Ontvangen 16 mei 2014
Met veel belangstelling heb ik kennisgenomen van het verslag van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken over dit wetsvoorstel. Graag dank ik de leden van de verschillende fracties voor hun vragen, die mij de gelegenheid geven het wetsvoorstel nader toe te lichten.
De leden van de PvdA-fractie vragen of het klopt dat bij een wijziging van de gemeentelijke indeling halverwege de raadsperiode de zittende raadsleden in totaal slechts één jaar en negen maanden raadslid zijn. In dat geval vragen zij naar de mogelijkheid om, indien het voornemen tot herindeling reeds bekend is voordat de reguliere raadsverkiezingen plaatsvinden, de reguliere verkiezingen over te slaan en de zittingsduur van de zittende raad te verlengen tot de datum van herindeling. Inderdaad bedraagt bij een gemeentelijke herindeling halverwege de raadsperiode (na één jaar en negen maanden) de zittingsduur van de zittende raad slechts één jaar en negen maanden. Het overslaan van de reguliere raadsverkiezingen voor de datum van herindeling betekent dat het mandaat van de zittende raad met een aanzienlijke periode, namelijk één jaar en negen maanden, verlengd zou worden. Met de Kiesraad ben ik van oordeel dat een tussentijdse verlenging van het mandaat zo mogelijk moet worden vermeden, omdat kiezers bij de verkiezing niet op de hoogte zijn geweest van het feit dat de zittingsduur langer zou zijn dan vier jaar. Een praktische belemmering is voorts gelegen in het feit dat in de fase waarin het besluit tot verlenging van de zittingsduur moet worden genomen normaal gesproken nog geen herindelingsadvies is vastgesteld.
De leden van de CDA-fractie vragen wanneer de regering voorstellen tot wijziging van de Wet arhi aan de Kamer zal aanbieden die voortvloeien uit de evaluatie van de wet in 2011. Momenteel is een tweede wetsvoorstel tot wijziging van de Wet arhi in voorbereiding. Daarbij worden onder meer de resultaten van de genoemde evaluatie betrokken. Naar verwachting zal dit wetsvoorstel in het najaar van 2014 in consultatie gaan.
In antwoord op de vraag van de leden van de D66-fractie of beleid wordt gevoerd om de nadelen van een gemeentelijke herindeling halverwege de reguliere raadsperiode te voorkomen, wijs ik op de meerwaarde van dit wetsvoorstel voor de kenbaarheid van de gevolgen van een gemeentelijke herindeling voor de zittingsduur van de betrokken gemeenteraden. Gemeenten kunnen bij het maken van hun keuze voor de door hen gewenste datum van herindeling rekening houden met deze gevolgen. Ik acht gemeenteraden goed in staat om te beoordelen in hoeverre een datum van herindeling voor hen geschikt is. Wel ben ik van mening dat er een verantwoordelijkheid ligt bij achtereenvolgens de provincies en mij om gemeenten waar nodig te wijzen op de nadelen van een gemeentelijke herindeling halverwege de reguliere raadsperiode. De reguliere (ambtelijke) contacten tussen gemeenten die willen herindelen en de betrokken provincie en/of mijn ministerie acht ik voldoende om deze nadelen bij gemeenten onder de aandacht te brengen.
De leden van de SGP-fractie vragen in welke gevallen op grond van de voorgestelde regeling tweemaal binnen één jaar gemeenteraadsverkiezingen zouden moeten plaatsvinden. Zij noemen zelf de mogelijkheid dat door uitstel van de voorziene datum van herindeling eerst «uitgestelde» raadsverkiezingen moeten plaatsvinden en ongeveer een jaar later herindelingsverkiezingen. Daarnaast is een (theoretische) mogelijkheid dat een herindeling moet ingaan op 1 januari na de reguliere raadsverkiezingen, terwijl het desbetreffende wetsvoorstel niet – overeenkomstig de normale gang van zaken – in de maand november, oktober of december van het jaar voorafgaand aan de reguliere raadsverkiezingen is ingediend. De voorgestelde regeling voorziet in een dergelijk geval niet in uitstel van de reguliere raadsverkiezingen, waardoor in hetzelfde jaar zowel reguliere raadsverkiezingen (in maart) als herindelingsverkiezingen (in november) zouden moeten plaatsvinden. Dit is, evenals de situatie die de leden van de SGP-fractie noemen, een uitzonderlijke situatie. De algemene regeling in het wetsvoorstel is geënt op het gebruikelijke verloop van de wetgevingsprocedure bij herindelingen.
Tot slot vragen de leden van de SGP-fractie of in de voorlichting rond herindelingsverkiezingen vroegtijdig aandacht zal worden besteed aan het risico dat er onderuitputting van kieslijsten kan optreden als de lijsten voor vijf of zes jaar gelden. Onderuitputting is inderdaad een risico, waarvan partijen zich ruim voor de kandidaatstelling voor de herindelingsverkiezingen bewust dienen te zijn. Bezien zal worden op welke wijze dit het beste tijdig onder de aandacht van de deelnemende partijen kan worden gebracht.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, R.H.A. Plasterk