Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het in het kader van het fiscale beleid voor het jaar 2014 wenselijk is in een aantal belastingwetten en enige andere wetten wijzigingen, bijstellingen of technische reparaties aan te brengen;
Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
De Wet inkomstenbelasting 2001 wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 1.2, eerste lid, onderdeel e, wordt «waarbij» vervangen door: die evenals de belastingplichtige meerderjarig is, waarbij.
B
Artikel 3.119a, vijfde lid, onderdeel c, komt te luiden:
c. schulden aan de partner;.
C
Aan artikel 4.16, eerste lid, wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel i door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:
j. het niet of niet langer toerekenen aan de belastingplichtige van tot een afgezonderd particulier vermogen behorende aandelen of winstbewijzen vanwege het van toepassing worden van artikel 2.14a, zevende lid.
D
Na artikel 4.24 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. Bij een vervreemding van aandelen of winstbewijzen als bedoeld in artikel 4.16, eerste lid, onderdeel j, wordt een negatief vervreemdingsvoordeel niet in aanmerking genomen tenzij deze vervreemding niet in overwegende mate heeft plaatsgevonden met het oog op het in aanmerking nemen van dit negatieve vervreemdingsvoordeel. De inspecteur stelt het bedrag van het niet in aanmerking genomen negatieve vervreemdingsvoordeel op verzoek van de belastingplichtige vast bij voor bezwaar vatbare beschikking.
2. Het negatieve vervreemdingsvoordeel dat bij de belastingplichtige op grond van het eerste lid niet in aanmerking wordt genomen, wordt in aanmerking genomen zodra de aandelen of winstbewijzen ook zonder de toepassing van artikel 2.14a, zevende lid, niet langer direct of indirect aan hem zouden worden toegerekend, doch uiterlijk 10 jaar na de vervreemding.
E
In artikel 5.4, derde lid, onderdeel a, wordt «een uiterste wilsbeschikking van die ouder» vervangen door: een uiterste wilsbeschikking van die ouder dan wel op grond van buitenlands wettelijk erfrecht.
F
Artikel 6.38 wordt als volgt gewijzigd:
1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.
2. In het eerste lid (nieuw) wordt «indien zij berusten op een bij notariële akte van schenking aangegane verplichting» vervangen door: indien zij berusten op een bij notariële of onderhandse akte van schenking aangegane verplichting.
3. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
2. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld waaraan de onderhandse akte van schenking, bedoeld in het eerste lid, moet voldoen.
G
Artikel 9.2, negende lid, komt te luiden:
9. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de berekening van:
a. de in België verschuldigde belasting en bijdragen en premies sociale zekerheid die ingevolge artikel 27 van het op 5 juni 2001 te Luxemburg tot stand gekomen Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk België tot het vermijden van dubbele belasting en tot het voorkomen van het ontgaan van belasting inzake belastingen naar het inkomen en naar het vermogen, met Protocol I en II, (Trb. 2001, 136) worden aangemerkt als ingehouden Nederlandse loonbelasting;
b. de in Duitsland verschuldigde belasting en bijdragen en premies sociale zekerheid die ingevolge artikel XII van het Protocol bij het op 12 april 2012 te Berlijn tot stand gekomen Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Bondsrepubliek Duitsland tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen (Trb. 2012, 123) worden aangemerkt als ingehouden Nederlandse loonbelasting.
H
Artikel 10b.1 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. De artikelen 3.13, eerste lid, onderdeel j, en 6.39a vervallen met ingang van 1 januari 2018.
2. Het tweede lid vervalt onder vernummering van het derde en vierde lid tot tweede en derde lid.
De Wet op de loonbelasting 1964 wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 11d wordt «bedoeld in de Zorgverzekeringswet» vervangen door: bedoeld in de Zorgverzekeringswet, en de niet in Nederland verschuldigde bijdragen die naar aard en strekking overeenkomen met ter zake van het loon verschuldigde inkomensafhankelijke bijdrage als bedoeld in de Zorgverzekeringswet.
B
Artikel 22a, derde lid, vervalt onder vernummering van het vierde lid tot derde lid.
De Wet op de vennootschapsbelasting 1969 wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 6a wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «een beleggingsinstelling of instelling voor collectieve belegging in effecten als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht» vervangen door: een beleggingsinstelling.
2. In het tweede lid wordt «de beleggingsinstelling of de instelling voor collectieve belegging in effecten» vervangen door: de beleggingsinstelling.
3. Na het tweede lid wordt, onder vernummering van het derde tot en met het zevende lid tot vierde tot en met achtste lid, een lid ingevoegd, luidende:
3. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder een beleggingsinstelling verstaan een lichaam waarin ter collectieve belegging gevraagde of verkregen gelden of andere goederen zijn of worden opgenomen teneinde de deelnemers in de opbrengst van de beleggingen te doen delen.
B
In artikel 8, vijftiende lid, wordt «van overeenkomstige toepassing» vervangen door: van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat artikel 2.14a, zevende lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 voor de toepassing van artikel 10a buiten toepassing blijft.
C
Artikel 28 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid, onderdeel d, aanhef, wordt «niet beschikt over een vergunning op grond van artikel 2:65 van die wet of niet daarvan is vrijgesteld op grond van artikel 2:66, derde lid, van die wet» vervangen door: niet beschikt over een vergunning op grond van de artikelen 2:65 of 2:69b van die wet of niet daarvan is vrijgesteld op grond van de artikelen 2:66, derde lid, of 2:69c, derde lid, van die wet.
2. Aan het derde lid wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel d door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:
e. het houden van aandelen in alsmede het besturen van een of meer andere lichamen waarvan doel en feitelijke werkzaamheid, afgezien van het eventueel beleggen van vermogen, bestaan uit het verrichten van bijkomstige werkzaamheden die een rechtstreeks verband houden met beleggingen in vastgoed van het lichaam of van de lichamen, genoemd in onderdeel a, onder 2° en 3°, mits:
1°. de waarde van de aandelen in de andere lichamen, bedoeld in de aanhef, niet meer bedraagt dan 15% van het eigen vermogen van het lichaam;
2°. de omzet uit bijkomstige werkzaamheden, bedoeld in de aanhef, niet meer bedraagt dan 25% van de behaalde omzet uit de beleggingen, bedoeld in de aanhef, in het vastgoed waarvoor de werkzaamheden worden verricht; en
3°. de bezittingen van de andere lichamen, bedoeld in de aanhef, geheel met eigen vermogen zijn gefinancierd.
D
In artikel 35 wordt «1 januari 2017» telkens vervangen door: 1 januari 2018.
De Successiewet 1956 wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 7, derde lid, wordt «dertiende lid» vervangen door: veertiende lid.
B
In artikel 9, tweede lid, wordt «dertiende lid» vervangen door: veertiende lid.
C
In artikel 10, derde lid, wordt «dertiende lid» vervangen door: veertiende lid.
D
In artikel 21 wordt na het negende lid, onder vernummering van het tiende tot en met veertiende lid tot elfde tot en met vijftiende lid, een lid ingevoegd, luidende:
10. In afwijking van het vijfde tot en met zevende lid wordt een woning in aanmerking genomen naar de waarde in het economische verkeer ingeval de waarde in het economische verkeer van de woning als gevolg van een persoonlijke verplichting tot betaling van servicekosten voor diensten die geen betrekking hebben op de woning zelf in belangrijke mate afwijkt van de waarde, bedoeld in het vijfde, zesde of zevende lid.
De Wet op belastingen van rechtsverkeer wordt als volgt gewijzigd:
A
Aan artikel 2 worden vijf leden toegevoegd, luidende:
3. Het tweede lid is niet van toepassing bij verkrijging van rechten van deelneming in:
a. een beleggingsfonds;
b. een fonds voor collectieve belegging in effecten;
als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht.
4. Het derde lid is niet van toepassing indien:
a. de verkrijger, al dan niet tezamen met een verbonden lichaam als bedoeld in artikel 4, zesde of zevende lid, of een verbonden natuurlijk persoon als bedoeld in artikel 4, achtste lid;
b. de verkrijger een natuurlijk persoon is tezamen met zijn echtgenoot, zijn bloed- en aanverwanten in de rechte linie en in de tweede graad van de zijlinie;
als gevolg van de verkrijging met inbegrip van de reeds aan hem toebehorende rechten van deelneming en ingevolge dezelfde of een samenhangende overeenkomst nog te verkrijgen rechten, voor ten minste een derde gedeelte belang in het beleggingsfonds of het fonds voor collectieve belegging in effecten heeft.
5. Voor toepassing van het derde lid worden verkrijgingen binnen een tijdsverloop van twee jaren door:
a. een natuurlijk persoon, zijn echtgenoot, zijn bloed- en aanverwanten in de rechte linie en door een lichaam waarin hij, al dan niet tezamen met zijn echtgenoot en zijn bloed- en aanverwanten in de rechte linie, een geheel of nagenoeg geheel belang heeft;
b. een rechtspersoon en door een tot hetzelfde concern als gedefinieerd krachtens artikel 15, eerste lid, onderdeel h, behorend lichaam;
beschouwd als te hebben plaatsgehad ingevolge dezelfde of een samenhangende overeenkomst.
6. Onder verkrijging van rechten als bedoeld in het derde lid wordt mede begrepen de verkrijging van de economische eigendom door deelnemers als gevolg van de verkrijging door de fondsbeheerder van bewijzen van deelgerechtigdheid van een deelnemer die wordt gevolgd door intrekking van de ingekochte bewijzen van deelgerechtigdheid.
7. Voor de toepassing van dit artikel worden onder lichamen verstaan verenigingen, andere rechtspersonen, maat- en vennootschappen en doelvermogens.
B
Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, onderdeel a, wordt «aandelen in lichamen met een in aandelen verdeeld kapitaal» vervangen door: aandelen in een rechtspersoon.
2. In het derde lid, onderdelen a en b, wordt «het lichaam» vervangen door: de rechtspersoon.
3. In het vierde lid, onderdeel a, wordt «een lichaam» vervangen door «een rechtspersoon» en wordt «het lichaam» vervangen door: de rechtspersoon.
4. In het vierde lid, onderdeel b, wordt «het lichaam» telkens vervangen door: de rechtspersoon.
5. In het vierde lid, onderdeel c, wordt «het lichaam» telkens vervangen door: de rechtspersoon.
6. In het vijfde lid, onderdeel a, wordt «het lichaam» vervangen door: de rechtspersoon.
7. In het negende lid wordt «Lichamen die de in het eerste lid bedoelde rechten hebben toegekend, alsmede de in dat lid bedoelde lichamen met een in aandelen verdeeld kapitaal» vervangen door: De rechtspersonen, bedoeld in het eerste lid.
8. Het tiende lid komt te luiden:
10. Voor de toepassing van dit artikel is artikel 2, zevende lid, van overeenkomstige toepassing.
In de Registratiewet 1970 wordt artikel 10 als volgt gewijzigd:
1. Het vierde lid komt te luiden:
4. Aan de openbare ambtenaar die een akte als bedoeld in artikel 1, tweede lid, onderdeel a, heeft opgemaakt of ter registratie heeft aangeboden, zijn plaatsvervanger of zijn opvolger, wordt ter zake van die akte door de KNB inzage verleend in de registers van registratie. Aan degenen die partij zijn bij een akte, hun erfgenamen of hun rechtverkrijgenden wordt ter zake van een akte als bedoeld in artikel 1, tweede lid, onderdeel a, met uitzondering van een akte als bedoeld in artikel 4, eerste lid, zolang de beschikker nog in leven is, door de KNB desgevraagd een uittreksel uit het repertorium afgegeven.
2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
5. In afwijking in zoverre van het vierde lid wordt aan de openbare ambtenaar die een akte als bedoeld in artikel 1, tweede lid, onderdeel a, heeft opgemaakt of ter registratie heeft aangeboden, zijn plaatsvervanger of zijn opvolger alsmede aan degenen die partij zijn bij een dergelijke akte, hun erfgenamen of hun rechtverkrijgenden ter zake van die akte door de inspecteur inzage verleend in de registers van registratie indien die akte ter registratie is aangeboden vóór de datum, bedoeld in artikel V, eerste lid, van de Wet elektronische registratie notariële akten, dan wel voor de datum, bedoeld in het tweede lid van dat artikel. Ter zake van overige geregistreerde akten wordt door de inspecteur inzage verleend in de registers van registratie aan degenen die partij zijn bij een dergelijke akte, hun erfgenamen of hun rechtverkrijgenden.
De Wet op de accijns wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 1a, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. Na onderdeel o wordt, onder verlettering van de onderdelen p tot en met v tot onderdelen q tot en met w, een onderdeel ingevoegd, luidende:
een voertuig dat is bestemd om anders dan langs spoorstaven te worden voortbewogen uitsluitend of mede door een mechanische kracht, op of aan het voertuig aanwezig;.
2. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel w (nieuw) door een puntkomma wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:
elke voor het openbaar rijverkeer of ander verkeer openstaande weg en elk zodanig pad, de in de weg of het pad liggende bruggen en duikers alsmede de tot de weg behorende paden en bermen of zijkanten.
B
Artikel 27, vierde lid, vervalt.
C
In artikel 69a, eerste lid, wordt «een vermogen van minimaal 1 MW» vervangen door: een elektrisch vermogen van minimaal 60 kilowatt.
D
Na artikel 85 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. De inspecteur kan vereenvoudigde procedures vaststellen voor veelvuldige en regelmatige overbrengingen van accijnsgoederen onder een accijnsschorsingsregeling die op de grondgebieden van twee of meer lidstaten plaatsvinden.
2. De vereenvoudigde procedures, bedoeld in het eerste lid, worden vastgesteld in overleg met de desbetreffende lidstaten en vastgelegd in een of meer overeenkomsten.
3. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen voorwaarden en beperkingen worden gesteld ten aanzien van de toepassing van de vereenvoudigde procedures en overeenkomsten, bedoeld in het tweede lid.
4. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld ten behoeve van de uitvoering van dit artikel.
E
Artikel 91, tweede lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. Onderdeel b komt te luiden:
b. brandstoftanks van schepen, andere dan pleziervaartuigen, mits de minerale olie wordt gebruikt voor de aandrijving van deze schepen of als scheepsbehoeften aan boord van deze schepen;.
2. In onderdeel c wordt «andere schepen dan pleziervaartuigen alsmede in ladingtanks van vaartuigen, voertuigen en treinwagons.» vervangen door: andere schepen dan pleziervaartuigen;.
3. Na onderdeel c wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:
d. ladingtanks van vaartuigen, voertuigen en treinwagons.
De Wet op de verbruiksbelastingen van alcoholvrije dranken en van enkele andere produkten wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:
1. Onder vernummering van het tweede tot en met vijfde lid tot derde tot en met zesde lid, wordt na het eerste lid een lid ingevoegd, luidende:
2. Indien artikel 15a van toepassing is, wordt als uitslag mede aangemerkt het vervaardigen van vruchten- of groentesap boven een hoeveelheid van 12.000 liter per kalenderjaar.
2. In het vijfde lid (nieuw) wordt «De voorwaarden, bedoeld in het derde lid,» vervangen door: De voorwaarden, bedoeld in het vierde lid,.
B
Na artikel 15 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. Een vergunning als bedoeld in artikel 14, eerste lid, is niet vereist indien:
a. per kalenderjaar doorgaans niet meer dan 12.000 liter vruchten- of groentesap wordt vervaardigd; en
b. uitsluitend vruchten- of groentesap wordt vervaardigd.
2. Indien in twee achtereenvolgende kalenderjaren meer dan 12.000 liter vruchten- of groentesap per kalenderjaar is vervaardigd, moet een vergunning als bedoeld in artikel 14, eerste lid, worden aangevraagd.
3. De vergunning, bedoeld in het tweede lid, wordt verleend voor een periode van ten minste vijf jaar.
4. Binnen de periode van vijf jaar, bedoeld in het derde lid, kan de vergunninghouder geen verzoek indienen om intrekking van de vergunning, tenzij geen vruchten- of groentesap meer wordt vervaardigd.
5. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld ten behoeve van de uitvoering van dit artikel.
C
Artikel 16 komt te luiden:
D
In artikel 28, eerste lid, wordt «die kennelijk zijn bestemd om te worden gebruikt» vervangen door: die uitsluitend zijn bestemd om te worden gebruikt.
E
Artikel 39 wordt als volgt gewijzigd:
1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.
2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
2. Het eerste lid, onderdeel a, is niet van toepassing indien buiten een inrichting die voor dat soort goed als zodanig is aangewezen, vruchten- of groentesap wordt vervaardigd tot een hoeveelheid van 12.000 liter per kalenderjaar dan wel gedurende ten hoogste twee achtereenvolgende kalenderjaren een hoeveelheid van meer dan 12.000 liter per kalenderjaar.
F
Artikel 45 komt te luiden:
De Wet belastingen op milieugrondslag wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 14 wordt als volgt gewijzigd:
1. Aan het eerste lid wordt een volzin toegevoegd, luidende: Bij een verbruiksperiode korter dan wel langer dan twaalf maanden wordt de hoeveelheidsgrens, genoemd in de eerste volzin, naar evenredigheid verlaagd, onderscheidenlijk verhoogd.
2. Het tweede lid komt te luiden:
2. Als een levering als bedoeld in het eerste lid wordt niet aangemerkt de levering van leidingwater via een aansluiting op het distributienet van een afzonderlijke watervoorziening, tenzij degene die de levering verricht leidingwater levert via in totaal ten minste 1.000 aansluitingen. Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld voor vaststelling van het aantal aansluitingen dat bij toepassing van de eerste volzin in aanmerking wordt genomen, in het geval dat het water wordt geleverd aan een particuliere installatie voor centrale watervoorziening.
B
Artikel 56 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid, onderdeel b, komt te luiden:
b. in gevallen waarin geen voorschotnota wordt uitgereikt of voorschotbedrag wordt ontvangen, maar wel een factuur wordt uitgereikt: op het tijdstip van de uitreiking van de factuur;.
2. Aan het eerste lid wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:
c. in overige gevallen: op het tijdstip waarop de levering plaatsvindt.
3. Aan het derde lid wordt een volzin toegevoegd, luidende: In geval van een levering op een directe lijn is, in afwijking van de eerste volzin, het eerste lid wel van toepassing.
De Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 1, derde lid, onderdeel b, komt te luiden:
b. de accijnzen in het kader van Verordening (EU) nr. 389/2012 van de Raad van 2 mei 2012 betreffende administratieve samenwerking op het gebied van de accijnzen en houdende intrekking van Verordening (EG) nr. 2073/2004 (PbEU 2012, L 121).
B
Artikel 5 wordt als volgt gewijzigd:
1. De aanduiding «1.» voor het eerste lid vervalt.
2. Het tweede tot en met vijfde lid vervallen.
C
Artikel 6 wordt als volgt gewijzigd:
1. De aanduiding «1.» voor het eerste lid vervalt.
2. Het tweede lid vervalt.
D
Artikel 7, derde lid, vervalt.
E
Artikel 9, vierde lid, vervalt.
F
In artikel 12, eerste lid, wordt «lidstaat» vervangen door: staat.
G
In artikel 19, eerste lid, wordt «artikel 5, eerste lid» vervangen door: artikel 5.
De Belastingwet BES wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 6.11, eerste lid, wordt «artikel 46» vervangen door: artikel 53.
B
Artikel 7.4, eerste lid, onderdeel a, komt te luiden:
a. aan de Staat of een openbaar lichaam, alsmede aan een naamloze vennootschap of besloten vennootschap waarvan alle aandelen al dan niet middellijk toebehoren aan een openbaar lichaam;.
C
Artikel 8.125 wordt als volgt gewijzigd:
1. De aanduiding «1.» voor het eerste lid vervalt.
2. Het tweede tot en met vijfde lid vervallen.
D
Artikel 8.126 wordt als volgt gewijzigd:
1. De aanduiding «1.» voor het eerste lid vervalt.
2. Het tweede lid vervalt.
E
Artikel 8.127 wordt als volgt gewijzigd:
1. De aanduiding «1.» voor het eerste lid vervalt.
2. Het tweede lid vervalt.
F
Artikel 8.131, vierde lid, vervalt.
De Algemene wet inzake rijksbelastingen wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 5b, achtste lid, wordt «of gebruik van geweld en nog geen vier kalenderjaren zijn verstreken» vervangen door: of gebruik van geweld, dan wel wegens het opzettelijk plegen van een misdrijf waardoor de algemene veiligheid van personen of goederen in gevaar wordt gebracht als bedoeld in titel VII van het Tweede Boek van het Wetboek van Strafrecht, mits de strafbare feiten zijn gepleegd in de hoedanigheid van bestuurder, feitelijk leidinggevende of gezichtsbepalend persoon van de instelling, en nog geen vier kalenderjaren zijn verstreken.
B
Na artikel 5d wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. Indien tussen echtgenoten of gewezen echtgenoten een recht op of een plicht tot vergoeding bestaat op grond van artikel 87 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, wordt bij de echtgenoot, onderscheidenlijk de gewezen echtgenoot, met het vergoedingsrecht ter zake hiervan geen voor de belastingwet relevant belang bij het onderliggende goed of een bestanddeel daarvan aanwezig geacht.
2. Onder een recht op of een plicht tot vergoeding als bedoeld in het eerste lid wordt mede begrepen een recht op of een plicht tot vergoeding waarvan het verloop op grond van de artikelen 95 en 96 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek overeenkomstig artikel 87 van Boek 1 van dat wetboek wordt bepaald.
3. Het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing indien bij overeenkomst wordt afgeweken van artikel 87, eerste tot en met derde lid, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek.
C
In artikel 30fc wordt na het derde lid, onder vernummering van het vierde, vijfde en zesde lid tot vijfde, zesde en zevende lid, een lid ingevoegd, luidende:
4. Geen belastingrente wordt in rekening gebracht ingeval de aanslag inkomstenbelasting of vennootschapsbelasting is vastgesteld overeenkomstig een ingediende aangifte die is ontvangen voor de eerste dag van de vierde maand na afloop van het tijdvak waarover de belasting wordt geheven.
D
In artikel 30fd, tweede lid, wordt «Artikel 30fc, vijfde en zesde lid» vervangen door: Artikel 30fc, zesde en zevende lid.
E
In artikel 30h, eerste lid, wordt «accijns» vervangen door: accijns, verbruiksbelasting van alcoholvrije dranken.
F
In artikel 30i, vierde lid, wordt «artikel 30fc, vijfde lid» vervangen door: artikel 30fc, zesde lid.
G
In artikel 67fa, aanhef, wordt «tweede lid» vervangen door: tweede en derde lid.
De Invorderingswet 1990 wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 25, achtste lid, onderdeel a, wordt «artikel 4.12 of 4.16, eerste lid, onderdelen a tot en met g en i, tweede lid, derde lid of vierde lid» vervangen door: de artikelen 4.12 of 4.16, eerste lid, onderdelen a tot en met g, i of j, tweede lid, derde lid of vierde lid.
B
In artikel 26, achtste lid, «heffingsrente» telkens vervangen door: belastingrente.
De Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid, onderdeel d, wordt «belastingplichtige» vervangen door: belanghebbende.
2. In het tweede lid, onderdeel e, wordt «waarbij» vervangen door: die evenals de belanghebbende meerderjarig is, waarbij.
3. In het vijfde lid wordt «Algemene wet inzake rijksbelasting» vervangen door: Algemene wet inzake rijksbelastingen.
B
Artikel 15, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. In de tweede volzin wordt «de belanghebbende, diens partner of een medebewoner» vervangen door: de belanghebbende of diens partner.
2. Na de tweede volzin wordt een volzin ingevoegd, luidende: De tweede volzin is van overeenkomstige toepassing ingeval een medebewoner is uitgenodigd om aangifte inkomstenbelasting te doen en de aanvraag betrekking heeft op een tegemoetkoming op grond van een inkomensafhankelijke regeling waarin is bepaald dat naast de draagkracht van de belanghebbende en diens partner ook de draagkracht van medebewoners van belang is voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming.
3. In de vierde volzin (nieuw) wordt «tweede volzin» vervangen door «tweede en derde volzin». Voorts wordt «die volzin» vervangen door: die volzinnen.
In de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen wordt aan artikel 1.6 een lid toegevoegd, luidende:
6. Het derde lid is niet van toepassing op een ouder met een partner indien de partner:
1°. in Nederland, een andere lidstaat of Zwitserland woont,
2°. op grond van artikel 1.2, eerste lid, onderdeel e, van de Wet inkomstenbelasting 2001 of artikel 3, tweede lid, onderdeel e, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen partner is van de ouder, en
3°. bloed- of aanverwant is van de ouder in de rechte lijn of in de tweede graad van de zijlijn.
In de Fiscale vereenvoudigingswet 2010 wordt in de artikelen IIIA en Vbis «1 januari 2014» vervangen door: 1 januari 2015.
In het Belastingplan 2012 wordt in artikel XXXIV, tweede lid, «blijft hoofdstuk V van de Invorderingswet 1990» vervangen door «blijven artikel 26, achtste lid, hoofdstuk V van de Invorderingswet 1990». Voorts wordt «zoals dat hoofdstuk» vervangen door: zoals dat artikel, dat hoofdstuk.
1. De in artikel 30h van de Algemene wet inzake rijksbelastingen opgenomen regeling van de belastingrente is met betrekking tot naheffingsaanslagen ter zake van verbruiksbelasting van alcoholvrije dranken slechts van toepassing voor zover deze betrekking hebben op belastingschulden die zijn ontstaan in tijdvakken die zijn aangevangen op of na 1 januari 2013.
2. De in artikel 30ha van de Algemene wet inzake rijksbelastingen opgenomen regeling van de belastingrente is met betrekking tot teruggaafbeschikkingen verbruiksbelasting van alcoholvrije dranken slechts van toepassing voor zover deze betrekking hebben op belastingschulden die zijn ontstaan in tijdvakken die zijn aangevangen op of na 1 januari 2013.
1. Deze wet treedt in werking met ingang van 1 januari 2014, met dien verstande dat artikel XVI toepassing vindt voordat de artikelen IIIA en Vbis van de Fiscale vereenvoudigingswet 2010 worden toegepast.
2. Artikel I, onderdeel A, en artikel XV werken terug tot en met 1 januari 2012.
3. Artikel II, onderdeel B, artikel VI, artikel XII, onderdelen C, D en F, artikel XIII, onderdeel B, artikel XIV, onderdeel A, en artikel XVII werken terug tot en met 1 januari 2013.
4. Artikel III, onderdeel A en onderdeel C, onder 1, werkt terug tot en met 22 juli 2013.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven
De Staatssecretaris van Financiën,