Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is fraude in het stelsel van toeslagen en in de fiscaliteit te bestrijden door maatregelen te nemen om het toezicht te intensiveren, het boete- en strafrecht te verruimen en de invordering te versterken;
Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
De Algemene wet inzake rijksbelastingen wordt als volgt gewijzigd:
A
Aan artikel 13 worden twee leden toegevoegd, luidende:
4. De belastingplichtige kan de inspecteur verzoeken om een voorlopige aanslag vast te stellen. Het verzoek om een voorlopige aanslag vast te stellen is geen aanvraag in de zin van artikel 1:3, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
5. Indien gerede twijfel bestaat over de juistheid van het adresgegeven van de belastingplichtige of indien dit gegeven ontbreekt, kan de inspecteur afzien van het opleggen van een voorlopige aanslag of een voorlopige aanslag opleggen tot een ander bedrag dan volgt uit het eerste lid.
B
In hoofdstuk VIIIA, afdeling 1, paragraaf 2, wordt vóór artikel 67d een artikel ingevoegd, luidende:
1. Indien het aan opzet van de belastingplichtige is te wijten dat in een verzoek om het vaststellen van een voorlopige aanslag of in een verzoek om herziening als bedoeld in artikel 9.5 van de Wet inkomstenbelasting 2001 en artikel 27 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 onjuiste of onvolledige gegevens of inlichtingen zijn verstrekt, vormt dit een vergrijp ter zake waarvan de inspecteur hem een bestuurlijke boete kan opleggen van ten hoogste 100 percent van de in het tweede lid omschreven grondslag voor de boete.
2. De grondslag voor de boete wordt gevormd door het bedrag aan belasting dat als gevolg van de onjuiste of onvolledige gegevens of inlichtingen ten onrechte is of zou zijn teruggegeven of ten onrechte niet is of zou zijn betaald.
3. De bevoegdheid tot het opleggen van de boete, bedoeld in het eerste lid, vervalt vijf jaren na het tijdstip waarop het verzoek is gedaan.
C
Na artikel 69 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. Degene die opzettelijk de belasting welke op aangifte moet worden voldaan of afgedragen niet, gedeeltelijk niet, dan wel niet binnen de in de belastingwet gestelde termijn betaalt, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vijfde categorie of, indien dit bedrag hoger is, ten hoogste eenmaal het bedrag van de te weinig betaalde belasting.
2. Artikel 69, zesde lid, is van overeenkomstige toepassing.
De Invorderingswet 1990 wordt als volgt gewijzigd:
A
Aan artikel 7a wordt een lid toegevoegd, luidende:
4. In bij ministeriële regeling aan te wijzen gevallen kan worden afgeweken van het eerste lid. Daarbij worden regels gesteld met betrekking tot de bestemming van een andere bankrekening voor de uitbetaling van inkomstenbelasting en omzetbelasting.
B
Na artikel 7a wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Een vordering op de ontvanger tot uitbetaling van een bedrag aan inkomstenbelasting is niet vatbaar voor vervreemding of verpanding. In afwijking van de eerste volzin is vervreemding of verpanding wel mogelijk aan een financiële instelling als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht.
C
In artikel 9 wordt na het tiende lid, onder vernummering van het elfde lid tot twaalfde lid, een lid ingevoegd, luidende:
11. In afwijking van het eerste lid is een belastingaanslag die een uit te betalen bedrag behelst niet invorderbaar:
a. zolang over de juistheid van het adresgegeven van de belastingschuldige gerede twijfel bestaat of zolang dit gegeven ontbreekt;
b. indien er op het moment dat er na het tijdstip waarop de belastingschuld is ontstaan vijf jaren zijn verstreken:
1°. gerede twijfel bestaat over de juistheid van het adresgegeven van de belastingschuldige; of
2°. het adresgegeven van de belastingschuldige ontbreekt.
D
Na artikel 34 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. De uitlener die op grond van artikel 7a van de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs gehouden is tot de in dat artikel bedoelde registratie in het handelsregister, bedoeld in artikel 2 van de Handelsregisterwet 2007, houdt, in afwijking in zoverre van artikel 57a, een depot aan bij de ontvanger. De eerste volzin vindt geen toepassing op een uitlener die is aangesloten bij een erkende certificerende instelling als bedoeld in de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs, alsmede in bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen.
2. Indien door een uitlener als bedoeld in het eerste lid personeel ter beschikking is gesteld, maakt de inlener, bedoeld in artikel 34, van dat personeel ten minste 35 percent van het bedrag van de factuur of nota die de uitlener hem ter zake van de geleverde prestatie of prestaties heeft doen toekomen over op de vrijwaringsrekening van de ontvanger ten behoeve van het depot van de uitlener.
3. Een inlener die niet aan het bepaalde in het tweede lid voldoet is aansprakelijk voor de door de uitlener verschuldigde loonbelasting, omzetbelasting en socialeverzekeringspremies in verband met de terbeschikkingstelling van het personeel, waarbij het bedrag aan door de uitlener verschuldigde loonbelasting, omzetbelasting en socialeverzekeringspremies wordt gesteld op 35 percent van het ter zake van de geleverde prestatie of prestaties in rekening gebrachte bedrag, tenzij de inlener aannemelijk maakt dat het bedrag aan de door de uitlener verschuldigde loonbelasting, omzetbelasting en socialeverzekeringspremies ter zake van de terbeschikkingstelling van het personeel lager is. Indien de inlener niet volledig heeft voldaan aan het bepaalde in het tweede lid, wordt het bedrag waarvoor in eerste aanleg aansprakelijkheid is ontstaan verminderd met het door hem op de vrijwaringsrekening van de ontvanger ten behoeve van het depot van de uitlener overgemaakte bedrag.
E
Na artikel 48 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Een derde die kan beschikken over een bankrekeningnummer waarop inkomstenbelasting of omzetbelasting is uitbetaald, is hoofdelijk aansprakelijk voor de inkomstenbelasting en de omzetbelasting die een belastingschuldige is verschuldigd voor zover het bedrag aan verschuldigde belasting is betaald op die bankrekening. Voor zover een verschuldigd bedrag aan inkomstenbelasting voortvloeit uit de toepassing van artikel 15 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, wordt het bedrag waarvoor de derde aansprakelijk is, bepaald op het gedeelte van het door de belastingschuldige verschuldigde bedrag dat in dezelfde verhouding staat tot het door de belastingschuldige verschuldigde bedrag als de aan de derde over het belastingjaar uitbetaalde voorlopige teruggaaf inkomstenbelasting in verhouding staat tot het totale bedrag van de over het belastingjaar uitbetaalde voorlopige teruggaven inkomstenbelasting, een en ander voor zover dit bedrag kan worden toegerekend aan de aan die derde uitbetaalde bedragen.
F
Artikel 63b wordt als volgt gewijzigd:
1. Onder vernummering van het derde tot en met vijfde lid tot vierde tot en met zesde lid wordt na het tweede lid een lid ingevoegd, luidende:
3. De uitlener die niet voldoet aan het bepaalde in artikel 34a, eerste lid, of de inlener die niet voldoet aan het bepaalde in artikel 34a, tweede lid, begaat een verzuim ter zake waarvan de ontvanger hem per tijdvak waarover de belasting wordt geheven bij voor bezwaar vatbare beschikking een bestuurlijke boete van ten hoogste € 4.920 kan opleggen.
2. In het vierde lid (nieuw) wordt «bedoeld in het eerste en tweede lid» vervangen door: bedoeld in het eerste tot en met derde lid.
3. In het vijfde lid (nieuw) wordt «eerste en tweede lid» vervangen door: eerste tot en met derde lid.
G
In artikel 63c, eerste lid, wordt «Het in artikel 63b, eerste en tweede lid, genoemde bedrag» vervangen door: Het in artikel 63b, eerste tot en met derde lid, genoemde bedrag.
De Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 15 wordt als volgt gewijzigd:
1. Onder vernummering van het tweede tot en met tiende lid tot derde tot en met elfde lid, na het eerste lid een lid ingevoegd, luidende:
2. De belanghebbende is gehouden de voor de beslissing op de aanvraag benodigde informatie duidelijk, stellig en zonder voorbehoud te verstrekken.
2. In het zesde lid (nieuw) wordt «vierde lid» vervangen door: vijfde lid.
3. In het achtste lid (nieuw) wordt «zesde lid» vervangen door: zevende lid.
4. In het tiende lid (nieuw) wordt «achtste lid» vervangen door: negende lid.
B
Artikel 16 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste, tweede en derde lid komen te luiden:
1. De Belastingdienst/Toeslagen verleent de belanghebbende die een aanvraag voor een tegemoetkoming indient vóór 1 april van het jaar volgend op het berekeningsjaar waarop de tegemoetkoming betrekking heeft, een voorschot tot het bedrag waarop de tegemoetkoming vermoedelijk zal worden vastgesteld binnen 13 weken na de ontvangst van de aanvraag.
2. Ingeval de belanghebbende voor het gehele berekeningsjaar aanspraak heeft op een tegemoetkoming die wordt toegekend met toepassing van artikel 15, vijfde lid, wordt het voorschot verleend vóór de aanvang van het berekeningsjaar.
3. Indien de Belastingdienst/Toeslagen voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming nadere informatie nodig acht, kan de termijn, bedoeld in het eerste lid, worden verlengd met 13 weken. Indien de Belastingdienst/Toeslagen informatie van buiten Nederland nodig heeft, kan de termijn, bedoeld in het eerste lid, worden verlengd met 26 weken. De Belastingdienst/Toeslagen stelt de belanghebbende schriftelijk van een verlenging in kennis.
2. Na het derde lid wordt, onder vernummering van het vierde en vijfde lid tot vijfde en zesde lid, een lid ingevoegd, luidende:
4. Het bedrag van het voorschot, bedoeld in het eerste lid, bedraagt nihil indien naar het oordeel van de Belastingdienst/Toeslagen onvoldoende gegevens bekend zijn bij de Belastingdienst/Toeslagen ten aanzien van de belanghebbende, tenzij de belanghebbende op de door de Belastingdienst/Toeslagen aangegeven wijze zijn aanspraak op een tegemoetkoming aannemelijk maakt.
3. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
7. Indien gerede twijfel bestaat over de juistheid van het adresgegeven van de belanghebbende of indien dit gegeven ontbreekt, kan de Belastingdienst/Toeslagen afzien van het verlenen van een voorschot of een voorschot verlenen tot een ander bedrag dan volgt uit het eerste lid.
C
Aan artikel 16 wordt een lid toegevoegd, luidende:
8. De verlening van een voorschot blijft achterwege indien een aanvraag wordt ingediend door een belanghebbende die een vergrijp heeft begaan waarvoor hem een bestuurlijke boete is opgelegd op grond van deze wet of op grond van de artikelen 67cc, 67d of 67e van de Algemene wet inzake rijksbelastingen of waarvoor hem een strafrechtelijke sanctie wegens een daaraan soortgelijk misdrijf is opgelegd, mits de bestuurlijke boete of strafrechtelijke sanctie binnen een periode van vijf jaren voorafgaand aan de aanvraag onherroepelijk is geworden.
D
In artikel 18, tweede lid, wordt «verstrekt» vervangen door: verstrekt op een door de Belastingdienst/Toeslagen aangegeven wijze en.
E
Artikel 23 komt te luiden:
1. De Belastingdienst/Toeslagen kan de uitbetaling van een voorschot geheel of gedeeltelijk opschorten indien:
a. redelijkerwijs kan worden vermoed dat het voorschot ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend, of
b. gerede twijfel bestaat over de juistheid van het adresgegeven van de belastingplichtige of dit gegeven ontbreekt.
2. In het geval, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, wordt de belanghebbende van de opschorting schriftelijk in kennis gesteld.
F
Na artikel 24 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
De Belastingdienst/Toeslagen kan afzien van het uitbetalen van een tegemoetkoming:
a. zolang gerede twijfel bestaat over de juistheid van het adresgegeven van de belanghebbende of zolang dit gegeven ontbreekt;
b. indien er op het moment dat na de laatste dag van het berekeningsjaar waarop de tegemoetkoming betrekking heeft vijf jaren zijn verstreken:
1°. gerede twijfel bestaat over de juistheid van het adresgegeven van de belanghebbende, of
2°. dit gegeven ontbreekt.
G
Artikel 32, vierde lid, komt te luiden:
4. De artikelen 14 en 18 van de Invorderingswet 1990 zijn van overeenkomstige toepassing.
H
Artikel 33 wordt als volgt gewijzigd:
1. Na het eerste lid wordt, onder vernummering van het tweede tot en met vierde lid tot derde tot en met vijfde lid, een lid ingevoegd, luidende:
2. Indien in een inkomensafhankelijke regeling is bepaald dat naast de draagkracht van de belanghebbende en diens partner ook de draagkracht van medebewoners van belang is voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van een tegemoetkoming, is ieder van de medebewoners hoofdelijk aansprakelijk voor een door de belanghebbende verschuldigd bedrag aan terugvordering en, overeenkomstig het eerste lid, voor de in te vorderen bedragen die verband houden met die terugvordering.
2. In het derde lid (nieuw) komt de derde volzin te luiden: Een derde die kan beschikken over een bankrekening waarop een voorschot of een tegemoetkoming is uitbetaald, is hoofdelijk aansprakelijk voor een door de belanghebbende verschuldigd bedrag aan terugvordering voor zover dat bedrag is betaald op die bankrekening.
3. In het vijfde lid (nieuw) wordt «derde lid» vervangen door: vierde lid.
4. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
6. De aansprakelijkheid van de partner, bedoeld in het eerste lid, of van de derde, bedoeld in het derde lid, geldt tevens indien deze partner of derde niet in Nederland woont.
I
Artikel 40 komt te luiden:
1. Degene die op grond van deze wet en de daarop berustende bepalingen gehouden is tot het verstrekken van gegevens of inlichtingen en deze niet, dan wel niet binnen de daartoe gestelde termijn, heeft verstrekt, begaat een verzuim ter zake waarvan de Belastingdienst/Toeslagen hem een bestuurlijke boete van ten hoogste € 4.920 kan opleggen.
2. Bij het opleggen van de bestuurlijke boete, bedoeld in het eerste lid, is hoofdstuk VIIIA, afdeling 2, met uitzondering van de artikelen 67n en 67pa, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen van overeenkomstige toepassing.
3. Bij het opleggen van de bestuurlijke boete, bedoeld in het eerste lid, vindt artikel 5:53 van de Algemene wet bestuursrecht geen toepassing.
4. In afwijking in zoverre van artikel 5:45 van de Algemene wet bestuursrecht vervalt de bevoegdheid tot het opleggen van de bestuurlijke boete, bedoeld in het eerste lid, vijf jaren nadat de overtreding is begaan.
J
Artikel 41 komt te luiden:
1. Degene die op grond van deze wet en de daarop berustende bepalingen gehouden is tot het verstrekken van gegevens of inlichtingen en aan wiens opzet of grove schuld het is te wijten dat geen gegevens of inlichtingen zijn verstrekt dan wel degene aan wiens opzet of grove schuld het is te wijten dat onjuiste of onvolledige gegevens of inlichtingen zijn verstrekt, begaat een vergrijp ter zake waarvan de Belastingdienst/Toeslagen hem een bestuurlijke boete kan opleggen van ten hoogste 100 percent van het bedrag dat van de belanghebbende in verband daarmee is of zou zijn teruggevorderd.
2. De bestuurlijke boete, bedoeld in het eerste lid, bedraagt ten hoogste 150 percent van het aldaar bedoelde bedrag indien het aan opzet of grove schuld van de belanghebbende, zijn partner of een medebewoner is te wijten dat geen, dan wel onjuiste of onvolledige gegevens en inlichtingen zijn verstrekt, mits:
a. een eerdere overtreding van de belanghebbende, zijn partner of een medebewoner is geconstateerd, en
b. de bestuurlijke boete of strafrechtelijke sanctie wegens de eerdere overtreding, bedoeld in onderdeel a, onherroepelijk is geworden binnen een periode van vijf jaren voorafgaand aan de dag van constatering van de overtreding waarvoor de bestuurlijke boete, bedoeld in het eerste lid, wordt opgelegd.
3. Indien de tegemoetkoming wordt herzien als gevolg van:
a. een eerste bepaling of herziening van het inkomensgegeven, bedoeld in artikel 21, onderdeel e, onder 1°, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, ingeval er geen inkomstenbelasting verschuldigd is, dan wel de aanslag inkomstenbelasting is vastgesteld op nihil;
b. een vaststelling of herziening van een beschikking niet in Nederland belastbaar inkomen;
worden onder de gegevens of inlichtingen, bedoeld in het tweede lid, mede verstaan de gegevens of inlichtingen die ten behoeve van deze beschikking aan de inspecteur zijn verstrekt dan wel hadden moeten worden verstrekt.
4. Bij het opleggen van de bestuurlijke boete, bedoeld in het eerste lid, is hoofdstuk VIIIA, afdeling 2, met uitzondering van de artikelen 67n en 67pa, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen van overeenkomstige toepassing.
5. Bij het opleggen van de bestuurlijke boete, bedoeld in het eerste lid, vindt artikel 5:53 van de Algemene wet bestuursrecht geen toepassing.
6. In afwijking in zoverre van artikel 5:45 van de Algemene wet bestuursrecht vervalt de bevoegdheid tot het opleggen van de bestuurlijke boete, bedoeld in het eerste lid, vijf jaren nadat de overtreding is begaan.
K
Na artikel 41 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. In afwijking van artikel 5:1 van de Algemene wet bestuursrecht wordt onder overtreder mede verstaan:
a. degene die de overtreding doet plegen;
b. degene die door giften, beloften, misbruik van gezag, geweld, bedreiging, misleiding of door het verschaffen van gelegenheid, middelen of inlichtingen de overtreding opzettelijk uitlokt;
c. degene die als medeplichtige opzettelijk behulpzaam is bij of opzettelijk gelegenheid, middelen of inlichtingen verschaft tot het plegen van de overtreding.
2. De bestuurlijke boete, bedoeld in artikel 40, eerste lid, kan niet worden opgelegd aan een medeplichtige.
3. Indien de bestuurlijke boete, bedoeld in artikel 41, eerste lid, wordt opgelegd aan een medeplichtige, wordt het bedrag van de boete dat ten hoogste kan worden opgelegd met een derde verminderd.
L
In artikel 41a wordt «De in de artikelen 40, eerste lid, en 41, eerste lid, genoemde bedragen worden» vervangen door: Het in artikel 40 genoemde bedrag wordt.
M
In artikel 42 wordt «artikel 40» vervangen door: artikel 40 of artikel 41.
Indien het bij koninklijke boodschap van 30 augustus 2013 ingediende voorstel van wet houdende wijziging van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en enige andere wetten in verband met de invoering van herziening bij aanslagen en een regeling voor het elektronische berichtenverkeer (Wet vereenvoudiging formeel verkeer Belastingdienst) (Kamerstukken 33 714) tot wet wordt verheven, vervalt in artikel 67cc van de Algemene wet inzake rijksbelastingen: als bedoeld in artikel 9.5 van de Wet inkomstenbelasting 2001 en artikel 27 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969.
Artikel 41bis van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen vervalt met ingang 1 januari 2019 tenzij voor die datum een voorstel van wet bij de Tweede Kamer der Staten-Generaal is ingediend dat in het onderwerp van dat artikel voorziet.
1. Deze wet treedt in werking met ingang van 1 januari 2014, met dien verstande dat:
a. de wijziging ingevolge artikel I, onderdeel B, voor het eerst toepassing vindt met betrekking tot vergrijpen die zijn begaan op of na 1 januari 2014;
b. de wijzigingen ingevolge artikel III, onderdelen I, J en K, voor het eerst toepassing vinden met betrekking tot verzuimen en vergrijpen die zijn begaan op of na 1 januari 2014.
2. Artikel II, onderdeel A, werkt terug tot en met 1 december 2013.
3. In afwijking van het eerste lid treden artikel II, onderdelen D, F en G, en artikel III, onderdeel C, in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.
4. In afwijking van het eerste lid treedt artikel IV in werking op hetzelfde tijdstip dat artikel IV, onderdeel K, van het bij koninklijke boodschap van 30 augustus 2013 ingediende voorstel van wet houdende wijziging van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en enige andere wetten in verband met de invoering van herziening bij aanslagen en een regeling voor het elektronische berichtenverkeer (Wet vereenvoudiging formeel verkeer Belastingdienst) (Kamerstukken 33 714), nadat dat voorstel van wet tot wet is verheven, in werking treedt.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven
De Staatssecretaris van Financiën,