Ontvangen 14 september 2015
Artikel I van het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:
I
In onderdeel C, subonderdeel 2 wordt na «het vierde lid» ingevoegd «wordt» en wordt «verzoeker of medeverzoeker» vervangen door: de vreemdeling.
II
Onderdeel D komt te luiden:
D
Artikel 6a wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «artikel 6, tweede lid» gewijzigd door: artikel 6, derde lid.
2. In het zesde lid wordt «artikel 6, vierde lid» vervangen door: artikel 6, vijfde lid.
III
In onderdeel G wordt na subonderdeel 2 een onderdeel toegevoegd:
3. In artikel 9, derde lid, onderdeel d, wordt «de Nederlandse Antillen of Aruba» vervangen door: Aruba, Curaçao of Sint Maarten.
IV
Na onderdeel I wordt een nieuw onderdeel ingevoegd, luidende:
Ia
In artikel 15, eerste lid, onderdeel c, en vierde lid wordt «tien jaren» telkens vervangen door: vijftien jaren.
In deze nota van wijziging worden enkele technische verbeteringen aangebracht in het bovengenoemd voorstel van Rijkswet. Daarnaast wordt er voorgesteld om een inhoudelijke wijziging aan te brengen in artikel 15, die samenhangt met de verlengde geldigheidsduur van Nederlandse paspoorten. Sinds 1 januari 2014 zijn nieuw aangevraagde paspoorten tien jaar geldig.
In artikel 15, eerste lid, onderdeel c is een verliesbepaling opgenomen voor personen die gedurende tien jaren in het buitenland verblijven en tevens een vreemde nationaliteit bezitten. De termijn van tien jaren wordt op grond van artikel 15, vierde lid, gestuit door de verstrekking van een verklaring omtrent het bezit van het Nederlanderschap dan wel van een reisdocument of Nederlandse identiteitskaart in de zin van de Paspoortwet. Vanaf de dag der verstrekking begint een nieuwe periode van tien jaren te lopen.
Bij de invoering van deze bepaling in 2003 is expliciet verwezen naar de termijn van het verloop van het paspoort:1
«Er is bewust voor gekozen om vanaf het moment van afgifte een nieuwe verliestermijn van tien jaar te laten ingaan. Het moment van afgifte staat immers vast. Het tijdstip van aanvraag is niet altijd vast te stellen. Aan de hand van de datum van afgifte van het paspoort kan voor betrokkene geen twijfel bestaan over het moment van verlies. Een Nederlands paspoort verliest zijn geldigheid na 5 jaar. Zelfs als na beëindiging van deze geldigheidsduur onduidelijkheid zou bestaan over het Nederlanderschap van de houder van het paspoort, mag er van worden uitgegaan dat die onduidelijkheid binnen de resterende termijn van 5 jaar opgelost kan worden.»
Het ligt in het licht van deze toelichting voor de hand om de wijziging van de geldigheidsduur van het paspoort door te laten werken in de Rijkswet op het Nederlanderschap, en de termijn voor verlies te verlengen naar vijftien jaar. Dit ligt ook praktisch voor de hand omdat het moment van verstrekking van het nieuwe paspoort bepalend is voor de vraag of iemand het Nederlanderschap heeft behouden. Onder de huidige bepalingen lopen personen, die wel de wens hebben om het Nederlanderschap te behouden, hierdoor het risico om te laat een aanvraag voor verlenging van het paspoort in te dienen waardoor het Nederlanderschap alsnog verloren zal gaan. Dit zou onwenselijk zijn. Hierom wordt voorgesteld de termijn voor verlies te verlengen naar vijftien jaar.
De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, K.H.D.M. Dijkhoff