Vastgesteld 20 mei 2014
De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid, belast met het voorbereidend onderzoek van bovenstaand wetsvoorstel, heeft naar aanleiding van de nota naar aanleiding van het verslag van 17 april 2014 (Kamerstuk 33 863, nr. 6), alsmede naar aanleiding de nota van wijzing van 28 april 2014 (Kamerstuk 33 863, nr. 8) en de brief waarmee deze is aangeboden, besloten tot het uitbrengen van een nader verslag over het wetsvoorstel.
Onder het voorbehoud dat de regering de vragen en opmerkingen in dit verslag afdoende zal beantwoorden, acht de commissie hiermee de openbare behandeling van het voorstel van wet voldoende voorbereid.
Inhoudsopgave |
||
1. |
Algemeen |
1 |
2. |
Met betrekking tot de nota naar aanleiding van het verslag |
2 |
3. |
Met betrekking tot de nota van wijziging |
2 |
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. Aangezien ze al een aantal vragen hebben gesteld over het oorspronkelijke wetsvoorstel hebben de leden hier enkel vragen over de nota van wijziging.
De leden van de PvdA-fractie hebben kennisgenomen van de nota naar aanleiding van het verslag en de nota van wijziging. Zij hebben hierover een aantal vragen.
De leden van de CDA-fractie hebben met enige verbazing kennis genomen van de nota van wijziging. Zij vinden dit een behoorlijk ingrijpende nota van wijziging en verzoeken de regering de Raad van State alsnog om een advies te vragen, conform de aanwijzingen voor de regelgeving.
De leden van de PvdA-fractie hebben vragen over het onderdeel van het wetsvoorstel betreffende het bijzonder partnerpensioen bij overlijden van de ex-partner.
Deze leden vragen of zij het goed begrijpen dat het bijzonder partnerpensioen is uitgesloten van de uitruilmogelijkheid van het partnerpensioen voor een hoger ouderdomspensioen en dat daarom gepensioneerden die gaan scheiden niet in aanmerking kunnen komen voor de voorgestelde regeling. Zo nee, kan de regering nader toelichten waarom gepensioneerden geen gebruik kunnen maken van de voorgestelde regeling?
De leden van de VVD-fractie vragen waarom de regering heeft gekozen voor het begrip nettolijfrente. Waarom wordt er niet gesproken over een nettopensioen? Wat is het verschil tussen een nettolijfrente zoals het kabinet aangeeft en een nettopensioen in de tweede pijler? Is de nettolijfrente in de tweede pijler fiscaal gezien als een pensioen of als lijfrente? En is het ook een arbeidsvoorwaarde? Betekent de voorgestelde wetswijziging ook dat een pensioenfonds een nettolijfrente kan uitvoeren in de tweede pijler? En dat deze ook nog arbeidsvoorwaardelijk is?
De leden van de PvdA-fractie merken op zeer te hechten aan het juiste gebruik van de termen «netto pensioen» en «netto lijfrente». In de tweede pijler gaat het over pensioen als arbeidsvoorwaarde. Lijfrente is een derde pijlerproduct.
Deze leden zijn van mening dat er in de tweede pijler in alle opzichten sprake moet zijn van pensioen, dus zowel in juridische zin – de Pensioenwet (PW) is van toepassing – als in fiscale zin. De leden zijn niet overtuigd van de argumentatie van de regering om de term lijfrente te blijven gebruiken, zeker in het licht van de uitspraak dat pensioenfondsen zal worden toegestaan om richting hun deelnemers over «netto pensioen» te mogen communiceren. Is de regering alsnog bereid om in de tweede pijler te spreken over «pensioen»? Zo nee, dan overwegen de leden van de PvdA-fractie met een eigen wijzigingsvoorstel komen. Wanneer kan de Kamer de aangekondigde algemene maatregel van bestuur (AMvB) verwachten?
De leden van de CDA-fractie hebben de volgende opmerkingen en vragen.
Allereerst merken zij op dat de nota van wijziging natuurlijk vrij leeg is, omdat alles wordt doorgedelegeerd naar een AMvB, die nog niet bekend was toen de nota van wijziging werd ingediend. Is er inmiddels wel een concept van de AMvB beschikbaar, die de regering met de Staten-Generaal kan delen?
Genoemde leden hebben vragen naar aanleiding van de nota van wijziging en de aanbiedingsbrief en de daarin gehanteerde terminologie. Zij vragen zich af op welke manier de verplichte inkoop op pensioendatum kruissubsidiëring voorkomt? Leidt verplichte inkoop tot een lager pensioenresultaat ten opzichte van jaarlijkse inkoop? Zo ja, op welke wijze? Hoe groot is het eventuele effect?
De leden van de CDA-fractie wijzen op de volgende passage uit de brief van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 4 april 2014 (Kamerstuk 32 043, nr. 205): «Het kabinet zal in overleg treden met de sector over de vraag hoe tegemoet kan worden gekomen aan de wens om binnen het wettelijke kader voor beschikbare premieregelingen het collectief delen van risico’s mogelijk te maken.» Deze leden vragen de regering of, indien de beschikbare premieregeling wordt aangepast op het punt van collectief risico's delen in de uitkeringsfase, collectief risico's delen in de uitkeringsfase dan ook mogelijk wordt gemaakt in de nettolijfrente.
De leden van de CDA-fractie wijzen voorts op het verslag van het schriftelijk overleg over de richtinggevende brief novelle Wittenveenkader (Kamerstuk 33 847, nr. 28), waarin de volgende passage is opgenomen: «Het kabinet is voornemens om voor de fiscale ruimte voor de nettolijfrente zowel in de tweede als derde pijler dezelfde premiestaffel te laten gelden, waarbij tevens rekening wordt gehouden met het nettokarakter van de faciliteit.» Zij merken op dat in een brief van CNV, FNV en VCP van 15 mei 2014 deze organisaties ervoor pleiten dat ook de 3% staffels mogen worden gebruikt. Genoemde leden vragen de regering om op de stellingname van deze organisaties te reageren. Wil de regering 3% staffels mogelijk maken?
De leden van de CDA-fractie waren verbaasd dat het begrip nettolijfrente niet is veranderd in nettopensioen. Is de regering alsnog bereid dit begrip te veranderen? Over de gevolgen van die woordkeuze hebben deze leden namelijk wat vragen. Die vragen moeten beantwoord worden voor de keuze die de regering uiteindelijk maakt.
• Indien sprake is van een, in de terminologie van de regering, «nettolijfrente» in de tweede pijler, is dan sprake van een onderdeel van de arbeidsvoorwaarden? Met andere woorden: is de juridische basis een pensioenovereenkomst? Of is de juridische basis een verzekeringsovereenkomst die niets te maken heeft met de arbeidsvoorwaarden?
• En kan een dergelijke «lijfrente» dan:
– een uitkering hebben die luidt in eenheden, zoals bedoeld in artikel 1.7, derde lid, Wet IB 2001?
– voorzien in een uitkering ten gevolge van het overlijden van de partner van de verzekerde?
– voorzien in een uitkering ten gevolge van het overlijden van de verzekerde aan een andere begunstigde dan diens partner en/of kinderen jonger dan 30?
– een andere verzekeringnemer hebben dan de werkgever (zie artikel 23 en 24 PW)?
– worden uitgevoerd door een bank of een beleggingsinstelling, als bedoeld in artikel 3.126a, tweede lid, Wet IB 2001?
– voorzien in een tijdelijke uitkering, zoals bedoeld in artikel 3.125, eerste lid, onderdeel c Wet IB 2001?
– voorzien in variabele uitkeringen, mits binnen de bandbreedte 100:75, als bedoeld in artikel 63 PW?
– worden afgekocht in de gevallen waarin de Pensioenwet daar in voorziet en (dus) in meer gevallen dan de Wet IB 2001 voorziet in artikel 3.133, tweede lid, onderdeel b?
De voorzitter van de commissie, Van der Burg
Adjunct-griffier van de commissie, Weeber