De Europese richtlijn ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen (hierna: richtlijn hernieuwbare energie)1 verplicht Nederland in 2020 om jaarlijks minimaal 10% van de energie die wordt gebruikt in weg- en spoorverkeer uit energie uit hernieuwbare bronnen te laten bestaan. Aan biobrandstoffen zijn in de richtlijn hernieuwbare energie specifieke duurzaamheideisen gesteld.
Een groot deel van deze verplichting wordt gerealiseerd door het bijmengen van biobrandstoffen in benzine of diesel. Dit wordt bewerkstelligd door ondernemingen die brandstoffen ten behoeve van wegvoertuigen op de Nederlandse markt voor vervoer brengen te verplichten om in 2020 minimaal 10% hernieuwbare energie in te zetten. Deze verplichting geldt voor bedrijven die leveren tot eindverbruik. Alleen biobrandstoffen die aantoonbaar duurzaam zijn (geborgd door duurzaamheidscertificaten) mogen meetellen voor de verplichting.
De prestatie van de sector wordt door de Nederlandse Emissieautoriteit (hierna: NEa) geregistreerd en gevolgd. Het huidige administratiesysteem blijkt in de praktijk complex. In dit systeem moeten alle schakels in de handelsketen via biobrandstoffenbalansen en elektronische werkbladen de samenstelling van partijen brandstof aantonen.
Met deze wetswijziging wordt een systeem ingevoerd dat eenvoudiger is, minder gevoelig is voor fouten of fraude en minder administratieve lasten en uitvoeringskosten met zich meebrengt. In een brief aan de Tweede Kamer van 3 december 20122 is het voorgestelde systeem omschreven.
Biobrandstoffen die voor het behalen van de doelstelling worden ingezet, moeten aan de duurzaamheideisen van de richtlijn hernieuwbare energie voldoen. Dit kan door middel van certificering volgens de eisen van een duurzaamheidsysteem dat is goedgekeurd door de Europese Commissie. In het huidige systeem moet de gehele brandstofketen met een biobrandstoffenbalans aantonen dat een deel van de brandstof uit hernieuwbare energie, zoals duurzame biobrandstoffen, bestaat. Dit systeem is complex en brengt veel administratieve lasten met zich mee.
Met deze wetswijziging wordt de huidige systematiek vereenvoudigd, met name doordat niet langer de gehele keten hoeft aan te tonen dat de geleverde brandstof voor een zeker percentage hernieuwbaar is, maar:
1. het aantonen van de duurzaamheidsclaim wordt beperkt tot één bedrijf in de handelsketen (het inboekende bedrijf) dat tevens aantoont dat de brandstof aan de Nederlandse markt voor vervoer is geleverd;
2. het aantonen dat het opgelegde percentage is bereikt, wordt beperkt tot het bedrijf dat levert tot eindgebruik.
In de nieuwe systematiek bestaan drie categorieën ondernemingen: inboekers, handelaren en leveranciers tot eindverbruik die alle een rekening in het register hernieuwbare energie vervoer hebben. Een bedrijf kan meerdere hoedanigheden hebben en bijvoorbeeld zowel inboeker als leverancier tot eindverbruik zijn.
De ondernemingen die een hoeveelheid aan de Nederlandse markt voor vervoer geleverde hernieuwbare energie willen inboeken, kunnen dit onder bepaalde voorwaarden doen. Voor elke gigajoule hernieuwbare energie voor vervoer krijgt de inboeker een verhandelbare brandstofeenheid, een zogenoemde Hernieuwbare Brandstof Eenheid (hierna: HBE), op zijn rekening in het register hernieuwbare energie vervoer.
De categorie handelaren zal bestaan uit een bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen categorie.
De ondernemingen die brandstoffen tot eindverbruik leveren aan wegvoertuigen, hebben een verplichting om een bepaald percentage van door hen op de markt gebrachte brandstoffen uit hernieuwbare energie voor vervoer te laten bestaan. Dit is de zogenoemde jaarverplichting. Evenals in het huidige systeem, bestaat deze categorie uit drie groepen, te weten de houders van een vergunning voor een accijnsgoederenplaats en de geregistreerd geadresseerden die benzine, diesel of vloeibare biobrandstof uitslaan tot verbruik, en de importeurs die benzine, diesel of vloeibare biobrandstof invoeren onder betaling of met vrijstelling van accijns. In het huidige systeem moeten deze bedrijven aan hun jaarverplichting voldoen door middel van de fysieke bijmenging van duurzame biobrandstoffen in benzine of diesel of door de aanschaf van biotickets. In het nieuwe systeem voldoen zij aan hun jaarverplichting door op een bepaalde datum over voldoende HBE’s op hun rekening te beschikken. Deze HBE’s kunnen zij verkrijgen door zelf hernieuwbare energie voor vervoer in het register hernieuwbare energie vervoer in te boeken (in de hoedanigheid van inboeker) of HBE’s te verkrijgen van een andere onderneming die HBE’s op haar rekening in het register hernieuwbare energie vervoer heeft staan. Met het nieuwe systeem vindt de controle op de duurzaamheid van biobrandstoffen bij het inboeken eenmalig plaats (bij het bedrijf dat inboekt) evenals de controle op het voldoen aan de jaarverplichting (bij de leverancier tot eindverbruik). Voor de schakels in de brandstofketen daartussen vervallen hiermee de verplichtingen uit het huidige systeem.
De verplichting voor elke leverancier tot eindverbruik verandert niet met dit voorstel. Wel zal ook voor deze ondernemingen een deel van de administratieve lasten verminderen omdat deze ondernemingen voortaan uitsluitend over voldoende HBE’s behoeven te beschikken.
In de volgende paragrafen wordt allereerst stilgestaan bij de huidige systematiek en de aanleiding om de huidige systematiek te wijzigen en te vereenvoudigen. Vervolgens wordt systematisch ingegaan op de verplichtingen die bedrijven in de handelsketens voor hernieuwbare energie voor vervoer krijgen met de nieuwe systematiek.
Vervolgens wordt aangegeven hoe een en ander zich verhoudt tot andere bestaande regelgeving en tenslotte wordt ingegaan op uitvoeringslasten en de financiële impact van de vereenvoudiging voor de betrokken bedrijven.
De verplichtingen die de richtlijn hernieuwbare energie oplegt aan lidstaten (de verplichting op om in 2020 minimaal 10% hernieuwbare energie in te zetten in weg- en spoorvervoer) worden in de huidige Nederlandse systematiek opgelegd aan alle betrokken bedrijven in de brandstofketen; van producent tot leverancier tot eindverbruik. Met de beoogde vereenvoudiging veranderen de verplichtingen voor de betrokken bedrijven en wordt een onderscheid gemaakt in twee hoofdrollen: die van inboekende bedrijven (het bedrijf dat hernieuwbare energie op de Nederlandse markt voor vervoer brengt) en die van leverancier tot eindgebruik (het bedrijf dat brandstof uitslaat tot verbruik). Vooral de inboekende bedrijven zullen nadrukkelijk moeten aantonen dat de door hen ingeboekte hernieuwbare energie voldoet aan de in de richtlijn vermelde (duurzaamheids)eisen.
Voor de andere schakels in de brandstofketen, handelaren en leveranciers tot eindgebruik geldt een sterke reductie van de voorschriften. Daarmee is er sprake van een systeemwijziging voor de uitvoering van de verplichtingen die uit de richtlijn hernieuwbare energie voortkomen.
De verplichtingen uit de richtlijn worden niet één op één aan de brandstofketen opgelegd. Zo kan bijvoorbeeld elektriciteit uit duurzame bronnen die in Nederland wordt ingezet voor elektrische auto’s (mits geleverd via speciale leverstations) door de leverancier wel worden ingeboekt als hernieuwbare energie, maar is er geen verplichting voor leveranciers tot eindverbruik deze elektriciteit mee te tellen voor de berekening van hun jaarverplichting. Hetzelfde geldt voor de inzet van gasvormige biobrandstoffen. Er is dus een verschil tussen de gegevens die de leveranciers tot eindverbruik aan de NEa moeten melden en de gegevens die Nederland aan de Europese Commissie rapporteert. Door het combineren van gegevens kan de Nederlandse overheid voldoen aan de rapportage-eisen van de Europese Commissie, terwijl de administratieve lasten voor het bedrijfsleven geminimaliseerd worden.
In de huidige systematiek moeten bedrijven met een jaarverplichting met behulp van een biobrandstoffenbalans (massabalans) aantonen dat zij voldoende hernieuwbare energie leveren tot eindverbruik. Het bedrijf doet dit door het leveren van voldoende, aantoonbaar duurzame, biobrandstoffen en vermelding daarvan op de biobrandstoffenbalans. Eventuele overschotten kunnen worden verhandeld via zogenoemde biotickets. Een bioticket is een bewijs van een levering van een hoeveelheid hernieuwbare energie. Een bioticket wordt door een biobrandstofleverancier uitgegeven voor een hoeveelheid duurzame biobrandstof (waaronder biogas en biokerosine) die hij aan de Nederlandse vervoersmarkt heeft geleverd, of door een leverancier van elektriciteit voor vervoer.
In de huidige systematiek moeten niet alleen bedrijven met een jaarverplichting een biobrandstoffenbalans indienen, maar moeten alle bedrijven in de brandstofketen dat doen. Dit leidt tot administratieve lasten in de gehele handelsketen, terwijl de feitelijke verplichting uit de richtlijn hernieuwbare energie vooral de laatste schakel in de keten betreft.
Bedrijven hebben hiervoor aandacht gevraagd en hebben de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu verzocht te onderzoeken of het mogelijk is de registratiesystematiek te vereenvoudigen.
Op grond van de richtlijn hernieuwbare energie heeft de lidstaat Nederland de verplichting vanaf 2020 jaarlijks een inzet van 10% hernieuwbare energie bij weg- en spoorvervoer te garanderen. Vooruitlopend hierop heeft lidstaat eveneens de verplichting tweejaarlijks te rapporteren aan de Europese Commissie betreffende de voortgang van de uitvoering van de richtlijn hernieuwbare energie.
De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu is verantwoordelijk voor het behalen van de doelstelling hernieuwbare energie voor vervoer. Daartoe stelt de NEa op grond van artikel 2.2 van de Wet milieubeheer (hierna: Wm) jaarlijks een rapportage samen, waarin op geaggregeerd niveau onder meer verslag gedaan wordt over de aard en herkomst van de (bij de productie van biobrandstoffen) gebruikte grondstoffen en het gehanteerde duurzaamheidsysteem. In een algemene maatregel van bestuur zal de rapportageplicht van de NEa uitgewerkt worden.
De NEa is eveneens belast met het toezicht op de regelgeving met betrekking tot hernieuwbare energie vervoer. De nieuwe systematiek en de wet- en regelgeving is in nauw contact met de NEa tot stand gekomen.
De brandstoffenbranche is nauw betrokken. Enerzijds moeten inboekende bedrijven aantonen dat de brandstoffen uit hernieuwbare bronnen voldoen aan de gestelde eisen, zoals de duurzaamheid van biobrandstoffen, meervoudige telling en levering aan de Nederlandse markt. Anderzijds zijn het de leveranciers tot eindverbruik die moeten voldoen aan de jaarverplichting en dat ook aan moeten kunnen tonen. Bij de totstandkoming van de registersystematiek en de wet- en regelgeving zijn de brancheorganistaties regelmatig geconsulteerd.
In de nieuwe systematiek is er een grotere rol voor de verificateurs weggelegd. Zij moeten controleren of de inboekers aan al hun gestelde eisen met betrekking tot onder andere massabalans, meervoudige telling en levering aan de Nederlandse markt voldoen. Ook met de verificateurs is bij de totstandkoming van de systematiek en wet- en regelgeving regelmatig contact geweest.
De aangepaste wet- en regelgeving richt zich op het stellen van regels voor de nieuwe registratiesystematiek voor hernieuwbare energie vervoer. Het betreft het inboeken van biobrandstoffen waarvoor HBE’s worden verkregen, de handel in HBE’s en het leveren van brandstof tot eindverbruik met de verplichting een zekere hoeveelheid HBE’s in te zetten.
Ondernemingen die biobrandstoffen of andere vormen van hernieuwbare energie op de Nederlandse markt brengen met vervoer als bestemming kunnen ervoor kiezen om deze hoeveelheid hernieuwbare energie in te boeken in het register hernieuwbare energie vervoer dat in beheer is bij de NEa die daarvoor een equivalente hoeveelheid HBE’s op een rekening in het register hernieuwbare energie vervoer bijschrijft. De biobrandstoffen moeten wel duurzaam zijn geproduceerd en de keten moet zijn geborgd door een door de Europese Commissie erkend duurzaamheidssysteem. Verificatie van de massabalans en de eventuele meervoudige telling (in geval van geavanceerde biobrandstoffen) vindt achteraf plaats. De ondernemingen die de biobrandstof op deze manier hebben ingeboekt, mogen de biobrandstof niet verder verhandelen als duurzame biobrandstof, waarmee wordt voorkomen dat de duurzame biobrandstof nogmaals wordt ingeboekt in het register hernieuwbare energie vervoer of ingezet wordt voor de doelstelling van een ander land. Hetzelfde geldt voor meertellende hernieuwbare energie.
De inboekende ondernemingen dienen bij een verificatie aan te kunnen tonen dat zij op hun massabalans beschikken over een met de door hen ingeboekte hoeveelheid biobrandstoffen overeenkomend volume gecertificeerde duurzame biobrandstoffen dat niet door hen naar het buitenland is verkocht.
Een inboeker mag alleen biobrandstoffen inboeken indien zijn locatie gecertificeerd of geverifieerd is volgens de eisen van een duurzaamheidsysteem. Alleen een onderneming die over biobrandstoffen op een gecertificeerde of geverifieerde locatie beschikt is bevoegd tot inboeken: het is daardoor niet mogelijk dat een handelaar, niet zijnde een accijnsgoederenplaatsvergunninghouder, een geregistreerd geadresseerde of een importeur, door de aanschaf van een hoeveelheid biobrandstoffen de hoedanigheid van inboeker verwerft.
De exacte gegevens die moeten worden geleverd bij het inboeken en de wijze waarop de verificatie van die gegevens plaatsvindt, worden in een ministeriële regeling uitgewerkt. Een deel van de gegevens die geleverd moet worden zal geverifieerd worden op basis van de gegevens die de bedrijven aan de Belastingdienst hebben opgegeven in het kader van de accijnswetgeving. Voor importeurs geldt dat de NEa pas een inboeking accepteert nadat de importeur heeft aangetoond dat de duurzaame biobrandstof geleverd is aan de Nederlandse markt.
Ondernemingen mogen gasvormige biobrandstoffen inboeken als deze geleverd zijn aan wegvoertuigen in Nederland en voldoen aan de duurzaamheidseisen. De gasvormige biobrandstoffen dienen voorzien te zijn van een groengascertificaat.
Ook elektriciteit die aan wegvoertuigen in Nederland is geleverd kan worden ingeboekt met dien verstande dat (overeenkomstig, artikel 3, vierde lid, van de richtlijn hernieuwbare energie) slechts een bij ministeriële regeling vastgesteld percentage als hernieuwbaar beschouwd wordt.
Welke onderneming van deze zogenaamde netwerkleveranciers mag inboeken en de voorwaarden waaronder worden in een algemene maatregel van bestuur en in een ministeriële regeling nader uitgewerkt.
Voor elke gigajoule hernieuwbare energie voor vervoer krijgt de inboekende onderneming een HBE op zijn rekening in het register hernieuwbare energie vervoer bijgeschreven. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat één gigajoule van een aantal vormen van hernieuwbare energie meer dan één HBE waard is. Hiermee kan de inzet van geavanceerde biobrandstoffen of andere vormen van hernieuwbare energie worden gestimuleerd.
Ondernemingen hebben telkens tot 1 maart de gelegenheid om hernieuwbare energie voor vervoer over het voorgaande jaar in te boeken. De HBE’s die een inboekende onderneming op zijn rekening krijgt, zijn tot 1 april van dat jaar te verhandelen. Wat het bedrijf op de peildatum teveel heeft, vervalt (op het deel na dat gespaard mag worden voor het nieuwe jaar). In de praktijk zullen de ondernemingen het teveel vóór de vervaldatum verkocht willen hebben aan leveranciers tot eindverbruik die tekortkomen en hun saldo willen aanvullen om aan hun jaarverplichting te voldoen.
Het is voor inboekende ondernemingen praktisch niet mogelijk om op 1 januari alle gegevens paraat te hebben. Op verzoek van de betrokken brancheverenigingen is besloten om de uiterste inboekdatum op 1 maart te zetten. Om leveranciers voor eindverbruik in de gelegenheid te stellen deze HBE’s in te zetten voor hun jaarverplichting mogen HBE’s tot 1 april verhandeld worden.
Een inboekende onderneming kan uiteraard niet negatief staan op haar rekening.
Eenmaal ingeboekte biobrandstoffen mogen niet meer als duurzame biobrandstof verhandeld worden, en dus kunnen kopers van deze partijen biobrandstof, deze niet nogmaals inboeken aangezien de duurzaamheid van deze brandstoffen niet langer aangetoond kan worden.
Bedrijven die brandstof leveren tot eindverbruik, dat wil zeggen dat zij leveren aan «de pomphouder», hebben een jaarverplichting voor het percentage hernieuwbare energie dat ze in moeten zetten. In een algemene maatregel van bestuur zullen categorieën leveranciers tot eindverbruik worden aangewezen waarvoor de jaarverplichting niet geldt.
Leveranciers tot eindverbruik dienen de hoeveelheid benzine, diesel en vloeibare biobrandstoffen (hieronder valt niet vloeibaar gemaakt biogas) die zij in het jaar ervoor hebben geleverd tot eindverbruik voor 1 maart van elk jaar door te geven aan de NEa. Onder vloeibare biobrandstof wordt verstaan alle biobrandstoffen die in vloeibare vorm op de markt worden gebracht respectievelijk aan wegvoertuigen worden geleverd. Hieronder valt dus eveneens vloeibaar gemaakt biogas (zoals bio-LNG).
Vervolgens dienen deze bedrijven op 1 april over voldoende HBE’s te beschikken op hun rekening in het register hernieuwbare energie vervoer om aan hun jaarverplichting over het voorafgaande kalenderjaar te kunnen voldoen. Op 1 april boekt de NEa het aantal HBE’s af die nodig zijn om aan de jaarverplichting van het voorafgaande kalenderjaar te kunnen voldoen. Indien een leverancier tot eindverbruik over onvoldoende HBE’s beschikt, dient deze dit tekort in het lopende boekjaar te compenseren. Een onderneming dient eerst een negatief saldo aan te vullen alvorens het weer HBE’s mag verkopen. Los van deze compensatieplicht die van rechtswege wordt opgelegd, kan de NEa indien het verzuim aan deze onderneming te verwijten is, eveneens een bestuurlijke boete opleggen.
Als de opgegeven levering tot eindverbruik verandert, dient het bedrijf dit zelf aan de NEa door te geven. De NEa kan ook zelf correcties doorvoeren als blijkt, bijvoorbeeld op basis van handhavingonderzoek, dat het bedrijf de levering tot eindverbruik onjuist in het register ingevoerd heeft.
Om aan hun jaarverplichting te voldoen moeten leveranciers tot eindgebruik zorgen dat zij voldoende HBE’s op hun rekening hebben staan. Bedrijven die een rekening hebben kunnen hiertoe HBE’s aan elkaar overdragen. Bedrijven die uitsluitend willen handelen in HBE’s kunnen daartoe een rekening openen bij de NEa. Bij algemene maatregel van bestuur wordt bepaald welke categorie ondernemingen dat kunnen zijn.
Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld over het openen en beheren van rekeningen.
De duurzaamheidseisen worden in de loop van de jaren aangescherpt. Het is daarom onwenselijk dat bedrijven HBE’s kunnen gebruiken die in eerdere jaren zijn geproduceerd. Aangezien het voor de leveranciers tot eindverbruik ondoenlijk is om exact te bepalen hoeveel HBE’s aan het einde van het jaar nodig zijn, is het onmogelijk om precies evenveel op de rekening te hebben als nodig is. Om enige flexibiliteit in het systeem te brengen en ongewenste marktverstoringen te voorkomen zal in een algemene maatregel van bestuur een maximum spaarpercentage worden vastgesteld. Om te voorkomen dat een bedrijf meerdere rekeningen opent om de bepalingen over sparen te omzeilen, mag het slechts een rekening in het register openen.
De transparantie van de markt voor HBE’s wordt op een aantal manieren gerealiseerd.
Zo is er een marktpartij die de prijs van biotickets bijhoudt en publiceert. De verwachting is dat die partij dat onder het nieuwe systeem ook zal doen voor HBE’s.
De NEa zal regelmatig (beoogd wordt ieder kwartaal) een overzicht publiceren van het aantal in de voorafgaande periode uitgegeven HBE’s. Zo krijgen alle belanghebbenden inzicht in de omvang van de markt voor HBE’s.
De NEa maakt jaarlijks een overzicht openbaar van de ingeboekte hernieuwbare energie vervoer. In dit overzicht wordt per inboeker de aard en de herkomst van de ingeboekte hernieuwbare energie vervoer en het daarop van toepassing zijnde duurzaamheidssysteem vermeld. Dit komt overeen met de nu reeds in de Wm opgenomen verplichting (zie artikel 12.33 van die wet).
In de richtlijn hernieuwbare energie hebben de Europese Unie en de lidstaten een eerste stap gezet naar het gebruik van duurzame vervoersbrandstoffen uit hernieuwbare bronnen. In die richtlijn zijn de eisen die aan deze brandstoffen worden gesteld en de doelstellingen voor 2020 vastgelegd. Nederland heeft dit in wet- en regelgeving geïmplementeerd. In de praktijk bleek de uitvoering hiervan complex.
De uitvoering wordt nu verbeterd door deze wijziging van de Wm, het voorgenomen Besluit hernieuwbare energie vervoer 2015 en de voorgenomen Regeling hernieuwbare energie vervoer 2015. Uiteraard blijven de overige regels voor brandstoffen en accijnzen onverkort van kracht.
Met het voorgenomen Besluit hernieuwbare energie vervoer 2015:
− worden de percentages voor de jaarverplichting vastgesteld;
− wordt bepaald welk deel van het positieve saldo in HBE’s kan worden gespaard;
− worden categorieën leveranciers tot eindverbruik aangewezen waarvoor de jaarverplichting niet geldt;
− wordt de categorie ondernemers die alleen in HBE’s mogen handelen vastgesteld;
− wordt vastgelegd dat gasvormige biobrandstof voor vervoer waarvoor op grond van het Besluit stimulering duurzame energieproductie (SDE+) subsidie is ontvangen, niet meetelt voor de jaarverplichting;
− wordt het Besluit hernieuwbare energie voor vervoer ingetrokken.
Met de voorgenomen Regeling hernieuwbare energie vervoer 2015:
− wordt vastgesteld van welke vormen van hernieuwbare energie vervoer de energie-inhoud mag worden vermenigvuldigd met daarin vastgelegde factor;
− wordt vastgesteld met welke factor het hernieuwbare deel van elektriciteit geleverd aan het vervoer mag worden vermenigvuldigd;
− wordt vastgelegd dat in te boeken hernieuwbare energie vervoer, niet zijnde elektriciteit, die met een factor wordt vermenigvuldigd, aantoonbaar aan de geldende eisen voor meervoudige telling moet voldoen;
− wordt de Regeling hernieuwbare energie vervoer ingetrokken.
De NEa is primair verantwoordelijk voor uitvoering en handhaving. De NEa beheert het register hernieuwbare energie vervoer dat centraal staat in dit systeem. Het systeem zoals dat via dit wetsvoorstel en het voorgenomen Besluit hernieuwbare energie vervoer 2015 en de voorgenomen Regeling hernieuwbare energie vervoer 2015 wordt ingesteld, kent een samenspel van verificaties en handhaving. De normen voor de verificatie van de massabalansen bij inboeking, de correcte invoer van meertellende biobrandstoffen, gasvormige biobrandstoffen en elektriciteit uit hernieuwbare bronnen worden in het Besluit hernieuwbare energie vervoer 2015 en de Regeling hernieuwbare energie vervoer 2015 vastgesteld. Daarmee wordt een eenduidige verificatie geborgd. Ook worden eisen aan de verificateurs vastgelegd.
De NEa is de handhavende instantie. Zij sluit overeenkomsten met de Belastingdienst over het uitwisselen van gegevens ten behoeve van het toezicht als invulling van de wettelijke verplichting van de Belastingdienst om de NEa de informatie te voorzien die zij voor haar toezicht en handhaving nodig heeft.
Bedrijven
De administratieve lasten voor de bedrijven zijn bepaald op basis van een eigen inschatting door de NEa en het Ministerie van Infrastructuur en Milieu, na raadpleging van een aantal bedrijven. Afhankelijk van de rol(len) die een onderneming heeft zullen de kosten toe- of afnemen.
Voor bedrijven die hernieuwbare energie in het register inboeken zullen de kosten toenemen omdat aan het inboeken meer eisen worden gesteld om de gegevens van de ingeboekte biobrandstof beter te kunnen borgen.
Een aantal oliemaatschappijen zal niet langer een jaarverplichting hebben omdat ze niet leveren tot eindverbruik. Zij hoeven dus geen gegevens meer aan te leveren.
Oliemaatschappijen met een jaarverplichting hoeven met de nieuwe systematiek veel minder te rapporteren. Het huidige systeem op basis van de massabalans is ingewikkeld en arbeidsintensief. De grootste besparing op de totale administratieve lasten komt te liggen bij deze ondernemingen.
Uitvoeringslasten NEa
Het nieuwe systeem is eenvoudiger en transparanter en dus ook beter handhaafbaar. De schatting is dat de NEa circa 350.000 euro per jaar zal besparen aan uitvoeringskosten met het nieuwe systeem.
Kosten voor de consument
De kosten voor de consument zullen door deze wet- en regelgeving niet veranderen.
In het onderstaande schema is een overzicht gegeven van de verwachte kosten en baten van het nieuwe systeem, waarbij ook een aantal kwalitatieve kosten en baten is aangegeven.
In totaal wordt een jaarlijkse vermindering van de administratieve lasten voorzien van circa 850.000 euro naast circa 350.000 euro voorziene lagere uitvoeringslasten.
Invoering van een maximum op het aandeel conventionele biobrandstoffen
Gelet op de Europese discussie over dit onderwerp is in dit wetsvoorstel (artikel 9.7.1.3 van de Wm) de mogelijkheid opgenomen om bij algemene maatregel van bestuur een maximum op te leggen aan de toepassing van conventionele biobrandstoffen, door middel van een maximum aan de inzet van enkelvoudig tellende biobrandstoffen.
Het is niet mogelijk om nu al precies te bepalen of zo’n beperking moet worden opgelegd, waar die beperking het beste kan worden neergelegd en waaruit die beperking zou moeten bestaan. In de raming van de vermindering van de administratieve en uitvoeringslasten is daarom geen rekening gehouden met de invoering van de beperking.
Stakeholder |
Kwantitatief baten en lasten |
Kwalitatief baten en lasten |
Kwantitatieve baten/lasten per jaar voor alle stakeholders |
---|---|---|---|
Handelaren in olieproducten met uitsluitend jaarverplichting |
• Aan te leveren gegevens grotendeels hetzelfde als voor de accijnsaangifte • Rapportage van minder gegevens • Geraamde besparing op personele kosten: € 10.000 per bedrijf per jaar |
• Door betrouwbaarheid gegevens beter imago • Garantie dat gekochte HBE’s geldig zijn |
Ongeveer 65 x € 10.000 is € 650.000,– besparing |
Inboekende olie- en energiemaatschappijen met vrijstelling voor jaarverplichting |
• Vrijwillig inboeken • Rapporteren gegevens ingeboekte biobrandstoffen: extra kosten (verificatie) circa € 10.000 per jaar |
• Door betrouwbaarheid gegevens beter imago |
Extra kosten ongeveer 20 x € 10.000 is € 200.000,– extra kosten |
Oliemaatschappijen zonder jaarverplichting |
• Hoeven geen massabalans en aparte gegevens meer aan te leveren. Indicatie besparing (personeel) € 20.000 per jaar |
• Door betrouwbaarheid gegevens beter imago |
Ongeveer 20 x € 20.000 is € 400.000,– besparing |
Totaal |
€ 850.000,– |
Stakeholder |
Kwantitatief baten en lasten |
Kwalitatief baten en lasten |
Kwantitatieve baten/lasten per jaar voor alle stakeholders |
---|---|---|---|
Ministerie van IenM |
Door grotere betrouwbaarheid gegevens een grotere zekerheid voor het halen van de beleidsdoelen. |
– |
|
NEa |
• Materiële kosten: € 300.000 ipv € 225.000 per jaar • Personele kosten:€ 700.000 ipv. € 1.100.000 per jaar |
Beduidende besparing op uitvoeringskosten door automatisering en betere betrouwbaarheid van de gegevens |
Circa € 350.000,– besparing |
Belastingdienst |
Weinig verandering op gebied van uitvoering en toezicht en handhaving |
– |
|
Totaal |
€ 350.000,– |
Deze verandering van de wet- en regelgeving heeft geen gevolgen voor het milieu.
Voor de totstandkoming van het systeem is samengewerkt met de Belastingdienst en de NEa. Gedurende de totstandkoming van de wet- en regelgeving zijn regelmatig de diverse brancheorganisatie van biobrandstofproducenten en oliemaatschappijen en de instellingen voor vrijwillige duurzaamheidssystemen en verificatie geconsulteerd.
Artikel I
Onderdeel A
Het begrip «energie uit hernieuwbare bronnen» wordt vervangen door «hernieuwbare energie vervoer» dat is gedefinieerd in artikel 9.7.1.1 van de Wm. De in artikel 1.1 van de Wm opgenomen definitie van «energie uit hernieuwbare bronnen» kan daarom vervallen.
Onderdeel B
Titel 12.4 van de Wm betreft de regeling van het register voor biobrandstoffen. Die regeling wordt met dit wetsvoorstel vervangen door titel 9.7 van de Wm.
In artikel 2.2, eerste lid, van de Wm zijn de taken van de NEa vastgelegd. De NEa wordt belast met de uitvoering van titel 9.7 Hernieuwbare energie vervoer. Daarom wordt de verwijzing naar titel 12.4 vervangen door een verwijzing naar titel 9.7 van de Wm.
Onderdeel C
Artikel 9.7.1.1 van de Wm
De in dit artikel opgenomen definities zijn alleen van toepassing op titel 9.7 van de Wm en de op die titel gebaseerde algemene maatregelen van bestuur en ministeriële regelingen en zijn daarom niet in artikel 1.1 van de Wm opgenomen.
benzine
Ongelode lichte olie is in artikel 26, tweede lid, van de Wet op de accijns gedefinieerd als de producten die vallen onder de GN-codes 2710 11 41, 2710 11 45, en 2710 11 49.
biobrandstoffen
In artikel 2, onderdeel i, van de richtlijn hernieuwbare energie is biobrandstof gedefinieerd als «vloeibare of gasvormige brandstoffen voor vervoer die geproduceerd is uit biomassa».
diesel
Diesel is in artikel 26, vierde lid, van de Wet op de accijns gedefinieerd als gasolie die valt onder de GN-codes 2710 19 41, 2710 19 45 of 2710 19 49.
duurzaamheidssysteem
Duurzaamheidssystemen zijn vrijwillige nationale of internationale systemen die tot doel hebben aan te tonen dat biobrandstoffen aan de duurzaamheidseisen van de richtlijn hernieuwbare energie voldoen.
Op grond van artikel 18, vierde lid, van de richtlijn hernieuwbare energie kan de Europese Commissie duurzaamheidssystemen erkennen. Door de Europese Commissie erkende duurzaamheidssystemen leveren op grond van artikel 18, zevende lid, van de richtlijn hernieuwbare energie afdoende bewijs voor het voldoen aan de duurzaamheidseisen van die richtlijn; aanvullende informatie is dan niet nodig.
energie-inhoud
De energie-inhoud wordt voor het merendeel van de (bio)brandstoffen vermeld in bijlage III bij de richtlijn hernieuwbare energie. Voor (bio)brandstoffen waarvoor in die bijlage geen energie-inhoud is vermeld, geldt dat die energie-inhoud wordt bepaald volgens bij ministeriële regeling te stellen regels (zoals op dit moment vastgelegd in artikel 2 van de Regeling hernieuwbare energie vervoer).
hernieuwbare energie vervoer
In artikel 2, onderdeel a, van de richtlijn hernieuwbare energie is «energie uit hernieuwbare bronnen» gedefinieerd als «energie uit hernieuwbare niet-fossiele bronnen, namelijk: wind, zon, aerothermische, geothermische, hydrothermische energie en energie uit de oceanen, waterkracht, biomassa, stortgas, gas van rioolzuiveringsinstallaties en biogassen».
De «energie uit hernieuwbare bronnen» als bedoeld in de richtlijn hernieuwbare energie die wordt gebruikt in een vorm van transport geldt als hernieuwbare energie vervoer.
vervoer
Stationaire machines, ook als die zijn geplaatst in of op een transportmiddel (bijvoorbeeld een binnenvaartschip), vallen niet onder deze definitie en de brandstoffen die door dergelijke machines worden gebruikt worden niet tot «hernieuwbare energie vervoer» gerekend.
Artikel 9.7.1.2 van de Wm
De kleine leveranciers zullen bij algemene maatregel van bestuur worden uitgezonderd van de op de leverancier tot eindverbruik rustende verplichtingen. Dit vermindert de administratieve lasten zonder dat de nationale doelstelling op grond van artikel 3, vierde lid, van de richtlijn hernieuwbare energie in gevaar komt.
In de huidige regelgeving zijn die kleine leveranciers (tot 50.000 liter benzine of diesel per jaar) en tussenhandelaren al uitgezonderd (zie artikel 1a van het Besluit hernieuwbare energie vervoer en artikel 1a van de Regeling hernieuwbare energie vervoer).
Artikel 9.7.1.3 van de Wm
Dit artikel biedt de grondslag voor het bij algemene maatregel van bestuur regelen van een «cap» op het gebruik van conventionele biobrandstoffen. Conventionele biobrandstoffen zijn biobrandstoffen geproduceerd uit voedselgewassen. De richtlijn hernieuwbare energie vervoer bepaalt nu reeds dat biobrandstoffen geproduceerd uit andere grondstoffen dan voedselgewassen dubbel tellen. Het door de Europese Commissie ingediende voorstel tot wijziging van de richtlijn hernieuwbare energie voorziet zelfs in het viervoudig meetellen van biobrandstoffen uit bepaalde grondstoffen. Het Nederlandse standpunt ten aanzien van dit voorstel is vastgelegd in het BNC-fiche (Kamerstukken II 2012/13, 22 112, nr. 1515).
Op grond van dit artikel kan bij algemene maatregel van bestuur worden bepaald dat voor de toepassing van titel 9.7 van de Wm slechts een beperkte hoeveelheid conventionele biobrandstoffen mag worden aangewend. Dat kan betekenen dat die beperking wordt neergelegd bij de leverancier tot eindverbruik maar ook dat die beperking wordt neergelegd bij de inboeker.
Gelet op de Europese discussie over dit onderwerp en het verwachte advies van de Commissie duurzaamheidsvraagstukken biomassa (Commissie Corbey) is het niet mogelijk om nu al precies te bepalen of zo’n beperking moet worden opgelegd, waar die beperking het beste kan worden neergelegd en waaruit die beperking zou moeten bestaan. Daarom wordt voorgesteld om het mogelijk te maken dit op een later moment bij algemene maatregel van bestuur te regelen.
Artikel 9.7.1.4 van de Wm
De NEa heeft informatie van de Belastingdienst nodig om haar handhavingstaak te kunnen uitvoeren.
Artikel 9.7.1.4 bepaalt daartoe dat de Belastingdienst de bij ministeriële regeling te benoemen gegevens op verzoek verstrekt aan de NEa, voor zover die gegevens noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de taken van de NEa op grond van titel 9.7 van de Wm.
Die gegevens betreffen in elk geval de gegevens die nodig zijn voor het bepalen van de doelgroep door de NEa, de gegevens om opgaven van leveringen tot eindverbruik bij de NEa te controleren met de accijnsaangiften bij de Belastingdienst en de gegevens om inboekingen van gasvormige biobrandstoffen te controleren met de gegevens van de geheven energiebelasting bij de Belastingdienst.
De Belastingdienst en de NEa zullen in een bestuursovereenkomst nadere afspraken maken over de wijze en frequentie van aanlevering van de bedoelde gegevens, alsmede over het detailniveau van die gegevens.
Artikel 9.7.2.1 van de Wm
In dit artikel is de zogenoemde jaarverplichting voor leveranciers tot eindverbruik vastgelegd. De leveranciers tot eindverbruik moeten jaarlijks een gedeelte van de door hen ten behoeve van wegvoertuigen op de markt gebrachte hoeveelheid benzine, diesel en vloeibare biobrandstof «inleveren» in de vorm van HBE’s. De aan spoor, binnenvaart en luchtvaartuigen in Nederland geleverde brandstoffen tellen derhalve niet mee bij het berekenen van de omvang van de jaarverplichting.
Onder vloeibare biobrandstof wordt verstaan alle biobrandstoffen die in vloeibare vorm op de markt worden gebracht respectievelijk aan wegvoertuigen worden geleverd. Hieronder valt dus in ieder geval bio-LNG.
Het gedeelte wordt als percentage van de energie-inhoud van de geleverde brandstoffen bij algemene maatregel van bestuur vastgesteld. Op dit moment is dat gebeurd in artikel 3, eerste lid, van het Besluit hernieuwbare energie vervoer.
Deze jaarverplichting is de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, onderdeel b, van de richtlijn hernieuwbare energie.
De verplichting ligt slechts op vloeibare biobrandstoffen en dus niet op gasvormige biobrandstoffen.
Artikel 9.7.2.2 van de Wm
De leverancier tot eindverbruik kan maar op één manier voldoen aan de jaarverplichting. Dat is door op 1 april op zijn rekening in het register hernieuwbare energie vervoer voldoende HBE’s te hebben, die vervolgens door het bestuur van de NEa worden afgeschreven (artikel 9.7.2.5 van de Wm). Daarom is de leverancier tot eindverbruik verplicht een rekening met jaarverplichtingfaciliteit te hebben in het register hernieuwbare energie vervoer.
Artikel 9.7.2.3 van de Wm
eerste lid
De jaarverplichting is een percentage van de energie-inhoud van de door de leverancier tot eindverbruik aan wegvoertuigen geleverde benzine, diesel en vloeibare biobrandstof. Om de jaarverplichting te kunnen berekenen moet die hoeveelheid bekend zijn. Daarom is de leverancier tot eindverbruik verplicht om die hoeveelheid op zijn rekening met jaarverplichtingfaciliteit in het register hernieuwbare energie vervoer in te voeren.
tweede lid
De accijnsaangifte kan door de onderneming of door de Belastingdienst achteraf worden aangepast. De hoeveelheid benzine, diesel of vloeibare biobrandstof die de leverancier tot eindverbruik moet invoeren is gelijk aan de bij de accijnsaangifte opgegeven hoeveelheid. Vanwege de mogelijkheid dat de accijnsaangifte wordt gewijzigd, is de leverancier tot eindverbruik in dat geval verplicht om dergelijke wijzigingen door te geven aan de NEa. Dit om te voorkomen dat achteraf ambtshalve bijstellingen noodzakelijk blijven.
derde lid
De bewaartermijn van vijf jaar hangt samen met de bevoegdheid voor het bestuur van de NEa om tot vijf jaar na dato de jaaruitslag bij te stellen als blijkt dat de ingevoerde jaaruitslag of het aantal uitgegeven HBE’s onjuist was.
Artikel 9.7.2.4 van de Wm
eerste lid
Wanneer een leverancier tot eindverbruik de door hem in een kalenderjaar tot eindverbruik aan wegvoertuigen geleverde hoeveelheid benzine, diesel en vloeibare biobrandstof niet invoert op zijn rekening kan de jaarverplichting voor die leverancier niet worden vastgesteld.
Om te voorkomen dat een leverancier op deze wijze onder de verplichting uit komt, geeft dit artikel het bestuur van de NEa de bevoegdheid om ambtshalve die hoeveelheid vast te stellen. Het bestuur zal zich daarvoor in beginsel baseren op de accijnsgegevens die bij de Belastingdienst bekend zijn.
Omdat de jaarverplichting is gekoppeld aan de tot eindverbruik aan wegvoertuigen geleverde hoeveelheid benzine, diesel en vloeibare biobrandstof volgt het aantal te verantwoorden HBE’s uit die ambtshalve vastgestelde hoeveelheid. Daarop is dan artikel 9.7.2.5, eerste lid, van de Wm van toepassing.
tweede lid
De accijnsaangifte kan tot vijf jaar na dato worden aangepast. Dat betekent dat tot vijf jaar na het invoeren van de tot eindverbruik geleverde benzine, diesel en vloeibare biobrandstoffen voor vervoer op de rekening in het register kan blijken dat die invoer niet correct was. Om te voorkomen dat leveranciers tot eindverbruik op deze manier een te lage hoeveelheid invoeren op hun rekening, geeft dit artikel het bestuur van de NEa de bevoegdheid om ambtshalve tot vijf jaar na het kalenderjaar waarom het gaat de hoeveelheid ingevoerde benzine, diesel en vloeibare biobrandstof voor vervoer vast te stellen.
Dit lid biedt het bestuur van de NEa tevens de bevoegdheid om een ingevoerde hoeveelheid te verlagen als blijkt dat de invoer te hoog was. De invoer kan dus ook in het voordeel van de leverancier tot eindverbruik worden gewijzigd.
derde lid
In de bedoelde algemene maatregel van bestuur zal onder meer worden vastgelegd dat het bestuur van de NEa zich in beginsel baseert op de accijnsadministratie van de Belastingdienst.
Artikel 9.7.2.5 van de Wm
eerste lid
Op 1 april schrijft het bestuur van de NEa het aantal HBE’s dat een leverancier tot eindverbruik verschuldigd is over het voorafgaande kalenderjaar af. Om dat te kunnen doen is een voldoende saldo vereist.
De leveranciers tot eindverbruik hebben dus tot 1 april van het kalenderjaar volgend op het kalenderjaar waarvoor de jaarverplichting geldt, de tijd om voldoende HBE’s te verwerven.
tweede lid
Het achteraf op grond van artikel 9.7.2.4, tweede lid, van de Wm ambtshalve vaststellen van een gewijzigde hoeveelheid tot eindverbruik aan wegvoertuigen geleverde benzine, diesel of vloeibare biobrandstof voor vervoer kan tot gevolg hebben dat de vaststelling hoger is dan het saldo van HBE’s. Voor die gevallen geeft dit artikellid het bestuur van de NEa de bevoegdheid om het verschil alsnog af te schrijven.
derde lid
Een tekort op de rekening moet worden aangevuld. De rekeninghouder krijgt daarvoor de tijd tot 1 april volgend op het kalenderjaar waarin het tekort is ontstaan. Een gevolg van een tekort is dat er geen HBE’s kunnen worden overgedragen door de rekeninghouder met het tekort (zie artikel 9.7.3.4 van de Wm).
Artikel 9.7.3.1 van de Wm
Een HBE is een gestandaardiseerde eenheid die wordt gebruikt om aan de jaarverplichting te voldoen. De HBE is vastgesteld op 1 gigajoule.
Artikel 9.7.3.2 van de Wm
HBE’s bestaan slechts om leveranciers tot eindverbruik in staat te stellen aan hun jaarverplichting te voldoen. Gelet op dit doel en om redenen van beheersbaarheid en frauderisico’s bestaan HBE’s slechts in een besloten markt. Die beslotenheid volgt uit de bepaling dat HBE’s slechts gehouden kunnen worden in het register hernieuwbare energie vervoer.
Dit maakt het mogelijk voor de NEa om zicht te houden op de HBE’s waarmee het risico op malversaties wordt verkleind.
Artikel 9.7.3.3 van de Wm
eerste lid
HBE’s bestaan slechts in een besloten markt en kunnen slechts gehouden worden in het register hernieuwbare energie vervoer. Uitvloeisel daarvan is dat die HBE’s slechts kunnen worden overgedragen binnen dat register. Dit komt tot uitdrukking in de bepaling dat HBE’s slechts kunnen worden overgedragen tussen ondernemingen die een rekening hebben in het register hernieuwbare energie vervoer.
tweede lid
Met «andere overgang» worden situaties bedoeld waarin de eigendom van HBE’s op andere wijze dan door «verkoop» overgaan. Het betreft hier de zogenoemde verkrijging onder algemene titel. Te denken valt aan overname van een onderneming die HBE’s bezit door een andere onderneming of een fusie.
Ook in deze situaties geldt dat de HBE’s slechts bestaan in het register hernieuwbare energie vervoer en alleen kunnen overgaan op een rekeninghouder.
Artikel 9.7.3.4 van de Wm
Voor zover het betreft het overdragen (dus verkopen) van HBE’s geldt dat een tekort op de rekening niet is toegestaan. Een rekeninghouder kan dus nooit meer HBE’s overdragen (verkopen) dan hij op zijn rekening in het register heeft staan. Dat betekent ook dat als er een tekort is ontstaan als gevolg van het door het bestuur van de NEa afschrijven van HBE’s, hetzij om aan de jaarverplichting te voldoen (zie artikel 9.7.2.5, derde lid, van de Wm) het zij als gevolg van foutieve inboeking (zie artikel 9.7.4.13, eerste lid, van de Wm), er geen HBE’s kunnen worden overgedragen aan een andere rekeninghouder voordat het tekort is «aangezuiverd». Als een rekeninghouder een tekort heeft op zijn rekening kan hij uiteraard wel HBE’s ontvangen (kopen) om daarmee zijn tekort aan te vullen. Hij kan echter pas weer HBE’s overdragen (verkopen) als zijn saldo voldoende positief is.
Artikel 9.7.3.5 van de Wm
eerste en tweede lid
De overdracht, dat wil zeggen de «verkoop», van HBE’s gebeurt door de zogenoemde levering. In dit artikel is bepaald hoe die levering plaatsvindt.
derde lid
De bepaling dat overgang anders dan overdracht, waarvoor levering door overschrijving op de rekening van de verkrijgende partij vereist is, pas tegen derden werkt nadat die overgang is geregistreerd, draagt bij aan het actueel houden van het register. De verkrijgende partij kan immers pas rechten doen gelden op de HBE’s als in het register die HBE’s op zijn rekening zijn bijgeschreven.
Artikel 9.7.3.6 van de Wm
Dit artikel geeft de partij die door bijschrijving op zijn rekening in het register een of meer HBE’s heeft verkregen zekerheid. Zekerheid dat die HBE’s nu van hem zijn.
Omdat de aan de levering ten grondslag liggende overeenkomst geen onderdeel is van het register hernieuwbare energie vervoer en de NEa daar geen zicht op kan hebben, is het niet wenselijk dat omstandigheden buiten het register gevolgen kunnen hebben voor het aantal HBE’s dat op een rekening in het register hernieuwbare energie vervoer staat.
Deze bepaling voorziet daarin.
Artikel 9.7.3.7 van de Wm
HBE’s bestaan slechts binnen het register hernieuwbare energie vervoer, hebben naar hun aard een tijdelijk karakter, zijn dus nauwelijks geschikt als verhaalsobject en zullen in het algemeen slechts een beperkt deel van het vermogen van de onderneming op wier rekening ze staan, uitmaken. De mogelijkheid van het vestigen van een pandrecht op een HBE wordt daarom niet wenselijk geacht. Daar komt bij dat indien het mogelijk zou zijn om een pandrecht te vestigen op een HBE dat zou dat moeten gebeuren door inschrijving van dat pandrecht in het register hernieuwbare energie vervoer (aldus artikel 3:98 BW). Het register hernieuwbare energie vervoer is echter niet in staat is om weer te geven dat op een HBE een recht van pand is gevestigd.
Het voorgaande is tevens reden om het vestigen van vruchtgebruik en het leggen van beslag uit te sluiten.
Artikel 9.7.4.1 van de Wm
Dit artikel vormt de basis voor het ontstaan van HBE’s. Hernieuwbare energie vervoer die voldoet aan de eisen genoemd in de in dit artikel voor de betreffende vorm van hernieuwbare energie vervoer genoemde artikelen kan worden ingeboekt in het register hernieuwbare energie vervoer. Die inboeking leidt tot de uitgifte van HBE’s door het bestuur van de emissieautoriteit.
Omdat het inboeken een voorwaarde is voor het omzetten in HBE’s kunnen derhalve alleen deze soorten hernieuwbare energie vervoer worden omgezet in HBE’s.
artikel 9.7.4.2 van de Wm
onderdeel a
Vloeibare biobrandstoffen dienen te voldoen aan de duurzaamheidseisen van artikel 17 van de richtlijn hernieuwbare energie. Op grond van artikel 9.2.2.6a van de Wm zijn die duurzaamheidseisen geïmplementeerd in de Nederlandse regelgeving.
onderdeel b
Om zeker te stellen dat de in te boeken vloeibare biobrandstoffen voldoen aan de genoemde duurzaamheidseisen is als eis gesteld dat de vloeibare biobrandstoffen zich direct voorafgaand aan het moment dat ze worden geleverd aan de Nederlandse markt voor vervoer fysiek bevinden op een bij de inboeker in beheer zijnde bedrijfslocatie die gecertificeerd of geverifieerd is volgens de eisen van een duurzaamheidssysteem.
Voor vloeibare biobrandstoffen geldt de eis dat ze aan de Nederlandse markt voor vervoer zijn geleverd. Of vloeibare biobrandstoffen aan de Nederlandse markt voor vervoer zijn geleverd blijkt uit de accijnsadministratie; de vloeibare biobrandstoffen waar het hier om gaat zijn uitgeslagen onder betaling van accijns of onder schorsing van accijns geleverd aan een andere accijnsgoederenplaatsvergunninghouder.
Artikel 9.7.4.3 van de Wm
onderdeel a
Gasvormige biobrandstoffen dienen te voldoen aan de duurzaamheidseisen van artikel 17 van de richtlijn hernieuwbare energie. Op grond van artikel 9.2.2.6a van de Wm zijn die duurzaamheidseisen geïmplementeerd in de Nederlandse regelgeving.
onderdeel b
Daarnaast moeten gasvormige biobrandstoffen voldoen aan de bij of krachtens algemene maatregel van bestuur gestelde eisen. Onderdeel van die eisen zal zijn dat gasvormige biobrandstoffen waarvoor op grond van het Besluit stimulering duurzame energieproductie (SDE+) subsidie is verleend niet mag worden ingeboekt om dubbel voordeel te voorkomen.
Artikel 9.7.4.4 van de Wm
Deze bepaling is opgenomen om het mogelijk te maken nu nog niet ontwikkelde vormen van hernieuwbare energie vervoer in te boeken in het register. Omdat niet op voorhand kan worden vastgesteld om welke vormen het zal gaan, is gekozen voor de mogelijkheid om een en ander bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te regelen.
Artikel 9.7.4.5 van de Wm
eerste lid
onderdeel a
In de ministeriële regeling zal worden vastgelegd hoe de hoeveelheden worden bepaald. Voor vloeibare biobrandstof zal het dan gaan om de hoeveelheid die volgens de accijnsaangifte is uitgeslagen tot verbruik. Voor gasvormige biobrandstoffen en elektriciteit zal het gaan om de hoeveelheid volgens het telwerk van het afleverpunt respectievelijk de laadpaal geleverde gasvormige biobrandstof of geleverde elektriciteit.
onderdeel b
In de ministeriële regeling zal worden bepaald op welke wijze de inboeker kan aantonen dat de ingeboekte hoeveelheid hernieuwbare energie vervoer voldoet aan de voor die soort energie gestelde eisen.
Voor vloeibare biobrandstof zal in ieder geval worden bepaald dat voor de ingeboekte hoeveelheid een duurzaamheidsverklaring moet zijn afgegeven door het van toepassing zijnde duurzaamheidssysteem. Voor gasvormige biobrandstof zal een groengascertificaat uitgegeven door Vertogas worden gevraagd.
onderdeel c
In de ministeriële regeling zal worden vastgelegd welke gegevens de inboeker moet vermelden bij de inboeking. Hierbij valt te denken aan de soort hernieuwbare energie vervoer, de herkomst van de grondstof voor die hernieuwbare energie en het toepasselijke duurzaamheidssysteem.
Het niet vermelden van de bedoelde gegevens leidt tot het niet kunnen inboeken van de bewuste hoeveelheid hernieuwbare energie vervoer.
onderdeel d
Voor levering van elektriciteit en gasvormige biobrandstof, dat met behulp van een netwerk gebeurt, en waarbij de onderneming die de hernieuwbare energie in het netwerk invoedt, niet dezelfde onderneming behoeft te zijn als die gasvormige biobrandstof of de elektriciteit bij een afleverpunt aan het wegvervoer levert, zal de ministeriële regeling de onderneming aanwijzen die de hoeveelheid gasvormige biobrandstof of elektriciteit mag inboeken.
tweede lid
De bewaartermijn van vijf jaar hangt samen met de bevoegdheid voor het bestuur van de NEa om tot vijf jaar na dato het aantal uitgegeven HBE’s bij te stellen als blijkt dat de ingevoerde jaaruitslag of het aantal uitgegeven HBE’s onjuist was.
Artikel 9.7.4.6 van de Wm
eerste lid
HBE’s vertegenwoordigen 1 gigajoule hernieuwbare energie vervoer (zie artikel 9.7.3.1 van de Wm). De HBE’s worden uitgegeven door het bestuur van de NEa. Het bestuur doet dat voor iedere gigajoule ingeboekte hernieuwbare energie vervoer.
derde lid
Voor elektriciteit geldt op grond van artikel 3, vierde lid, onderdeel c, van de richtlijn hernieuwbare energie de beperking dat slechts een percentage van de aan wegvoertuigen geleverde elektriciteit als hernieuwbare energie wordt aangemerkt. Het voor enig kalenderjaar geldende percentage wordt bij ministeriële regeling vastgesteld overeenkomstig het bepaalde in artikel 3, vierde lid, onderdeel c, van de richtlijn hernieuwbare energie. Dat percentage van de aan wegvoertuigen geleverde hoeveelheid elektriciteit kan worden ingeboekt als hernieuwbare energie vervoer.
vierde lid
Een importeur hoeft geen vergunning of andere registratie te hebben. Het is voor de NEa derhalve niet mogelijk om zicht te houden op de importeur. Om te borgen dat de door een importeur ingeboekte hernieuwbare energie vervoer daadwerkelijk aan de Nederlandse markt voor vervoer is geleverd, wordt de eis gesteld dat de importeur aantoont dat aan die eis voldaan is voordat een HBE wordt uitgegeven.
Artikel 9.7.4.7 van de Wm
De NEa publiceert periodiek (beoogd wordt ieder kwartaal) de aantallen in de voorafgaande periode uitgegeven HBE’s. Hiermee wordt voor alle marktpartijen de omvang van de markt van HBE’s inzichtelijk.
Artikel 9.7.4.8 van de Wm
Dit betreft de dubbeltelling, bedoeld in artikel 21, tweede lid, van de richtlijn hernieuwbare energie. Dat artikel bepaalt dat de energie-inhoud van biobrandstoffen die zijn geproduceerd uit afval twee keer telt voor de toepassing van die richtlijn.
Artikel 9.7.4.9 van de Wm
Tussen 1 januari en 1 april geeft het bestuur van de NEa geen HBE’s uit voor in die periode aan de Nederlandse markt voor vervoer of wegvoertuigen geleverde hoeveelheden hernieuwbare energie vervoer die worden ingeboekt. Voor in het voorafgaande kalenderjaar geleverde hoeveelheden die tussen 1 januari en 1 maart worden ingeboekt, worden wel direct HBE’s uitgegeven. De reden hiervoor is dat de leveranciers tot eindverbruik tot 1 maart de tijd hebben om aan de jaarverplichting over het voorafgaande jaar te voldoen. Aan die jaarverplichting moet worden voldaan door over voldoende HBE’s te beschikken. Als tot 1 april HBE’s in het register komen die in het lopende jaar zijn uitgegeven kan niet worden voorkomen dat de jaarverplichting uit het voorafgaande jaar met die HBE’s wordt ingevuld, dit lenen uit een volgend jaar is niet gewenst.
Artikel 9.7.4.10 van de Wm
Ingeboekte hernieuwbare energie vervoer mag niet aan een andere brandstofleverancier worden geleverd als duurzame hernieuwbare energie vervoer. Omdat de fysieke stroom van hernieuwbare energie vervoer niet gevolgd wordt, kan dit wel betekenen dat de hernieuwbare energie vervoer wordt doorgeleverd, maar dan ontdaan van de duurzaamheidskenmerken.
Artikel 9.7.4.11 van de Wm
Dit artikel beoogt te regelen dat het bestuur van de emissieautoriteit niet gehouden is om HBE’s bij te schrijven als het over informatie beschikt dat een ingeboekte hoeveelheid hernieuwbare energie vervoer niet aan de daaraan gestelde eisen voldoet. Bij twijfel kan de uitgifte worden opgeschort om de inboeker de gelegenheid te geven die twijfel weg te nemen. Als zeker is dat de ingeboekte hoeveelheid niet voldoet, wordt de bijschrijving van de HBE’s geweigerd. Dat is te verkiezen boven het achteraf nog moeten corrigeren op basis van artikel 9.7.4.12 van de Wm.
Artikel 9.7.4.12 van de Wm
eerste lid
De verklaring van de verificateur moet voor 1 april van het kalenderjaar volgend op het kalenderjaar waarin de hernieuwbare energie vervoer aan de Nederlandse markt voor vervoer respectievelijk aan wegvoertuigen in Nederland is geleverd worden overgelegd aan het bestuur van de NEa. De inboeker hoeft niet tot 1 april te wachten, hij mag ook direct na inboeking een verklaring van een verificateur overleggen. De inboeker kan er voor kiezen om voor iedere hoeveelheid een verklaring te laten opstellen of aan het eind van het jaar een verklaring op te laten stellen die alle door hem in een kalenderjaar ingeboekte hernieuwbare energie vervoer dekt.
tweede lid
Indien een deel van de ingeboekte hernieuwbare energie vervoer voldoet aan de eisen en een deel niet kan de verificateur er voor kiezen om voor het deel dat wel voldoet een verklaring af te geven. De verificateur mag geen verklaring afgeven voor ingeboekte hernieuwbare energie vervoer die niet aan de eisen voldoet. Bij overtreding van deze norm kan het bestuur van de NEa de verificateur een bestuurlijke boete opleggen (artikel 18.16s, eerste lid, van de Wm).
derde lid
De bewaartermijn van vijf jaar hangt samen met de bevoegdheid voor het bestuur van de NEa om tot vijf jaar na dato het aantal uitgegeven HBE’s bij te stellen als blijkt dat de ingevoerde jaaruitslag of het aantal uitgegeven HBE’s onjuist was.
vierde lid
De bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen eisen betreffen bijvoorbeeld de onafhankelijkheid en eventuele accreditatie van de verificateur en het normenkader waaraan de verificateur moet toetsen bij de verificatie.
Artikel 9.7.4.13 van de Wm
eerste lid
Dit artikel biedt het bestuur van de NEa de bevoegdheid om ambtshalve inboekingen in het register vast te stellen. Dit kan aan de orde zijn indien uit toezicht of uit de verificatie blijkt dat er onjuiste gegevens zijn opgegeven bij de inboeking of dat een hoeveelheid hernieuwbare energie vervoer ten onrechte als dubbeltellend is aangemerkt.
Het kunnen aanpassen van inboekingen, de kenmerken daarvan of de dubbeltellingsfactor maakt het mogelijk om eventueel ten onrechte uitgegeven aantallen HBE’s af te nemen en draagt bij aan de juistheid van de rapportages die op basis van het register gedaan worden.
tweede lid
Het gevolg van ambtshalve vaststelling van een hoeveelheid hernieuwbare energie vervoer, de kenmerken daarvan, of de dubbeltelling op grond van artikel 9.7.4.8 van de Wm kan zijn dat de inboeker recht heeft op minder HBE’s dan het aantal direct na de inboeking reeds uitgegeven HBE’s. Voor die gevallen bepaalt dit lid dat het aantal teveel uitgegeven HBE’s wordt afgeboekt van de rekening van de inboeker.
Uiteindelijk leidt dat er toe dat het aantal HBE’s dat in het register bestaat overeenkomt met hoeveelheid volgens de regels ingeboekte hernieuwbare energie vervoer.
derde lid
Bij de regels over de toepassing van het eerste lid valt te denken aan de soort informatie op basis waarvan het bestuur van de NEa kan besluiten om het inboekingen van hernieuwbare energie vervoer ambtshalve vast te stellen. In ieder geval zal daar sprake van kunnen zijn als de accijnsaangifte door de onderneming of de Belastingdienst wordt gewijzigd of wanneer de vereiste duurzaamheidsverklaringen voor een ingeboekte hoeveelheid hernieuwbare energie vervoer niet afgegeven worden.
vierde lid
Een tekort op de rekening moet worden aangevuld. De rekeninghouder krijgt daarvoor de tijd tot 1 maart volgend op het kalenderjaar waarin het tekort is ontstaan. Een gevolg van een tekort is dat er geen HBE’s kunnen worden overgedragen door de rekeninghouder met het tekort (zie artikel 9.7.3.4 van de Wm).
Artikel 9.7.4.14 van de Wm
Dit artikel komt overeen met het huidige artikel 12.33 van de Wm. Zie ook het algemeen deel (paragraaf 3.6) van deze memorie van toelichting.
Artikel 9.7.5.1 van de Wm
Het register hernieuwbare energie vervoer is het kerninstrument voor de verplichting voor hernieuwbare energie in vervoer. Het register faciliteert de naleving van die verplichting en de overdracht tussen ondernemingen van de voor die naleving benodigde HBE’s.
Het register is gemodelleerd naar het systeem van handel in emissierechten zoals vastgelegd in hoofdstuk 16 van de Wm. De NEa is belast met de uitvoering van en het toezicht op dat systeem en heeft daar ervaring en kennis in opgedaan. Om die reden is gekozen voor het opdragen van het beheer van het register hernieuwbare energie vervoer aan de NEa.
Artikel 9.7.5.2 van de Wm
eerste lid
De bij ministeriële regeling te stellen regels over werking, organisatie, beschikbaarheid en beveiliging van het register betreffen onder andere de tijden waarop het register beschikbaar is en de voorwaarden waaronder rekeninghouders toegang krijgen tot hun rekening.
tweede lid
De bevoegdheid om voorwaarden voor het gebruik van het register vast te stellen betreft de zogenoemde gebruiksvoorwaarden. Deze zien onder andere op de aansprakelijkheid voor fouten in de registratie.
Artikel 9.7.5.3 van de Wm
eerste tot en met derde lid
De rekeningen in het register hernieuwbare energie vervoer kennen drie mogelijke faciliteiten: inboeken, jaarverplichting en overboeken. Welke faciliteit een rekeninghouder op zijn rekening krijgt is afhankelijk van zijn rol. Dat is neergelegd in de verschillende artikelleden.
vierde lid
De beperking tot een rekening per onderneming is ingegeven door de begrenzing van de spaarmogelijkheid (zie artikel 9.7.5.6 van de Wm). Zoals in het algemeen deel (paragraaf 3.4) van deze memorie van toelichting is opgemerkt, maakt het hebben van meer rekeningen het voor een onderneming mogelijk om die spaarbeperkingen te omzeilen.
De tweede volzin houdt in dat een onderneming die zowel inboeker als leverancier tot eindverbruik is een rekening krijgt met de daarbij behorende faciliteiten, dus een inboekfaciliteit, een jaarverplichtingfaciliteit en een overboekfaciliteit.
vijfde lid
De bij ministeriële regeling te stellen regels over het openen, bijhouden en beheren van de rekening hebben onder andere betrekking op de bij het openen te verstrekken gegevens, de toegang door medewerkers van de onderneming tot de rekening en eventuele verplichtingen met betrekking tot omgang met de inlogcodes en dergelijke.
Artikel 9.7.5.4 van de Wm
Dit artikel maakt dat het bestuur van de NEa niet te allen tijde gehouden is om een rekening te openen of in stand te houden.
eerste lid
onderdeel a
Het bestuur van de NEa hoeft niet op het verzoek om een rekening te openen in te gaan als de verzoeker niet ten minste één van de in artikel 9.7.5.3 van de Wm genoemde hoedanigheden (leverancier tot eindverbruik, inboeker of handelaar) bezit.
onderdeel b
Indien het bestuur vermoedt dat er frauduleuze handelingen worden verricht met een rekening moet het mogelijk zijn om die rekening of een faciliteit van die rekening (tijdelijk) te blokkeren in afwachting van de uitkomsten van onderzoek.
onderdeel c
De uitkomst van het onderzoek naar frauduleuze handelingen kan zijn dat de rekening wordt opgeheven. Ook indien de rekeninghouder de hoedanigheid voor het hebben van een rekening heeft verloren, kan het bestuur van de NEa de rekening opheffen.
derde lid
Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gegeven omtrent weigeren een rekening te openen en het blokkeren en opheffen van rekeningen.
In ieder geval zal worden bepaald dat een rekening alleen kan worden opgeheven als er geen verplichtingen meer aan die rekening gekoppeld zijn; de jaarverplichting(en) moeten zijn voldaan, inclusief eventuele verhogingen met betrekking tot voorgaande jaren.
Artikel 9.7.5.5 van de Wm
Dit artikel is gebaseerd op het huidige artikel 12.32 van de Wm.
Bij de invoering van artikel 12.32 van de Wm is reeds aangekondigd dat de eerste jaren de kosten voor het register voor rekening van het Rijk zouden blijven. Deze bepaling voorziet in de bevoegdheid om de kosten voor het elektronische register hernieuwbare energie vervoer door te berekenen aan de gebruikers. De door de gebruikers te betalen heffing zal niet meer zijn dan het bedrag dat nodig is om de kosten van het register te dekken.
Artikel 9.7.5.6 van de Wm
HBE’s kunnen worden gespaard.
Voor de leverancier tot eindverbruik geldt dat hij een deel van het aantal HBE’s dat na het voldoen aan de jaarverplichting op zijn rekening staat kan sparen.
Voor de inboeker en de handelaar geldt dat ze een deel van het aantal HBE’s kunnen sparen dat op 1 april op hun rekening staat.
Voor het aantal te sparen HBE’s wordt bij algemene maatregel van bestuur een limiet gesteld. Die limiet zal nog worden bepaald en zal mogelijk verschillend zijn voor de verschillende categorieën rekeninghouders.
Artikel 9.7.6.1 van de Wm
Dit artikel regelt dat de leveranciers tot eindverbruik, dus de ondernemingen met een jaarverplichting, bij de overgang naar het nieuwe systeem hun «overschot» aan in het kalenderjaar voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze wetswijziging (volgens plan dus 2014) geleverde biobrandstoffen kunnen «meenemen» en omzetten in HBE’s. De details zullen worden uitgewerkt bij of krachtens algemene maatregel van bestuur.
Artikel 9.7.6.2 van de Wm
Dit artikel voorziet in het na 1 januari 2015 van kracht blijven van de regels met betrekking tot de rapportage over geleverde biobrandstoffen en de jaarverplichting zoals die voor het jaar 2014 gelden. De verantwoording daarover door de brandstofleveranciers gebeurt in 2015, reden om dit overgangsrechtelijk te regelen.
Artikel 9.7.6.3 van de Wm
Dit artikel voorkomt dat als gevolg van de wijziging in het stelsel van biobrandstoffen aan een onderneming als bedoeld in artikel 9.7.6.1 van de Wm die voor de inwerkingtreding van deze wetswijziging niet (volledig) heeft voldaan aan de jaarverplichting geen compensatieplicht kan worden opgelegd.
In het huidige stelsel voorziet artikel 18.16t van de Wm in de mogelijkheid om ondernemingen die niet voldoen aan hun jaarverplichting een compensatieplicht op te leggen. Artikel 18.16t van de Wm vervalt als gevolg van artikel I, onderdeel H, van dit wetsvoorstel. Daarom is voorzien in een overgangsrechtelijke bepaling.
Onderdeel D
Titel 12.4 van de Wm bevat de regeling van het biobrandstoffenregister. Dat wordt vervangen door het register hernieuwbare energie vervoer dat is geregeld in titel 9.7 van de Wm. Titel 12.4 kan daarom vervallen.
Onderdeel E
Artikel 18.2f, tweede lid, van de Wm verplicht de NEa om zorg te dragen voor de bestuursrechtelijke handhaving van de regelgeving met betrekking tot (ander andere) biobrandstoffen. Zoals hiervoor al gesteld wordt titel 12.4 van de Wm vervangen door titel 9.7 van die wet. In artikel 18.2f van de Wm wordt daarom de vermelding van titel 12.4 vervangen door de vermelding van titel 9.7.
Onderdeel F
Artikel 18.6b van de Wm geeft het bestuur van de emissieautoriteit de bevoegdheid om bij overtreding van bepaalde voorschriften met betrekking tot biobrandstoffen een last onder dwangsom op te leggen. Dit artikel wordt aangepast aan de nieuwe regelgeving met betrekking tot hernieuwbare energie vervoer.
Het bestuur van de emissieautoriteit krijgt de bevoegdheid om een last onder dwangsom op te leggen aan:
a. de leverancier tot eindverbruik die de door hem geleverde hoeveelheid benzine, diesel en vloeibare biobrandstoffen niet op 1 maart heeft ingevoerd in het register (artikel 9.7.2.3 van de Wm);
b. de leverancier tot eindverbruik die een tekort op zijn rekening niet heeft «aangezuiverd» op 1 april (artikel 9.7.2.5, derde lid, van de Wm);
c. de inboeker die de verificatieverklaringen over de door hem ingeboekte hernieuwbare energie vervoer niet voor 1 april heeft ingediend (artikel 9.7.4.12, eerste lid, van de Wm), en
d. de inboeker die een tekort op zijn rekening niet heeft «aangezuiverd» op 1 april (artikel 9.7.4.12, derde lid, van de Wm).
Onderdeel G
Artikel 18.16s, eerste lid, van de Wm geeft het bestuur van de emissieautoriteit de bevoegdheid om bij overtreding van bepaalde voorschriften met betrekking tot biobrandstoffen een bestuurlijke boete op te leggen. Dit artikel wordt aangepast aan de nieuwe regelgeving met betrekking tot hernieuwbare energie vervoer.
Het bestuur van de emissieautoriteit kan een bestuurlijke boete opleggen aan:
a. de leverancier tot eindverbruik die de door hem geleverde hoeveelheid benzine, diesel en vloeibare biobrandstoffen niet op 1 maart heeft ingevoerd in het register (artikel 9.7.2.3, eerste lid, van de Wm);
b. de leverancier tot eindverbruik die wijzigingen in zijn accijnsaangifte niet doorgeeft aan het bestuur van de NEa (artikel 9.7.2.3, tweede lid, van de Wm);
c. de leverancier tot eindverbruik die op 1 april niet genoeg HBE’s op zijn rekening heeft om te kunnen voldoen aan zijn jaarverplichting (artikel 9.7.2.5, eerste lid, onderdeel a, van de Wm);
d. de leverancier tot eindverbruik die een tekort op zijn rekening niet heeft «aangezuiverd» op 1 april (artikel 9.7.2.5, derde lid, van de Wm);
e. de inboeker die vloeibare biobrandstof heeft ingeboekt die niet voldoet aan de duurzaamheidseisen of de eisen met betrekking tot de locatie waarop de ingeboekte biobrandstoffen zich bevonden (artikel 9.7.4.2 van de Wm)
f. de inboeker die gasvormige biobrandstof heeft ingeboekt die niet voldoet aan de duurzaamheidseisen of de bij of krachtens algemene maatregel van bestuur gestelde eisen (artikel 9.7.4.3 van de Wm);
g. de inboeker die hernieuwbare energie vervoer, niet zijnde biobrandstof, heeft ingeboekt die niet voldoet aan de bij of krachtens algemene maatregel van bestuur gestelde eisen (artikel 9.7.4.4 van de Wm);
h. de inboeker die de hoeveelheid ingeboekte hernieuwbare energie vervoer niet juist heeft opgegeven, niet op de voorgeschreven wijze heeft aangetoond dat aan de eisen van de artikelen 9.7.4.2, 9.7.4.3 of 9.7.4.4 is voldaan, de juiste gegevens niet heeft vermeld of niet heeft voldaan aan de nadere regels voor het inboeken van hernieuwbare energie vervoer (artikel 9.7.4.5, eerste lid, van de Wm);
i. de inboeker die de gegevens, bedoeld in artikel 9.7.4.5, eerste lid, onderdeel c, niet gedurende vijf jaar bewaard (artikel 9.7.4.5, tweede lid, van de Wm)
j. de inboeker die de verificatieverklaringen over de door hem ingeboekte hernieuwbare energie vervoer niet voor 1 juli heeft ingediend (artikel 9.7.4.12, eerste lid, van de Wm);
k. de verificateur die onterecht een verklaring afgeeft (artikel 9.7.4.12, tweede lid, van de Wm);
l. de verificateur die de gegevens en documentatie met betrekking tot de verificatie niet gedurende vijf jaar bewaart (artikel 9.7.4.12, derde lid, van de Wm);
m. de verificateur die niet heeft voldaan aan de bij of krachtens algemene maatregel van bestuur gestelde eisen voor de verificatie of de verificateur (artikel 9.7.4.12, vierde lid, van de Wm), en
n. de inboeker die een tekort op zijn rekening niet heeft «aangezuiverd» op 1 april (artikel 9.7.4.13, vierde lid, van de Wm).
De bestuurlijke boete is geregeld in titel 5.4 van de Algemene wet bestuursrecht. Van belang is dat een bestuurlijke boete op grond van artikel 5:41 van de Algemene wet bestuursrecht slechts kan worden opgelegd indien de overtreding verwijtbaar is.
Onderdeel H
Artikel 18.16t van de Wm regelt de verhoging van de jaarverplichting indien de brandstofleverancier te weinig biobrandstoffen op de markt heeft gebracht. Die verhoging wordt geregeld in titel 9.7 van de Wm (zie de artikelen 9.7.2.5 en 9.7.4.13 van de Wm). Dit artikel kan daarom vervallen.
Artikel II
Het voornemen is om de voorgestelde wijziging van de Wm in werking te laten treden op 1 januari 2015.
Omdat titel 9.7 van de Wm uitgaat van een verplichting per kalenderjaar kan inwerkingtreding alleen per 1 januari van enig jaar. Daarom is het alleen nodig om het jaartal bij koninklijk besluit te bepalen.
De inwerkingtredingsbepaling voldoet aan het stelsel van vaste verandermomenten.
Dat bij inwerkingtreding per 1 januari 2015 mogelijk niet wordt voldaan aan de invoeringstermijn van twee maanden is niet bezwaarlijk omdat het betrokken bedrijfsleven reeds geruime tijd op de hoogte is van het voorgenomen systeem. Daarnaast zal het betrokken bedrijfsleven worden betrokken bij de uitwerking in algemene maatregel van bestuur en ministeriële regeling.
De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, W.J. Mansveld