedoeld in het negende lid, zijn het vijfde en zesde lid van overeenkomstige toepassing.
R
In artikel 2.177, eerste lid, wordt «de landelijke publieke media-instelling» vervangen door: de NPO of de landelijke of regionale publieke media-instelling.
S
Artikel 2.178 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid vervalt eenmaal «en regionale».
2. Het tweede en derde lid worden vervangen door drie nieuwe leden, luidende:
2. De landelijke en regionale publieke media-instellingen voeren een deugdelijke administratie waaruit te allen tijde Onze Minister, de raad van bestuur en het Commissariaat elk de benodigde informatie die zij voor de uitvoering van hun taken nodig hebben, op eenduidige wijze kunnen verkrijgen.
3. De landelijke publieke media-instelling die samenwerkingsomroep is, draagt ervoor zorg dat de omroepverenigingen die hij vertegenwoordigt, overeenkomstig het eerste en tweede lid handelen.
4. De raad van bestuur en het Commissariaat bevorderen dat onderscheidenlijk de landelijke publieke media-instellingen en de regionale publieke media-instellingen een eenduidige financiële boekhouding voeren.
T
In artikel 2.188, eerste lid, wordt «artikel 2.186» vervangen door: artikel 2.186, tweede lid.
U
In artikel 5.1, eerste lid, wordt «artikel 3 undecies» vervangen door: artikel 14.
V
In artikel 5.3, tweede lid, wordt «artikel 3 undecies, eerste lid» vervangen door: artikel 14.
W
In artikel 6.14d wordt na «artikel 6.14c» ingevoegd: en de op die artikelen berustende voorschriften.
X
In artikel 7.12, eerste en derde lid, wordt «2.170 en 2.170a» telkens vervangen door: 2.170 en 2.170b.
Y
In het opschrift van hoofdstuk 8 en in de artikelen 8.1, eerste lid, en 8.2, eerste lid, wordt «Stimuleringsfonds voor de pers» telkens vervangen door: Stimuleringsfonds voor de journalistiek.
Z
In het opschrift van titel 9.2 wordt «DE WET VAN PM» vervangen door: DE WET VAN 6 NOVEMBER 2013.
AA
In artikel 9.8, tweede lid, vervalt «een aanvraag voor».
BB
In de artikelen 9.9, eerste volzin, en 9.11 wordt «Wet van PM» telkens vervangen door: Wet van 6 november 2013.
CC
Na artikel 9.14 wordt een nieuwe afdeling ingevoegd, luidende:
1. In afwijking van artikel 34 van de Mededingingswet is geen melding vereist voor een voornemen tot concentratie van:
a. omroepverenigingen als bedoeld in artikel 9.7, onderdeel b, voor zover dat leidt tot de in dat onderdeel bedoelde omroeporganisaties; of
b. een omroepvereniging als bedoeld in artikel 9.7, onderdeel c, met een omroepvereniging als bedoeld in artikel 9.7, onderdeel a, of met een omroeporganisatie als bedoeld in artikel 9.7, onderdeel b.
2. Dit artikel is van toepassing in de periode vanaf 1 januari 2013 tot en met 31 december 2015.
DD
In artikel 9.16 wordt «de artikelen 12, 15 en 16» vervangen door: artikel 22.
Artikel I, onderdeel J, punt 4, van de wet van 28 juni 2012 tot wijziging van onder meer de Mediawet 2008 in verband met aanpassing van de rijksmediabijdrage, beëindiging van de wettelijke taken van de Stichting Radio Nederland Wereldomroep en aanpassingen van meer technische aard vervalt.
1. Deze wet treedt met uitzondering van artikel I, onderdelen R, S en CC, in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.
2. Artikel I, onderdeel R, treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin deze wet wordt geplaatst, en werkt terug tot en met 1 januari 2014.
3. Artikel I, onderdeel S, treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin deze wet wordt geplaatst, en werkt wat betreft artikel 2.178, eerste en vierde lid, van de Mediawet 2008 terug tot en met 1 januari 2014.
4. Artikel I, onderdeel CC, treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin deze wet wordt geplaatst, en werkt terug tot en met 1 januari 2013.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven
De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,