Ontvangen 2 juni 2014
Inhoudsopgave |
Blz. |
|
---|---|---|
1. |
Algemeen |
1 |
2. |
Hoofdverblijf in dezelfde woning in de AOW |
2 |
3. |
Beëindiging voorschotregeling |
13 |
De regering heeft met belangstelling kennis genomen van de vragen die de fracties hebben gesteld en de opvattingen die zij daarbij hebben.
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel tot wijziging van de Algemene Ouderdomswet (AOW). Ze hebben daarover een aantal vragen. De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van het wetsvoorstel. Zij zijn blij dat er eindelijk duidelijkheid is gekomen voor ouderen wanneer sprake is van een gezamenlijke huishouding en wanneer niet. De twee-woningen-regel is een overzichtelijke en eerlijke maatregel. Prettige bijkomstigheid is dat het vereenvoudigen van het huisvestingscriterium bij de Sociale verzekeringsbank (SVB) tot een minder complexe uitvoering leidt. Dit geldt tevens voor het beëindigen van de voorschotregeling. Deze leden hebben enkele aanvullende vragen. De leden van de SP-fractie hebben kennis genomen van dit wetsvoorstel. Zij hebben een aantal vragen. De leden van de PVV-fractie onderschrijven de ambitie om het huisvestingscriterium duidelijker te stellen. Zij hebben enkele inhoudelijke vragen. De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van dit wetsvoorstel. Zij zijn verheugd dat er een einde komt aan jarenlange onduidelijkheid over de regels voor samenwonende AOW’ers. Zij hebben daarover enkele vragen. De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het wetsvoorstel. Bij veel AOW-gerechtigden heerst grote onduidelijkheid over de criteria met betrekking tot de vraag wanneer sprake is van een gezamenlijke huishouding. Deze leden steunen het doel van het wetsvoorstel om helderheid over die criteria te scheppen. Wel hebben zij diverse vragen.
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van het onderliggende wetsvoorstel. Deze leden vinden het goed dat de regering de onduidelijkheid bij de beoordeling over het al dan niet voeren van een gezamenlijke huishouding bij AOW-gerechtigden wil wegnemen. Graag leggen zij nog vragen ter beantwoording aan de regering voor. De leden van de 50PLUS-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel, dat beoogt de huidige onduidelijkheid weg te nemen omtrent de vraag of mensen nu al dan niet een gezamenlijke huishouding voeren. Deze leden vinden het van groot belang dat mensen met een AOW-uitkering duidelijkheid hebben en weten waar zij aan toe zijn. Zij zijn verheugd dat de regering aan hun verzoek gehoor heeft gegeven om bij de huidige bepaling van een gezamenlijke huishouding alvast te anticiperen op de op komst zijnde wetswijziging. Zij hebben nog enige vragen.
In deze nota naar aanleiding van het verslag gaat de regering in op de vragen en opmerkingen van de verschillende fracties over het onderhavige wetsvoorstel. Om vragen zoveel mogelijk in samenhang te beantwoorden is daarbij op een aantal plaatsen afgeweken van de volgorde van het verslag.
De leden van de VVD-fractie vinden het belangrijk dat er mede op hun initiatief een eenduidig criterium komt over samenwonen in de AOW, waardoor de beoordeling door de SVB wordt vereenvoudigd. Zij ondersteunen het voorgestelde beleid, dat kosten voor een eigen woning als onderscheidend criterium worden gesteld voor het oordeel of mensen samenwonen dan wel geacht worden alleen te wonen. Deze leden vragen wat het doorvoeren in het wetsvoorstel van het verzorgingscriterium uit het regeerakkoord nu betekent voor mensen die hun eigen woning aanhouden, maar wel andere kosten delen: krijgen zij een alleenstaanden AOW (70% van het wettelijk minimumloon (WML)) of een samenwoon-AOW (50% WML)?
De leden van de PvdA-fractie vragen verder welke conclusie de regering trekt uit de constatering dat het verzorgingscriterium niet meer of nauwelijks nog van betekenis is.
De leden van de CDA-fractie vragen de regering om aan te geven hoe de voorgestelde regelgeving zich verhoudt tot de regelgeving rond de kostendelersnorm in de AOW.
Terecht wijzen de leden van de VVD-fractie erop dat in dit wetsvoorstel de kosten voor een eigen woning als onderscheidend criterium worden gesteld. Het verzorgingscriterium is hierbij niet (meer) van belang. Als twee personen, waarvan er minstens één AOW-gerechtigde is, in dezelfde woning hun hoofdverblijf hebben, maar ieder van hen een zelfstandige op zijn naam staande woning in eigendom heeft of een zelfstandige op zijn naam staande woning huurt, die hen vrij ter beschikking staat en ieder van de beide betrokkenen de kosten van de eigen woning draagt, dan worden zij geacht niet te voldoen aan het huisvestingscriterium. Er ontstaat dan geen gezamenlijke huishouding en wordt niet meer toegekomen aan de toetsing van het verzorgingscriterium. Dit heeft als gevolg dat beide betrokkenen ieder worden aangemerkt als alleenstaande en een AOW-uitkering naar de alleenstaandenorm van (maximaal) 70% WML zullen ontvangen, ook als betrokkenen eventuele andere kosten delen.
Het verzorgingscriterium blijft van belang voor de vaststelling van de gezamenlijke huishouding, zo antwoordt de regering op de vraag van de leden van de PvdA-fractie. Van een gezamenlijke huishouding is sprake als twee personen in dezelfde woning hun hoofdverblijf hebben (huisvestingscriterium) en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins (verzorgingscriterium). Als deze twee personen het hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en zij verzorgen elkaar, financieel dan wel anderszins, dan voeren zij een gezamenlijke huishouding en ontvangen zij ieder een AOW-uitkering naar de gehuwdennorm van 50% WML.
In het door uw Kamer aangenomen voorstel van wet tot wijziging van de Wet werk en bijstand en enkele andere sociale zekerheidswetten (Wet maatregelen Wet werk en bijstand en enkele andere wetten)1 is voorzien in de invoering van de kostendelersnorm in de AOW. In de memorie van toelichting bij dat voorstel heeft de regering aangegeven dat wanneer meerdere personen in dezelfde woning hun hoofdverblijf hebben er navenant meer kosten kunnen worden gedeeld. De kostendelersnorm houdt rekening met de schaalvoordelen die daaruit voortvloeien. 2 Zoals ook in de genoemde memorie van toelichting is aangegeven kent de uitkeringsnorm van 50% WML, die na invoering van de kostendelersnorm in de AOW zal gaan gelden voor alle AOW-ers die samenwonen, een aantal uitzonderingen. De twee-woningen-regel zal één van die uitzonderingen zijn. Bij het aanhouden van twee woningen zijn er geen schaalvoordelen. 3
De regering vindt het een groot goed als mensen de zorg voor elkaar op zich nemen. Vanwege de grote waarde van mantelzorgers en vrijwilligers bij de zorg en ondersteuning van mensen in hun eigen omgeving, wordt in het wetsvoorstel Wmo 2015 de positie van de informele zorgverlener versterkt.
De regering heeft oog voor de samenloop van de kostendelersnorm in de AOW met de hervormingen in de (mantel)zorg. De invoering van de kostendelersnorm in de AOW wordt daarom met een jaar uitgesteld.
De regering zal het komende jaar benutten om samen met o.a. gemeenten en SCP te bezien hoe arrangementen rond mantelzorg verder ondersteuning behoeven en om te onderzoeken wat de effecten zijn van de kostendelersnorm in de AOW op de mantelzorg.
De inwerkingtredingsdatum wordt bij Koninklijk Besluit (KB) verschoven naar 1 juli 2016. Het kabinet zal voor financiële dekking van het hiermee gepaard gaande incidentele besparingverlies zorg dragen.
In antwoord op de vraag van de leden van de CDA-fractie zal de toekomstige algemene maatregel van bestuur (amvb), waarvoor dit wetsvoorstel de wettelijke grondslag regelt, na parlementaire aanvaarding van het wetsvoorstel Wet maatregelen Wet werk en bijstand en enkele andere wetten worden aangepast aan de introductie van de kostendelersnorm in de AOW.
De leden van de fracties van de VVD, SP, D66, ChristenUnie en 50PLUS hebben gevraagd of en zo ja wanneer de beoogde amvb aan de Kamer zal worden gezonden dan wel of voor de beoogde amvb een voorhangprocedure in acht zal worden genomen en zo nee waarom daar niet voor wordt gekozen. De leden van de D66-fractie en de PVV-fractie vragen waarom er niet gekozen is dit bij wet te regelen. Laatstgenoemde leden merken op dat, indien dit in de wet wordt verankerd, dit meer zekerheid geeft voor de mensen die het betreft.
De AOW kent geen voorhangprocedure voor op grond van die wet vast te stellen lagere regelgeving. Dat is in overeenstemming met het in de Aanwijzingen voor de regelgeving (Ar 35) vastgelegde algemeen geaccepteerde uitgangspunt dat in de wet geen betrokkenheid van het parlement bij gedelegeerde regelgeving wordt geregeld, tenzij daarvoor bijzondere redenen bestaan.
Nu diverse fracties om toezending van de amvb hebben verzocht en omdat de inhoud van de amvb in hoofdlijnen in de memorie van toelichting is uiteengezet, alsmede de ontwerp amvb en de daarbij behorende nota van toelichting van 9 tot 27 januari jl. via publicatie op www.internetconsultatie.nl voor internetconsultatie zijn voorgelegd en dus al geruime tijd openbaar zijn, heb ik de ontwerp amvb met toelichting in de bijlage bij deze nota gevoegd4. In de ontwerp amvb worden de nadere voorwaarden opgenomen waaraan dient te worden voldaan om in aanmerking te komen voor de hogere alleenstaande-uitkering ingeval twee personen veel bij elkaar verblijven maar ieder een eigen woning heeft. Gezien de detaillistische aard van deze nadere voorwaarden is opname in een amvb het geëigende instrument, dat naar de mening van de regering eenzelfde mate van zekerheid biedt aan de burger. Een amvb is evenals een wet een algemeen verbindend voorschrift dat gepubliceerd wordt in het Staatsblad. De SVB neemt op basis van de amvb een besluit waartegen vervolgens bezwaar en beroep openstaat.
De leden van de VVD-fractie vragen naar de verschillen in uitvoeringskosten voor de SVB tussen de huidige situatie bij het bepalen van het begrip «gezamenlijke huishouding» en de nieuwe situatie. De leden van de fractie van ChristenUnie constateren dat de regering aangeeft dat de financiële effecten niet uit het wetsvoorstel zelf voorkomen, maar afhankelijk zijn van de nog op te stellen amvb. Zij vragen of de regering al inzicht kan bieden in de uitvoeringstoets van de SVB en de verwachte uitvoeringskosten.
De SVB heeft in haar uitvoeringstoets op de concept amvb aangegeven deze uitvoerbaar te achten. Door de wijziging van de regels omtrent de gezamenlijke huishouding nemen de structurele uitvoeringskosten bij de SVB met € 1,4 miljoen jaarlijks af. Deze besparing wordt ingezet voor de taakstelling SVB. De eenmalige invoeringskosten bedragen € 300.000.
De leden van de VVD-fractie vragen voorts hoe de communicatie over de voorgestelde situatie plaats zal vinden.
De SVB heeft inmiddels alle communicatie-uitingen aangepast. De website van de SVB is aangepast. Online kunnen klanten een vragenlijst doorlopen om te kijken of ze aan de voorwaarden voor de twee-woningen-regel voldoen. Verder is de brochure «AOW en gezamenlijke huishouding» aangepast.
Op verzoek krijgen klanten met een bestaand recht op AOW-pensioen het formulier «Onderzoek woonsituatie twee-woningen-regel» toegestuurd. Voor nieuwe instroom van AOW-gerechtigden is het aanvraagproces aangepast. Alle medewerkers van de SVB zijn opgeleid om de nieuwe regels uit te leggen en toe te passen.
Er zijn ongeveer 1500 AOW-gerechtigden die onder de regels zoals deze golden voor 1 februari 2014 aangemerkt zijn als samenwonend, terwijl ze ieder beschikken over een eigen woning. Mogelijk vallen mensen in deze groep onder de nieuwe twee-woningen-regel. Deze groep heeft medio februari persoonlijk een brief ontvangen van de SVB, waarin de twee-woningen-regel uitgelegd wordt. Het formulier «Onderzoek woonsituatie twee-woningen-regel» is bijgesloten. De SVB vraagt de mensen het formulier in te vullen en terug te sturen. Als blijkt dat beide partners voldoen aan de twee-woningen-regel, dan hebben ze met terugwerkende kracht vanaf 1 februari 2014 recht op een AOW-uitkering voor ongehuwden.
AOW-gerechtigden met een (jongere) partner die de AOW-leeftijd nog niet heeft bereikt en daarvoor partnertoeslag ontvangen, worden alleen benaderd als omzetting naar een AOW-pensioen voor ongehuwden betekent dat ze meer geld krijgen dan AOW-pensioen met partnertoeslag.
De leden van de VVD-fractie constateren dat de directe financiële effecten volgens de regering € 5 miljoen zijn, maar de gedragseffecten € 20 miljoen. Zij vragen op welke wijze voorkomen wordt dat de maatregel strategisch gedrag in de toekomst uitlokt en een aanzuigende werking heeft van meer dan de extra € 20 miljoen die wordt voorzien.
Deze maatregel beoogt om de bestaande regels omtrent samenwonen in de AOW te vereenvoudigen en begrijpelijker te maken. De keerzijde is dat dit gepaard gaat met een grotere vrijheid voor AOW’ers om hun gedrag aan te passen aan de regels. In de raming is derhalve rekening gehouden met een reële omvang van deze gedragseffecten. Desalniettemin zijn er een aantal kenmerken van de AOW die de potentiële gedragseffecten fors beperken, en zijn ook op de twee-woningen-regel hiertoe aanvullende voorwaarden van toepassing.
Allereerst ontvangen gehuwden en geregistreerde partners in de AOW per definitie een gehuwdenuitkering, waarmee zij uitgezonderd zijn van de twee-woningen-regel. De groep samenwonenden binnen de AOW bestaat voor het overgrote merendeel uit gehuwden/geregistreerde partners. Dit beperkt de omvang van de gedragseffecten sterk.
Ten tweede is de AOW een ongetoetste uitkering, waarbij het inkomen en vermogen van een eventuele partner geen rol speelt. Daarmee is de financiële winst van een uitkering voor alleenstaanden veel kleiner dan bijvoorbeeld in de bijstand, waar al dan niet samenwonen het verschil kan maken tussen een volledige uitkering of helemaal geen uitkering.
Daarnaast worden er om in aanmerking te komen voor de twee-woningen-regel voorwaarden gesteld aan de woning. Onder woning wordt straks verstaan een woning met een eigen toegangsdeur die van binnen en buiten op slot kan. In de woning moet in ieder geval het volgende aanwezig zijn: een eigen woon(slaap)kamer, een eigen keuken met aanrecht, aan- en afvoer voor water en een aansluitpunt voor een kooktoestel, een eigen toilet met waterspoeling en een eigen douche of wasgelegenheid. Dit betekent dat een aantal woonvormen, zoals vakantiehuizen en kamerbewoning, zijn uitgezonderd.
Bovengenoemde kenmerken en voorwaarden beperken het opwaartse risico van de geraamde gedragseffecten aanzienlijk.
De leden van de PvdA-fractie vragen in hoeverre de voorgestelde wetswijziging het verlenen van mantelzorg ondersteunt. De leden vragen of het klopt dat de zogenaamde mantelzorguitzondering in de AOW komt te vervallen, omdat de nieuwe twee-woningen-regel grotendeels daarmee overlapt. In het verlengde hiervan vragen de leden welke onderdelen van de mantelzorguitzondering worden geschrapt en niet overgenomen in de nieuwe twee-woningen-regel.
De twee-woningen-regel houdt in dat als twee mensen veel bij elkaar verblijven maar ieder een zelfstandige woning heeft waarvoor ieder zelf de financiële lasten draagt, aangenomen wordt dat er geen sprake is van het hebben van het hoofdverblijf in dezelfde woning. Dit betekent vervolgens dat die situatie niet valt onder het voeren van een gezamenlijke huishouding en als gevolg daarvan zal de AOW-uitkering 70% van het wettelijke netto minimumloon bedragen. Overigens dient daarbij wel te worden voldaan aan de in het in voorbereiding zijnde Besluit regels hoofdverblijf in dezelfde woning AOW opgenomen nadere criteria, zoals dat de woning niet mag zijn onderverhuurd.
De reden waarom twee mensen veel bij elkaar verblijven is niet van belang. Deze twee-woningen-regel houdt dus rekening met de situatie waarin ouderen met een zorgvraag kunnen verkeren, zoals de situatie waarin de een aan de ander mantelzorg verleent maar ze wel elk hun eigen woning aanhouden.
In het wetsvoorstel (artikel I, onderdeel B) is inderdaad voorzien in het laten vervallen van de huidige mantelzorguitzondering in artikel 17, tweede lid, AOW. De ruimer opgezette twee-woningen-regel komt daarvoor in de plaats. Anders dan de huidige mantelzorguitzondering is bij de twee-woningen-regel de reden waarom mensen veel bij elkaar verblijven niet van belang. Dit kan zijn vanwege een mantelzorgrelatie, maar het kan ook om een andere reden zijn, bijvoorbeeld een LAT-relatie of bloedverwantschap. Ook de voorwaarde bij de huidige mantelzorguitzondering dat de samenwoning ontstaat vanwege de zorgrelatie, geldt niet bij de twee-woningen-regel. Dit leidt ertoe dat naar verwachting op termijn circa 6.000 mensen in aanmerking zullen komen voor de twee-woningen-regel. Voor de huidige mantelzorguitzondering komen thans 97 (per februari 2014) personen in aanmerking. Door de twee-woningen-regel zullen ook personen die mantelzorg verlenen, maar die niet aan de strenge definitie van de huidige uitzondering voldoen, voortaan een hogere AOW-uitkering voor alleenstaanden ontvangen.
De twee-woningen-regel stelt als voorwaarde dat er in de eigen woning niemand anders mag wonen of staan ingeschreven. Deze voorwaarde kent de huidige mantelzorguitzondering niet. Om te voorkomen dat degenen die thans op de mantelzorguitzondering een beroep doen (opnieuw) door de SVB moeten worden beoordeeld of zij voldoen aan de twee-woningen-regel wordt door middel van een overgangsbepaling (artikel I, onderdeel E) deze uitzondering voor hen in stand gehouden, zolang zij aan de daartoe in het huidige artikel 17, tweede lid, AOW gestelde voorwaarden blijven voldoen.
De leden van de PvdA-fractie vragen voorts welke regels de regering voornemens is te stellen bij amvb ten aanzien van hetgeen wordt verstaan onder het hoofdverblijf in dezelfde woning. Zij vragen of de regering al kan toelichten welke nadere regels er zullen worden gesteld aan het begrip «woning» en of de nadere regels voor het begrip «woning» ook in andere situaties, bijvoorbeeld in het geval van de kostendelersnorm in de AOW, gelden.
De leden van de SP-fractie stellen naar tevredenheid vast dat wordt beoogd AOW-gerechtigden die gezamenlijk een huishouding voeren maar beiden de volledige kosten dragen van een eigen woning niet langer aan te merken als gezamenlijke huishouding. De leden vragen de regering om uiteen te zetten wat in de amvb komt te staan. De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen of de regering al inzicht kan bieden in de concept amvb.
Volgens artikel 1, vierde lid, van de AOW is er van een gezamenlijke huishouding sprake als er aan een tweetal voorwaarden is voldaan, namelijk dat twee personen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben (huisvestingscriterium) en zij voor elkaar zorgen, financieel dan wel anderszins (verzorgingscriterium). Of aan het huisvestingscriterium wordt voldaan is in sommige gevallen moeilijk vast te stellen. Het gaat dan om situaties waarbij twee mensen ieder een eigen huis hebben, maar in één van die woningen of in beide samen veel verblijven.
De amvb zal gaan regelen dat er geen sprake is van een gezamenlijke huishouding als twee mensen ieder een eigen woning hebben die hen vrij ter beschikking staat, er geen andere mensen staan ingeschreven of feitelijk bij hen inwonen en zij ieder de eigen kosten van die woning dragen. Als aan alle voorwaarden is voldaan ontvangt ieder van de AOW-gerechtigde een AOW-pensioen van 70% WML. In dit kader is het niet meer van belang of en zo ja hoeveel dagen of nachten de betrokkenen bij elkaar in één of beide woningen verblijven.
In de ontwerp amvb zullen nadere regels worden gesteld ten aanzien van het begrip «woning» om te voorkomen dat het huren van een kamer of de aanwezigheid van een vakantiehuis leidt tot een hogere uitkering. Onder de definitie wordt straks verstaan een woning met een eigen toegangsdeur die van binnen en buiten op slot kan. In de woning moet in ieder geval het volgende aanwezig zijn: een eigen woon(slaap)kamer, een eigen keuken met aanrecht, aan- en afvoer voor water en een aansluitpunt voor een kooktoestel, een eigen toilet met waterspoeling en een eigen douche of wasgelegenheid.
Het ontwerpbesluit zal alleen van toepassing zijn in het kader van het in artikel 1, vierde en vijfde lid, van de AOW opgenomen begrip van de gezamenlijke huishouding en dus niet in geval van andere regelingen zoals de WWB, IOAW, IOAZ, TW en Anw.
De bepaling van het begrip «woning» in de ontwerp amvb is alleen van betekenis voor de toepassing van het besluit. Er is niet beoogd aan te geven wat onder het begrip «woning» in de AOW moet worden verstaan. Het wettelijke begrip van «woning» in de AOW kan breder zijn dan het begrip voor de toepassing van het ontwerpbesluit. Kraakpanden, vakantiehuizen of recreatiewoningen kunnen in tegenstelling tot het begrip «woning» als bedoeld in het ontwerpbesluit in voorkomende gevallen wel tot het wettelijke begrip worden gerekend.
In het door uw Kamer aangenomen voorstel Wet maatregelen Wet werk en bijstand en enkele andere wetten is voorzien in de invoering van de kostendelersnorm in de AOW. Nadat de kostendelersnorm in de AOW eveneens is aangenomen door de Eerste Kamer, zal het ontwerpbesluit worden aangepast aan de introductie van de kostendelersnorm. De nadere regels voor het begrip «woning» bij de toepassing van de twee-woningen-regel gelden dan ook bij de uitvoering van de kostendelersnorm.
De leden van de PvdA-fractie merken op dat de twee-woningen-regel in veel situaties tot meer duidelijkheid zal leiden, behalve in het geval van een aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO). Zij vragen of ingegaan kan worden op de situatie van een oudere met onvolledige AOW (50% opbouw) aangevuld met aanvullende bijstand (AIO), die zelf een huis huurt en een gezamenlijke huishouding voert met een andere oudere die ook een eigen huis heeft. Deze leden vragen welk effect de nieuwe twee-woningen-regel op deze situatie heeft.
Zij vragen voorts wat de consequenties zijn als eerstgenoemde oudere met haar dochter een gezamenlijke huishouding voert, waarbij er sprake is van twee huizen en de dochter werkt.
De leden van de VVD-fractie vragen voorts of de regering enkele voorbeelden (of cases) kan geven van verschillende type huishoudens waarbij sprake is van een hulpbehoevende en waarbij de uitkering niet wordt herzien naar 50% van het minimumloonloon. Deze leden vragen voorts naar de definitie van een hulpbehoevende.
De twee-woningen-regel zal alleen gaan gelden in de AOW. Dit betekent dat in de door de leden van de PvdA-fractie aangedragen eerste casus alleen de AOW-uitkering op de alleenstaandenorm van (maximaal) 70% WML wordt vastgesteld. De ene oudere zal derhalve een vanwege de onvolledige opbouw gekorte AOW-uitkering van 35% WML ontvangen en de andere oudere 70% WML, onder de voorwaarde dat zij beiden voldoen aan de voorwaarden van de twee-woningen-regel. In antwoord op de vraag van de leden van de VVD-fractie is bij de twee-woningen-regel de reden van samenwoning niet van belang. Hulpbehoevendheid is geen voorwaarde om in aanmerking te komen voor de twee-woningen-regel.
Als de gekorte AOW-uitkering tezamen met een eventueel pensioen en overige middelen minder is dan het sociaal minimum kan recht ontstaan op aanvullende bijstand. Indien in casu voldaan wordt aan de vereisten van de gezamenlijke huishouding, dat wil zeggen dat beiden het hoofdverblijf hebben in dezelfde woning en zij voor elkaar zorgen, financieel dan wel anderszins, zal de bijstand aanvullen tot het niveau van de gehuwdennorm ter hoogte van 100% referentieminimumloon (RML). Aangezien het gezamenlijk inkomen hierboven ligt, zal in casu geen recht op bijstand bestaan.
In de door de leden van de PvdA-fractie aangedragen tweede casus zal voor de WWB en de AOW geen sprake zijn van het voeren van een gezamenlijke huishouding, aangezien een ouder en een meerderjarig kind daarvan zijn uitgezonderd (artikel 3, tweede lid, onderdeel a, van de WWB en artikel 1, derde lid, onderdeel a, van de AOW). In dat geval zal de gekorte AOW-uitkering van de moeder 35% WML bedragen. De bijstand zal deze uitkering aanvullen tot 70% RML. De inkomsten van de dochter worden niet bij de bijstandsverlening aan de ouder in aanmerking genomen.
Voor de AOW zal de twee-woningen-regel ook gaan gelden bij de in het wetsvoorstel Wet maatregelen Wet werk en bijstand en enkele andere wetten opgenomen kostendelersnorm in de AOW nadat deze door het parlement is aanvaard. De toekomstige amvb zal, na aanvaarding van dit wetsvoorstel door het parlement, hierop worden aangepast. Dit betekent dat in casu de AOW-uitkering wordt vastgesteld op de alleenstaandenorm ter hoogte van, rekening houdend met de onvolledige opbouw, 35% WML, als aan de voorwaarden van de twee-woningen-regel wordt voldaan. Na invoering van de in hetzelfde wetsvoorstel opgenomen kostendelersnorm in de WWB zal de ouder bij onvoldoende middelen aanvulling uit de bijstand krijgen tot 50% RML, aangezien de ouder en het kind het hoofdverblijf hebben in dezelfde woning. De inkomsten van de dochter blijven bij deze bijstandsverlening buiten beschouwing.
De leden van de fracties van de PvdA en ChristenUnie vragen hoe het toezicht op de nieuwe twee-woningen-regel er uit komt te zien en op welke manier de SVB kan beoordelen of de kosten voor de eigen woning worden gedragen en of de woning direct beschikbaar is. Daarnaast vragen de leden van de ChristenUnie-fractie welke gevolgen de regering van het wetsvoorstel verwacht ten aanzien van fraudegevoeligheid en hoe het risico op frauduleuze inschrijvingen in de Gemeentelijke Basisadministratie (GBA) kan worden voorkomen.
De SVB stelt vast of aan de criteria van de twee-woningen-regel is voldaan op basis van in eerste instantie de door betrokkenen verstrekte informatie. Bij twijfel aan de juistheid van deze informatie kan de SVB nagaan of de kosten voor de eigen woning worden gedragen door zo nodig bewijsstukken inzake huurovereenkomst of hypotheekgegevens aan betrokkene te vragen. SVB kan op verschillende manieren nagaan of de woning direct beschikbaar is. Dit kan door informatie in te winnen bij de betrokken woningcorporaties, door de GBA te raadplegen en door eventueel een huisbezoek af te leggen.
Ook gaat de SVB in 2014 een steekproefsgewijze controle uitvoeren op situaties waarin de SVB eerder heeft vastgesteld dat aan de criteria voor de twee-woningen-regel is voldaan. Aan de hand van de resultaten hiervan zal de SVB kunnen vaststellen wat de aard en omvang van het handhavingsrisico is. Op basis daarvan zal de SVB vaststellen welke structurele controle (toezicht) er nodig is om dit risico te ondervangen.
Om fraude bij de twee-woningen-regel zoveel mogelijk te voorkomen zijn correcte en actuele gegevens in de Basisregistratie personen (BRP) ten aanzien van de woonsituatie noodzakelijk. De BRP heeft de Gemeentelijke Basisadministratie
Personen (GBA) vervangen. De verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van deze gegevens ligt bij de houders van de desbetreffende basisregistratie, de gemeenten. De kwaliteit van de BRP staat al een aantal jaren hoog op de agenda van betrokken partijen. Uw Kamer heeft hierover op 23 mei 2013 een brief ontvangen van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) met een actieplan5. Dit plan heeft geresulteerd in een verbetering van de kwaliteit, hoewel een honderd procent sluitende registratie een na te streven doel blijft.
In de brief «Rijksbrede aanpak fraude» van 20 december 20136 heeft het kabinet een actieplan gepresenteerd met aanvullende maatregelen ter versterking van de aanpak van fraude met publieke middelen. Daarbij wordt ingegaan op de maatregelen die het kabinet neemt om de kwaliteit van de GBA/BRP te verbeteren. Deze maatregelen betreffen onder andere het investeren van extra geld in opleidingen en examens van 1200 gemeenteambtenaren gericht op het bestrijden van fraude en 6000 extra huisbezoeken voor controle van adressen van ingezetenen door gemeenten. Over de werking van de BRP vindt overleg plaats tussen de Ministeries van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) en BZK. Zo is de door Minister van Veiligheid en Justitie (VenJ) gestuurde brief «Rijksbrede aanpak fraude» mede namens de Ministers van SZW en BZK verstuurd.
Op de vraag van de leden van de PvdA-fractie of de uitvoeringstoets van de SVB aan de Kamer kan worden gezonden, antwoordt de regering dat deze is bijgevoegd als bijlage7 bij deze nota naar aanleiding van het verslag.
De leden van de PVV-fractie vragen of de regering bereid is in dit wetsvoorstel te regelen dat ook AOW’ers die samenwonen met eerstegraadsbloedverwanten, vaak in het kader van mantelzorg, niet meer worden gekort op hun AOW en zo nee, waarom niet.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen hoe de regering de huidige mogelijkheden voor mantelzorg ten aanzien van AOW-gerechtigden beoordeelt in relatie tot de mogelijk lagere vaststelling van de uitkering. Deze leden vragen of er aanleiding en mogelijkheden zijn om de uitzondering voor mantelzorg voor AOW’ers binnen één huishouden te verruimen en zo nee, waarom niet.
De AOW is een volksverzekering. Dat betekent dat elke inwoner van Nederland is verzekerd voor de AOW. De AOW garandeert voor iedereen een inkomen op minimumniveau op het moment dat de AOW-gerechtigde leeftijd is bereikt. De samenstelling van het huishouden is van invloed op de hoogte van de uitkering. De uitkeringshoogte bij de AOW is 50% van het minimumloon voor gehuwden en ongehuwd samenwonenden die een gezamenlijke huishouding voeren. Als mensen alleen wonen, kunnen zij de kosten van het levensonderhoud (huur, hypotheek, gas water en licht e.d.) niet met een ander delen De hoogte van de AOW-uitkering sluit daarop aan door in deze gevallen de uitkering te verhogen met 20% WML. Momenteel ontvangen alleen gehuwden of mensen die een gezamenlijke huishouding voeren een AOW-uitkering van 50% WML.
Het is niet rechtvaardig en niet in lijn met uitgangspunten van een minimumuitkering, dat in andere situaties, waarin twee of meer personen hoofdverblijf hebben in dezelfde woning en daardoor kosten delen, de uitkering hoger is dan de uitkering van 50% WML
− Als een ouder en zijn meerderjarig kind in één huis wonen, dan ontvangen zij thans, als zij beiden AOW-gerechtigde zijn, ieder 70% WML.
− Als een broer en zus, grootouder en kleinkind of een vader en moeder in één huis wonen, dan ontvangen zij thans ieder 50% van het WML.
− Als drie zussen in één huis wonen, ontvangen zij nu ieder 70% WML. Als één van hen gaat verhuizen of komt te overlijden, dan ontvangen de twee overblijvende zussen ieder 50% WML.
De kostendelersnorm in de AOW brengt een consistente lijn in de AOW: als een AOW-er met één of meer mensen in hetzelfde huis woont, dan ontvang hij 50% WML, ongeacht met wie hij samenwoont of waarom hij dat doet. Dat is naar de mening van de regering rechtvaardig en consistent. De voordelen van het delen van kosten voor levensonderhoud, waar de beoogde kostendelersnorm rekening mee houdt, zijn ook aanwezig als er sprake is van het verlenen van mantelzorg, of als bloedverwanten in de eerste graad in hetzelfde huis samenwonen, al dan niet om reden van mantelzorg. De regering ziet de uitkeringsystematiek niet als het geëigende middel om mantelzorg te stimuleren.
De regering vindt het een groot goed als mensen de zorg voor elkaar op zich nemen. Vanwege de grote waarde van mantelzorgers en vrijwilligers bij de zorg en ondersteuning van mensen in hun eigen omgeving, wordt in het wetsvoorstel Wmo 2015 de positie van de informele zorgverlener versterkt.
De regering heeft oog voor de samenloop van de kostendelersnorm in de AOW met de hervormingen in de (mantel)zorg. De invoering van de kostendelersnorm in de AOW wordt daarom met een jaar uitgesteld.
De regering zal het komende jaar benutten om samen met o.a. gemeenten en SCP te bezien hoe arrangementen rond mantelzorg verder ondersteuning behoeven en om te onderzoeken wat de effecten zijn van de kostendelersnorm in de AOW op de mantelzorg.
De inwerkingtredingsdatum wordt bij Koninklijk Besluit (KB) verschoven naar 1 juli 2016. Het kabinet zal voor financiële dekking van het hiermee gepaard gaande incidentele besparingverlies zorg dragen.
De leden van de D66-fractie en de ChristenUnie-fractie zijn benieuwd naar een meer kwantitatief inzicht in de effecten van deze vereenvoudiging. De leden van deze fracties vragen hoeveel AOW-gerechtigden als gevolg van de wijziging een hogere AOW-uitkering zullen gaan ontvangen.
Op grond van de nadere regels in de toekomstige amvb waarin de twee-woningen-regel wordt uitgewerkt, zullen samenwonende AOW-gerechtigden met elk een eigen (huur)woning, waarvoor zij zelf de kosten dragen, voortaan de hogere uitkering voor een alleenstaande ontvangen. Het betreft op termijn naar verwachting circa 6.000 personen die in aanmerking gaan komen voor een alleenstaande-uitkering.
De leden van de D66-fractie leden vragen of de regering een kwantitatief inzicht kan geven in het aantal geschillen over de vraag of er wel of geen sprake is van een gezamenlijk huishouden met betrekking tot de AOW, maar ook voor de Wet Werk en Bijstand (WWB), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW), de Wet Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ), de Toeslagenwet (TW) en de Algemene nabestaandenwet (Anw). Tevens vragen deze leden hoeveel juridische procedures hierover (jaarlijks) worden gevoerd.
De SVB legt in haar administratie niet expliciet vast wat de reden voor een ingediend bezwaar of een beroepsprocedure is. Op basis van een handmatig onderzoek naar gerechtelijke uitspraken in beroep heeft de SVB herleid in hoeveel gevallen de gezamenlijke huishouding grond was voor de procedure. In 2013 waren dat 44 gevallen in de AOW, 26 in de Anw en 1 in de WWB (aanvullende inkomensondersteuning ouderen (AIO). Voor 2012 waren deze aantallen 56 AOW, 15 Anw en
2 AIO. Op grond van ervaringsgegevens gaat de SVB er vanuit dat in 10% van de bezwaarprocedures tot beroep wordt overgegaan. Vanuit een gemiddelde van circa 70 beroepsprocedures jaarlijks is dan de inschatting dat circa 700 bezwaarschriften zich richten op de gezamenlijke huishouding binnen AOW, Anw en AIO.
Voor de WWB, IOAW, IOAZ en TW zijn hierover geen concrete gegevens beschikbaar, omdat deze landelijk niet worden bijgehouden.
De leden van de D66-fractie hebben signalen ontvangen dat bij de rechter veel zaken spelen over de kwestie van een gezamenlijk huishouden en het recht op een WWB-uitkering. Deze leden vragen of de regering die signalen herkent.
De regering heeft geen signalen hierover ontvangen. Aangezien voor de vaststelling van de bijstand het voeren van een gezamenlijke huishouding niet alleen gevolgen kan hebben voor de hoogte van de uitkering (overeenkomstig de AOW) maar ook voor het recht op bijstand (in verband met de partnermiddelentoets), kan de regering zich voorstellen dat de vaststelling van de gezamenlijke huishouding een reden is voor sommige mensen om hierover in bezwaar te gaan.
De leden van de D66-fractie constateren voorts dat de budgettaire effecten niet direct voortvloeien uit het wetsvoorstel, maar uit de bijbehorende amvb. Zij vragen of de regering al wel een inschatting kan geven van de kosten die gemoeid zijn met deze wijziging. De leden van de CDA-fractie vragen of de regering nader kan ingaan op de financiële consequenties van het wetsvoorstel.
Het onderhavige wetsvoorstel kent geen budgettaire effecten. De vaststelling van de amvb waarin de twee-woningen-regel nader wordt geregeld gaat wel gepaard met financiële effecten. De amvb gaat gepaard met kosten van € 25 mln. structureel. Deze kosten bestaan uit directe effecten van
€ 5 mln. en gedragseffecten van € 20 mln. De directe effecten hebben betrekking op mensen die onder de huidige regels door de SVB als samenwonend worden aangemerkt, terwijl zij elk een eigen woning hebben. De gedragseffecten hebben betrekking op mensen die als gevolg van de invoering van de amvb twee-woningen-regel een eigen woning aan (blijven) houden om zo een hogere uitkering volgens de alleenstaanden-norm te ontvangen.
De structurele uitvoeringskosten van de SVB nemen door de invoering van de twee-woningen-regel af met tenminste € 1,4 miljoen. De eenmalige uitvoeringskosten worden geraamd op € 300.000.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of de regering een inschatting kan geven van het aantal AOW-gerechtigden dat met één of meerdere volwassenen samenwoont en waar sprake is van het verlenen van mantelzorg in de zin van artikel 1, eerste lid, onderdeel b, van de Wet maatschappelijke ondersteuning.
Het is niet bekend hoeveel AOW-gerechtigden met één of meer volwassenen samenwonen in hetzelfde huis en daarbij mantelzorg verlenen. De uitkeringshoogte wordt binnen de AOW immers vastgesteld op basis van het al dan niet gezamenlijk voeren van een huishouden. De reden waarom AOW-gerechtigden een huishouden delen is daarbij niet relevant. Deze gegevens worden derhalve niet geregistreerd.
In de huidige AOW is een uitzondering opgenomen voor de mantelzorger van een hulpbehoevende. Het AOW-pensioen van twee ongehuwde AOW-gerechtigden wordt niet herzien naar 50% WML als zij een gezamenlijke huishouding gaan voeren omdat één van hen hulpbehoevend is en beiden over een eigen woning beschikken waarvoor ieder voor de eigen woning de financiële lasten draagt. Hulpbehoevend is de persoon die door ziekte of een of meer stoornissen van lichamelijke, verstandelijke of geestelijke aard blijvend niet is staat is om een eigen huishouding te voeren omdat hij dagelijks is aangewezen op intensieve hulp van anderen. De hulpbehoevendheid moet aanleiding zijn voor het gaan voeren van de gezamenlijke huishouding. Voerde men al een gezamenlijke huishouding voor het ontstaan van de zorgbehoefte, dan geldt de uitzondering niet.
Van deze mantelzorguitzondering maken door deze strenge definitie 97 AOW’ers (per februari 2014) gebruik.
De nadere regels in de amvb behorend bij het voorliggende wetsvoorstel, zullen grotendeels met deze bestaande regel overlappen, waardoor deze overbodig wordt. Door de amvb behorend bij voorliggend wetsvoorstel zullen ook personen die mantelzorg verlenen, maar die niet aan de strenge definitie van de huidige uitzondering voldoen, voortaan een hogere AOW-uitkering voor alleenstaanden ontvangen.
De leden van de 50PLUS-fractie vragen of het correct is dat bij andere socialezekerheidsuitkeringen sprake kan zijn van een gezamenlijke huishouding terwijl betrokkenen ieder een eigen woning hebben waarvoor zij afzonderlijk de kosten van huur/hypotheek, gas en licht dragen. Deze leden merken op dat het gehanteerde onderscheid in het huidige wetsvoorstel onder andere tot gevolg heeft dat een AOW-gerechtigde die een bijstandsuitkering ontvangt wegens onvolledige AOW-opbouw onder twee verschillende regimes valt ter bepaling van de vraag of iemand al dan niet samenwoont. Zij vragen of dit uit het oogpunt van rechtszekerheid en rechtsgelijkheid wenselijk is.
De twee-woningen-regel zal alleen van toepassing zijn in het kader van artikel 1, vierde en vijfde lid, aanhef van de AOW en zal inderdaad niet van toepassing zijn in geval van andere regelingen waar hetzelfde begrip «gezamenlijke huishouding» wordt gehanteerd. De regering acht de verschillen tussen de AOW en de andere regelingen een voldoende rechtvaardiging om in het kader van de met de amvb beoogde vereenvoudiging een onderscheid te maken tussen het huisvestingscriterium in de AOW en datzelfde criterium in andere socialezekerheidsregelingen. Ook de rechtszekerheid voor de burger is niet in het geding. De gevolgen van het voeren van een gezamenlijke huishouding voor de AOW verschillen van de gevolgen voor de bijstand en overige minimumregelingen. Ondanks het feit dat in alle regelingen dezelfde definitie van «gezamenlijke huishouding» geldt, heeft de gezamenlijke huishouding bij de AOW vooral gevolgen voor de hoogte van de uitkering. Bij de WWB, de IOAW, de IOAZ en de TW is het voeren van een gezamenlijke huishouding ook van belang voor de toepassing van de partnermiddelentoets, en kan daarmee ook het recht op deze uitkering bepalen. Voor de Anw bepaalt de gezamenlijke huishouding het ontstaan en het eindigen van een recht op een nabestaandenuitkering. Tot slot is het huisvestingscriterium bij de WWB, IOAW en IOAZ ook van belang om te bepalen ten opzichte van welke gemeente het recht op uitkering bestaat.
De leden van de 50PLUS-fractie vragen of de regering kan toelichten welke gevolgen het zou hebben indien het nieuwe huisvestingscriterium, in de vorm van een twee-woningen-regel, voor alle regelingen binnen de sociale zekerheid zou gaan gelden.
In de zogenaamde minimumregelingen, waarvan de WWB de grootste is, valt te verwachten dat de gedragseffecten groot zullen zijn. De mensen die aanspraak maken op deze uitkeringen hebben een inkomensniveau waarmee zij vrijwel zonder uitzondering in aanmerking komen voor een sociale huurwoning en huurtoeslag. Hierdoor zijn de kosten van het nemen of het aanhouden van een tweede woning voor deze groepen veel lager dan de additionele uitkering die zij zouden krijgen indien zij als alleenstaande worden aangemerkt. Daarnaast telt in een aantal minimumregelingen, zoals de WWB, partnerinkomen mee voor de inkomenstoets. Partners zonder of met een laag inkomen zouden dus onder de twee-woningen-regel door het nemen of het aanhouden van een tweede woning aanspraak kunnen maken op WWB. Het gaat dan om een voordeel dat kan oplopen tot duizenden euro’s per jaar voor samenwoners. Het is daarom dat gemeenten nu al in de handhaving fors inzetten op het controleren van de daadwerkelijke leefsituatie. Ook zijn uitkeringgerechtigden binnen de minimumregelingen veel minder vaak dan AOW’ers getrouwd. Gehuwden ontvangen namelijk per definitie een gehuwdenuitkering, wat de omvang van de verwachte gedragseffecten van deze maatregel voor de AOW sterk beperkt.
Het is lastig om een inschatting te geven van de omvang en financiële consequenties van deze gedragseffecten, maar een eerste inschatting is dat het invoeren van de twee-woningen-regel in de gehele sociale zekerheid alleen al in de WWB enkele honderden miljoenen per jaar zou kosten.
De leden van de VVD-fractie vragen of de regering kan aangeven waarom er zo weinig mensen gebruik maken van de voorschotregeling.
Er is geen onderzoek gedaan naar de redenen waarom zo weinig mensen gebruik hebben gemaakt van de voorschotregeling. Er zijn echter wel een aantal factoren voorhanden die hierbij ongetwijfeld een rol hebben gespeeld. Zo is bekend dat men terughoudend is als het gaat om het aangaan van een lening. Daarnaast lijkt een inkomensgat van een maand, waar in 2013 sprake van kon zijn, mogelijk nog te overzien voor de meeste mensen. Daar komt nog bij dat de Tijdelijke regeling overbruggingsuitkering AOW (hierna: overbruggingsregeling) in oktober jongstleden is ingevoerd en dat deze regeling, anders dan de voorschotregeling geen lening maar een uitkering biedt. Tot slot bieden de pensioenfondsen de mogelijkheid om het inkomensgat te overbruggen door het pensioen vervroegd aan te bieden (in ruil voor een iets lager pensioen levenslang).
De leden van de VVD-fractie vragen of alle voorschotten tot nu toe zijn terugbetaald.
Van de voorschotten die in 2013 zijn uitbetaald, zijn nog 1162 gevallen niet volledig terugbetaald. Het betreft hier de voorschotten die in de maanden juli tot en met december 2013 zijn verstrekt. Verstrekte voorschotten worden in een periode van 6 maanden verrekend. De nog niet terugbetaalde voorschotten worden conform planning in 2014 terugbetaald.
De leden van de SP-fractie vragen hoeveel mensen naar verwachting gebruik zullen maken van de overbruggingsregeling.
In de begroting 2014 zijn de verwachtingen ten aanzien van het gebruik van en de uitgaven aan de overbruggingsregeling opgenomen. De verwachting is dat er een afnemend aantal van 35.800 personen in 2013 tot 3.600 personen in 2018 instroomt. In totaal verwacht het kabinet dat er ruim 120.000 personen gebruik zullen maken van de overbruggingsregeling.
De regeling is van kracht geworden per 1 oktober 2013 (met terugwerkende kracht tot 1 januari 2013). De realisatiecijfers over het volledige jaar 2013 komen beschikbaar via het jaarverslag van de SVB over 2013 dat voor 15 mei 2014 aan uw Kamer zal worden gezonden.
De leden van de SP-fractie vragen hoeveel van de mensen die nu gebruik maken van de voorschotregeling behoren tot de groep waarvoor de overbruggingsregeling wordt opengesteld.
De voorschotregeling kent geen inkomens- of vermogensgrens. De SVB heeft deze gegevens dan ook niet gevraagd van degenen die gebruik hebben gemaakt van de voorschotregeling. Het valt daarmee niet vast te stellen hoeveel gebruikers van hen aanspraak zouden kunnen maken op de overbruggingsregeling.
De leden van de SP-fractie vragen naar de materiële gevolgen van het invoeren van de overbruggingsregeling en het beëindigen van de voorschotregeling voor mensen die een oplossing zoeken om de periode tussen hun 65e jaar en de nieuwe AOW-leeftijd te overbruggen.
De voorschotregeling is destijds in de Wet verhoging AOW- en pensioenrichtleeftijd opgenomen om mensen die dicht tegen de AOW-gerechtigde leeftijd aanzitten een overbruggingsmogelijkheid te bieden in de vorm van een voorschot op het AOW-pensioen. Nu de nieuwe overbruggingsregeling in werking is getreden is deze voorschot faciliteit niet langer nodig.
Voor mensen die gebruik maken van de nieuwe overbruggingsregeling leidt dit materieel tot een vooruitgang ten opzichte van de situatie voor het inwerking treden van de overbruggingsregeling, omdat zij geen voorschot meer hoeven nemen op hun toekomstige AOW-uitkering en de overbruggingsuitkering niet terug hoeft te worden betaald.
Voor mensen die geen gebruik kunnen maken van de overbruggingsregeling is het uitgangspunt dat zij langer doorwerken of voldoende inkomen en/of vermogen hebben om het inkomensgat met eigen middelen te overbruggen. Indien er sprake is van inkomen uit andere uitkeringen (bijv. WAO), dan loopt dit door tot aan de verhoogde AOW-leeftijd. Op deze wijze zijn zij in staat om voor de periode waarmee de AOW-leeftijd wordt verhoogd in een inkomen te voorzien of daar voor te sparen. Het feit dat deze mensen geen beroep meer kunnen doen op de voorschotregeling verandert het inkomen over de langere termijn niet. Immers de voorschotfaciliteit was een lening die later terug betaald moest worden vanuit de AOW-uitkering.
De leden van de D66-fractie zijn benieuwd of de regering inzicht kan geven in de uitvoeringskosten van de voorschotregeling.
Op basis van de inschattingen bij de invoering van de voorschotregeling is voor 2014 een bedrag van € 525.000 toegekend. Voor wat betreft de reeds toegekende middelen voor de uitvoering van de voorschotregeling tot en met 2015 ligt het voor de hand het budget van de SVB naar rato in mindering te brengen vanaf het moment dat de voorschotregeling is afgeschaft.
De leden van de 50PLUS-fractie vragen de regering om toe te lichten waarom zij het onderwerp van de beëindiging van de voorschotregeling heeft opgenomen in dit wetsvoorstel en niet in het voorstel Wet maatregelen Wet werk en bijstand en enkele andere wetten, zoals zij in eerste instantie van plan was.
Getracht wordt wetswijzigingen zoveel mogelijk samen te voegen in één wetsvoorstel. Het wetsvoorstel Wet maatregelen Wet werk en bijstand en enkele andere wetten, bevond zich in een andere fase van het wetgevingsproces dan het voorliggende wetsvoorstel.
Op de vraag van de leden van de 50PLUS-fractie of de regering bereid is het advies van de Raad van State over de beëindiging van de voorschotregeling aan de Kamer te verstrekken kan ik het volgende antwoorden. Zoals bekend was het aanvankelijk de bedoeling de afschaffing van de voorschotregeling te realiseren door middel van een nota van wijziging op het wetsvoorstel Wet maatregelen Wet werk en bijstand en enkele andere wetten. De Afdeling advisering van de Raad van State heeft op 27 november 2013 advies uitgebracht over het ontwerp van deze nota van wijziging. Blijkens dit advies geeft de nota van wijziging geen aanleiding tot het maken van opmerkingen (blanco advies). In haar advies heeft de afdeling tevens aangegeven van oordeel te zijn dat, gelet op artikel 26, zesde lid, jo. vijfde lid, van de Wet op de Raad van State openbaarmaking van het advies achterwege kan blijven. In het door de afdeling aangehaalde artikel 26, vijfde lid, van de Wet op de Raad van State is bepaald dat actieve openbaarmaking achterwege kan blijven indien een advies zonder meer instemmend luidt, dan wel uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat. Gelet op het voorgaande is afgezien van het gelijktijdig met de indiening van het onderhavige wetsvoorstel openbaar maken van het betreffende advies.
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J. Klijnsma