Ontvangen 21 oktober 2013
Inhoudsopgave |
blz. |
1. Algemeen |
1 |
2. Inleiding |
2 |
3. Beoogde budgettaire opbrengst belasting- en invorderingsrente |
3 |
4. Onderscheid vennootschapsbelasting en overige middelen |
5 |
5. Budgettaire aspecten |
8 |
Het kabinet heeft met interesse kennisgenomen van de vragen en opmerkingen van de leden van de fracties van de PvdA, de PVV, de SP, het CDA, D66 en de ChristenUnie.
Hierna wordt bij de beantwoording van de vragen zo veel mogelijk de volgorde van het verslag aangehouden, met dien verstande dat gelijkluidende of in elkaars verlengde liggende vragen gebundeld zijn beantwoord. Voor zover de vraag in een andere paragraaf is beantwoord, is op de oorspronkelijke plaats van de vraag in het verslag een verwijzing opgenomen naar de paragraaf waar die vraag is beantwoord.
De leden van de fractie van de PvdA vragen het kabinet toe te lichten waarom het positieve effect op het EMU-saldo zo sterk oploopt tot 2017 en waarom het structurele effect op het uitgavenkader zelfs nog aanzienlijk groter is. Het geraamde structurele effect (te bereiken in 2018) bedraagt € 267 miljoen. Na invoering van de wet wordt bij de rentetijdvakken vanaf 1 april 2014 de verschuldigde belastingrente over vennootschapsbelastingaanslagen tegen het wettelijke rentepercentage voor handelstransacties berekend. De rente over rentetijdvakken vóór 1 april 2014 wordt nog berekend tegen het (lagere) wettelijke rentepercentage voor niet-handelstransacties. In eerste instantie is het aandeel van de rentetijdvakken met hoge rente nog relatief klein. Na verloop van tijd wordt dit aandeel steeds groter, en zal het effect sterk toenemen.
De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen of de wijziging van de rentepercentages niet een verkapte vorm van belastingheffing is en of het kabinet om redenen van transparantie niet wil kiezen voor belastingheffing. De leden van de fractie van het CDA vragen om in te gaan op een soortgelijke opmerking van de Nederlandse orde van belastingadviseurs (NOB). De leden van de fractie van D66 vragen of het verhogen van de rentepercentages het geëigende instrument is om de overheidsfinanciën op orde te brengen. Het kabinet deelt niet de mening dat er bij de voorgestelde wijzigingen van het rentepercentage sprake is van verkapte belastingheffing. Het kabinet heeft in het regeerakkoord1 gekozen voor een palet aan maatregelen om de overheidsfinanciën weer op orde te brengen. De voorgestelde wijzigingen van het rentepercentage maken daar deel van uit. Het kabinet acht de maatregelen dan ook voldoende transparant. De wijzigingen zelf zien voorts niet op het verhogen van belastingen, maar feitelijk op het realiseren van besparingen op de uitgaven van het Rijk, in dit geval hoofdstuk IX van de Rijksbegroting. Bovendien herhaalt het kabinet dat de nieuwe rentepercentages ook worden gehanteerd voor zover rente door de Belastingdienst wordt vergoed. Voorts hebben belastingplichtigen anders dan in het algemeen bij belastingheffing, de mogelijkheid dat het belopen van rente kan worden voorkomen. Dat stimuleert de belastingheffing en -inning in de actualiteit en komt de compliance ten goede. Dat alles neemt niet weg dat het kabinet begrip heeft voor het feit dat de verhoging van de rentepercentages door betrokken belastingplichtigen veelal als lastenverzwaring zal worden beleefd. Al met al begrijpt het kabinet dan ook goed dat het voorstel niet door iedereen als wenselijk wordt ervaren. Niettemin is het kabinet van mening dat het een gerechtvaardigd voorstel is.
De leden van de fractie van het CDA vragen ook om een reactie op de overige vragen van de NOB. Voor zover die vragen niet al door de leden van de verschillende fracties gesteld zijn, wordt in het vervolg van deze nota daarop ingegaan.
De leden van de fractie van D66 zijn benieuwd waarom dit voorstel niet in het wetsvoorstel Belastingplan 2014 is opgenomen. Ook de NOB vraagt daarnaar. De budgettaire gevolgen van de voorgestelde wijzigingen in het rentepercentage hebben geen betrekking op de belastinginkomsten en zijn op basis van de geldende begrotingsregels dan ook niet als lastenverzwaring te kenschetsen. De budgettaire gevolgen zijn besparingen op de uitgaven van de rijksoverheid, in het bijzonder hoofdstuk IX van de Rijksbegroting. Om het verschil in karakter van de budgettaire gevolgen inzichtelijk te maken en tevens te voldoen aan de wens om meerdere afzonderlijke wetsvoorstellen aan uw Kamer te presenteren is ervoor gekozen de maatregelen in een separaat wetsvoorstel op te nemen.
De leden van de fractie van het CDA vragen nader te motiveren waarom het kabinet het rechtvaardig acht dat de Belastingdienst een hogere rente mag rekenen dan particulieren, ondernemers en overheden. Nog daargelaten of de Belastingdienst daadwerkelijk een hoger rentepercentage gaat hanteren dan particulieren en ondernemers zijn de huidige regelingen van de belastingrente en invorderingsrente erop gericht de burger die niet op tijd aan zijn verplichtingen voldoet rente in rekening te brengen. De Belastingdienst vergoedt daarentegen rente als het zelf niet op tijd aan zijn verplichtingen jegens de burger voldoet. In dit kader acht het kabinet het gerechtvaardigd de voorgestelde rentepercentages te gaan hanteren. Overigens heeft de Belastingdienst onder het regime van de heffingsrente en de voormalige invorderingsrente ook altijd een specifiek voor de fiscaliteit geldend rentepercentage gehanteerd.
De leden van de fractie van het CDA vragen voorts in te gaan op de situatie dat een belastingplichtige in bezwaar en beroep gaat en uiteindelijk niet in het gelijk wordt gesteld en op de situatie dat de belastingplichtige een fout maakt bij het invullen van de aangifte en deze later herstelt door een verbeterde aangifte in te dienen. Het kabinet merkt op dat de regeling van de huidige belasting- en invorderingsrente, zoals geïntroduceerd bij Belastingplan 2012, wat betreft de systematiek gehandhaafd blijft. In het onderhavige wetsvoorstel worden in feite uitsluitend de rentepercentages aangepast. De situatie waarin een belastingplichtige in bezwaar en beroep gaat of een fout maakt bij het invullen van de aangifte is dus niet veranderd. Indien een belastingplichtige het niet eens is met de aanslag en daarover wil procederen kan hij het openstaande bedrag betalen of uitstel van betaling vragen. Dit uitstel wordt vrijwel altijd verleend. Het geldbedrag blijft dan op de rekening van de belastingplichtige staan en als hij de procedure wint hoeft hij – uiteraard – geen rente te betalen zodat geen rentenadeel optreedt. Indien hij deze verliest, wordt invorderingsrente in rekening gebracht over het openstaande bedrag. Dit is redelijk, omdat de Belastingdienst gedurende de looptijd van het bezwaar en (hoger) beroep niet over dit bedrag heeft beschikt en de belastingplichtige wel. Het kabinet acht gezien het voorgaande, in antwoord op de vraag van de leden van de fractie van het CDA, onderhavig wetsvoorstel geen indirecte belemmering voor de toegang tot de rechter.
De leden van de fractie van D66 vragen om een reactie op de opmerking van de Raad van State dat de werkelijke rentepercentages aanmerkelijk lager zijn dan de thans voorgestelde minimumpercentages en een vergelijk tussen de actuele werkelijke rentepercentages en de voorgestelde minimumpercentages. De leden van de fractie van de SP vragen voorts waarom de wettelijke rente lager is dan de voorgestelde ondergrens van vier procent en hoe de hoogte van de rente wordt vastgesteld. De hoogte van de wettelijke rente voor niet-handelstransacties wordt bepaald door, voor zover nodig, halfjaarlijks per 1 januari en per 1 juli bij de basisherfinancieringsrente van de Europese Centrale Bank (ECB) (peildatum ultimo oktober respectievelijk ultimo april) 2,25 procentpunt op te tellen en de uitkomst daarvan rekenkundig af te ronden. Er vindt derhalve een afronding plaats van halven of meer naar boven en overigen naar beneden. Op het moment dat het Belastingplan 2012 met de voorgestelde regeling belastingrente in uw Kamer werd behandeld bedroeg de wettelijke rente voor niet-handelstransacties 4%. Omdat de basisherfinancieringsrente van de ECB op dit moment 0,5% bedraagt, is de wettelijke rente voor niet-handelstransacties thans 3%. De wettelijke rente voor handelstransacties bedraagt 8,5%. De voorgestelde minimumpercentages (4% respectievelijk 8%) zijn naar de mening van het kabinet niet aanmerkelijk hoger dan de werkelijke percentages van de wettelijke rente.
De vragen van de leden van de fractie van de SP waarom de wettelijke rente lager is dan de voorgestelde ondergrens en hoe momenteel de rente wordt vastgesteld zijn in paragraaf 2 beantwoord.
De leden van de fractie van de SP vragen om een overzicht van de totale rente die de Belastingdienst in de afgelopen jaren heeft betaald en ontvangen, uitgesplitst in de verschillende soorten, zoals omzet-, loon-, inkomsten- en vennootschapsbelasting.
De totale renteontvangsten en -uitgaven van de Belastingdienst zijn:
Bedragen x € mln. |
2009 |
2010 |
2011 |
2012 |
---|---|---|---|---|
Bedrag ontvangen rente |
1.653,2 |
1.101,1 |
961,7 |
778,6 |
– Vennootschapsbelasting |
803,4 |
504,1 |
325,9 |
267,8 |
– Inkomstenbelasting/pvv |
651,0 |
449,0 |
504,2 |
360,8 |
– Omzetbelasting |
116,6 |
75,7 |
65,1 |
68,6 |
– Loonheffingen |
58,7 |
55,5 |
50,7 |
48,8 |
– Overig |
23,5 |
16,9 |
15,7 |
32,6 |
Bedrag vergoede rente |
1.767,1 |
1.011,6 |
1.031,1 |
794,4 |
– Vennootschapsbelasting |
775,7 |
392,4 |
460,1 |
310,1 |
– Inkomstenbelasting/pvv |
798,3 |
491,5 |
425,7 |
353,3 |
– Omzetbelasting |
125,0 |
79,2 |
77,2 |
73,3 |
– Loonheffingen |
40,4 |
33,4 |
31,0 |
42,2 |
– Overig |
27,7 |
15,1 |
37,1 |
15,5 |
De leden van de fractie van de SP vragen naar de berekening van rente bij betalingsregelingen. Bij betalingsregelingen wordt invorderingsrente in rekening gebracht omdat het bedrag van de belastingaanslag niet binnen de daarvoor geldende betalingstermijn wordt betaald maar over een langere periode wordt uitgesmeerd. Er wordt dan invorderingsrente in rekening gebracht gedurende de looptijd van de betalingsregeling, dat wil zeggen vanaf de dag volgend op de vervaldag tot de dag van de uiteindelijke betaling.
De leden van de fractie van de SP vragen hoeveel mensen een betalingsregeling hebben en hoeveel dat oplevert. Medio 2013 liepen er ruim 150.000 uitstelregelingen voor de inkomstenbelasting. Over het algemeen is het betaalgedrag op deze regelingen goed. In 2012 werd via deze regelingen bijna € 440 miljoen aan belastingen ontvangen. Het is niet bekend hoeveel rente er over deze regelingen berekend is. Uitgaande van een gemiddelde looptijd van een jaar en een rentepercentage van 3% zou het circa € 13 miljoen zijn.
De leden van de fractie van de SP vragen of situaties denkbaar zijn dat de rente van 8,5% de Belastingdienst veel geld gaat kosten, omdat vennootschappen bij de fiscus gaan sparen en het geld later terugvragen. Het is denkbaar dat vennootschapsbelastingplichtigen over een teruggaaf, over een gedeelte van de totale renteperiode een rentevergoeding zullen krijgen tegen het wettelijke rentepercentage voor handelstransacties. Dit geldt in ieder geval voor tijdvakken waarvoor de regeling van de heffingsrente en de oude regeling van de invorderingsrente nog geldt. Ook onder de belastingrente wordt voor de vennootschapsbelasting belastingrente vergoed tegen 8,5%. Echter, het sparen bij de fiscus zal naar verwachting onder de regeling belastingrente en de nieuwe regeling invorderingsrente niet meer voorkomen. Deze regelingen gaan er immers van uit dat een bestuursorgaan rente in rekening brengt als de burger niet op tijd aan zijn betalingsverplichtingen jegens het bestuursorgaan voldoet en dat het bestuursorgaan rente vergoedt als het zelf niet op tijd aan zijn betalingsverplichting jegens de burger voldoet. Het in het onderhavige wetsvoorstel voorgestelde overgangsrecht leidt ertoe dat het rentepercentage van de wettelijke rente voor handelstransacties (thans 8,5%) voor de vennootschapsbelasting zal gelden vanaf 1 april 2014 tot de dag van de dagtekening van het aanslagbiljet.
Omdat het tijdvakken zal betreffen waarop de heffingsrente van toepassing is en sinds 1 januari 2013 de belastingrente in werking is getreden betreft het een situatie van tijdelijke aard.
De leden van de fractie van de SP vragen hoe het zit met de berekening van rente bij terug te betalen toeslagen en welk rentepercentage daarvoor geldt. Bij de toeslagen zijn er in deze situatie twee vormen van rente. In de eerste plaats wordt rente in rekening gebracht als te veel uitbetaalde toeslag over jaar t wordt teruggevorderd na 1 juli van het jaar t+1. In dat geval wordt over het bedrag van de terugvordering rente in rekening gebracht vanaf 1 juli van het jaar t+1 tot en met de dag van dagtekening van de terugvorderingsbeschikking. Het rentepercentage volgt het percentage van de regeling belastingrente. In de tweede plaats wordt invorderingsrente gerekend op dezelfde manier als dat bij belastingaanslagen gebeurt. Dat houdt in dat als de terugvordering niet binnen de gestelde betalingstermijn van 6 weken wordt voldaan, invorderingsrente wordt gerekend vanaf de dag na de vervaldag tot de dag van de uiteindelijke betaling. Het rentepercentage volgt het percentage van de regeling invorderingsrente.
De leden van de fractie van de SP vragen of het kabinet kan toelichten of in de afgelopen jaren de rente die in rekening is gebracht bij belastingplichtigen in verhouding staat tot de hoeveelheid rentegelden die zijn vergoed door de Belastingdienst. Uit de hiervoor weergegeven tabel blijkt dat de afgelopen jaren meestal meer rente werd vergoed dan in rekening gebracht.
De leden van de fractie van de SP geven aan dat zij hebben gelezen dat een boeterente kan worden voorkomen doordat meerdere keren per jaar voorlopige aanslagen kunnen worden gevraagd. Zij stellen daarom de vraag hoe een punitieve werking door de Belastingdienst wordt voorkomen met een normale aangifte. Belastingplichtigen kunnen het in rekening gebracht krijgen van belastingrente op eenvoudige wijze voorkomen. Bijvoorbeeld door tijdig aangifte te doen of een (wijziging van een) voorlopige aanslag te vragen. Daaruit vloeit voort dat de renteregeling als zodanig zich niet ontwikkelt tot een boeterente. Dit is derhalve, om misverstanden te voorkomen, niet beperkt tot de voorlopige aanslag of de aangifte maar geldt voor de renteregeling als geheel.
De leden van de fractie van het CDA vragen of het kabinet rekening heeft gehouden met de mogelijkheid dat de rechter de in het wetsvoorstel Wet wijziging percentages belasting- en invorderingsrente voorgestelde maatregelen herstelt, waardoor de budgettaire opbrengst niet wordt gerealiseerd. Het kabinet acht de voorgestelde maatregelen juridisch houdbaar en heeft om die reden voor het bepalen van de budgettaire opbrengst geen rekening gehouden met eventuele toekomstige gerechtelijke uitspraken.
De door de leden van de fractie van de ChristenUnie gestelde vraag of sprake is van verkapte belastingheffing is in paragraaf 1 beantwoord.
De leden van de fractie van de SP vragen waarom ervoor is gekozen het tarief van de wettelijke rente voor handelstransacties niet voor de loon- en omzetbelasting te laten gelden, waarom het rentevoordeel van zes maanden niet geldt voor deze belastingen en of dit wenselijk is. Daarnaast vragen de leden van de fractie van de SP of het niet beter zou zijn één systematiek te hebben in verband met de eenvoud. De bij het Belastingplan 2012 geïntroduceerde regeling van de belasting- en (nieuwe) invorderingsrente sluit aan op de regeling verzuimrente van de Awb. Deze verzuimrenteregeling gaat ervan uit dat een bestuursorgaan rente in rekening brengt als de burger niet op tijd aan zijn betalingsverplichting jegens het bestuursorgaan voldoet en dat het bestuursorgaan rente vergoedt als het zelf niet op tijd aan zijn betalingsverplichting jegens de burger voldoet. De aansluiting bij deze verzuimrente noopte ertoe bij de vormgeving van de renteregeling rekening te houden met het verschil tussen de heffing van belasting bij wege van voldoening of afdracht op aangifte en de heffing bij wege van aanslag. Bij aanslagbelastingen zoals de inkomsten- en vennootschapsbelasting is het mogelijk gedurende en na het belastingjaar (een) voorlopige aanslag(en) aan te vragen en volgt op enig moment, na controle van de aangifte door de Belastingdienst, de aanslag. In de huidige systematiek geldt dat de belastingplichtige die vóór 1 april aangifte doet niet wordt geconfronteerd met in rekening gebrachte belastingrente, als een aanslag overeenkomstig de aangifte wordt opgelegd, ongeacht of de inspecteur binnen 3 maanden de (voorlopige) aanslag oplegt. Dit geldt niet voor aangiftebelastingen. Bij aangiftebelastingen is geen sprake van voorlopige aanslagen en dient de aangifte in principe als geleidebriefje bij de (op wettelijk vastgelegde tijdstippen) verschuldigde betaling. De (snelle) voldoening of afdracht staat daar meer centraal en de taak van de inspecteur is kleiner dan bij een aanslagbelasting. Het verschil in heffingssystematiek van aangifte- en aanslagbelastingen is de reden dat het rentevoordeel van zes maanden niet geldt voor (onder andere) de loon- en omzetbelasting en ook niet wenselijk is. Eén systematiek voor zowel aangifte- als aanslagbelastingen behoort gezien de aansluiting bij de regeling van de verzuimrente in de Algemene wet bestuursrecht niet tot de mogelijkheden.
De leden van de fractie van de SP vragen of het kabinet de gedachte dat in het handelsverkeer een hoger rentepercentage geldt dan bij particulieren nader kan toelichten en met feiten kan onderbouwen. Voorts vragen de leden van de fractie van de SP waarom dat een reden is om een ander rentepercentage te hanteren. Het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie hebben op 29 juni 2000 Richtlijn 2000/35/EG betreffende de bestrijding van betalingsachterstand bij handelstransacties vastgesteld. Deze richtlijn is op 8 augustus 2000 in werking getreden. Deze richtlijn beoogt betalingsachterstanden bij handelstransacties binnen de interne markt van de Unie te voorkomen en geeft een regeling voor alle handelstransacties tussen ondernemingen alsmede tussen ondernemingen en overheidsinstanties wanneer zij leiden tot het leveren van goederen of het verrichten van diensten tegen vergoeding.2 In de artikelen 119, 119a en 119b van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek zijn de bepalingen omtrent de wettelijke rente neergelegd. Onlangs is de wettelijke rente voor niet-handelstransacties verhoogd met een procent tot een marge van ten minste 8% met de basisherfinancieringsrente van de ECB. Dit is, in antwoord op een door de leden van de fractie van de ChristenUnie gestelde vraag, aanzienlijk hoger dan de wettelijke rente voor niet-handelstransacties en is bedoeld als extra financiële prikkel om te late betalingen tegen te gaan.3 In antwoord op een vraag van de ChristenUnie en op de opmerking van de NOB dat het onjuist zou zijn dat uitsluitend voor de heffing van vennootschapsbelasting een breuk met het huidige systeem wordt voorgesteld, merkt het kabinet op dat uitsluitend voor de hoogte van het rentepercentage aansluiting wordt gezocht bij de wettelijke rente voor handelstransacties. Het verwijst daarbij, net als thans het geval is bij de wettelijke rente voor niet-handelstransacties in artikel 30hb van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, naar de wettelijke rente volgens het Burgerlijk Wetboek. Het kabinet verwijst voor de redenen om voor vennootschapsbelastingplichtigen de wettelijke rente voor handelstransacties te hanteren naar de memorie van toelichting bij het onderhavige wetsvoorstel.
De leden van de fractie van het CDA vragen om nader te motiveren waarom het niet mogelijk is om de belastingrente voor de inkomstenbelasting te splitsen en of het kabinet het verschillend behandelen van verschillende soorten ondernemers niet onrechtvaardig vindt. De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen voorts of het kabinet het wenselijk acht dat door het hanteren van verschillende rentetarieven de rechtsvorm van de onderneming bepalend is voor de hoogte van de rente. Een ondernemer die in de inkomstenbelasting wordt belast (IB-ondernemer) zal veelal naast zijn inkomen als ondernemer ook andere inkomensbestanddelen hebben, zoals box 3-inkomen of inkomen uit eigen woning (waaronder de hypotheekrenteaftrek). Over het totale inkomen wordt de inkomstenbelasting berekend, waarbij bovendien heffingskortingen gelden die niet specifiek aan een bepaald inkomensbestanddeel zijn gekoppeld. De belasting- en invorderingsrente heeft vervolgens betrekking op het bedrag aan inkomstenbelasting. Het is voor het berekenen van de in rekening te brengen en te vergoeden belasting- en invorderingsrente dus niet mogelijk onderscheid te maken tussen het inkomen als ondernemer en ander inkomen. De Belastingdienst maakt daarnaast, gezien het massale karakter van – in dit geval – de inkomstenbelasting, gebruik van geautomatiseerde systemen voor het berekenen van de in rekening te brengen en te vergoeden belasting- en invorderingsrente. Deze systemen kunnen geen onderscheid maken tussen inkomstenbelastingplichtige ondernemers en andere inkomstenbelastingplichtigen. Het kabinet acht het vanwege voorgaande, meer wenselijk voor de inkomstenbelasting aansluiting te houden bij de wettelijke rente voor niet-handelstransacties dan voor alle inkomstenbelastingplichtigen de wettelijke rente voor handelstransacties te hanteren. Het kabinet acht het verschillend behandelen van verschillende soorten ondernemers voorts niet onrechtvaardig. Het betreft immers, zoals de vraag al impliceert, geen gelijke gevallen.
De leden van de fractie van het CDA vragen of het kabinet de mening deelt dat een concurrentievoordeel kan ontstaan voor ondernemers in de inkomstenbelasting. Het kabinet is van mening dat niet per se sprake is van concurrentievoordelen voor ondernemers in de inkomstenbelasting, omdat, zoals in de toelichting bij het wetsvoorstel uitvoerig is beschreven, vennootschapsbelastingplichtigen op verschillende manieren het in rekening brengen van rente door de Belastingdienst kunnen voorkomen.
De leden van de fractie van het CDA vragen of het streven van het kabinet is om zoveel mogelijk te komen tot rechtsvormneutraliteit, bijvoorbeeld gezien het voornemen van het kabinet om op korte termijn een winstbox in te voeren. De idee van een winstbox heeft alleen betrekking op ondernemers die in de inkomstenbelasting worden belast en niet op ondernemers van wie de onderneming via de vennootschapsbelasting worden belast. Doelstelling van een winstbox is niet om tot een rechtsvormneutrale belastingheffing van ondernemers te komen. Uiteraard is er wel aandacht voor de verhouding tussen IB-ondernemers en ondernemers van wie de onderneming in de vennootschapsbelasting wordt belast. Ik verwacht in het eerste kwartaal van 2014 een brief over de winstbox naar de beide Kamers der Staten-Generaal te sturen.
De leden van de fractie van het CDA vragen hoe het kabinet de uitvoering van de twee verschillende rentepercentages ziet in het kader van de winstbox. Hoewel er nog wordt gewerkt aan de brief over de winstbox is thans de verwachting dat de uitvoering van de renteregeling na de voorgestelde wijziging niet op problemen zal stuiten bij de eventuele invoering van een winstbox of dat een eventuele winstbox wordt belemmerd door de renteregeling na de voorgestelde wijziging.
De opmerking van de leden van de fractie van D66 dat het wetsvoorstel vooral budgettair gedreven lijkt, is in paragraaf 1 beantwoord.
De gestelde vraag van de leden van de fractie van de PvdA om het positieve effect op het EMU-saldo toe te lichten wordt in paragraaf 1 beantwoord.
De Staatssecretaris van Financiën, F.H.H. Weekers