Hieronder zijn opgenomen het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State d.d. 31 juli 2013 en het nader rapport d.d. 18 oktober 2013, aangeboden aan de Koning door de Minister van Infrastructuur en Milieu. Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State is cursief afgedrukt.
Bij Kabinetsmissive van 21 juni 2013, no.13.001248, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Infrastructuur en Milieu, bij de Afdeling advisering van de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet tot wijziging van de Wegenverkeerswet 1994 en de Wet rijonderricht motorrijtuigen 1993 in verband met de invoering van de rijbewijsplicht voor landbouw- en bosbouwtrekkers en motorrijtuigen met beperkte snelheid (T-rijbewijs), met memorie van toelichting.
Voorgesteld wordt om een rijbewijs in te voeren voor de categorie T (T-rijbewijs) en daarmee samenhangend om het certificaat van vakbekwaamheid (trekkercertificaat) af te schaffen. De aanleiding voor het wetsvoorstel is het aantal dodelijke verkeersslachtoffers waarbij landbouw- en bosbouwtrekkers (LBT’s) en motorrijtuigen met beperkte snelheid (MMBS-en) betrokken zijn. De verbetering van de verkeersveiligheid bij deze categorieën blijft significant achter bij die van andere categorieën verkeersdeelnemers.
De Afdeling advisering van de Raad van State maakt een opmerking over de effectiviteit van het wetsvoorstel en de kosten van het behalen van het T-rijbewijs. Zij is van oordeel dat in verband daarmee aanpassing van het wetsvoorstel wenselijk is.
Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 21 juli 2013, nr. 13.001248, machtigde Uwe Majesteit de Afdeling advisering van de Raad van State haar advies inzake het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 31 juli 2013, no. W14.13.0174/IV, bied ik U hierbij aan.
Het voorstel geeft de Afdeling advisering van de Raad van State aanleiding tot het maken van twee opmerkingen. Hieronder wordt nader op deze punten ingegaan.
Volgens de toelichting is het aantal dodelijke slachtoffers waarbij LBT’s en MMBS-voertuigen betrokken zijn de aanleiding voor het wetsvoorstel. Uit het rapport «verkeersongevallen met (land)bouwvoertuigen» van oktober 2010 van de Onderzoeksraad voor Veiligheid blijkt dat kenmerken van de voertuigen, waaronder zicht, herkenbaarheid, breedte (opzetonderdelen) en de botsaggressiviteit in veel gevallen ongevalsfactoren waren, méér dan menselijke fouten.2 Aangezien deze kenmerken moeilijk te controleren zijn zolang deze voertuigen geen kenteken hebben, beveelt de Onderzoeksraad aan een kentekenplicht in te voeren.3
In de toelichting wordt melding gemaakt van de aanvankelijke plannen van de regering om niet alleen, zoals voorgesteld, een T-rijbewijs in te voeren, maar ook een kentekenplicht, waarbij tevens de maximumsnelheid van voertuigen met de aanduiding «45» verhoogd wordt van 25 naar 45 km/uur.
Uiteindelijk ligt nu alleen het voorstel voor de invoering van een T-rijbewijs voor.
Uit de toelichting is af te leiden dat in feite maar een beperkte groep bestuurders zonder enig rijbewijs bedoelde voertuigen bestuurt. Andere rijbewijzen (B, C, trekkercertificaat) kunnen zonder problemen worden overgezet naar een T-rijbewijs.
Het voorliggende voorstel tot het invoeren van het T-rijbewijs is op zich verdedigbaar, maar zal het geconstateerde probleem slechts gedeeltelijk oplossen. Het gaat immers om een beperkte groep bestuurders en bovendien blijkt uit onderzoek dat de ongevallen met LBT’s en MMBS-voertuigen niet zozeer worden veroorzaakt door onkundig besturen, maar meer door de fysieke kenmerken van de voertuigen. Gelet hierop lijkt de invoering van ook een kentekenplicht effectiever te zijn.4
De Afdeling adviseert hierop in de toelichting in te gaan en zo nodig het voorstel aan te passen.
De Afdeling advisering van de Raad van State is van mening dat het voorliggende voorstel tot invoering van het T-rijbewijs verdedigbaar is, maar het geconstateerde probleem slechts gedeeltelijk zal oplossen. Het gaat immers om een beperkte groep bestuurders en bovendien blijkt uit onderzoek dat ongevallen met landbouw- en bosbouwtrekkers (LBT's) en motorrijtuigen met beperkte snelheid (MMBSen) niet zozeer worden veroorzaakt door onkundig besturen, mar meer door de fysieke kenmerken van de voertuigen. Gelet hierop lijkt, naar het oordeel van de Afdeling, invoering van ook een kentekenplicht effectiever te zijn. De Afdeling adviseert hierop in de toelichting in te gaan en zo nodig het wetsvoorstel aan te passen.
De discussie over het wel of niet invoeren van een kentekenplicht voor LBT's en MMBSen kent een lange voorgeschiedenis. Als resultaat hiervan is besloten is eerste instantie alleen de invoering van de rijbewijsplicht voor genoemd motorrijtuigen verder uit te werken. Inmiddels heeft de Tweede Kamer een motie aanvaard waarin wordt verzocht om over te gaan tot kentekening (Kamerstukken II vergaderjaar 2012/13, 29 398, nr. 356). Ter uitvoering van deze motie heb ik de voorbereiding hiervan ter hand genomen. Er is voor gekozen om het voorstel voor invoering van een kentekenplicht in een apart wetsvoorstel op te nemen. De memorie van toelichting bij het wetsvoorstel tot wijziging van de Wegenverkeerswet 1994 en de Wet rijonderricht motorrijtuigen 1993 in verband met de invoering van de rijbewijsplicht voor landbouw- en bosbouwtrekkers en motorrijtuigen met beperkte snelheid (T-rijbewijs) is op dit punt aangevuld.
In de toelichting wordt uitvoerig ingegaan op de administratieve lasten die de invoering van het T-rijbewijs met zich brengt. Het betreft hier de lasten die gemaakt moeten worden voor het aanvragen en verlengen van het rijbewijs. In deze zeer uitgebreide passage wordt echter geen melding gemaakt van de kosten voor het behalen van het T-rijbewijs. Hierbij moet worden gedacht aan onder meer de kosten voor het nemen van rijles en het afleggen van theorie- en praktijkexamens. Bij de afweging die gemaakt moet worden tussen de noodzaak van invoering van het T-rijbewijs en de kosten die burgers hiervoor moeten maken zijn ook die kosten relevant. De Afdeling adviseert de toelichting op dit punt aan te vullen.
De Afdeling advisering van de Raad van State constateert dat in de memorie van toelichting weliswaar uitgebreid is ingegaan op de administratieve lasten voor het aanvragen en verlengen van het rijbewijs, maar dat geen melding wordt gemaakt van de kosten voor het behalen van het rijbewijs, zoals bijvoorbeeld de kosten voor het nemen van rijles en het afleggen van theorie- en praktijkexamens. Deze kosten zijn naar het oordeel van de Afdeling ook relevant bij de afweging die moet worden gemaakt tussen de noodzaak van invoering van het T-rijbewijs en de kosten die de burger hiervoor moet maken. De Afdeling adviseert de toelichting op dit punt aan te passen.
De door de Afdeling bedoelde kosten komen alleen aan de orde bij de eerste verkrijging van het T-rijbewijs door personen die niet in het bezit zijn van een rijbewijs C (in die gevallen zal betrokkene immers tevens de beschikking krijgen over het T-rijbewijs). Gedurende de overgangstermijn van 10 jaar zullen deze kosten evenmin aan de orde zijn voor personen die op het tijdstip van inwerkingtreding in het bezit zijn van een rijbewijs B. Zoals in de memorie van toelichting is aangegeven, gaat het om een groep van circa 3500 personen die voor de eerste keer het T-rijbewijs zal moeten behalen en daarvoor lessen zal moeten volgen en examens moeten doen. In de memorie van toelichting is reeds aangegeven waarom wordt verwacht dat invoering van de rijbewijsplicht een bijdrage zal leveren aan het terugdringen van het aantal verkeersslachtoffers. Dit heb ik reeds in mijn afwegingen betrokken. Het feit dat de hiervoor genoemde groep kosten zullen moeten maken voor het volgen van lessen en het afleggen van examens, maakt het resultaat van die afwegingen niet anders. Overeenkomstig het advies van de Afdeling is de memorie van toelichting op dit punt verduidelijkt.
Ten slotte is van de gelegenheid gebruik gemaakt om op een enkel punt in het wetsvoorstel een wijziging van redactionele aard door te voeren.
De Afdeling advisering van de Raad van State geeft U in overweging het voorstel van wet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, nadat met het vorenstaande rekening zal zijn gehouden.
De waarnemend vice-president van de Raad van State,
J.H.B. van der Meer
Ik moge U verzoeken het hierbij gevoegde gewijzigde voorstel van wet en de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden.
De Minister van Infrastructuur en Milieu, M.H. Schultz van Haegen-Maas Geesteranus