Gepubliceerd: 23 april 2014
Indiener(s): Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA)
Onderwerpen: bestuur gemeenten organisatie en beleid zorg en gezondheid
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-33841-108.html
ID: 33841-108

Nr. 108 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 23 april 2014

Op het wetsvoorstel Wmo 2015 zijn diverse amendementen ingediend. Met het oog op de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel, doe ik u hierbij mijn reactie toekomen op de amendementen.

Amendement van het lid Voortman (Kamerstuk 33 841, nr. 5)

Strekt ertoe de positie van mensen te verstevigen die werkzaam zijn bij aanbieders alsook tot het verbeteren van de continuïteit van zorg voor cliënten.

Reactie

Een van de uitgangspunten voor een zorgvuldige transitie naar een hervormde langdurige zorg is dat continuïteit en kwaliteit van de zorg zijn gewaarborgd. In het wetsvoorstel heb ik goede waarborgen opgenomen voor mensen die werkzaam zijn bij aanbieders van maatschappelijke ondersteuning en voor de continuïteit van ondersteuning van cliënten.

Naast de algemene, expliciete waarborgen ten aanzien van kwaliteit van voorzieningen, zoals die zijn neergelegd in hoofdstuk drie van het wetsvoorstel, heeft de regering ook zes specifieke waarborgen opgenomen ten aanzien van de kwaliteit en continuïteit van hulpverlening bij het inkopen van voorzieningen:

  • 1. Gemeenten zijn verplicht om bij het opstellen van de beoordelingscriteria voor de inkoop in ieder geval het criterium kwaliteit te stellen. Gemeenten mogen de opdracht nooit enkel op grond van de laagste prijs gunnen.

  • 2. Gemeenten moeten bij verordening regels stellen ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van een voorziening en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit van de voorziening. Daarbij wordt rekening gehouden met de deskundigheid van de beroepskrachten en de arbeidsvoorwaarden.

  • 3. Aanbieders zijn na de afronding van de inkoopprocedure verplicht om met elkaar te overleggen over de overname van betrokken personeel.

  • 4. Gemeenten moeten de overlegverplichting die aanbieders hebben, ook opnemen in de overeenkomst die ze afsluiten met de aanbieder of aanbieders.

  • 5. Gemeenten moeten bij het inkopen rekening houden met de mate waarin een aanbieder zorg draagt voor continuïteit tussen de cliënt en de bestaande hulpverlener.

  • 6. Gemeenten moeten de inkoopprocedure ten minste drie maanden voor de ingangsdatum van de opdracht afronden.

Deze zes waarborgen passen bij uitgangspunten van dit wetsvoorstel en ook bij de beoogde doelen van initiatiefwetsvoorstellen Kant/Leijten, die hiermee verankerd zijn.

Overigens zij erop gewezen dat de BW-bepalingen (artikel 663 van Boek 7) aanbieders verplichten om het personeel van de vorige aanbieder over te nemen indien sprake is van overgang van een onderneming.

Ik vind dit amendement om de voornoemde redenen niet noodzakelijk en vind het ook te absoluut: indien de kwaliteit van de geboden ondersteuning door cliënten als niet voldoende is ervaren, bijvoorbeeld in verband met het deskundigheidsniveau van de medewerkers, moet de keuze voor een andere aanbieder met beter gekwalificeerd personeel door de gemeente mogelijk zijn. Ook kan, met het oog op de gewenste vernieuwing, de inhoud van de nieuwe opdracht verschillen van de vorige, hetgeen andere eisen stelt aan het personeel. Het aantal gecontracteerde opdrachtnemers kan voorts wijzigen waardoor een absolute verplichting het personeel over te nemen onuitvoerbaar wordt.

Het amendement strekt ertoe de bepaling van artikel 2.6.5 in overeenstemming te brengen met de vergelijkbare bepaling in de Jeugdwet. De teksten in de Jeugdwet en de Wmo verschillen van elkaar, maar beogen hetzelfde. Vanwege de verschillende karakters van de wet (bijv. de maatwerkvoorziening) staan de bepalingen, zoals die in de Jeugdwet staan, verspreid over vijf delen in de Wmo. Maar de tekst van de Wmo 2015 gaat op twee punten iets verder dan de Jeugdwet. Ik doel daarmee op de wijziging op de bestaande en nieuwe Wmo die naar aanleiding van «Sensire» is gerealiseerd, welke twee extra waarborgen biedt:

  • 1. Een mogelijkheid hebben ingebouwd om bij amvb nadere regels te stellen aan de manier waarop gemeenten hier mee omgaan (bijv. bij Sensire is de afspraak gemaakt om de relatie cliënt-zorgverlener zoveel mogelijk in stand te houden)

  • 2. Een prikkel voor aanbieders om bij het inschrijven op de opdracht rekening te houden met continuïteit van hulpverlener.

Het letterlijk overnemen van de bedoelde bepaling uit de Jeugdwet is in licht van bovenstaande niet opportuun: dat zou immers een afzwakking van de bepalingen in de Wmo inhouden en dat wordt nu juist niet beoogd. Artikel 2.13 Jeugdwet is alleen gericht op toezicht door het college op continuïteit en overname ná gunning («indien het college met een jeugdhulpaanbieder of gecertificeerde instelling een overeenkomst heeft gesloten»). In artikel 2.6.5. wordt ook al voorafgaand aan de gunning een verplichting aan het college opgelegd omtrent overname en continuïteit («Het college houdt bij het verlenen van een overheidsopdracht […]»). Als artikel 2.13 Jeugdwet wordt overgenomen, hoeft een gemeente bij de gunning geen rekening te houden met de mate waarin een aanbieder rekening houdt met continuïteit, wat weer tot gevolg heeft dat aanbieders hier geen expliciete prikkel toe hebben bij het inschrijven op de opdracht. Hiermee wordt het bereik van de woorden «zoveel mogelijk» in 2.13 beperkter dan in 2.6.5.

Ik ontraad dit amendement daarom in deze vorm.

Amendement van de leden Siderius en Van Gerven (Kamerstuk 33 841, nr. 14)

Het amendement regelt een verplichting voor gemeenten om een basistarief te hanteren voor huishoudelijke verzorging. De indieners willen concurrentie op prijs voorkomen.

Reactie

De bedoeling van het amendement om de nadruk te leggen op de kwaliteit van de ondersteuning onderschrijf ik van harte. Om die reden is in het wetsvoorstel (in artikel 2.6.4) ook bepaald dat gemeenten, als zij tot aanbesteding overgaan, in ieder geval ook op kwaliteit moeten gunnen. Deze verplichting is bovendien breder geformuleerd dan de reikwijdte van het initiatiefwetsvoorstel Leijten, dat uitsluitend zag op huishoudelijke verzorging. Daarmee is, in combinatie met de uit bestaande cao’s voortvloeiende verplichtingen ten aanzien van de voor bepaalde functies geldende salarisschalen, afdoende gewaarborgd dat het tarief waartegen uiteindelijk wordt gegund, zodanig moet zijn, dat daarvoor personeel met de juiste kwalificaties en het daarbij behorende loon wordt ingezet. Eveneens is bepaald dat niet louter op het criterium prijs mag worden gegund. Een terugkeer naar de smalle bepaling uit de huidige Wmo zou in mijn ogen een achteruitgang zijn.

Ik ontraad daarom dit amendement.

Amendement van de leden Siderius en Van Gerven (Kamerstuk 33 841, nr. 18)

Het amendement strekt ertoe het budget ten behoeve van de maatschappelijke ondersteuning te «oormerken».

Reactie

Dit amendement komt neer op het creëren van een specifieke uitkering. De strekking van dit amendement is in strijd met de motie Van ’t Wout en Bergkamp1. Oormerken van budget beperkt de mogelijkheid tot het leggen van verbindingen tussen beleidsterreinen en het realiseren van maatwerkoplossingen.

Ik ontraad dit amendement.

Amendement van het lid Keijzer (Kamerstuk 33 841, nr. 19)

Het amendement beoogt de compensatieplicht uit de huidige Wmo, die geldt voor een viertal resultaatgebieden te handhaven vanwege de duidelijkheid die dat zou geven voor wat van de gemeente verlangd wordt en omdat de compensatieplicht tegenover de plichten van burgers ook rechten stelt.

Reactie

Het wetsvoorstel gaat niet uit van de verplichting om bepaalde voorzieningen te verstrekken; het kent als uitgangspunt dat het college een passende bijdrage levert aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven (artikel 2.3.5, derde lid). Het college is in het wetsvoorstel nadrukkelijk gebonden aan de verplichting van dat artikellid om iemand van wie is vastgesteld dat hij niet op eigen kracht of met hulp van naasten en algemene voorzieningen in staat is tot zelfredzaamheid en participatie, een passende maatwerkvoorziening toe te wijzen. Daarbij ligt de nadruk niet op het compenseren van een gebrek, maar op het versterken van de zelfredzaamheid en participatie. Deze regeling biedt goede waarborgen dat die ondersteuning passend en adequaat zal zijn en gaat qua zekerheid voor de cliënt niet minder ver dan de compensatieplicht van de Wmo in artikel 4. De compensatieplicht van de Wmo focust op een viertal specifieke resultaten; te bereiken door het verstrekken van voorzieningen. Daarmee is het bereik beperkter dan die van de maatwerkvoorziening in de Wmo 2015. Het handhaven van de compensatieplicht zoals dit amendement voorstelt, biedt geen stimulans voor de beoogde vernieuwing.

Ik ontraad dit amendement.

Amendement van de leden Van der Staaij en Voortman (Kamerstuk 33 841, nr. 23)

Het amendement beoogt de tekst van de Wmo 2015 in overeenstemming te brengen met de Jeugdwet. Dat leidt ertoe, dat het college een pgb waarvan het tarief van de aanbieder boven het niveau van het gecontracteerde aanbod van het college ligt, slechts mag weigeren voor dat meerdere. De cliënt kan dan voor de gewenste aanbieder bijbetalen.

Reactie

Ik laat het oordeel aan de Kamer

Amendement van de leden Van der Staaij en Dik-Faber (Kamerstuk 33 841, nr. 24)

Het amendement beoogt, op gelijke wijze als is voorzien in de Jeugdwet, expliciet te regelen dat een maatwerkvoorziening wordt afgestemd op o.a. de godsdienstige gezindheid en levensovertuiging van een cliënt.

Reactie

Het amendement is strikt genomen overbodig omdat het college immers al gehouden is maatwerk te leveren en de behoeften, persoonskenmerken en voorkeuren van de cliënt moet onderzoeken, maar ik heb er geen bezwaar tegen dat dit nog eens geëxpliciteerd wordt.

Ik laat het oordeel aan de Kamer.

Amendement van de leden Siderius en Van Gerven (Kamerstuk 33 841, nr. 32)

Het amendement regelt dat zorgvragers geen eigen bijdrage hoeven te betalen voor ondersteuning op basis van dit wetsvoorstel.

Reactie

De eigen bijdrageregeling zoals die op basis van dit wetsvoorstel wordt gecreëerd, is inkomensafhankelijk en houdt derhalve rekening met de draagkracht van cliënten. Dit is ook in de huidige Wmo het geval. Het volledig vervallen van een eigen bijdrage voor van overheidswege verstrekte voorzieningen is niet wenselijk, omdat dit tot budgettaire problemen voor gemeenten leidt en de prikkel voor doelmatig gebruik van voorzieningen wegneemt.

Ik ontraad dit amendement.

Amendement van de leden Dik-Faber en Van der Staaij (Kamerstuk 33 841, nr. 37)

De indieners van dit amendement hechten aan de keuzevrijheid en eigen regie van mensen zodat de benodigde ondersteuning aansluit bij de persoonlijke wensen. Het amendement regelt dat het college in het plan bijzondere aandacht moet schenken aan de keuzevrijheid.

Reactie

Het wetsvoorstel bevat al een bepaling met de opdracht aan de gemeenteraad in het plan bijzondere aandacht te geven aan keuzemogelijkheden tussen aanbieders voor degenen aan wie een maatwerkvoorziening wordt verstrekt, in het bijzonder voor kleine doelgroepen (art. 2.1.2, vierde lid). Voorts bepaalt het wetsvoorstel dat in de verordening moet worden bepaald op welke wijze ingezetenen worden betrokken bij de uitvoering van de wet en de wijze waarop zij in de gelegenheid worden gesteld voorstellen voor het beleid te doen en advies kunnen uitbrengen over verordeningen en beleidsvoorstellen (art. 2.1.3). Ik zie het amendement dan ook als een nadere specificatie van wat het wetsvoorstel al beoogt.

Ik laat het oordeel aan de Kamer.

Amendement van het lid Van der Staaij c.s. (Kamerstuk 33 841, nr. 41)

Dit amendement beoogt te benadrukken dat niet alleen gemeenten moeten zorgen voor algemene maatregelen en voorzieningen maar dat ook anderen daarin een taak kunnen hebben.

Reactie

Dit amendement past goed in de interactie die gemeenten zullen zoeken met allerlei andere maatschappelijke organisaties en initiatieven in de samenleving en benadrukt het belang van particuliere initiatieven.

Ik laat het oordeel aan de Kamer.

Amendement van de leden Siderius en Van Gerven (Kamerstuk 33 841, nr. 42)

Dit amendement beoogt mensen een recht op zorg en voorzieningen te bieden op een viertal met name genoemde terreinen, vergelijkbaar aan de reikwijdte en formulering in de thans nog vigerende Wmo.

Reactie

Ik beschouw dit amendement als een stap terug in de richting van vooraf omschreven rechten, zoals de AWBZ die kende. Het beperkt de mogelijkheid voor gemeenten om maatwerk te bieden.

Ik ontraad dit amendement.

Amendement van het lid Keijzer (Kamerstuk 33 841, nr. 43)

Het amendement beoogt te regelen dat het college in het onderzoek ook kijkt naar de «draagkracht en draaglast» van de mantelzorger en andere personen uit het sociale netwerk. Ten tweede wordt beoogd te regelen dat indien de cliënt (of de mantelzorger of een andere persoon uit het sociale netwerk) «in redelijkheid stelt» dat die perso(o)n(en) niet verder kan worden belast, het college er bij het beoordelen van de aanvraag «in ieder geval» zonder meer van uitgaat dat de cliënt ook geen beroep kan doen op een van die personen voor wat betreft diens zelfredzaamheid.

Reactie

Ik onderschrijf de bedoeling van dit amendement om te waarborgen dat het college moet kijken naar het evenwicht tussen de draagkracht en draaglast van mantelzorgers en andere personen uit het sociale netwerk. In die zin ondersteunt het amendement het beoogde beleid. Het wetsvoorstel bepaalt dat het college de mogelijkheden onderzoekt om met o.a. mantelzorg de zelfredzaamheid te versterken. Daarbij kan echter niet voorbij worden gegaan aan het gegeven dat het college niet in de positie is het verlenen van mantelzorg op te leggen. Dit impliceert dat het college rekening moet houden met de belastbaarheid van de mantelzorger. Het amendement benadrukt dit nog eens door het gebruik van de woorden «draagkracht en draaglast». Ik ga ervan uit dat het amendement niet bij voorbaat wil uitsluiten dat het college een poging doet om nader uit te zoeken of mensen uit het sociale netwerk bereid en in staat zijn taken op zich te nemen.

Ik laat het oordeel over het amendement aan de Kamer.

Amendement van het lid Voortman (Kamerstuk 33 841, nr. 45)

Het amendement beoogt de invoering van de wet uit te stellen tot 2016.

Reactie:

Ik ben van mening dat er geen reden is de invoering van de wet een jaar uit te stellen. Door alle partijen worden grote inspanningen verricht om de invoering per 2015 te doen slagen. Een jaar uitstel leidt tot extra ongewenste onzekerheid. Ik wijs er overigens op dat het amendement, bij uitstel van de invoeringsdatum, technisch nog zou moeten worden aangepast, omdat delen van de wet dan in de loop van 2015 toch al in werking zouden moeten treden om een goede uitvoering in 2016 mogelijk te maken.

Ik ontraad daarom dit amendement.

Amendement van de leden Siderius en Van Gerven (Kamerstuk 33 841, nr. 46)

Het amendement beoogt de IGZ te belasten met het toezicht op de naleving van de wet.

Reactie:

Ik ben van oordeel dat dit niet past bij de decentralisatie van verantwoordelijkheden. Ik vertrouw erop dat de gemeenten ook wat het toezicht betreft hun verantwoordelijkheid serieus zullen oppakken.

Ik ontraad dit amendement.

Amendement van de leden Siderius en Van Gerven (Kamerstuk 33 841, nr. 47)

Dit amendement maakt het onmogelijk voor gemeenten om zorgveilingen te organiseren voor zorg en voorzieningen in het kader van een aanbestedingsprocedure van de Wmo.

Reactie

Bij aanbesteding moet worden voldaan aan de wettelijke eisen. De manier waarop gemeenten dat willen invullen, is (binnen de wettelijke kaders) aan de gemeenten.

Ik ontraad het amendement.

Amendement van de leden Siderius en Van Gerven (Kamerstuk 33 841, nr. 48)

Dit amendement beoogt ook stagiaires en vrijwilligers in de zorg een verklaring omtrent het gedrag (vog) te laten overleggen.

Reactie

Het wetsvoorstel legt een vog-verplichting op aan de aanbieder voor wat betreft de beroepskrachten en andere personen die beroepsmatig in contact komen met diens cliënten. Een regeling als voorgesteld is zeer vergaand. Stagiairs werken onder begeleiding van een beroepskracht en bij vrijwilligers is de mate, frequentie en duur van contact met cliënten heel uiteenlopend. Het amendement verhoudt zich bovendien niet met het amendement dat is aangenomen in de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg2. Deze wet regelt dat bij amvb zal worden bepaald voor welke beroepskrachten de vog verplicht zal worden. De verplichting geldt niet voor vrijwilligers of stagiairs.

Ik ontraad het amendement.

Amendement van het lid Keijzer c.s. (Kamerstuk 33 841, nr. 51 (vervangt Kamerstuk 33 841, nr. 22)

Het amendement beoogt een gelijkwaardige keuzemogelijkheid voor een pgb als voor ondersteuning in natura te benadrukken door in de wet de bepaling te schrappen dat de cliënt zich gemotiveerd op het standpunt moet stellen dat hij de geboden maatwerkvoorziening niet als passend beschouwt. Dit amendement gaat verder dan amendement Kamerstuk 33 841, nr. 71 waarin de formulering voor een van de voorwaarden voor het kunnen verkrijgen van een pgb, wordt aangepast.

Reactie

Het schrappen van de bepaling vind ik niet wenselijk. Het oogmerk is om de cliënt die een pgb wenst bewust te laten kiezen voor het pgb. Het standpunt van de cliënt biedt de gemeente voorts informatie over tekortkomingen in het gecontracteerde aanbod zodat zij hierop kan bijsturen. De wet stelt geen eisen aan de door de cliënt te geven motivering. Ik benadruk dat de kwaliteit van de motivering geen grond oplevert voor de weigering van een pgb.

Ik ontraad het amendement.

Amendement van lid Keijzer (Kamerstuk 33 841, nr. 55)

Het amendement strekt ertoe te bepalen dat een eigen bijdrage niet verschuldigd is voor een rolstoel omdat de rolstoel als elementaire basisvoorziening wordt beschouwd. De indiener wil deze uitzondering, die thans ook in de Wmo bestaat, behouden in de Wmo 2015.

Reactie

Het amendement kiest voor het maken van een uitzondering op de bijdrageplicht voor de rolstoel. Met het oog op het noodzakelijke maatwerk bij het regelen van uitzonderingen acht ik regeling van de uitzondering op wetsniveau niet wenselijk. Ik wijs erop dat artikel 2.1.4, vierde lid, voldoende ruimte laat om – waar dat wenselijk wordt geacht – bij amvb bepaalde maatwerkvoorzieningen uit te zonderen van de betaling van een eigen bijdrage.

Ik ontraad het amendement.

Amendement van het lid Keijzer (Kamerstuk 33 841, nr. 57) (ter vervanging van Kamerstuk 33 841, nr. 16)

Het amendement beoogt te regelen dat ook bij het vaststellen van een eigen bijdrage voor algemene voorzieningen rekening moet worden gehouden met het inkomen en eigen vermogen van de cliënt. Tevens wordt beoogd ook voor algemene voorzieningen regels te kunnen stellen over o.a. de hoogte en wijze van invordering.

Reactie

Het amendement draagt niet bij aan het vertrouwen in gemeenten dat zij algemene voorzieningen zodanig zullen organiseren dat die (financieel) toegankelijk zijn, mede met het oog op het voorkomen van druk op duurdere maatwerkvoorzieningen. Het leidt naar mijn overtuiging ook tot aanzienlijke uitvoeringsproblemen; het scala aan algemene voorzieningen, waarvan binnen een gemeente gebruik kan worden gemaakt, is groot. Bij bijvoorbeeld het gebruik van een buurtbus kan veelal volstaan worden met contante betaling van een vast bedrag per rit. De aard van de voorziening vraagt dan ook om andere parameters dan die, die worden toegepast voor de maatwerkvoorziening, hetgeen tot twee naast elkaar bestaande systemen leidt; dit betekent een forse toename van administratieve lasten.

In de huidige systematiek zijn deze algemene voorzieningen ook niet onder het eigen bijdrageregime gebracht en dit heeft niet tot knelpunten geleid.

Ik ontraad dit amendement.

Amendement van de leden Siderius en Van Gerven (Kamerstuk 33 841, nr. 59) (vervangt Kamerstuk 33 841, nr. 20)

Het amendement strekt ertoe gemeenten te verplichten een tegemoetkoming te verstrekken voor de meerkosten van chronisch zieken en mensen met een beperking in verband met de afschaffing van de Wtcg.

Reactie

De Tweede Kamer heeft recent ingestemd met het wetsvoorstel dat de Wtcg-tegemoetkoming vanwege de ongerichtheid van de regeling en de aanzienlijke uitvoeringsproblemen te vervangen door een maatwerkvoorziening. Het is niet wenselijk dat in de plaats daarvan een «lokale Wtcg» gaat ontstaan waarmee deze uitvoeringsproblematiek wordt gedecentraliseerd.

Ik ontraad dit amendement.

Amendement van de leden Van Dijk en Van der Staaij (Kamerstuk 33 841, nr. 60) (ter vervanging van Kamerstuk 33 841, nr. 29)

Het amendement beoogt de mantelzorger te betrekken bij het opstellen van het ondersteuningsplan.

Reactie

Ik vind dit een sympathiek amendement dat vanaf het begin van het onderzoek de (on)mogelijkheden van de ondersteuning door de mantelzorger en zijn belastbaarheid in beeld brengt. Dat is goed voor de mantelzorger en voor de cliënt.

Ik laat het oordeel aan de Kamer.

Amendement van de leden Van Dijk en Van ’t Wout (Kamerstuk 33 841, nr. 61) (ter vervanging van Kamerstuk 33 841, nr. 28)

Het amendement regelt een «meet-en-weetplicht» met «outcomecriteria» voor gemeenten teneinde in het plan te borgen dat o.a. wordt vastgesteld welke resultaten gewenst zijn en hoe die worden gemeten. Gemeenten moeten het zelf organiseren; het amendement bevat geen vormvoorschriften.

Reactie

Dit amendement versterkt de horizontale verantwoording en de positie van de gemeenteraad.

Ik laat het oordeel aan de Kamer.

Amendement van de leden Van Dijk en Van ‘t Wout (Kamerstuk 33 841, nr. 63) (vervangt Kamerstuk 33 841, nr. 30)

Het amendement geeft het college de bevoegdheid de vaststelling van rechten en plichten aan een aanbieder te mandateren.

Reactie

Het mandateren van deze taak zou in voorkomende gevallen mogelijk moeten zijn. Het gaat niet om delegatie van deze taak, maar om mandaat; de gemeente blijft derhalve verantwoordelijk voor de overgedragen taak. De gemeente maakt zelf de afweging of zij van de bevoegdheid gebruik wil maken; het amendement doet niet af aan de gemeentelijke beleidsvrijheid.

Ik laat het oordeel aan de Kamer.

Amendement van het lid Keijzer (Kamerstuk 33 841, nr. 67) (vervangt Kamerstuk 33 841, nr. 39)

Het amendement beoogt het mogelijk te maken dat de cliënt het onderzoek als bedoeld in het wetsvoorstel niet hoeft af te wachten maar dat deze direct een aanvraag voor een maatwerkvoorziening kan indienen.

Reactie

Ik vind het voorstel niet gewenst. Bij eenvoudige vragen is het niet nodig dat het onderzoek in alle facetten wordt doorlopen wanneer cliënt en gemeente het eens zijn over de benodigde ondersteuning. Wanneer een algemene voorziening volstaat om bijvoorbeeld een weduwnaar naar een «Tafeltje dekje» mogelijkheid te geleiden, is – indien zich geen andere problemen voordoen – het doorlopen van een volledig onderzoek niet nodig. Zo wordt ook onnodige juridisering voorkomen. Wordt het onderzoek wel ingezet, dan bevat de wet een termijn waarbinnen de gemeente moet beslissen zodat de duur ervan begrensd is. Bovendien codificeert het wetsvoorstel de door gemeenten zelf ontwikkelde praktijk waarin mét en niet óver mensen wordt gesproken als het gaat om hun individuele behoeften en mogelijkheden. Juist door het waarborgen van een goed proces wordt onnodige juridisering voorkomen.

Ik ontraad dit amendement.

Amendement van het lid Van Dijk c.s. (Kamerstuk 33 841, nr. 68) (vervangt Kamerstuk 33 841, nr. 40)

Het amendement beoogt onafhankelijke cliëntondersteuning te borgen.

Reactie

In de toelichting op het wetsvoorstel is benadrukt dat de cliëntondersteuning los moet staan van het door het college te nemen besluit en dat het belang van de cliënt centraal moet staan. Ik heb geen bezwaar tegen dit amendement.

Ik laat het oordeel aan de Kamer.

Amendement van lid Voortman (Kamerstuk 33 841, nr. 69)

Het amendement benadrukt dat onder ingezetenen die worden betrokken bij de uitvoering van de wet in ieder geval worden verstaan cliënten of hun vertegenwoordigers, hun mantelzorgers en hun representatieve organisaties. Aldus wordt beoogd, met het oog op het ratificeren van het VN-verdrag, dat mensen met een beperking ook door gemeenten expliciet worden betrokken bij de wijze waarop zij uitvoering geven aan het wetsvoorstel.

Reactie

Het woord «ingezetenen» omvat alle groepen belanghebbenden in de gemeente, dus ook cliënten. Het is niet nodig expliciet te bepalen welke groepen daaronder vallen. Het wetsvoorstel bevat bovendien al een bepaling met de opdracht aan de gemeenteraad in het plan bijzondere aandacht te geven aan de toegankelijkheid van voorzieningen, diensten en ruimten voor mensen met een beperking (art. 2.1.2, vierde lid, d). Ik zie evenwel geen bezwaar tegen dit amendement.

Ik laat het oordeel aan de Kamer.

Amendement van de leden Van Dijk en Bergkamp (Kamerstuk 33 841, nr. 70) (ter vervanging van Kamerstuk 33 841, nr. 38)

Het amendement beoogt de cliënt zelf in staat te stellen een persoonlijk plan op te stellen.

Reactie

De gedachte van het amendement vind ik sympathiek, nu het opstellen van een persoonlijk plan de eigen regie stimuleert. Het plan wordt aan het begin van het onderzoek overhandigd zodat het college het aldus bij het onderzoek zal kunnen betrekken. Ik hecht er aan te benadrukken dat dit amendement niet impliceert dat gemeenten verplicht zijn de wensen van de cliënt zonder meer in te willigen. Ook ontslaat het gemeenten niet van hun plicht het onderzoek zorgvuldig uit te voeren.

Ik laat het oordeel aan de Kamer.

Amendement van het lid Bergkamp (Kamerstuk 33 841, nr. 73)

Het amendement beoogt artikel 2.3.6 in die zin aan te passen, dat het in overeenstemming is met artikel 8.1.1 van de Jeugdwet.

Reactie

Het amendement komt overeen met het onder Kamerstuk 33 841, nr. 23 ingediende amendement. Het schrappen van het woord «slechts» in deze bepaling leidt tot de situatie dat het college een pgb moet geven als aan de drie eisen is voldaan (de cliënt moet het pgb kunnen beheren, hij moet stellen dat de maatwerkvoorziening niet passend is en het college moet de kwaliteit van oordeel zijn dat de kwaliteit in orde is). Het amendement bewerkstelligt dat het pgb niet om andere redenen kan worden geweigerd dan de twee, genoemd in het vierde lid (wanneer de kosten hoger zijn dan die van een maatwerkvoorziening en wanneer de cliënt onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt of niet voldoet aan de aan het pgb verbonden voorwaarden of het pgb niet of voor een ander doel gebruikt).

Ik laat het oordeel aan de Kamer.

Amendement van de leden Van ‘t Wout en Van der Staaij (Kamerstuk 33 841, nr. 74)

Het amendement beoogt te regelen dat gemeenten zelf moeten bepalen of zij een verklaring omtrent gedrag eisen van personen die beroepsmatig met cliënten in contact komen, en voor welke vormen van ondersteuning zij deze eisen stellen. Het amendement schrapt de bepaling die een verklaring omtrent gedrag verplicht stelt voor de maatschappelijke ondersteuning.

Reactie

Het geheel aan gemeenten overlaten van de keuze voor een vog voor bepaalde categorieën personen wijkt af van de keuze die is gemaakt in het kader van de Wkkgz (in dat wetsvoorstel is de algemene vog-verplichting vervangen door de mogelijkheid om bij amvb aanbieders aan te wijzen waarvoor de verplichting geldt). Ik geef er de voorkeur aan de regeling in het onderhavige wetsvoorstel wat dit betreft, in lijn te laten zijn met de Wkkgz. Dat betekent dat voor personen die beroepsmatig met cliënten in aanraking kunnen komen, de vog-verplichting geldt. Ik ontraad het amendement.

Amendement van de leden Van ‘t Wout en Van der Staaij (Kamerstuk 33 841, nr. 75)

Het amendement beoogt een zware voorhangbepaling te introduceren voor de amvb die kan worden vastgesteld op grond van artikel 3.1, derde lid, van het wetsvoorstel. Het betreft de amvb die het mogelijk maakt nadere eisen te stellen aan aanbieders van voorzieningen.

Reactie

Omdat uitgangspunt is dat slechts een amvb zal worden gemaakt indien in de praktijk tekortkomingen in de kwaliteit aan het licht komen, heb ik geen bezwaar tegen de opneming van een voorhangbepaling.

Ik laat het oordeel aan de Kamer.

Amendement van de leden Siderius en Van Gerven (Kamerstuk 33 841, nr. 76) (ter vervanging van Kamerstuk 33 841, nr. 31)

Het amendement regelt dat de plicht tot het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten zoals opgenomen in de Participatiewet, nooit kan worden ingezet om professionele zorgtaken in het kader van dit wetsvoorstel over te nemen.

Reactie

De Participatiewet bevat verschillende waarborgen die verdringing op de arbeidsmarkt tegengaan, breder dan alleen voor het terrein van zorg en ondersteuning. Ik vind het van belang dat verdringing van regulier werk wordt voorkomen. Het is uitdrukkelijk niet de bedoeling dat werkzaamheden waarvoor een bestaande vacature beschikbaar is of werk waar recentelijk nog gewoon voor werd betaald, wordt ingezet als tegenprestatie.

De WWB voorziet in een aantal waarborgen om verdringing tegen te gaan:

De onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden die als tegenprestatie opgedragen worden, moeten additioneel van aard zijn en mogen niet leiden tot verdringing op de arbeidsmarkt.

De tegenprestatie dient ook wat duur en omvang betreft, beperkt te zijn.

Het college heeft een belangrijke taak om te bewaken dat geen verdringing van reguliere arbeid plaats vindt. Het is aan de gemeenteraad om het college hierop te controleren.

Alleen voor die gevallen dat betaalde arbeid nog niet mogelijk is, kan ook het verrichten van maatschappelijke nuttige werkzaamheden een mooi tijdelijk alternatief zijn om betrokken te blijven bij de samenleving, bijvoorbeeld om het eigen netwerk uit te breiden.

Het opnemen van bepalingen ter zake in de Wmo 2015 is dan ook overbodig.

Ik ontraad het amendement.

Amendement van het lid Dik-Faber (Kamerstuk 33 841, nr. 77)

Het amendement draagt het college op om bekend te maken waar hun ingezetenen een aanvraag voor maatschappelijke ondersteuning kunnen indienen.

Reactie

Ik vind het vooral een zaak van gemeenten zelf om te regelen waar een burger een melding kan doen. Gemeenten hebben sinds 2007 laten zien dat zij in staat zijn om hun burgers op uiteenlopende wijze te bereiken en ik acht het dan ook niet nodig om hier een verplichtende bepaling over in de wet op te nemen.

Ik ontraad het amendement.

Amendement van het lid Baay-Timmerman (Kamerstuk 33 841, nr. 78)

Het amendement regelt dat altijd een schriftelijk verslag van het onderzoek wordt opgesteld.

Reactie

Ik heb geen bezwaar tegen dit voorstel. Ik laat het oordeel aan de Kamer.

Amendement van de leden Siderius en Van Gerven (Kamerstuk 33 841, nr. 79)

Dit amendement beoogt te bewerkstelligen dat gemeenten zorg niet kunnen uitbesteden aan aanbieders waarvan de bestuurders meer verdienen dan de maximum salarisschaal zoals overeengekomen in de CAO die voor de betreffende sector geldt.

Reactie

Bij het inkopen van een voorziening dient de gemeente regels te stellen die een goede verhouding waarborgen tussen de prijs voor de levering van een voorziening en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit ervan. Gemeenten hebben beleidsvrijheid om te beoordelen welke invloeden worden meegewogen bij het stellen van deze regels. Ik heb er vertrouwen in dat de colleges, daarin gecontroleerd door de gemeenteraad, in staat zijn om op grond van een eigen beoordeling regels te stellen die een goede verhouding tussen prijs en kwaliteit waarborgen en zie geen aanleiding om gemeenten een extra verplichting op te leggen.

Verder wijs ik er op dat de discussie over een decentrale normstelling ten aanzien van de topinkomens door de Kamer bij de Minister van BZK is gelegd. Het debat over decentrale normstelling kan ook verder worden gevoerd in het kader van de Wet normering topinkomens met de Minister van BZK.

Ik ontraad het amendement.

Amendement van het lid Keijzer (Kamerstuk 33 841, nr. 80)

De indiener van dit amendement vindt dat de Wmo 2015 te veel extra regels oplegt aan gemeenten en zorginstellingen en wil daarom artikel 2.1.3, tweede lid, onderdeel c, schrappen. Hetgeen in dit artikelonderdeel is geregeld, zou al in artikel 3.1 zijn bepaald.

Reactie

Artikel 2.1.3 geeft regels over de onderwerpen die de gemeenteraad in de verordening moet vaststellen, daaronder begrepen regels over de kwaliteit van de voorzieningen. Artikel 3.1 geeft een norm voor de aanbieder van een voorziening en maakt het mogelijk, indien het niveau van de maatschappelijke ondersteuning dit vereist, om bij amvb nadere eisen te stellen aan die aanbieders.

De beide artikelen hebben derhalve allebei een eigenstandige functie en zijn niet inwisselbaar.

Ik ontraad het amendement.

Amendement van het lid Bergkamp (Kamerstuk 33 841, nr. 82) (ter vervanging van Kamerstuk 33 841, nr. 50)

Het amendement beoogt te bewerkstelligen dat gemeenten in het plan aandacht besteden aan de wijze waarop zij zullen zorgdragen voor de continuïteit van zorg voor jongeren in verband met hun leeftijd niet langer in aanmerking komen voor zorg uit hoofde van de Jeugdwet – maar dat wel nodig hebben.

Reactie

Het amendement is strikt genomen niet nodig omdat deze doelgroep gewoon onder de reikwijdte van het wetsvoorstel valt maar er bestaat ook geen bezwaar tegen.

Ik laat het oordeel hierover aan de Kamer.

Amendement van het lid Van ’t Wout c.s. (Kamerstuk 33 841, nr. 83)

Het amendement beoogt de bepaling rondom bestuursstructuur en bedrijfsvoering te schrappen. Het amendement regelt tevens dat gemeenten in de verordening kunnen bepalen ten aanzien van welke voorzieningen zij een klachtregeling of een regeling voor medezeggenschap vereist vinden. Aanbieders die dergelijke voorzieningen leveren, worden direct verantwoordelijk gemaakt voor het inrichten van deze regelingen voor hun cliënten. De Minister krijgt de bevoegdheid om, indien het niveau van een vorm van maatschappelijke ondersteuning dit vereist, nadere eisen te stellen aan de regelingen.

Reactie

Gelet op de verantwoordelijkheid van de gemeente voor de maatschappelijke ondersteuning, kan de invulling van die regels aan de gemeentelijke verordeningen worden overgelaten, waarbij gemeenten er voor kunnen kiezen aan te sluiten bij landelijk geldende codes of modelverordeningen.

Het amendement biedt gemeenten wel de mogelijkheid om de medezeggenschap en klachtenregeling te differentiëren naar voorzieningen en daarmee ook op dit vlak te komen tot maatwerk. Qua klachtrecht blijft gelden dat de cliënt zich nog altijd tot de gemeente kan wenden.

Ik laat het oordeel aan de Kamer.

Amendement van de leden Dik-Faber en Bergkamp (Kamerstuk 33 841, nr. 84) (ter vervanging van Kamerstuk 33 841, nrs. 56 en 27)

Het amendement regelt dat in de artikelen van de Wmo 2015 waar wordt gesproken over «mantelzorgers en andere vrijwilligers», voortaan wordt gesproken over «mantelzorgers en vrijwilligers». Aldus wordt de suggestie voorkomen dat mantelzorgers hun taken vrijwillig verrichten. Met de wijziging van artikel 2.1.2 worden gemeenten verplicht om bij het plan nadrukkelijk te bezien welke ondersteuning zij mantelzorgers zullen bieden.

Reactie

Ik kan mij vinden in de gedachte dat mantelzorgers en vrijwilligers een grote diversiteit kennen als het gaat om de behoeften aan ondersteuning. Het amendement stuit niet op bezwaren.

Ik laat het oordeel aan de Kamer.

Amendement van de leden Van der Staaij en Van ’t Wout (Kamerstuk 33 841, nr. 85)

Het amendement beoogt de vergelijkbare regeling van de gemeentelijke samenwerkingsplicht gelijk te stellen aan de betreffende bepalingen in de Jeugdwet en Participatiewet.

Reactie

Ik heb geen bezwaar tegen dit voorstel. Ik laat het oordeel aan de Kamer.

Amendement van de leden Van Dijk c.s. (Kamerstuk 33 841, nr. 86) (ter vervanging van Kamerstuk 33 841, nrs. 12 en 58)

Het amendement legt de samenwerking tussen gemeenten en zorgverzekeraars wettelijk vast om deze partijen «aan te sporen» tot samenwerking en om die samenwerking te vergemakkelijken als een van beide partijen daartoe niet (voldoende) bereid is.

Reactie

Ik onderschrijf het belang van goede en samenhangende zorg en ondersteuning. Een goede verbinding tussen de eerstelijnszorg en het welzijn uit het sociaal domein maakt het bieden van goede zorg en ondersteuning, dichtbij mensen, mogelijk. In de toelichting op de aanspraak wijkverpleging is daarom opgenomen dat de wijkverpleegkundige deelneemt aan de sociale wijkteams. Hiervoor is in de bekostiging ook ruimte aanwezig. Voor door de zorgverzekeraar gecontracteerde aanbieders biedt dit de mogelijkheid om samenwerkingsafspraken met gemeenten te maken. Ook nieuwe vormen van ketenzorg kunnen op deze wijze goed worden georganiseerd. Tevens stimuleer en faciliteer ik die samenwerking tussen gemeenten en zorgverzekeraars. Op landelijk niveau heb ik werkafspraken gemaakt die regionaal ingevuld moeten worden.

Gemeenten en zorgverzekeraars maken als uitwerking van de werkafpraken op regionaal niveau bestuurlijke afspraken over de inzet van wijkverpleging en de aansluiting met het sociale domein.

Een wettelijke verplichting tot samenwerking kan een welkome aanvulling zijn, op het bovenstaande instrumentarium, om deze samenwerking tussen gemeenten en zorgverzekeraars vast te leggen. Wel zou ik liever zien dat de verplichting om bij amvb regels te stellen over de wijze waarop afspraken tot stand moeten komen, wordt vervangen door een mogelijkheid daartoe.

Met deze kanttekening laat ik het oordeel over het amendement aan de Kamer.

Amendement van de leden Van der Staaij en Van Dijk (Kamerstuk 33 841, nr. 87) (ter vervanging van Kamerstuk 33 841, nrs. 26 en 36)

Het amendement beoogt de positie van mantelzorgers te versterken ter uitvoering van de motie-Van der Staaij, Van ’t Wout, Van Dijk, Bergkamp en Dik-Faber3.

Het amendement breidt de definitie van mantelzorg uit, zodanig dat gemeenten ook een taak hebben ten aanzien van de ondersteuning van mantelzorgers op het terrein van de jeugdhulp, het opvoeden en opgroeien van jeugdigen en zorg en overige diensten als bedoeld in de Zorgverzekeringswet.

Voorts regelt dit amendement dat het college niet alleen algemene maatregelen moet treffen ter ondersteuning van mantelzorgers en vrijwilligers, maar ook algemene voorzieningen moet bevorderen treffen ter uitvoering van het plan.

Ten slotte strekt het amendement ertoe de positie van de mantelzorger in het onderzoek te versterken. Het college krijgt de opdracht om naast de mogelijkheden van de mantelzorger ook de grenzen aan de belastbaarheid en diens ondersteuningsbehoeften in kaart te brengen.

Reactie

Ik kan mij vinden in de door de indieners voorgestelde wijzigingen in het wetsvoorstel; zeker nu deze uitvoering geeft aan een door de Kamer reeds aangenomen motie die tot doel heeft de positie van de mantelzorger te versterken. Het amendement past ook binnen het beleid om ondersteuning, hulp en zorg in het kader van de Wmo 2015, de Jeugdwet en de Zorgverzekeringswet met elkaar te verbinden.

Ik laat het oordeel aan de Kamer.

Amendement van het lid Dik-Faber c.s. (Kamerstuk 33 841, nr. 88)

Om te benadrukken dat begeleiding, waaronder dagbesteding, een belangrijk instrument kan zijn om de zelfredzaamheid en participatie van cliënten te bevorderen, wordt het begrip begeleiding in dit amendement toegevoegd aan de begripsbepalingen.

Tevens wordt in het amendement geregeld dat de gemeenteraad bij het opstellen van het plan ingaat op het te voeren beleid met betrekking tot de begeleiding, waaronder dagbesteding.

Reactie

Ik kan mij vinden in de gedachten van de indieners dat begeleiding, waaronder dagbesteding, een belangrijk instrument is dat gemeenten kunnen inzetten en in het benadrukken van het belang door daar in het plan op in te gaan. De indieners merken in toelichtende zin op dat het amendement er niet voor zorgt dat een recht op deze concrete vorm van zorg wordt geregeld; daarmee past deze aanscherping naadloos in de systematiek van de Wmo 2015.

Ik laat het oordeel aan de Kamer.

Amendement van de leden Van Dijk en Van ’t Wout (Kamerstuk 33 841, nr. 89)

Het amendement strekt ertoe in de tekst van het wetsvoorstel vast te leggen dat de verplichting voor het college tot het verstrekken van een maatwerkvoorziening qua zekerheid voor de cliënt niet verschilt van de bedoeling van de compensatieplicht in de «oude» Wmo. Uit de tekst blijkt dat de indieners de nadruk niet leggen op het compenseren van een gebrek, maar op het versterken van de zelfredzaamheid en participatie.

Reactie

In het wetsvoorstel is ervoor gekozen de nadruk niet te leggen op het mogelijk compenseren van gebreken en is niet gekozen voor het handhaven van enkele wettelijk omschreven resultaatgebieden. Nu het amendement benadrukt dat het accent ligt op het versterken van zelfredzaamheid en participatie en aangeeft dat het college de genomen beslissing goed moet motiveren, zie ik het amendement als een waardevolle aanvulling.

Ik laat het oordeel aan de Kamer.

Amendement van het lid Agema (Kamerstuk 33 841, nr. 90)

Met dit amendement wordt bewerkstelligd dat inwonende kinderen die jonger zijn dan 15 jaar niet kunnen worden meegerekend als «gebruikelijke hulp» als bedoeld in het wetsvoorstel.

Reactie

Het verlenen van gebruikelijke hulp impliceert niet meer dan dat het verlenen van klusjes in huis die (voor kinderen op een bepaalde leeftijd) als gebruikelijk worden beschouwd. Er bestaat een handleiding voor gemeenten. Uitgangspunt van die handleiding is dat van kinderen tot 5 jaar geen bijdrage aan het huishouden mag worden verwacht. Voor kinderen van 5 tot 12 jaar stelt de handleiding dat zij naar eigen mogelijkheden kunnen worden betrokken bij lichte huishoudelijke werkzaamheden zoals opruimen, tafeldekken/afruimen, afwassen/afdrogen, een boodschap doen en kleding in de wasmand gooien. Het amendement gaat ervan uit dat geen enkel kind tot en met 14 jaar (gebruikelijke) hulp kan leveren en dat is naar mijn overtuiging nogal vergaand.

Ik ontraad het amendement.

Amendement van het lid Agema (Kamerstuk 33 841, nr. 91)

Het amendement regelt dat het college met iedere ingezetene die 80 jaar of ouder is, contact zoekt om te bekijken of het treffen van een algemene of maatwerkvoorziening noodzakelijk is.

Reactie

Ik onderschrijf dat gemeenten proactief op zoek moeten gaan naar burgers die ondersteuning nodig zouden kunnen hebben. Het is een praktijk die al in veel gemeenten praktijk is; het is daarom ook niet nodig om dit wettelijk te verankeren. Ik vind het echter geen goed idee om gemeenten te verplichten om alle ouderen boven 80 jaar te benaderen.

Ik ontraad het amendement.

Amendement van het lid Agema (Kamerstuk 33 841, nr. 92)

De citeertitel van de wet wordt met dit amendement gewijzigd in «Wet weg met ouderen».

Reactie

De citeertitel van de Wmo 2015 geeft precies aan wat de bedoeling ervan is. Ik distantieer mij van de negatieve gevoelens die de voorgestelde benaming oproept.

Ik ontraad het amendement.

Amendement van het lid Bergkamp c.s. (Kamerstuk 33 841, nr. 93) (ter vervanging van Kamerstuk 33 841, nr. 25)

Het amendement beoogt te regelen dat de hoogte van het persoonsgebonden budget toereikend moet zijn om de door de cliënt gewenste zorg en ondersteuning in te kopen.

Reactie

Ik heb geen bezwaar tegen de bedoeling van dit amendement, maar teken daarbij aan dat de toelichting ten onrechte spreekt over «door de cliënt gewenste zorg». In de context van het wetsvoorstel moge immers duidelijk zijn dat de keuze voor een pgb open staat voor degene van wie is vastgesteld dat hij op een maatwerkvoorziening is aangewezen.

Ik laat het oordeel aan de Kamer.

Amendement van het lid Agema (Kamerstuk 33 841, nr. 94)

Het amendement voegt een onderdeel toe aan artikel 2.6.5, tweede lid, met de opdracht aan het college om bij de aanbesteding tevens rekening te houden met de mate waarin de aanbieder zorg draagt voor de continuïteit in de hulpverlening wat betreft de duurzame voortzetting van de levering van de maatwerkvoorziening.

Reactie

De gemeente moet ondersteuning bieden waar dat nodig is, gedurende het hele jaar. Daar is geen extra wettelijke verplichting voor nodig.

Indien een college met een aanbieder een afspraak maakt over de omgang met ziekte of vakantie van uitvoerende medewerkers, dan kan de raad daar desgewenst vragen over stellen.

Ik ontraad het amendement.

Amendement van het lid Agema (Kamerstuk 33 841, nr. 95)

Met dit amendement wordt geregeld dat de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport in ieder geval overgaat tot indeplaatsstelling als bedoeld in artikel 124 van de Gemeentewet indien dit uit het oogpunt van het algemeen belang gewenst is. Onder algemeen belang wordt in dezen verstaan het belang van de inwoner van de gemeente, die zorg en/of ondersteuning behoeft.

Reactie

Het amendement treedt in de bevoegdheid van de minster om te bepalen wanneer het zwaarwegende argument van indeplaatsstelling wordt ingezet. Dat is niet nodig want de Gemeentewet voorziet reeds in de gronden voor een dergelijke bestuurlijke interventie.

Ik ontraad het amendement.

Amendement van het lid Baay-Timmerman (Kamerstuk 33 841, nr. 96)

Het amendement beoogt evenals amendement nr. 18 te bewerkstelligen dat een deel van het budget dat gemeenten ter beschikking wordt gesteld in het kader van de decentralisatie van de maatschappelijke ondersteuning, geoormerkt wordt ten bate van thuiswonende mensen met dementie.

Reactie

Dit amendement creëert een specifieke uitkering voor één onderdeel van maatschappelijke ondersteuning. Zoals ik ook bij amendement nr. 18 heb gesteld, ben ik hier niet voor. Ook de strekking van dit amendement is in strijd met de motie Van ’t Wout en Bergkamp4. Oormerken van budget beperkt de mogelijkheid tot het leggen van verbindingen tussen beleidsterreinen en het realiseren van maatwerkoplossingen.

Ik ontraad dit amendement.

Amendement van het lid Agema (Kamerstuk 33 841, nr. 97)

Dit amendement regelt dat de plicht tot het verrichten van maatschappelijke nuttige activiteiten zoals opgenomen in de Participatiewet, nooit kan worden ingezet om professionele zorgtaken in het kader van dit wetsvoorstel over te nemen.

Reactie

De strekking van dit amendement is nagenoeg hetzelfde als dat onder Kamerstuk 33 841, nr. 76.

Voor dit amendement met Kamerstuk 33 841, nr. 97 gelden dezelfde overwegingen.

Ik ontraad het amendement.

Nr. 99 Amendement van het lid Bergkamp (ter vervanging van nr. 72)

Dit amendement en de motivering ervoor komt inhoudelijk nagenoeg overeen met het amendement Kamerstuk 33 841, nr. 69. (Dat beoogt onder ingezetenen die worden betrokken bij de uitvoering van de wet ook te verstaan cliënten of hun vertegenwoordigers, hun mantelzorgers en hun representatieve organisaties).

Reactie

Ik laat het oordeel aan de Kamer.

Amendement van het lid Bergkamp (Kamerstuk 33 841, nr. 100) (ter vervanging van Kamerstuk 33 841, nr. 81)

Met dit amendement wordt beoogd te regelen dat het college de cliënt voorafgaand aan het onderzoek dient te wijzen op de mogelijkheid van cliëntondersteuning.

Reactie

Ik heb geen bezwaar tegen het amendement.

Ik laat het oordeel aan de Kamer.

Amendement van het lid Voortman c.s. (Kamerstuk 33 841, nr. 103) (ter vervanging van Kamerstuk 33 841, nr. 102)

Het amendement beoogt de keuzevrijheid voor cliënten te borgen. Met de voorgestelde wijziging wordt volgens de indieners de gelijkwaardigheid benadrukt van het pgb en de zorg in natura.

Reactie

Ik kan mij vinden in de gedachte achter dit amendement. Het is een positief geformuleerde voorwaarde voor het verkrijgen van een pgb.

Ik laat het oordeel aan de Kamer.

Amendement van de leden Bergkamp en Van ’t Wout (Kamerstuk 33 841, nr. 104)

Het amendement beoogt te regelen dat het college bij een verzoek van een cliënt om hem een pgb te verstrekken, beoordeelt of de derde die de ondersteuning zal bieden, dat veilig, doeltreffend en cliëntgericht doet.

Reactie

Ik zie geen bezwaar tegen dit amendement. Ik laat het oordeel aan de Kamer.

Amendement van het lid Bergkamp (Kamerstuk 33 841, nr. 105)

Het amendement beoogt preventie onder artikel 2.1.2 te brengen.

Reactie

In artikel 2.1.2, tweede lid, onderdeel c en d, is al met zoveel woorden bepaald dat in het plan moet worden aangegeven wat de gemeente gaat doen aan «vroegtijdig vaststellen en voorkomen van behoefte aan maatschappelijke ondersteuning». Het amendement voegt preventie toe aan de onderwerpen die in het plan bijzondere aandacht moeten krijgen, in casu de zo integraal mogelijke dienstverlening. Ik zie dat als een nuttige aanvulling.

Ik laat het amendement aan het oordeel van de Kamer over.

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, M.J. van Rijn