Kamerstuk 33852-(R2023)-29

Beantwoording van een aantal in de eerste termijn door de leden van de Kamer en de bijzondere gedelegeerden van Aruba, Curaçao en Sint Maarten gestelde vragen, alsmede een nota van wijziging

Dossier: Wijziging van de Rijkswet op het Nederlanderschap ter verlenging van de termijnen voor verlening van het Nederlanderschap en enige andere wijzigingen

Gepubliceerd: 8 juni 2016
Indiener(s): Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD)
Onderwerpen: migratie en integratie nederlanderschap
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-33852-29.html
ID: 33852-(R2023)-29

Nr. 29 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN VEILIGHEID EN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 8 juni 2016

Hierbij bied ik u de beantwoording van een aantal in de eerste termijn (Handelingen II 2015/16, nr. 93, Termijnen verlenging Nederlanderschap) door de leden van de Kamer en de bijzondere gedelegeerden van Aruba, Curaçao en Sint Maarten gestelde vragen, alsmede een nota van wijziging aan (Kamerstuk 33 852 (R2023), nr. 30).

De nota van wijziging bevat uitsluitend wijzigingen van technische aard.

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, K.H.D.M. Dijkhoff

BEANTWOORDING VAN VRAGEN DIE IN DE EERSTE TERMIJN VAN DE KAMER ZIJN GESTELD

Algemeen

De heer Marcouch vraagt wat er anno nu eigenlijk tegen een dubbele nationaliteit is.

Het beperken van meervoudige nationaliteit na de naturalisatie of de optie is een van de doelstellingen die ten grondslag lagen aan de Rijkswet op het Nederlanderschap in 1985 en ook aan de eerdere Wet op het Nederlanderschap van 1892. De wenselijkheid van dit streven wordt internationaal erkend in het Verdrag betreffende beperking van gevallen van meervoudige nationaliteit en betreffende militaire verplichtingen in geval van meervoudige nationaliteit (Trb. 1964, nr. 4). Het ontstaan van meervoudige nationaliteit door afstamming is algemeen geaccepteerd.

Na een naturalisatie of een optie wordt gestreefd naar één effectieve nationaliteit, zodat zowel voor het individu als voor de staat helder is welke rechten en verplichtingen over en weer gelden.

De heer Kuzu vraagt naar de ontstaansgeschiedenis van dit voorstel.

Het wetsvoorstel is ontwikkeld als uitwerking van de afspraak in het regeerakkoord van het huidige kabinet om de algemene naturalisatietermijn te verlengen van vijf naar zeven jaar.

Verlenging naturalisatietermijn van vijf naar zeven jaar

Nut, noodzaak en onderbouwing

Diverse leden vragen wat de reden van dit wetsvoorstel is.

De wens tot naturalisatie komt in veel gevallen voort uit de wens om zich voor langere tijd (of voor altijd) in Nederland of een van de andere landen in het Koninkrijk te vestigen en te participeren in de desbetreffende samenleving als volwaardig staatsburger. Het participeren en integreren is een geleidelijk proces. Het voorstel beoogt te bevorderen dat straks mensen die naturaliseren in hogere mate deelnemen aan de Nederlandse samenleving en langere tijd de gelegenheid hebben gehad een diepere band heeft met onze meest fundamentele normen en waarden op te bouwen.

Ik vind deze daadwerkelijke en duurzame band met Nederland een noodzakelijke voorwaarde voor de verkrijging van het Nederlanderschap. Onze samenleving kent vele vormen waarop men er deel van uit kan maken. Ook zonder naturalisatie kan men goed in onze samenleving meedoen. Het Nederlanderschap is zeer waardevol en de hoogste vorm waarin men deel kan uitmaken van onze samenleving. De voorwaarden waaronder men dit kan verkrijgen brengen dit mede tot uiting. Een termijn van zeven jaar doet meer recht aan de gedachte dat een sterkere band en een langere periode van verblijf en toelating vooraf dient te gaan aan de verlening van het Nederlanderschap. Daarom is een verlenging in het regeerakkoord afgesproken. In Europa neemt Nederland daarmee zeker geen uitzonderingspositie in.

Mevrouw Gesthuizen vraag of het alleen maar een gevoel is dat er na vijf jaar nog geen substantiële binding is met Nederland.

Nee, dat is niet alleen een gevoel. De factor tijd heeft een positieve invloed op participatie en integratie. De mate van substantiële binding na vijf of zeven jaar verschilt per individu. Een termijn van zeven jaar zal enerzijds zorgen dat meer mensen op het moment van naturalisering een substantiële binding met Nederland hebben en anderzijds dat de binding in brede zin substantiëler is dan na vijf jaar.

Mevrouw Voortman vraagt waarom er niets is gedaan met de negatieve oordelen van de ACVZ, Raad van State en VNG op het nut en de noodzaak.

Uiteraard heb ik de adviezen die zijn gegeven op het voorstel van Rijkswet goed bestudeerd. Desalniettemin heeft het mijn oordeel niet veranderd dat een termijn van zeven jaar meer recht doet aan het tot stand komen van een reële en duurzame band met ons Koninkrijk. Ook uitzonderingen op de algemene naturalisatietermijn worden slechts gehandhaafd als ze echt nodig zijn. Ik merk hierbij voorts op dat Nederland met een termijn van zeven jaar zich in goed gezelschap zou bevinden van veel andere Europese landen.

De heren Van der Staaij en Sjoerdsma en mevrouw Gesthuizen vragen waarom is gekozen voor een termijn van zeven jaar. Waarom niet tien jaar?

Bij de wens de termijn te verlengen is ook gekeken naar de norm in andere landen. Er zijn weinig landen die een tienjaarstermijn hebben. De termijn van zeven jaar komt vaker voor. Ik noem bijvoorbeeld Oostenrijk, Tsjechië, Denemarken, Hongarije, IJsland, Noorwegen, Portugal, Roemenië, Slowakije, Moldavië, Macedonië en Griekenland. Met zeven jaar blijf het wetsvoorstel binnen de maximale termijn van tien jaar zoals toegestaan door het Europees Verdrag inzake Nationaliteit.

Mevrouw Gesthuizen en mevrouw Keijzer vragen hoe de termijn van zeven jaar zich verhoudt tot de EU-status van langdurig ingezetene, waarbij men kennelijk wel een duurzame band met de Europese Unie heeft.

Er is sprake van een getrapte en logische opbouw van rechten. Een derdelander die is ingeburgerd, kan na vijf jaar een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd verkrijgen. Wie bovendien zelfstandig in zijn bestaan voorziet, kan na vijf jaar ook kiezen voor de EU-status van langdurig ingezetene. Na zeven jaar kan het Nederlanderschap en daarmee het Unieburgerschap worden verkregen, tenzij sprake is van een huwelijk met een Nederlander.

De heer De Graaf vraagt waarom niet ook de overige voorwaarden uit het (ingetrokken) wetsvoorstel aanscherping naturalisatievoorwaarden in dit wetsvoorstel worden opgenomen.

Waarschijnlijk doelt de heer De Graaf op de middelen- en kwalificatievereisten. Het gaat dan om extra vereisten stellen, namelijk dat de naturalisatieverzoeker over een bepaald inkomen en bepaalde kwalificaties beschikt. De middelen- en kwalificatievereisten stonden inderdaad opgenomen in een wetsvoorstel over naturalisatievoorwaarden uit 2011. De Kamer was hierover verdeeld en het wetsvoorstel is in 2013 ingetrokken (Kamerstuk 33 201 (R1977), nr. 11).

Ik heb het idee in het kader van de nota naar aanleiding van het verslag nogmaals overwogen en onderzocht maar het is niet wenselijk gebleken (Kamerstuk 33 852 (R2023), nr. 6). Ook nu al heeft het element «kwalificaties» door de vereiste inburgering en taalbeheersing zijn weerslag op de verlening van het Nederlanderschap.

De heer Kuzu vraagt of in plaats van een ononderbroken termijn van zeven jaar niet kan worden gewerkt met een termijn van zeven jaar binnen een periode van twaalf jaar.

Er bestaat reeds een dergelijke voorziening, namelijk een termijn van twee jaar verblijf en toelating onmiddellijk voorafgaande aan het indienen van het naturalisatieverzoek voor degenen die in de loop van hun leven ten minste in totaal tien jaar in het Koninkrijk toelating en hoofdverblijf hebben gehad. Ik zie geen aanleiding in aanvulling hierop iets extra’s te regelen, laat staan om, zoals de heer Kuzu lijkt voor te staan, een dergelijke maatregel in plaats van de algemene regel van zeven jaar toelating en hoofdverblijf te stellen.

Integratie

Mevrouw Voortman vraagt of ik kan onderbouwen hoe de verlenging van de naturalisatietermijn bijdraagt aan de integratie. Zij is van mening dat bij het halen van het inburgeringsexamen al aan de eisen voor naturalisatie is voldaan.

Inburgeren is een eerste stap in het integratieproces van de nieuwkomer. Hierdoor is hij in staat beter deel te nemen aan de Nederlandse samenleving. Immigranten participeren meer naarmate ze langer in Nederland verblijven. Feitelijke participatie in de samenleving en daarmee integratie in die samenleving kost nu eenmaal tijd. Participatie houdt in het meedoen in de Nederlandse samenleving, waaronder het spreken van de Nederlandse taal in een Nederlandstalige omgeving. Onze samenleving kent vele vormen waarop men er deel van uit kan maken. Ook zonder naturalisatie kan men goed in onze samenleving meedoen. Het Nederlanderschap is zeer waardevol en de hoogste vorm waarin men deel kan uitmaken van onze samenleving.

Ik vind een daadwerkelijke en duurzame band met Nederland een noodzakelijke voorwaarde voor de verkrijging van het Nederlanderschap. De voorwaarden waaronder men dit kan verkrijgen brengen dit mede tot uiting. Een termijn van zeven jaar doet meer recht aan de gedachte dat een sterkere band en een langere periode van verblijf en toelating vooraf dient te gaan aan de verlening van het Nederlanderschap.

De heer Sjoerdsma vraagt hoe de naturalisatietermijn van zeven jaar te rijmen valt met het uitgangspunt van het regeerakkoord dat integratie moet worden bevorderd.

Het verkrijgen van de Nederlandse nationaliteit is naar mijn oordeel niet een noodzakelijkheid voor integratie of participatie in de Nederlandse samenleving. Ik zie het eerder omgekeerd: de verkrijging van het Nederlanderschap is juist een sluitstuk van volwaardig deelnemen aan de Nederlandse samenleving of een van de andere samenlevingen in het Koninkrijk.

Mevrouw Gesthuizen vraagt wat naar de mening van de regering volwaardig participeren inhoudt.

Onze samenleving functioneert beter als iedereen die zich hier vestigt, meedoet en de basisprincipes van de Nederlandse samenleving respecteert. De maatschappij biedt veel mogelijkheden en voorzieningen die van grote waarde zijn voor individuele burgers, maar verwacht daar ook iets voor terug. Het is belangrijk dat iedereen een bijdrage levert aan de samenleving en zelfredzaam is. Uiteindelijk zal het volwaardig participeren van individu tot individu verschillen en ook de termijn waarop dit wordt bereikt zal van individu tot individu verschillen. De wetgeving moet echter voldoende eenduidig zijn, hierom wordt deze verlenging voorgesteld om het volwaardig participeren voordat het Nederlanderschap wordt verkregen, beter te borgen.

De heer Van der Staaij pleit voor een flexibele naturalisatietermijn in die zin dat wie snel is ingeburgerd eerder kan naturaliseren en degene die langer over de inburgering doet, een langere naturalisatietermijn.

Het wetsvoorstel kiest voor een naturalisatietermijn die twee jaar na de maximale inburgeringstermijn ligt, omdat voor veel inburgeraars die na vijf jaar klaar zijn met het inburgeringstraject de feitelijke integratie in de Nederlandse samenleving nog niet is voltooid. Werken met gedifferentieerde termijnen schept onduidelijkheid en creëert hogere uitvoeringslasten. Ik zie geen noodzaak weer met dit alternatief aan de gang te gaan.

Vluchtelingen

Mevrouw Gesthuizen vraagt waarom vluchtelingen nog twee jaar langer moeten wachten om Nederlander te kunnen worden, terwijl deze mensen er juist zo graag bij willen horen.

Ik vind het van groot belang dat iemand die Nederlander wil worden een reële en daadwerkelijke band met Nederland heeft. De verlenging van de naturalisatietermijn van vijf naar zeven jaar draagt hieraan bij. Het zou zeer ongewenst zijn als een grote groep naturalisatieverzoekers gezien de doelstelling van het wetsvoorstel wordt uitgezonderd van de verlenging. Ik zie ook niet in waarom een vluchteling eerder klaar zou zijn voor naturalisatie dan een vreemdeling die geen vluchteling is.

Een dergelijk onderscheid acht ik ook niet gerechtvaardigd of noodzakelijk vanuit de internationale regels zoals die van het Europees Verdrag inzake Nationaliteit en het VN Vluchtelingenverdrag. Deze schrijven voor dat verdragsluitende partijen zich inspannen om naturalisatie van erkende vluchtelingen te vergemakkelijken. Nederland voldoet hier momenteel aan en blijft hieraan voldoen. Vluchtelingen worden in de verkrijging van het Nederlanderschap op diverse manieren gefaciliteerd:

  • De leges die betaald moeten worden in het kader van de naturalisatieaanvraag zijn lager.

  • De lening voor het behalen van het inburgeringsdiploma kan worden kwijtgescholden indien men binnen de gestelde termijn slaagt.

Mevrouw Voortman vraagt of dit wetsvoorstel niet in strijd is met artikel 34 van het Vluchtelingenverdrag.

Het wetsvoorstel is niet in strijd met artikel 34 van het VN-Vluchtelingenverdrag. Hierin staat dat verdragsluitende partijen naturalisatie van vluchtelingen vergemakkelijken en in het bijzonder streven naar snelle procedures en lage kosten. Het gaat om een inspanningsverplichting voor verdragsluitende partijen en biedt hun de ruimte zelf dit het begrip «faciliteren» in te vullen. Het is niet zo dat dit noodzakelijkerwijs een kortere termijn dan voor andere naturalisatieverzoekers betekent. Zoals gezegd, worden vluchtelingen in de verkrijging van het Nederlanderschap op diverse manieren gefaciliteerd. Ook het EVN kent een dergelijke verplichting, waarbij ook het stellen van lagere leges een aanvaardbare vorm van faciliteren is.

Mevrouw Gesthuizen vraagt hoe de kortere termijn van drie jaar voor staatlozen zich verhoudt tot de termijn van zeven jaar in de toekomst voor vluchtelingen. Vluchtelingen zijn toch vaak ook de facto staatloos?

Ook onder de huidige Rijkswet op het Nederlanderschap is geen uitzondering opgenomen voor vluchtelingen. Zij vallen dus onder de algemene naturalisatietermijn van vijf jaar en zullen in de toekomst vallen onder de termijn van zeven jaar. Ik zie geen reden om hier een verandering in aan te brengen. Voor staatlozen geldt een uitzondering, omdat zij geen enkele andere nationaliteit hebben. Dit geldt niet voor de meeste vluchtelingen.

Er zijn landen die voor vluchtelingen een kortere termijn hebben, maar ook landen die dat niet hebben, zoals bijvoorbeeld Duitsland, die ook voor vluchtelingen een termijn kent van acht jaar.

Ieder land heeft hierin de ruimte om eigen keuzes te maken. Nederland stelt voor vluchtelingen lagere leges als vorm van faciliteren. Ook het EVN deze manier van faciliteren.

Mevrouw Voortman vraagt of de verlenging van de naturalisatietermijn voor statushouders niet een twee jaar langere beperking op van het internationaal reisverkeer oplevert.

Hiervan is geen sprake. Vluchtelingen kunnen op grond van artikel 12 van de Paspoortwet beschikken over een vluchtelingenpaspoort. Met dit reisdocument kan men Nederland in- en uitreizen.

Overige vragen

De heer Sjoerdsma vraagt waarom voor naturalisatie verblijf in Nederland wordt vereist, en niet verblijf in de Europese Unie.

Het gaat bij verkrijging van het Nederlanderschap om de binding met het Koninkrijk. Het is de staat die zijn nationaliteit aan iemand verleent. Met verkrijging van de Nederlandse nationaliteit wordt iemand tevens Unieburger maar dit betekent nog niet dat alleen binding met het Europese grondgebied genoeg is voor verkrijging van het Nederlanderschap.

Openbareordetoets voor twaalf- tot zestienjarigen

Mevrouw Gesthuizen vraagt of het klopt dat voortaan kinderen van 12 tot 16 jaar niet genaturaliseerd zouden kunnen worden omdat er een onderzoek loopt vanwege ernstige misdrijven. En wat als uit dat onderzoek geen vervolging of veroordeling voortkomt? Kunnen ze dan alsnog worden genaturaliseerd als minderjarige of moeten ze dan wachten tot ze meerderjarig zijn, zo vraagt zij.

Kinderen van 12 tot 16 jaar worden onder het voorstel gelijkgesteld met andere optanten en naturalisandi voor de toetsing aan de openbare orde. Dat betekent inderdaad dat de verkrijging van het Nederlanderschap zal worden uitgesteld wanneer er een onderzoek loopt vanwege ernstige misdrijven.

Als uit dat onderzoek geen vervolging of veroordeling voortkomt, is het mogelijk om direct een nieuw naturalisatieverzoek of optieverzoek in te dienen. Ze hoeven dan niet te wachten tot ze meerderjarig zijn, maar kunnen gebruik maken van de mogelijkheden voor zogenaamde na-naturalisatie op grond van artikel 11, vierde lid, RWN.

Mevrouw Gesthuizen vraagt of er straks twaalf- tot zestienjarigen zijn die niet mee mogen naturaliseren met hun ouders omdat er een onderzoek tegen hen liep en die vervolgens dus zes jaar moeten wachten voordat zij zelfstandig een verzoek tot naturalisatie kunnen indienen.

De strafmaat (vaak laag vanwege het jeugdstrafrecht) en de daarna geldende rehabilitatietermijn van vier jaar bepalen in dit geval op welke leeftijd de dan net meerderjarig geworden vreemdeling zijn naturalisatieverzoek kan indienen.

De heer Azmani vraagt of ik een reactie kan geven op de uitbreiding van de openbareordetoetsing naar 12- tot 16-jarigen, in relatie tot het straf- en vreemdelingenrecht.

De leeftijd van twaalf jaar is een grens die op velerlei terreinen van wetgeving een betekenisvolle grens is: in het vreemdelingenrecht geldt dit ook als de leeftijd waarop openbareordefeiten kunnen worden tegengeworpen en in het strafrecht geldt dit als ondergrens voor de strafbaarheid van een dader. Het is mijn ogen dan ook logisch om in het nationaliteitsrecht bij deze grens aan te sluiten.

De heer Sjoerdsma vraagt hoe het wetsvoorstel zich verhoudt tot het belang van het kind, zoals artikel 3 en artikel 40 van het Kinderrechtenverdrag.

Artikel 40 van het Kinderrechtenverdrag ziet op het jeugdstrafrecht. Dat is niet aan de orde in deze wet, die slechts ziet op de verkrijging en verlening van het Nederlanderschap. Op grond van artikel 3 van het Kinderrechtenverdrag is het belang van het kind een eerste overweging. Dit is een algemene bepaling, die in nationale wetgeving geconcretiseerd zal moeten worden. Het belang van het kind staat er niet in absolute zin aan in de weg om naturalisatie of bevestiging van optie te onthouden vanwege openbareordefeiten. Het belang van bescherming van de openbare orde weegt in dat geval zwaarder dan het belang van het kind om het Nederlanderschap te verkrijgen.

De heer De Graaf vraagt naar mijn reactie op de stelling dat het Nederlanderschap nooit aan een misdadiger moet worden verleend, behalve wanneer het misdrijf is verjaard.

In het huidige openbareordebeleid bij naturalisatie geldt een termijn van vier jaar, na het uitzitten van de straf, als rehabilitatietermijn. Hiermee komt tot uitdrukking dat het onthouden van het Nederlanderschap wegens openbareordebezwaren een ordemaatregel is, en geen aanvullende straf. Wanneer vier jaren zijn verstreken na de straf, kan betrokkene geacht worden niet langer een bedreiging van de openbare orde te zijn. Het is bezwaarlijk om naturalisatie levenslang te onthouden na een misdrijf. Daarbij moet bedacht worden dat hier uitsluitend gaat om de gevallen waarin het verblijfsrecht niet reeds is beëindigd op grond van het openbareordebeleid als bedoeld in de Vreemdelingenwet 2000.

Nederlanders in het buitenland

De heer Sjoerdsma vraagt of dit wetsvoorstel het voor Nederlanders in het buitenland en hun partners niet moeilijker maakt om de Nederlandse nationaliteit te krijgen of soms te herkrijgen.

Het wetsvoorstel beoogt te bevorderen dat straks in meer gevallen de naturalisatieverzoeker bij zijn naturalisatie iemand is die deelneemt aan de Nederlandse samenleving. Ik vind deze daadwerkelijke en duurzame band met Nederland een belangrijke voorwaarde voor de verkrijging van het Nederlanderschap. Om te naturaliseren verzwaren wij voor binnen het Koninkrijk woonachtigen de algemene naturalisatietermijn. Dat doen we met het oog op deelname aan de Nederlandse samenleving. Het komt vreemd over dat om die reden enerzijds meer wordt gevraagd van in Nederland woonachtigen, terwijl personen niet binnen het Koninkrijk wonen net zo goed Nederlander kunnen worden. Niet kan worden ontkend dat in het buitenland personen zullen zijn, die door dit wetsvoorstel niet langer voor het Nederlanderschap in aanmerking zullen komen. Dit geldt bijvoorbeeld voor de niet-Nederlander die langer drie jaar is gehuwd met een Nederlander, zolang het echtpaar in het buitenland woonachtig is.

De heer Sjoerdsma vraagt of ik bereid ben het advies van de Nationale ombudsman op te volgen.

De Nationale ombudsman heeft een onderzoek uitgebracht over verlies van het Nederlanderschap bij Nederlanders in het buitenland. Het onderzoek is uitgebracht aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de Minister van Buitenlandse Zaken, die een reactie voorbereiden. Deze zal vanzelfsprekend aan uw kamer worden toegezonden.

De heer Van der Staaij merkt op dat bij verlies van het Nederlanderschap er meestal sprake behoort te zijn van een besluit tot intrekking in plaats van verlies van rechtswege. Hij vraagt hoe zich dit verhoudt tot verlies van het Nederlanderschap van rechtswege bij het aannemen van een andere nationaliteit of bij langdurig verblijf in het buitenland.

De heer Van der Staaij doelt hierbij ongetwijfeld op de betekenis van het Rottmann-arrest voor de nationaliteitswetgeving. Bij de wetsvoorstellen inzake uitbreiding van de intrekkingsmogelijkheden bij terroristische activiteiten en in het belang van de nationale veiligheid was dit arrest een reden om af te zien van verlies van rechtswege, omdat er een Europeesrechtelijke proportionaliteitsafweging dient plaats te vinden.

Mijns inziens is dat niet aan de orde bij verlies op een van de hier aan de orde zijnde gronden, omdat hier een duidelijk kenbaar rechtsfeit aan ten grondslag ligt, waarbij een belangenafweging weinig betekenis heeft.

Mevrouw Keijzer vroeg naar het voorbeeld van een Nederlander die met een Zuid-Afrikaanse trouwt, de Zuid-Afrikaanse nationaliteit aanneemt, kinderen krijgt: hoe gaat het bij terugkomst, waaraan moet men voldoen?

In dit voorbeeld verliest de Nederlandse man niet het Nederlanderschap als hij de Zuid-Afrikaanse nationaliteit aanneemt. Hij neemt dezelfde nationaliteit aan als zijn vrouw. Sinds 2003 gaat het Nederlanderschap niet langer verloren als de nationaliteit van de echtgenoot of de geregistreerde partner wordt aangenomen. Zijn terugkomst naar Nederland is daarmee eenvoudig te realiseren, het kind is door afstamming uit een Nederlander ook van Nederlandse nationaliteit en de echtgenote met de Zuid-Afrikaanse nationaliteit kan in aanmerking komen voor een reguliere verblijfvergunning. Als de man zowel de Nederlandse als de Zuid-Afrikaanse nationaliteit heeft, moet hij wel opletten dat hij niet de Nederlandse nationaliteit zal verliezen. Dat verlies is een mogelijkheid als hij langer dan tien jaar buiten het Koninkrijk en de Europese Unie woont. Hij kan wel zelf er voor zorgen dat hij altijd Nederlander blijft. Dat doet hij door altijd een geldig Nederlands paspoort te hebben of voor het verstrijken van de tienjaarstermijn (in de toekomst: een termijn van vijftien jaar) een «Verklaring bezit van het Nederlanderschap» te krijgen van de Nederlandse overheid, bijvoorbeeld de dichtstbijzijnde ambassade.

Schrappen van enkele uitzonderingen

Mevrouw Gesthuizen vraag hoe vaak er nog een beroep wordt gedaan op de uitzonderingen die nu geschrapt gaan worden.

Deze aantallen zijn de volgende:

De vreemdelingen die na hun 15e zijn erkend door een niet-biologische ouder

  • In 2014: 1 aanvraag

  • In 2015: 4 aanvragen

De oud-Nederlanders die willen naturaliseren vanuit het buitenland (ander land dan waarvan ze de nationaliteit hebben aangenomen)

  • In 2014: 4 aanvragen

  • In 2015: 4 aanvragen

Naturalisatie op grond van adoptie als meerderjarige

  • In 2014: 1 aanvraag

  • In 2015: 1 aanvraag

Gehuwden vanuit het buitenland eerst 3 jaar in Nederland wonen

  • In 2014: 161 aanvragen

  • In 2015: 119 aanvragen

Naturalisatie in geval van huwelijk alleen na drie jaar verblijf in Nederland

De heer Azmani vraagt waarom voor verblijf van partners van Nederlanders niet gekozen voor aansluiting bij de termijn voor verlening van de verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd. Ook de heer De Graaf vroeg hiernaar.

De internationaalrechtelijke normen (zoals het Europees Verdrag inzake Nationaliteit) verplichten ertoe dat de naturalisatie van echtgenoten van onderdanen wordt vergemakkelijkt. Voor samenwonenden geldt nu een verblijfseis van drie jaar. Met gehuwden en geregistreerde partners sluit ik hierbij aan.

8. Caribische landen

De heer Sulvaran vraagt hoeveel personen op Curaçao die zijn genaturaliseerd, naar Nederland zijn gekomen vanaf de introductie van de dubbele taaltoets in 2011.

Bekend is dat 6% van de naturalisatieverzoeken in de periode 2007–2011 was ingediend vanuit Caribisch Nederland, Aruba, Curaçao of Sint Maarten. Dat zijn circa 1.500 verzoeken per jaar. Een deel daarvan is afkomstig vanuit Curaçao. Hoeveel van deze mensen zich daarna gevestigd hebben in Nederland, is op korte termijn niet te achterhalen. Dat blijft sowieso een schatting omdat de immigratiecijfers van het CBS niet één-op-één gekoppeld zijn aan genaturaliseerden.

De heer Sulvaran vraagt wat het slagingspercentage van de Nederlandse taaltoets op Curaçao is.

Het aantal personen dat in Curaçao is geslaagd voor de naturalisatietoets is in de periode 2011 tot en met 2014 is 99. Het is niet bekend welk percentage dit is.

Mevrouw De Sousa-Croes vraagt naar het doel van de dubbele taaleis.

Doel van de taalbeheersing van het Nederlands als voorwaarde voor naturalisatie op de Caribische eilanden is geweest om iedereen de binnen het Koninkrijk gemeenschappelijke taal, de taal die ons allen samenbindt, te laten beheersen. Het betreft hier dus een ander aspect dan de loutere integratie in de samenleving waarin de naturalisatieverzoeker woonachtig is.

De heer Bikker vraag of de kosten voor taalverwerving (circa 1.500 euro) niet te hoog zijn.

Het is niet verplicht om door middel van een cursus de Nederlandse taal te leren. Het is in de samenlevingen van de Caribische landen wel een meer voor de hand liggende manier om Nederlands te leren dan in de Nederlandse samenleving. Maar ook daar is het niet de enige mogelijkheid om Nederlands te leren. Ik wijs in dat verband op internetcursussen en op de mogelijkheden die de Nederlandse Taalunie biedt in het buitenland. Bijvoorbeeld in Aruba kunnen Certificaten van de Nederlandse Taalunie worden gehaald. Deze Certificaten geven vrijstelling van de Nederlandse taal van de naturalisatietoets in de Cariben.

Ook in Nederland moet de naturalisatieverzoeker op eigen kosten cursussen volgen om Nederlands te leren. Alleen vreemdelingen die onder de Wet inburgering vallen, kunnen zonder zelf daarvoor kosten te maken het inburgeringsdiploma halen.

De heer Bikker merkt op dat België ook meertalig is en daar wordt wel de keuze geboden bij naturalisatie tussen Frans en Vlaams. Waarom zoiets niet in het Koninkrijk?

Een daadwerkelijke en duurzame band betekent ook dat men in ieder geval het Nederlands dient te beheersen. Het Nederlands is weliswaar niet de enige taal binnen het Koninkrijk, maar wel de gemeenschappelijke taal. België heeft drie officiële talen (Frans, Vlaams, Duits), maar geen gemeenschappelijke taal.

Met de verkrijging van het Nederlanderschap kan betrokkene zich zonder aan verdere taalvereisten te voldoen vestigen in Nederland. Het is dan ook wenselijk om het vereiste van beheersing van de Nederlandse taal te handhaven.

De heer Bikker vraagt of het wetsvoorstel het niet ontzettend moeilijk maakt (zware drempels) om op Aruba te naturaliseren met de dubbele taaleis en de tienjaarstermijn.

Nee, dit is niet het geval. Een daadwerkelijke en duurzame band betekent ook dat men in ieder geval het Nederlands dient te beheersen. Dit is nu al zo en ik zie geen aanleiding dit te veranderen.

In het gehele Koninkrijk geldt nu een naturalisatietermijn van vijf jaar en zo meteen van zeven jaar. Dat geldt dus ook voor Aruba, Curaçao en Sint Maarten. Hierop bestaat een uitzondering: er geldt een termijn van twee jaar indien men in totaal tien jaar in het Koninkrijk toelating en hoofdverblijf heeft gehad om rekening te houden met onderbrekingen in het verblijfsrecht die wel eens voorkomen op bijvoorbeeld Aruba. Met deze regels is geen sprake van onredelijke eisen.

De naturalisatietermijn van vijf jaar (en straks zeven jaar) staat overigens los van de termijn voor de verkrijging van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd. Wie voldoet aan de voorwaarden voor verkrijging van het Nederlanderschap, komt in aanmerking voor naturalisatie, ook al zou hij naar het recht van het desbetreffende land nog niet in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd.

De heer Bikker vraagt of mensen in Aruba op de pensioengerechtigde leeftijd moeten wachten, zodat ze kunnen opteren voor het Nederlanderschap. Is dat de bedoeling?

Nee, dat is zeker niet de bedoeling. De bedoeling is dat iedereen die Nederlander wordt, de Nederlandse taal beheerst.

Mevrouw De Sousa-Croes vraagt hoe het zit met artikel 61 en 62 van Boek 10 van het Burgerlijk Wetboek. Er is nu immers geen wetgeving over het geregistreerd partnerschap in de Caribische landen.

Het gaat inderdaad om het Nederlandse Burgerlijk wetboek. De Caribische landen kennen hierover geen wetgeving. Zodra hiervan regelingen zijn in een van de Caribische landen, kan dit worden opgenomen in de Rijkswet op het Nederlanderschap.

Overige vragen

De heer Van der Staaij vraagt of het niet onredelijk is dat pleeggezinnen nu worden gedwongen om de pleegkinderen te adopteren, omdat de RWN geen grond kent voor naturalisatie van pleegkinderen.

Dat is niet onredelijk, want de RWN heeft met artikel 10 een mogelijkheid om pleegkinderen ook zonder dat zij geadopteerd worden te naturaliseren. Het gaat om een mogelijkheid om ondanks het feit dat niet aan de naturalisatievoorwaarden is voldaan, het Nederlanderschap te verlenen via een speciale procedure in bijzondere gevallen. In geval van pleegkinderen kan hiervan sprake zijn. Ik kan niet op de concrete casus ingaan in deze brief, omdat ik niet alle omstandigheden van het geval ken. Wanneer een verzoek wordt ingediend op grond van artikel 10 RWN, zal ik hier, evenals in andere gevallen, zorgvuldig naar kijken.

Mevrouw Keijzer vraagt naar de gevolgen van het niet halen van het inburgeringsexamen voor het verblijfsrecht.

Tijdens het VAO Inburgering op 2 juni 2016 heeft de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid gesproken over de sancties die staan op het niet behalen van de inburgeringsplicht (Handelingen II 2015/16, nr. 91, VAO, Inburgering). Het kabinet zal, naar aanleiding van de aangenomen motie van het lid Heerma (CDA), in kaart brengen voor welke groepen inburgeraars nationale en internationale wet- en regelgeving het verlies van verblijfsrecht in de weg staat.

De heer Kuzu vraagt of ik niet te theoretisch ben door ervan uit te gaan het niet hebben van de Nederlandse nationaliteit enorme beperkingen meebrengt.

De verkrijging van de nationaliteit is wat mij betreft het sluitstuk van een geslaagde integratie en participatie. Het Nederlanderschap brengt inderdaad meer rechten mee dan alleen het hebben van een tijdelijk of permanent verblijfsrecht. Dat dit als lastig wordt ervaren betekent nog niet dat dan maar sneller de Nederlandse nationaliteit moet worden verleend. Verlening is pas aan de orde als sprake is van een daadwerkelijke en duurzame band met Nederland.