Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de Spoorwegwet en de Wet personenvervoer 2000 aan te passen in verband met de uitvoering van het kabinetsstandpunt «Spoor in beweging», onder andere teneinde het vergunningenregime ter bescherming van de hoofdspoorweg te vereenvoudigingen, regels te stellen over bijzonder spoor en over het verblijfsverbod, alsmede teneinde diverse technische wijzigingen aan te brengen;
Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
De Spoorwegwet wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid worden in alfabetische volgorde de volgende onderdelen ingevoegd, luidende:
spoorweg die niet is aangewezen als lokale spoorweg op grond van artikel 2, tweede lid, van de Wet lokaal spoor, en niet als hoofdspoorweg op grond van artikel 2 van deze wet;
de persoon of entiteit die eigenaar is van een spoorvoertuig of het recht heeft het te gebruiken, het exploiteert als vervoermiddel en als houder in het register, bedoeld in artikel 37, tweede lid, is ingeschreven;.
2. Het tweede lid komt te luiden:
2. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt voorts verstaan onder:
richtlijn nr. 91/440/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 29 juli 1991 betreffende de ontwikkeling van de spoorwegen in de Gemeenschap (PbEG L 237/25);
richtlijn nr. 95/18/EG van de Raad van de Europese Unie van 19 juni 1995 betreffende de verlening van vergunningen aan spoorwegondernemingen (PbEG L 143/70);
richtlijn nr. 96/48/EG van de Raad van de Europese Unie van 23 juli 1996 betreffende de interoperabiliteit van het transeuropees hogesnelheidsspoorwegsysteem (PbEG L 235/6);
richtlijn nr. 2001/14/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 26 februari 2001 inzake de toewijzing van spoorweginfrastructuurcapaciteit en de heffing van rechten voor het gebruik van spoorweginfrastructuur (PbEG L 75/29);
richtlijn nr. 2001/16/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 19 maart 2001 betreffende de interoperabiliteit van het conventionele trans-Europese spoorwegsysteem (PbEG L 110/1);
richtlijn nr. 2004/49/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 29 april 2004 inzake de veiligheid op communautaire spoorwegen en tot wijziging van Richtlijn 95/18/EG van de Raad betreffende de verlening van vergunningen aan spoorwegondernemingen en van Richtlijn 2001/14/EG van de Raad inzake de toewijzing van spoorweginfrastructuurcapaciteit en de heffing van rechten voor het gebruik van spoorweginfrastructuur alsmede inzake veiligheidscertificering (Spoorwegveiligheidsrichtlijn) (PbEU L 220/44);
richtlijn nr. 2007/59/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 23 oktober 2007 inzake de certificering van machinisten die locomotieven en treinen op het spoorwegsysteem van de Gemeenschap besturen (PbEU L 315/51);
richtlijn nr. 2008/57/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 17 juni 2008 betreffende de interoperabiliteit van het spoorwegsysteem in de Gemeenschap (PbEU L 191/1);
richtlijn 2012/34/EU van het Europees Parlement en de Raad van 21 november 2012 tot instelling van één Europese spoorwegruimte (PbEU 2012, L 343/32).
B
Artikel 8 wordt als volgt gewijzigd:
1. Onder vernummering van het vierde tot en met het zesde lid, tot het vijfde tot en met het zevende lid, wordt een lid ingevoegd, luidende:
4. Onze Minister kan op aanvraag voorafgaand aan vergunningverlening als bedoeld in het eerste lid ontheffing verlenen van het in het eerste lid genoemde verbod. De ontheffing kan onder beperkingen worden verleend. Aan de ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden.
2. Het zevende lid (nieuw) komt te luiden:
7. Onze Minister kan op aanvraag, met inachtneming van artikel 1, derde lid, van richtlijn 2008/57/EG, ontheffing verlenen van de technische specificaties, de regels of de eisen, bedoeld in het tweede lid. De ontheffing kan onder beperkingen worden verleend. Aan de ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld ter omschrijving van hoofdspoorwegen waarvoor de ontheffing mogelijk is, met het oog op het veilig gebruik van hoofdspoorwegen en over de procedures die bij ontheffingverlening kunnen gelden.
C
Artikel 9 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het vierde lid wordt «zesde lid» telkens vervangen door: zevende lid.
2. Onder vernummering van het zesde lid tot het zevende lid wordt een lid ingevoegd, luidende:
6. Onze Minister kan op aanvraag voorafgaand aan vergunningverlening als bedoeld in het eerste lid ontheffing verlenen van het in het eerste lid genoemde verbod. De ontheffing kan onder beperkingen worden verleend. Aan de ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden.
D
Artikel 12 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste, tweede, derde en vijfde lid, onderdeel a, wordt «vierde lid» telkens vervangen door: vijfde lid.
2. In het derde en vijfde lid, onderdeel b, wordt «vijfde lid» telkens vervangen door: zesde lid.
3. In het vijfde lid, onderdeel b, wordt «zesde lid» vervangen door: zevende lid.
E
In artikel 13 wordt «vierde lid» vervangen door: vijfde lid.
F
In het paragraafopschrift van paragraaf 4 van hoofdstuk 2 wordt «hoofdspoorwegen» vervangen door: hoofdspoorweginfrastructuur.
G
In artikel 16, eerste lid, wordt in de onderdelen a, b en c «de infrastructuur» telkens vervangen door: die infrastructuur.
H
Artikel 16a wordt als volgt gewijzigd:
1. Het tweede lid, onderdeel a, komt te luiden:
a. voldoet aan artikel 9, eerste, tweede en derde lid, van richtlijn 2004/49/EG.
2. Onder vernummering van het vijfde tot het zesde lid, wordt een lid ingevoegd, luidende:
5. De beheerder gebruikt het veiligheidsbeheersysteem, bedoeld in het tweede lid, bij de uitvoering van de taken, bedoeld in het eerste lid, ter beheersing van alle uit die taken voortvloeiende risico»s.
I
Artikel 16b wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, wordt «een register van infrastructuurvoorzieningen» vervangen door: een register van de spoorweginfrastructuur.
2. Onder vernummering van het tweede tot het derde lid wordt een nieuw lid ingevoegd, luidende:
2. Een beheerder houdt en publiceert het register, bedoeld in het eerste lid, overeenkomstig bij ministeriële regeling te bepalen regels.
J
Artikel 17, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. De aanhef komt te luiden:
Aan de concessie worden in elk geval voorschriften verbonden om te waarborgen dat:.
2. Onder vervanging van de punt door een puntkomma aan het eind van onderdeel e wordt na onderdeel e op een nieuwe regel de volgende zin toegevoegd:
De voorschriften, bedoeld in de onderdelen a tot en met e, kunnen betrekking hebben op door de beheerder op grond van de concessie te leveren prestaties.
K
Artikel 19 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid komt de eerste volzin te luiden:
Ter bescherming van de fysieke integriteit van de hoofdspoorwegen en in het belang van een veilig en ongestoord gebruik daarvan, is het binnen de bij of krachtens algemene maatregel van bestuur vast te stellen begrenzingen verboden zonder vergunning van Onze Minister gebruik te maken van de hoofdspoorwegen en de daarnaast gelegen gronden door:.
2. In de onderdelen a, b en c van het eerste lid komt «binnen de begrenzing van de hoofdspoorweg» steeds te vervallen en komt in onderdeel d «binnen 14 meter van de begrenzing van de hoofdspoorweg» te vervallen.
3. Het tweede en derde lid worden vervangen door de volgende leden:
2. De in het eerste lid bedoelde begrenzingen kunnen betrekking hebben op de ruimte naast, onder en boven de hoofdspoorweg, zo nodig rekening houdend met de bodemgesteldheid van het terrein waarop en waarin de hoofdspoorweg zich bevindt, en kunnen zo nodig verschillend worden vastgesteld al naar gelang de in het eerste lid bedoelde handelingen en activiteiten. De begrenzing kan verschillend worden vastgesteld al naar gelang de aard, omvang en snelheid van het spoorverkeer op het desbetreffende gedeelte van de hoofdspoorweg.
3. Het eerste lid is niet van toepassing op het uitvoeren van het beheer van de hoofdspoorweginfrastructuur.
4. Een vergunning op grond van het eerste lid kan onder beperkingen worden verleend. Aan de vergunning kunnen voorschriften worden verbonden in het belang van de in het eerste lid bedoelde doelstellingen. De voorschriften kunnen tevens betrekking hebben op het doelmatig gebruik van de hoofdspoorweg en het financieel belang van de Staat voor zover dat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur is bepaald.
5. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met betrekking tot het, binnen daarbij aangegeven begrenzingen, verrichten van werken, handelingen en activiteiten als bedoeld in het eerste lid, met inachtneming van de doelstellingen van dat lid. Ten aanzien van de begrenzingen is het tweede lid van overeenkomstige toepassing.
6. De in het vijfde lid bedoelde regels kunnen onder meer een vrijstelling van de in het eerste lid bedoelde vergunningplicht of een verbod op het verrichten van daarbij aangegeven werken, handelingen en activiteiten binnen daarbij vast te stellen begrenzingen inhouden, alsmede bijkomende verplichtingen, waaronder het verrichten van werken, handelingen en activiteiten te melden, metingen uit te voeren, gegevens te registreren en daarvan opgave te doen aan een daarbij aangegeven bestuursorgaan of andere instantie.
7. Bij ministeriële regeling kunnen over de uitvoering van dit artikel nadere regels worden gesteld, waaronder regels in verband met de inwerkingtreding en het toepasselijk zijn van regels.
L
De artikelen 20 en 21 vervallen.
M
Artikel 22 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid, onderdeel e, wordt «de houder» vervangen door: de houder van het spoorvoertuig.
2. De tweede volzin in het derde lid wordt vervangen door: Artikel 19, vierde lid, tweede en derde volzin, is van overeenkomstige toepassing.
3. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
4. In het belang van de bescherming van de fysieke integriteit van de hoofdspoorweginfrastructuur en in het belang van een veilig en ongestoord gebruik daarvan, kunnen bij ministeriële regeling over de uitvoering van dit artikel regels worden gesteld.
N
Artikel 23 vervalt.
O
Artikel 26 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid vervalt:, gehandicapten daaronder begrepen,.
2. Onder vernummering van het tweede tot en met het vierde lid tot het derde tot en met het vijfde lid, wordt een lid ingevoegd, luidende:
2. De verplichtingen van een rechthebbende op grond van het eerste lid omvatten met betrekking tot gehandicapte personen en personen met beperkte mobiliteit de naleving van artikel 21 van Verordening (EU) nr. 1371/ 2007 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2007 betreffende de rechten en verplichtingen van reizigers in het treinverkeer (PbEU 2007, L 315).
3. In het vijfde lid (nieuw) wordt «derde lid» vervangen door: vierde lid.
P
Artikel 33 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid, het derde lid, onderdeel b, en in het vierde lid wordt «spoorweg» vervangen door: hoofdspoorweg.
2. Het vijfde lid vervalt.
Q
In artikel 34, vierde lid, wordt «vierde en vijfde lid» vervangen door: tweede en derde lid.
R
Artikel 36 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid vervalt «anders dan voor het testen».
2. Aan het eerste lid worden de volgende zinsneden toegevoegd:
Onze Minister kan op aanvraag, na de beheerder te hebben gehoord, ontheffing verlenen van dit verbod. De ontheffing kan onder beperkingen worden verleend. Aan de ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over voor welke spoorvoertuigen en in welke gevallen een ontheffing mogelijk is.
3. Het negende lid komt te luiden:
9. Onze Minister kan op aanvraag, na de beheerder te hebben gehoord, ontheffing verlenen van de voorschriften, bedoeld in het derde lid, onderdelen c en e. De ontheffing kan onder beperkingen worden verleend. Aan de ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden.
4. Het tiende lid komt te luiden:
10. Onze Minister kan op aanvraag, met inachtneming van artikel 1, derde lid, van richtlijn 2008/57/EG, ontheffing verlenen van de technische specificaties respectievelijk de voorschriften, bedoeld in het derde lid, onderdelen a respectievelijk b, en van de voorschriften, bedoeld in het vijfde lid, onderdeel b. De ontheffing kan onder beperkingen worden verleend. Aan de ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld ter omschrijving van spoorvoertuigen waarmee op omschreven hoofdspoorwegen gebruik gemaakt mag worden en met het oog op het veilig gebruik van die spoorvoertuigen op die hoofdspoorwegen alsmede over de procedures die bij ontheffingverlening kunnen gelden.
S
Artikel 37 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt na «spoorvoertuig» ingevoegd:, waarvoor een vergunning voor indienststelling is afgegeven,.
2. In het derde lid wordt na «spoorvoertuigen» ingevoegd:, waarvoor een vergunning voor indienststelling is afgegeven,.
3. In het vijfde, zesde en zevende lid wordt «de houder» vervangen door: de houder van het spoorvoertuig.
4. Het achtste lid vervalt.
T
In artikel 39, eerste lid, wordt «spoorwegsysteem» vervangen door: hoofdspoorwegsysteem.
U
In artikel 47, eerste lid, wordt «de houder» vervangen door: de houder van het spoorvoertuig.
V
In artikel 48, vierde lid, vervalt:, onderdeel c,.
W
Artikel 50, vierde lid, komt te luiden:
4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de aanvraag, afgifte en geldigheid van de in het eerste lid, onderdeel a, en het tweede lid, onderdeel a, bedoelde beoordelingen, verklaringen van medische en psychologische geschiktheid alsmede over de erkenningen van keuringsinstituten.
X
Na artikel 51b wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. Bij de beoordelingen, bedoeld in de artikelen 50, eerste lid, onderdeel a, en tweede lid, onderdeel a, en 51a, vierde lid, onderdeel b, maakt Onze Minister gebruik van door Onze Minister erkende examinatoren.
2. Onze Minister houdt een register van erkende examinatoren.
3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de aanvraag, afgifte en geldigheid van de erkenning van examinatoren.
Y
In artikel 52 wordt «van degene onder wiens gezag binnen het hoofdspoorwegverkeerssysteem een veiligheidsfunctie wordt uitgeoefend» vervangen door: van degene die personen met een veiligheidsfunctie binnen het hoofdspoorwegverkeerssysteem beschikbaar stelt.
Z
Na artikel 54 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Onze Minister kan, met inachtneming van artikel 2, derde lid, van richtlijn 2007/59/EG, ontheffing of vrijstelling verlenen van bepalingen van paragraaf 5 van dit hoofdstuk. De ontheffing of vrijstelling kan onder beperkingen worden verleend. Aan de ontheffing of vrijstelling kunnen voorschriften worden verbonden. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over op welke hoofdspoorwegen en voor welke spoorvoertuigen deze ontheffing of vrijstelling mogelijk is.
AA
In artikel 55, eerste lid, wordt «hoofdspoorweg» vervangen door: hoofdspoorweginfrastructuur.
BB
In het hoofdstukopschrift van hoofdstuk 4 wordt «hoofdspoorwegen» vervangen door: hoofdspoorweginfrastructuur.
CC
In artikel 57, tweede lid, onderdeel a, wordt «hoofdspoorwegen» vervangen door: hoofdspoorweginfrastructuur.
DD
In artikel 70, tweede lid, onderdeel a, wordt «67, 68 en 95, eerste volzin» vervangen door: 67 en 68.
EE
Na artikel 74 wordt ingevoegd:
FF
In artikel 76, tweede lid, wordt de zinsnede «67, 68 en 95, eerste volzin» vervangen door: 67 en 68.
GG
In artikel 77, eerste lid, vervalt «21, 33, vijfde lid,» en wordt na «65, tweede lid, « ingevoegd «74a» en wordt «en 65, eerste lid,» vervangen door: 65, eerste lid, en hoofdstuk 6, paragraaf 9.
HH
Artikel 87 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «en 65, eerste lid,» vervangen door: 65, eerste lid, en hoofdstuk 6, paragraaf 9.
2. In het tweede lid wordt na «onderdelen a en b,» ingevoegd: alsmede overtreding van de krachtens hoofdstuk 6, paragraaf 9, vastgestelde voorschriften, voor zover die overtreding daarbij uitdrukkelijk als strafbaar feit is aangemerkt,.
II
Aan artikel 91, eerste lid, wordt een zin toegevoegd, luidende: Voorgaande volzin is van overeenkomstige toepassing indien de handeling voortvloeit uit een bindende verordening als bedoeld in artikel 288 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.
JJ
In hoofdstuk 6 wordt in het opschrift van paragraaf 8 «Aanwijzing» vervangen door «Erkenning» en wordt artikel 93 als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «wijst op aanvraag aan» vervangen door «erkent op aanvraag» en wordt «vijfde lid» en «zesde lid» vervangen door respectievelijk: zesde lid en zevende lid.
2. In het derde en zesde lid wordt «de aanwijzing» telkens vervangen door: de erkenning.
3. In het zevende lid wordt «een aanwijzing» telkens vervangen door: een erkenning.
KK
De paragraafaanduiding na artikel 93 en artikel 94 komen te luiden:
1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met het oog op het veilig gebruik van bijzondere spoorwegen, waaronder in ieder geval regels over:
a. technische eigenschappen van de spoorweginfrastructuur;
b. veiligheidsvoorzieningen en -maatregelen;
c. seingeving;
d. opening van spoorwegbruggen;
e. technische eigenschappen, alsmede goedkeuring en toelating tot het verkeer van spoorvoertuigen;
f. verkeersgedrag;
g. voorwaarden waaronder het gebruik van bijzondere spoorwegen is toegestaan; en
h. rijvaardigheid en rijbevoegdheid.
2. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen categorieën van bijzondere spoorwegen worden onderscheiden.
3. In afwijking van artikel 2, zijn de artikelen 1 tot en met 4, 69, 76, eerste lid, 77, 80, 86 tot en met 91, en 97 zijn niet van toepassing op een categorie als bedoeld in het tweede lid, voor zover dit bij algemene maatregel van bestuur is bepaald.
LL
Artikel 95 vervalt.
MM
In artikel 96, eerste lid, wordt «Spoorwegondernemingen en de beheerder zijn verplicht» vervangen door: Voor zover het hoofdspoorwegen betreft, zijn spoorwegondernemingen en een beheerder verplicht.
NN
Artikel 103, onderdeel a, komt te luiden:
a. de Spoorwegwet 1875;.
OO
Artikel 116 vervalt.
PP
Artikel 122 komt te luiden:
In artikel 124 wordt «vijfde» telkens vervangen door: derde.
De Wet personenvervoer 2000 wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 19, vierde lid, wordt «artikel 57, tweede lid, van de Spoorwegwet» vervangen door: artikel 57, vierde lid, van de Spoorwegwet.
B
Artikel 19a wordt gewijzigd als volgt:
1. In het eerste en tweede lid wordt «artikel 57, tweede of derde lid, van de Spoorwegwet» telkens vervangen door: artikel 57, vierde of vijfde lid, van de Spoorwegwet.
2. In het tweede lid en zesde lid wordt «artikel 1, onderdeel h, van de Spoorwegwet» telkens vervangen door: artikel 1, eerste lid, van de Spoorwegwet.
C
Het opschrift van hoofdstuk IV komt te luiden:
D
Artikel 98 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «de artikelen 70 tot en met 74» vervangen door: de artikelen 70 tot en met 73 en de krachtens artikel 74 gestelde regels.
2. Onder vernummering van het tweede tot en met het vierde lid tot het derde tot en met het vijfde lid wordt een lid ingevoegd, luidende:
2. Indien degene die zich bevindt in of in de onmiddellijke nabijheid van een station, halteplaats of een andere bij het openbaar vervoer behorende voorziening of daarbij behorende locatie als bedoeld in artikel 72, in strijd handelt met de artikelen 72, 73 of de krachtens artikel 74 gestelde regels, zijn de in artikel 89 bedoelde ambtenaren en personen bevoegd deze persoon zo nodig met behulp van de sterke arm de toegang tot een station, halteplaats of een andere bij het openbaar vervoer behorende voorziening of de daarbij behorende locatie als bedoeld in artikel 72, te ontzeggen.
3. In het derde en vierde lid (nieuw) wordt telkens na «het eerste lid» ingevoegd: of het tweede lid.
E
In artikel 101, eerste lid, wordt de zinsnede «98, derde lid» vervangen door: artikel 98, vierde lid.
In artikel 7 van Bijlage 2 bij de Algemene wet bestuursrecht vervalt in het onderdeel Spoorwegwet: en 21.
In artikel 27, eerste lid, van de Wegenwet wordt «stations als bedoeld in artikel 26, tweede lid, van de Spoorwegwet,» vervangen door: stations als bedoeld in artikel 26, derde lid, van de Spoorwegwet ,.
In artikel 1, onder 4°, van de Wet op de economische delicten wordt de zinsnede «de Spoorwegwet, de artikelen 13, 27, tweede lid, onderdelen a tot en met c, 33, zevende lid, 36, eerste lid, 37, eerste lid, 37b, eerste en achtste lid, 39, eerste lid, 42, 46, achtste lid, 47, 48 en 53, alsmede – voor zover aangeduid als strafbare feiten – overtredingen van voorschriften krachtens de hoofdstukken 3 en 4, met uitzondering van de artikelen 64, tweede lid, en 65, eerste lid, gegeven;» vervangen door: de Spoorwegwet, de artikelen 13, 27, tweede lid, onderdelen a tot en met c, 36, eerste lid, 37, eerste lid, 37b, eerste en achtste lid, 39, eerste lid, 42, 46, achtste lid, 47, 48, 53 en 74a, alsmede – voor zover aangeduid als strafbare feiten – overtredingen van voorschriften krachtens de hoofdstukken 3 en 4, met uitzondering van de artikelen 64, tweede lid, en 65, eerste lid, gegeven;.
1. De op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet aanhangige bezwaar- en beroepschriften tegen besluiten op grond van artikelen 19 tot en met 21 van de Spoorwegwet zoals die luidden tot de inwerkingtreding van artikel I, onderdelen K tot en met N, van deze wet worden afgehandeld overeenkomstig het recht zoals dat gold voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet.
2. De op het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel II, van deze wet aanhangige bezwaar- en beroepschriften tegen besluiten op grond van de Spoorwegwet 1875, de wet van 9 juli 1900, houdende nadere regeling van den dienst en het gebruik van spoorwegen, waarop uitsluitend met beperkte snelheid wordt vervoerd (Stb. 118), de Wet van 15 december 1917, houdende voorschriften omtrent aanleg en instandhouding van spoorwegen waarop uitsluitend met beperkte snelheid wordt vervoerd, op wegen niet onder beheer van het Rijk (Stb. 703), Wet van 1 november 1924, houdende wettelijke maatregelen tegen aantasting van metalen voorwerpen in den bodem door zwerfstroomen, afkomstig van de spoorstaven van electrische spoor- en tramwegen (Stb. 498), het Tramwegreglement, het Besluit van 5 februari 1925, tot vaststelling van een reglement ter voorkoming van aantasting van metalen voorwerpen in den bodem door zwerfstroomen, afkomstig van de spoorstaven van electrische spoor- en tramwegen (Stb. 29), het Metroreglement, het Reglement op de Raccordementen 1966, dan wel het Reglement dienst hoofd- en lokaalspoorwegen worden afgehandeld overeenkomstig het recht zoals dat gold voor het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel II, van deze wet.
1. De artikelen van deze wet treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.
2. In afwijking van het eerste lid, treedt artikel I, onderdeel QQ, in werking met ingang van 1 december 2015.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle Ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven
De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu,