Vastgesteld 12 juni 2014
Binnen de vaste commissie voor Financiën hebben enkele fracties de behoefte om enkele vragen en opmerkingen voor te leggen aan de Staatssecretaris van Financiën over de brief van 28 mei 2014 over de evaluatie van de accijnsverhoging op diesel en LPG (Kamerstuk 33 752, nr. 93).
De vragen en opmerkingen zijn op 3 juni 2014 aan de Staatssecretaris van Financiën voorgelegd. Bij brief van 11 juni 2014 zijn ze door hem beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Van Nieuwenhuizen-Wijbenga
De griffier van de commissie, Berck
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de VVD
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de brief van de Staatssecretaris van Financiën. De leden van de VVD-fractie vinden het belangrijk dat deze fiscale maatregel zo snel mogelijk is geëvalueerd en er in kaart wordt gebracht welke economische problemen er spelen in grensstreken.
De leden van de VVD-fractie lezen dat de problemen in de grensstreken breder en verder reiken dan alleen de laatste accijnsverhoging op diesel en LPG door de regionale economische ontwikkelingen en het feit dat er een langjarige trend van dalende afzet in de grensstreken is. Kan de Staatssecretaris deze regionale economische ontwikkelingen en andere ontwikkelingen in de grensstreken nader toelichten en verduidelijken? Welke andere ontwikkelingen in de grensstreken leiden tot verlies van werkgelegenheid of andere economische problemen?
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de PvdA
De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de evaluatie van de accijnsverhoging op diesel en LPG. Deze leden hebben hierover nog enkele vragen.
De leden van de PvdA-fractie constateren dat de Staatssecretaris als toelichting op de trendmatige daling van de LPG-verkopen aangeeft dat een steeds kleiner aantal auto’s op LPG rijdt. Deze leden vragen welk percentage van het Nederlandse wagenpark momenteel nog op LPG rijdt en hoe dit percentage zich naar verwachting zal ontwikkelen in de komende tien jaar? Daarnaast zijn de accijnsinkomsten voor diesel en LPG in het eerste kwartaal van 2014 gecorrigeerd voor eenmalige effecten zoals «te late betalingen door enkele belastingplichtigen». De leden van de PvdA-fractie vragen de Staatssecretaris toe te lichten wat de achtergrond is van deze te late betalingen en of de omvang hiervan (voor lichte oliën en overige minerale oliën gezamenlijk € 100 miljoen) gebruikelijk is?
De leden van de PvdA-fractie merken op dat, hoewel het kabinet op basis van de evaluatie geen maatregelen treft ten aanzien van de accijns, zij ook aangeeft niet de ogen te willen sluiten voor «problemen in de grensstreek». Daarnaast geeft de Staatssecretaris aan dat de trendmatig dalende afzet van brandstoffen in de directe grensstreek «zou kunnen samenhangen met verschillen in regionale economische ontwikkelingen». Genoemde leden maken zich grote zorgen over de werkgelegenheid in de grensstreek en vragen de Staatssecretaris of hij deze zorgen deelt en wat de Staatssecretaris hieraan voornemens is te doen? Welke concrete maatregelen zullen worden genomen om de leefbaarheid in de grensstreek op peil te houden? De leden van de PvdA-fractie hebben hiertoe eerder dit jaar een initiatiefnota «regionale verschillen»1 gepresenteerd, waarin 51 suggesties staan waaruit geput kan worden.
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de SP
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de Staatssecretaris waarin de accijnsverhoging op diesel en LPG wordt geëvalueerd. Deze leden hebben de volgende vragen over de evaluatie.
De leden lezen in de brief dat de Staatssecretaris met het CBS geconstateerd heeft dat de gebruikte dataset van het tweede deel van het onderzoek, dat zich specifiek richt op de grensstreek, geen aselecte steekproef genoemd kan worden, waardoor niet met zekerheid gesteld kan worden dat de uitkomsten representatief zijn voor alle tankstations. Tegelijkertijd wordt vermeld dat op basis van de door de oliemaatschappijen verstrekte gegevens (die het hele land bestrijken) de Staatssecretaris in staat gesteld wordt om (geanonimiseerde) uitspraken te doen over de volumes in de grensstreek. Hoe verhouden deze twee uitspraken zich tot elkaar? Voor welke tankstations is het onderzoek wel representatief?
In de bijlage wordt vermeld dat de Staatssecretaris ervoor gekozen heeft om geen aselecte steekproef op te zetten en uit te voeren vanwege de afweging van snelheid en betrouwbaarheid. De Staatssecretaris heeft zes weken nodig gehad om de gevolgen van de accijnsverhoging voor de omzetcijfers uit het eerste kwartaal te kunnen analyseren. Diverse brancheorganisaties waren in staat om door middel van onderzoek onder pomphouders de gevolgen van het kabinetsbeleid voor tankstations in de grensstreek te berekenen. Kan de Staatssecretaris nader toelichten waarom het niet mogelijk is gebleken om een aselecte steekproef te houden? Kan de Staatssecretaris tevens motiveren waarom de onderzoeken van de brancheorganisaties niet betrokken zijn in het onderzoek?
De daling van de brandstofverkoop in de grensstreek zou niet in het eerste kwartaal van dit jaar zijn ontstaan, zo lezen de leden in de evaluatie. Sinds het laatste kwartaal van 2012 dalen de brandstofverkopen in de grensstreek harder dan in heel Nederland. Welke verklaring kan de Staatssecretaris hiervoor geven? Kan de Staatssecretaris aangeven in hoeverre er sprake is geweest van een anticipatie-effect in aanloop naar de accijnsverhoging?
In de bijlage wordt ook melding gemaakt van gestegen inkomsten van bepaalde tankstations in de grensstreek. Kan de Staatssecretaris aangeven om welke tankstations het gaat (bemand, onbemand, snelweg)? Heeft de Staatssecretaris een verklaring voor deze stijgingen?
Tankstations met een shop zouden een gunstiger ontwikkeling laten zien in de verkoop van benzine, diesel en LPG, zo lezen de leden in de bijlage. Kan de Staatssecretaris aangeven in hoeverre dit ook geldt voor pomphouders in de grensstreek?
In de bijlage staat dat van de leveringen aan tussenhandelaren niet bekend is aan welk tankstation is geleverd, en dat de leveringen daarom niet zijn meegenomen in de analyse, zo vernemen de leden van de SP-fractie. Veel pompstations in de grensstreek zijn echter klant bij de tussenhandelaar. Is de Staatssecretaris van mening dat deel twee van het onderzoek, gegeven deze overweging, een representatief beeld geeft van het effect van de accijnsverhoging voor de grensstreek? Zo nee, is de Staatssecretaris alsnog bereid om onderzoek te doen naar de leveringen aan tussenhandelaren? In hoeverre is de uitspraak die de Staatssecretaris doet in de bijlage, namelijk dat de geleverde liters door de oliemaatschappijen aan de tankstations per tijdvak nagenoeg overeenkomen met de verkochte liters door de tankstations, houdbaar als er rekening gehouden wordt met het feit dat veel pompstations in de grensstreek klant zijn bij tussenhandelaren?
In de evaluatie van de accijnsverhoging is geen onderzoek gedaan naar de gedwongen ontslagen van personeel en oproepkrachten in dienst bij pompstations in de grensstreek, zo constateren de genoemde leden. Ook wordt er niets vermeld over de hoeveelheid faillissementen. Deze gegevens zouden echter een vollediger beeld geven van de effecten van het kabinetsbeleid voor de pomphouders in de grensstreek, zo menen de leden van de SP-fractie. Kan de Staatssecretaris aangeven hoeveel ontslagen er tot nu toe zijn gevallen bij de tankstations aan de grens, hoeveel ontslagprocedures er momenteel nog lopen, en hoeveel pompstations reeds failliet zijn gegaan of een faillissementsprocedure hebben aangevraagd?
Uit de evaluatie komt naar voren dat er de afgelopen jaren een fout is gemaakt in de verdeling van de kasontvangsten tussen lichte en overige minerale oliën, zo vernemen deze leden. Vervolgens is de verdeling gebaseerd op een ramingsveronderstelling, maar de verschuiving die hierdoor optrad zou geen gevolgen hebben gehad voor de totale ontvangsten van de brandstofaccijnzen. Kan de Staatssecretaris nader toelichten waarom deze methodiek geen gevolgen heeft gehad voor de uitkomsten? In hoeverre zijn de cijfers die de komende tijd langs de aangepaste verdeling worden gerapporteerd vergelijkbaar met de cijfers van de afgelopen jaren?
De leden van de SP-fractie constateren dat er in de evaluatie geen rekening is gehouden met het margeverlies van pomphouders. Dit terwijl het naar beneden bijstellen van de prijzen negatieve effecten heeft op de inkomsten aan vennootschapsbelasting voor 2014. Kan de Staatssecretaris aangeven hoe groot deze effecten zijn? Is de Staatssecretaris alsnog bereid om te onderzoeken wat de omzetderving voor diesel en LPG, in termen van marge per liters, voor de pomphouders in de grensstreek is geweest?
Uit de cijfers van BOVAG blijkt dat in de € 51 miljoen aan extra belastingopbrengsten als gevolg van de accijnsverhoging de inkomsten van de accijnsindexatie voor diesel en verhoging van LPG voortvloeiend uit de Autobrief 2012 zijn meegenomen. Wanneer er wel met deze verhogingen rekening wordt gehouden, blijken de extra inkomsten € 35 miljoen te zijn. Erkent de Staatssecretaris dat de meeropbrengst van de accijnsverhoging op diesel en LPG die voortvloeit uit het regeerakkoord in het eerste kwartaal van 2014 niet € 51 miljoen maar € 35 miljoen bedraagt? Wat betekent dit voor het oordeel van de Staatssecretaris over de ex ante ingeboekte bedragen van de accijnsverhoging?
Uit de evaluatie komt naar voren dat de inkomsten zeer ongelijk verdeeld over de maanden zijn binnengekomen. Het grootste deel van de inkomsten is in de niet-representatieve maand januari 2014 binnengekomen, terwijl de maand maart een lagere opbrengst laat zien dan een jaar eerder. Deelt de Staatssecretaris de analyse dat de meeropbrengst van de accijnsverhoging in het eerste kwartaal van 2014 zeer ongelijk over de maanden is binnengekomen, en dat er sprake lijkt van een dalende trend als hiermee rekening wordt gehouden? Vormt deze dalende trend voor de Staatssecretaris voldoende aanleiding om de ontwikkeling in de komende maanden te blijven volgen en de accijnsverhoging alsnog terug te draaien als de meeropbrengst ook in de komende maanden negatief is?
In de brief staat tevens dat de langjarige trend van een dalende afzet van brandstoffen in de directe grensstreek, te maken zou kunnen hebben met verschillen in regionale economische ontwikkelingen. Kan de Staatssecretaris toelichten welke ontwikkelingen daarmee bedoeld worden, vragen de leden van de fractie van de SP zich af?
De leden van de SP-fractie constateren dat in de vergelijking met het accijnstarief met Duitsland en België de COVA-heffing, specifiek voor Nederland, niet is meegenomen. Deelt de Staatssecretaris de analyse dat de COVA-heffing zou moeten worden betrokken in het ramen van de accijnsverschillen tussen Nederland en België en Duitsland? Zo ja, welke consequenties worden hieraan verbonden?
In de bijlage wordt verwezen naar de cijfers van het CBS, waarbij de brandstofprijzen in de grensstreek uitgesplitst zijn in de categorieën bemand, onbemand en snelweg, zo vernemen de genoemde leden. Kan de Staatssecretaris ook een overzicht geven van de effecten van de accijnsverhoging op deze groepen pomphouders in termen van omzetdaling, waarbij de omzet uit het eerste kwartaal van dit jaar wordt vergeleken met de omzet van het eerste kwartaal van de afgelopen twee jaar?
In de dataset zouden snelwegstations oververtegenwoordigd zijn, zo vernemen deze leden in de bijlage. Welk effect heeft dit feit volgens de Staatssecretaris gehad op de uitkomsten van het onderzoek?
In de brief naar aanleiding van het onderzoek van de Staatssecretaris blijkt dat het koopgedrag over de grens niet is onderzocht, zo lezen de leden van de SP-fractie. Kan de Staatssecretaris aangeven waarom er geen onderzoek verricht is naar het koopgedrag over de grens? Deelt de Staatssecretaris de mening dat deze effecten meegewogen zouden moeten worden als uitverdieneffecten ten gevolge van de accijnsverhoging?
Eind 2013 concludeerde het CBS dat accijnsverhogingen leiden tot lagere omzetten bij Nederlandse drankhandels, cafés en slijters. Is de Staatssecretaris het eens met de leden van de fractie van de SP dat dit effect van de accijnsverhoging ook relevant is voor de beoordeling van de accijnsmaatregelen?
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van het CDA
De brief van de Staatssecretaris geeft de leden van de CDA-fractie aanleiding om een aantal feitelijke vragen te stellen om te achterhalen op welke wijze de Staatssecretaris onderzoek gedaan heeft naar de gevolgen van de accijnsverhoging.
De leden van de CDA-fractie merken op dat zij bij de regeling van werkzaamheden een WOB-verzoek gedaan hebben en verzoeken de Staatssecretaris de gevraagde stukken bij de beantwoording van deze vragen ter beschikking te stellen.
De leden van de CDA-fractie hebben de volgende vragen bij de brief over de evaluatie van de accijnsverhoging op diesel en LPG en vragen de Staatssecretaris deze puntsgewijs te beantwoorden:
De Staatssecretaris schrijft dat de accijnsinkomsten voor diesel en LPG in het eerste kwartaal van 2014 € 51 miljoen hoger zouden zijn dan dezelfde accijnsinkomsten in het eerste kwartaal van 2013. In hoeverre is dit volgens de Staatssecretaris te danken aan de accijnsverhoging, aan de inflatiecorrectie en aan eventuele andere factoren? De leden van de CDA-fractie vragen de Staatssecretaris om daarbij een onderscheid aan te brengen tussen de accijnsinkomsten die toegerekend dienen te worden aan de maand januari, de maand februari en de maand maart.
Wat is de reden dat de extra accijnsopbrengst die volgens de Staatssecretaris is binnengekomen in de maand januari in de brief van maart nog € 161 miljoen bedroeg en in de evaluatie van de accijnsverhoging € 56 miljoen?
De Staatssecretaris schrijft dat de geconstateerde grenseffecten slechts ten dele het gevolg zijn van de recente accijnsverhoging. Wat zijn de overige oorzaken? Hoe groot is het effect van de accijnsverhoging volgens de Staatssecretaris ten opzichte van deze overige oorzaken?
Klopt het dat er in de maanden februari en maart gezamenlijk € 2 miljoen minder is binnengekomen aan accijns ondanks de accijnsverhoging?
Is deze daling van de accijnsinkomsten van € 2 miljoen voor de Staatssecretaris aanleiding om de ontwikkeling van de accijnsinkomsten over diesel en LPG de komende maanden te blijven volgen?
Kan de Staatssecretaris de tweede grafiek (ontwikkeling benzineverkoop ten opzichte van de verkopen detailhandel) van deel 1 van de achterliggende cijfers uitbreiden met de gegevens van het eerste kwartaal van 2014? Daarnaast vragen de leden van de CDA-fractie of de Staatssecretaris tabel 1 (verschillen in tarieven met buurlanden) kan aanpassen voor de COVA-heffing.
De leden van de CDA-fractie hebben grote moeite de cijfers van het CBS en van de Belastingdienst op waarde te schatten, nu deze cijfers conflicteren. De Staatssecretaris schrijft dat volgens het CBS in het eerste kwartaal van 2013 1.298 liter benzine is verkocht. De Belastingdienst constateert een kasopbrengst (gecorrigeerd voor eenmalige effecten) benzineaccijns over dezelfde periode van
€ 986 miljoen. De accijns in 2013 bedroeg € 0,7466. Toch ontving de Belastingdienst dus € 0,7596 per liter benzine. Gebeurt het vaker dat de Belastingdienst meer accijnzen ontvangt, dan de ondernemers verschuldigd zijn? Of betekent dit dat de cijfers van het CBS te negatief waren dan wel dat de accijnsinkomsten van de Belastingdienst nogmaals gecorrigeerd moeten worden?
De leden van de CDA-fractie constateren nog veel grotere verschillen als het gaat om het eerste kwartaal van 2014. Volgens het CBS is er 1.248 liter benzine verkocht. De Belastingdienst kreeg € 1.042 aan benzineaccijns binnen. Dus terwijl de accijns € 0,7592 bedroeg vanaf begin dit jaar, ontving de Belastingdienst € 0,8349 per liter verkochte benzine. Dat is een verschil van ruim € 94 miljoen dat de Belastingdienst wel ontvangen heeft aan benzineaccijns, maar niet verklaard wordt door de verkopen zoals berekend door het CBS.
Ook hierbij vragen de leden van de CDA-fractie de Staatssecretaris of dit naar zijn mening aan de cijfers van het CBS ligt, aan de Belastingdienst of een andere oorzaak heeft?
De accijnsinkomsten van diesel en LPG zijn door de Staatssecretaris niet apart weergegeven. Kan de Staatssecretaris de accijnsopbrengsten van 2013 en 2014 opsplitsen in accijns op diesel en accijns op LPG?
Ook voor het totaal van diesel en LPG lijken de cijfers van het CBS niet te matchen met de inkomsten van de Belastingdienst. De Belastingdienst ontving in het eerste kwartaal van 2013 voor € 880 miljoen aan accijnsinkomsten van diesel en LPG. Maar bij 1.797 miljoen verkochte liters diesel, 127 miljoen verkochte liters LPG en accijnstarieven van respectievelijk € 0,4403 en € 0,0972 hadden de leden van de CDA-fractie een opbrengst van € 803 miljoen verwacht. Waardoor is volgens de Staatssecretaris dit verschil van € 77 miljoen ontstaan?
Het grootste verschil constateerden de leden van de CDA-fractie bij diesel en accijns in het eerste kwartaal van 2014. Bij 1.751 miljoen verkochte liters diesel, 104 miljoen verkochte liters LPG en accijnstarieven van respectievelijk € 0,4778 en € 0,1740 zou men een opbrengst van ruim € 854 miljoen verwachten. De Belastingdienst ontving echter naar eigen zeggen € 983 miljoen in het eerste kwartaal van 2014. Kan de Staatssecretaris kwantificeren waar het verschil van € 128 miljoen door wordt veroorzaakt? Ligt dit aan de cijfers van het CBS, zijn de accijnsinkomsten van de Belastingdienst te positief of is er volgens de Staatssecretaris een andere oorzaak?
De leden van de CDA-fractie lezen dat er sinds 2004 een systematische fout is geslopen in de verdeling van de kasontvangsten van de Belastingdienst tussen de verschillende brandstoffen. Kan de Staatssecretaris aangeven wat het gevolg is van deze fout voor de evaluatie die immers specifiek ziet op de accijnsverhoging van diesel en LPG?
Kan de Staatssecretaris de accijnsopbrengsten zoals deze tot nu toe gepubliceerd zijn geweest en de herziene cijfers, naar aanleiding van de systematische fout, over de periode 2000–2014 (per jaar) naast elkaar zetten?
De derde bron die de Staatssecretaris gebruikt heeft, zijn de vertrouwelijke gegevens over de leveringen van enkele niet nader genoemde oliemaatschappijen aan pompstations. Kan de Staatssecretaris nader specificeren van welke oliemaatschappijen de gegevens gebruikt zijn en welke pompstations hierin zijn meegenomen?
In hoeveel gevallen gaat het daarbij om pompen die aan de snelweg gelegen zijn?
Klopt het dat de oliemaatschappijen maar een beperkt gedeelte van de tankstations aan de grens beleveren en dat veel grensstations klant zijn van de tussenhandel, zoals AVIA, Tamoil, Vissers Olie, Brant Olie en Nijol Olie?
Per 1 januari 2013 is de rode diesel afgeschaft. De leden van de CDA-fractie hebben bij het accijnsdebat op 17 april 2014 gewaarschuwd dat de effecten van deze afschaffing geëlimineerd moesten worden uit de evaluatie. De leden van de CDA-fractie lezen in de evaluatie echter niets over rode diesel. Kan de Staatssecretaris de accijnsopbrengst tot 1 januari 2013 opsplitsen naar accijns op LPG, accijns op blanke diesel en accijns op rode diesel en de onderliggende volumes hierbij aangeven? Welke afrekening over de voorraad rode diesel heeft er in het eerste kwartaal van 2013 plaatsgevonden? Klopt het dat elke landbouwer op 1 januari 2013 nog 1.300 liter rode diesel in voorraad mocht hebben, die voor 1 juli 2013 opgebruikt moest zijn? Deelt de Staatssecretaris de mening van de leden van de CDA-fractie dat hierdoor in het eerste half jaar van 2013, en dus ook in het eerste kwartaal van 2013, minder blanke diesel is verkocht?
Waarom zijn de aangiftecijfers niet gebruikt voor de evaluatie? Kan de Staatssecretaris de aangiftecijfers aan de Kamer doen toekomen?
De Staatssecretaris erkent wel dat de effecten in de grensregio sterker zijn dan de landelijke effecten. Welke conclusie verbindt de Staatssecretaris daaraan als het gaat om het effect op ondernemers in de grensstreek en de oneerlijke concurrentie die is ontstaan met het buitenland?
Kan de Staatssecretaris tabel 1 (accijnsmutaties) ook geven voor de accijns op alcohol?
Volgens de Staatssecretaris lijken prijsverschillen geen aanleiding te geven om de dagelijkse boodschappen over de grens te doen en hij haalt daarbij een Belgisch onderzoek aan. Hoe valt deze prijsvergelijking volgens de Staatssecretaris uit tussen Nederland en Duitsland?
Volgens de Staatssecretaris is bier in Duitsland 23% duurder dan in Nederland. Dit beeld wordt door veel inwoners en ondernemers in de grensstreek niet herkend. Kan de Staatssecretaris aangeven op basis van welk onderzoek hij tot deze conclusie komt?
De leden van de CDA-fractie willen tot slot weten wat de afgelopen vijf jaar de raming geweest is van de accijnsopbrengst, de bijgestelde ramingen in de Voorjaarsnota, de bijgestelde ramingen in de Najaarsnota en de uitkomst van de accijnsopbrengst per brandstofsoort en per alcoholische drank?
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de PVV
De leden van de fractie van de PVV hebben kennisgenomen van de brief van de Staatssecretaris. De genoemde leden hebben een aantal vragen, aan- en/of opmerkingen.
De leden van de fractie van de PVV hebben met verbazing kennisgenomen van de conclusie van de Staatssecretaris dat er geen aanleiding zou zijn om de accijnsverhoging op diesel en LPG terug te draaien. De brancheorganisatie BOVAG herkent zich niet in de cijfers van het Ministerie van Financiën.
Op basis van de cijfers die de Staatssecretaris rapporteert is een andere conclusie zeer wel mogelijk. De leden fractie van de PVV kunnen zich niet onttrekken aan de indruk dat naar een beleidsbeslissing wordt toegeschreven, daarbij essentiële gegevens achterwege latend en/of selectief interpreterend.
De meeropbrengst uit diesel- en LPG-accijns als gevolg van de verhoging per 1 januari 2014 bedraagt namelijk niet € 51 miljoen maar slechts € 35 miljoen. Bovendien is tachtig procent van dat bedrag in januari binnengekomen. Februari en maart geven een heel ander beeld. Op basis daarvan is het mogelijk dat het Rijk afkoerst op een accijnsderving over het hele jaar 2014.
In combinatie met de concurrentieachterstand waarin tankstationondernemers in de grensstreek zich als gevolg van de accijnsverhoging bevinden, voelen de leden van de PVV-fractie, zoals reeds eerder gevraagd, zich met BOVAG gesterkt in de oproep aan het kabinet om als eerste stap de verhoging van 1 januari 2014 zo snel mogelijk terug te draaien.
De Staatssecretaris rapporteert – op basis van gegevens die door oliemaatschappijen zijn verstrekt – een daling voor tankstations in de grensstreek (0 – 10 km) over de periode Q1 2013 – Q1 2014 van – 7% (diesel) en – 37% (LPG).
Metingen van BOVAG geven voor diezelfde periode voor de dieselafzet in liters een veel dramatischer beeld: – 35% (0 – 5 km) respectievelijk – 21% (0 – 20 km).
De Staatssecretaris geeft in zijn brief zelf al aan op bladzijde twee dat «... niet met zekerheid kan worden gesteld dat de uitkomsten representatief zijn voor alle tankstations.».
Is de Staatssecretaris bereid een onafhankelijke toets uit te laten voeren om vast te stellen dat de cijfers van de oliemaatschappijen representatief zijn voor alle tankstations in Nederland, en die in de grensstreek in het bijzonder?
In de brief (op bladzijde vier) en in de bijlage (op bladzijde drie) wordt gesproken van € 51 miljoen extra belastingopbrengsten uit diesel- en LPG-accijns in het eerste kwartaal, na correctie voor incidentele componenten.
Op bladzijde zeven van de brief worden deze inkomsten benoemd als «...een aanzienlijke extra opbrengst...», wat mede onderbouwt waarom het kabinet geen aanleiding ziet om maatregelen te treffen. De overheid had € 70 miljoen voor dit kwartaal ingeboekt voor de accijnsverhoging uit het regeerakkoord per 1 januari 2014.
Op basis van de huidige inkomsten zijn de puur door deze maatregel binnengekomen accijnzen lager dan de € 51 miljoen. In die € 51 miljoen inkomsten zijn inkomsten van de accijnsindexatie voor diesel en inkomsten van verhoging van LPG voortvloeiend uit de Autobrief 2012 meegenomen.
De Staatssecretaris maakt hier dus een onzuivere vergelijking. Andere verhogingen buiten beschouwing latend zijn de inkomsten uit het regeerakkoord niet € 51 miljoen maar ten hoogste € 35 miljoen.
Extra opbrengst accijns exclusief indexatie diesel en verhoging LPG Autobrief 2012 (op basis van CBS-cijfers literafzet) |
||||
---|---|---|---|---|
Q1 2014 |
jan-14 |
feb-14 |
mrt-14 |
|
Diesel |
€ 32.277.120 |
€ 27.335.880 |
€ 8.874.960 |
– € 3.933.720 |
LPG |
€ 3.172.080 |
€ 1.204.260 |
€ 1.096.640 |
€ 871.180 |
€ 35.449.200 |
€ 28.540.140 |
€ 9.971.600 |
– € 3.062.540 |
Erkent de Staatssecretaris dat de meeropbrengst van de accijnsverhoging op diesel en LPG die voortvloeit uit het regeerakkoord in Q1 2014 niet € 51 miljoen maar € 35 miljoen bedroeg? Zo ja, waarom is ervoor gekozen om dit niet in de brief te zetten? Hoe beoordeelt de Staatssecretaris die € 35 miljoen meeropbrengst in het licht van de ex ante begrote meeropbrengst van € 70 miljoen per kwartaal? Is er, als slechts de helft binnenkomt, geen aanleiding om de maatregel te heroverwegen?
Uit de bovenstaande tabel blijkt dat de inkomsten zeer ongelijk verdeeld over de maanden zijn binnengekomen. Het grootste deel van de € 35 miljoen is in de «niet representatieve» maand januari 2014 binnengekomen, terwijl de maand maart zelfs een lagere opbrengst laat zien dan een jaar eerder. Is de Staatssecretaris het met de analyse eens dat de meeropbrengst van de accijnsverhoging op diesel en LPG die voortvloeit uit het regeerakkoord in Q1 2014 zeer ongelijk over de maanden is binnengekomen, en dat er sprake lijkt van een sterk dalende trend? Hoe is dit te verklaren? Zo ja, waarom is ervoor gekozen om dit inzicht niet in de brief met de Kamer te delen? Is er, gezien de dalende trend, geen aanleiding om de maatregel te heroverwegen? Is er, gezien de dalende trend, geen aanleiding om tenminste de ontwikkeling in de komende maanden te blijven monitoren en de maatregel alsnog terug te draaien als de meeropbrengst ook in de komende maanden negatief is?
In de bijlage op bladzijde vier bij de brief van de Staatssecretaris is in de figuur de omzetontwikkeling van de detailhandel afgezet tegen de benzineafzet. Opvallend is dat, waar in de hele brief en bijlage er steeds tot en met Q1 2014 wordt gerapporteerd, op deze plek Q1 2014 achterwege is gelaten, terwijl deze beide Q1-cijfers van omzet detailhandel en afzet benzine respectievelijk al op 14 mei en 21 mei 2014 in definitieve vorm beschikbaar waren bij het CBS. Opvallend is verder dat alleen benzine hier vergeleken wordt, terwijl voor juist deze evaluatie de afbeelding en ontwikkeling van diesel een zeer logische keuze is.
De BOVAG heeft echter deze ontbrekende cijfers wel toegevoegd. Het volgende wordt dan zichtbaar.
De conclusie op bladzijde vier van bovenaan van de bijlage, te weten «...dat het verloop van de verkopen van de beide categorieën in grote lijnen een vergelijkbaar beeld kent... « is absoluut niet houdbaar. Juist in het eerste kwartaal van 2014, na invoering van de accijnsverhogingen die lijdend voorwerp zijn van onderhavige evaluatie, blijkt dat de afzetontwikkeling van de brandstoffen een duidelijk tegengestelde ontwikkeling laat zien ten opzichte van de verkopen in de detailhandel.
Erkent de Staatssecretaris dat de conclusie «...dat het verloop van de verkopen van de beide categorieën in grote lijnen een vergelijkbaar beeld kent... « (bladzijde vier van de bijlage) niet langer houdbaar is als de gegevens over Q1 2014 en die van diesel aan de grafiek worden toegevoegd? Waarom is ervoor gekozen om de gegevens over Q1 2014 niet in de brief te zetten? Is er, nu duidelijk is waar te nemen dat de economische ontwikkeling en de brandstofafzet in liters in Q1 2014 een tegengestelde beweging laten zien, geen aanleiding om de maatregel te heroverwegen?
In de brief (tabel een, bladzijde drie) wordt een vergelijking gemaakt tussen de accijnstarieven van Nederland en België en Duitsland. Daarbij is geen rekening gehouden met de COVA-heffing (strategische voorraadheffing). Voor een eerlijke vergelijking met deze twee landen zou in het Nederlandse accijnstarief ook de COVA-heffing moeten worden opgenomen, aangezien deze ontbreekt in onze buurlanden. De COVA-heffing is een heffing aan de pomp die mede het prijsverschil bepaalt tussen de verschillende landen. Over de COVA-heffing wordt ook nog btw betaald, waardoor deze aan de pomp een prijsverhogend effect heeft van effectief 1 eurocent (0,97 cent), ten opzichte van het buitenland.
Wanneer de COVA wel wordt opgenomen, ontstaat het hieronder afgebeelde realistischer beeld ten opzichte van onze buurlanden.
Bovendien ontstaat aan Duitse zijde een extra prijsverschil ten opzichte van Nederland door de lagere btw.
Deelt de Staatssecretaris de analyse dat de COVA-heffing, die Nederland wel kent en onze buurlanden niet, zou moeten worden betrokken in de accijnsverschillen tussen Nederland en België en Duitsland? Zo ja, waarom is ervoor gekozen om dit niet in de brief aan de Kamer te rapporteren?
In de evaluatie wordt verder gesteld dat de negatieve ontwikkelingen in de grensstreek passen in een «meerjarige trend», maar uit alle aangeleverde data wordt juist duidelijk dat die «trend» pas is ingezet eind 2012, toen in Nederland de btw werd verhoogd. Vervolgens zijn de brandstofaccijnzen nog twee keer geïndexeerd en is de accijns op LPG en diesel nog eens extra verhoogd. Ook de Staatssecretaris erkent dat er in de grensregio sterkere effecten zijn en die zijn ook helder af te lezen in de diverse grafieken en tabellen.
Als de Staatssecretaris erkent dat de effecten in de grensregio sterker zijn dan landelijk, waarom brengt hem dat dan niet tot de conclusie dat de maatregel disproportioneel negatief uitpakt voor ondernemers in die grensregio, en dat er dus iets moet worden gedaan aan het oneerlijke speelveld dat het kabinet met de accijnsverhoging heeft gecreëerd? Kan de Staatsecretaris eens kwantificeren wat de uitwerking is van die grenseffecten is op de winkelomzet en werkgelegenheid?
Naast de verhoging van de accijnzen op brandstof is er ook sprake van een verhoging van accijnzen op tabak en alcoholica. In «Bruggen slaan» is daar structureel € 200 miljoen ingeboekt, voor het jaar 2014 is dit € 187 miljoen. In de tabakssector en de drankensector zijn gelijksoortige ontwikkelingen te zien als in de brandstoffensector, namelijk stijgende grensverkopen die leiden tot omzetdaling in Nederland.
In de Miljoenennota 2013 was een bedrag van € 2.753 miljoen ingeboekt, uit het Financieel Jaarverslag blijkt dit nu uit te komen op € 2.399 miljoen, een gat van bijna € 360 miljoen.
In de Miljoenennota 2014 is voor de tabaksaccijns een bedrag van € 2.354 begroot (dit is inclusief de voormelde verhoging van € 187 miljoen).
De Vereniging Nederlandse Kerftabakindustrie (VNK) schrijft in een persbericht van 8 april jongstleden dat in 2013 15% van alle shag in Nederland in het buitenland is gekocht. Het VNK baseert zich daarbij op een onderzoek van TNS NIPO. Volgens het VNK zal in 2014 20% van de shag uit België of Duitsland afkomstig zijn, het merendeel uit België. VNK wijst de prijsverschillen als oorzaak aan. Per pakje shag bedraagt het prijsverschil tussen de € 2,40 en € 2,80. Op een kilogram shag is dat € 58. De Nederlandse shagrokers gaan massaal de grens over voor hun rookwaren. Goed voor de accijnsopbrengsten in België en Duitsland.
Hetzelfde geldt voor sigarettenindustrie. In België en Duitsland kost een pakje Marlboro voor 19 stuks € 5,20. In Nederland kost dat zelfde pakje € 6 (19 stuks). De roker in de grensstreek combineert nu het tanken met het kopen van tabakswaar. En om het nog plezanter te maken gaat hij of zij gelijk ook maar even bij de Aldi of de Delhaize langs. De drank is over de grens ook goedkoper, en dat scheelt een slok op een borrel, mogelijk bijna een halve fles.
De tabaksindustrie wijt de daling van die accijnsopbrengsten aan accijnstoerisme, steeds meer mensen kopen hun tabakswaren over de grens.
Volgens de branchevereniging NSO dalen de accijnsopbrengsten over het eerste kwartaal met € 8 miljoen. Deze ontwikkeling ziet de NSO als structureel (http://www.accijnslek.nl/nso-tzn-nieuws/1e-kwartaal-structurele-daling-accijnsopbrengsten).
Kan de Staatsecretaris kwantificeren wat de uitwerking is van die grenseffecten op de winkelomzet en werkgelegenheid met betrekking tot de tabaksverkopen? De leden van de PVV-fractie vragen de Staatssecretaris daarbij expliciet aandacht te besteden aan winkelomzet, werkgelegenheid en de effecten op de lokale economie.
Genoemde leden vragen de Staatssecretaris om een analyse van de daling van de accijnsopbrengsten, met name het aspect dat hoge tarieven leiden tot minder binnenlandse verkopen en een toename van grensverkopen aan de andere zijde van de grens.
De verhoging met 10% van de bieraccijns in 2013 heeft geleid tot een daling van de omzet met 3% à 3,5%. Voor een groot deel wordt dit veroorzaakt door de accijnsverschillen op bier.
In Nederland wordt er per 100 liter pils € 37,96 accijns geheven, in België is dat € 22,17 en in Duitsland is dat slechts € 9,44. Dit verschil wordt door de heffing van btw nog eens versterkt (zie: http://www.stopbierbelasting.nl/hoge-nederlandse-accijns-jaagt-kopers-van-bier-over-de-grens2/).
Op een gewone liter wijn heft de Nederlandse regering € 0,88, de Duitse regering heft geen accijns op wijn. De accijns verhoogd met de btw verklaart een prijsverschil van € 1 per fles tussen wijn op Wijnvoordeel.nl en Wijnvorteil.de. Er is sprake van een structurele daling van de wijnverkopen zeggen de slijterijen.
Kan de Staatsecretaris kwantificeren wat de uitwerking is van die grenseffecten op winkelomzet en werkgelegenheid met betrekking tot de verkopen van bier, wijn en overige alcoholica? De leden van de fractie van de PVV vragen de Staatssecretaris daarbij expliciet aandacht te besteden aan winkelomzet, werkgelegenheid en de effecten op de lokale economie. Deze leden vragen de Staatssecretaris om een analyse van de daling van de accijnsopbrengsten, met name het aspect dat hoge tarieven leiden tot minder binnenlandse verkopen en een toename van grensverkopen aan de andere zijde van de grens.
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van D66
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de evaluatie van de accijnsverhoging op diesel en LPG en willen de Staatssecretaris nog enkele vragen voorleggen. Deze leden constateren dat er in algemene zin veel onduidelijkheid is over de gebruikte cijfers en de weergave van de situatie in de betreffende Kamerbrief en vragen zich af of de Staatssecretaris nog met een algemene reactie komt.
De leden van de D66-fractie constateren dat het CBS elke maand cijfers publiceert over de landelijke afzet van motorbrandstoffen in het wegverkeer en dat de oliemaatschappijen tevens maandcijfers hebben doorgegeven van het aantal geleverde liters benzine, diesel en LPG aan de tankstations. Toch heeft de Staatssecretaris ervoor gekozen om geen inzicht te geven in de ontwikkeling per maand. Kan de Staatssecretaris toelichten waarom de maandcijfers niet inzichtelijk zijn gemaakt? Deze leden zijn benieuwd of de Staatssecretaris de mening deelt dat, aangezien de geleverde liters aan de tankstations per tijdvak nagenoeg overeenkomen met verkochte liters door de tankstations en het merendeel van de tankstations vaker dan één keer per week bevoorraad wordt, deze cijfers een goede indicatie kunnen geven van de ontwikkeling in de afzonderlijke maanden?
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de SGP
De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de Evaluatie accijnsverhoging op diesel en LPG. Zij maken graag gebruik van de gelegenheid om de Staatssecretaris van financiën hierover enkele nadere vragen te stellen.
De leden van de SGP-fractie constateren dat de verhogingen van de accijnzen per 1 januari niet alleen het gevolg zijn van het Belastingplan 2014, maar ook van afgesproken indexaties en verhogingen op grond van de Wet uitwerking autobrief. Bij de evaluatie naar de meeropbrengsten worden alle accijnsverhogingen samengenomen. Daaruit wordt de conclusie getrokken dat de kasontvangsten van de brandstofaccijnzen met € 54 miljoen zijn toegenomen in het eerste kwartaal. De beoogde toename in accijnsopbrengsten bedraagt € 70 miljoen per kwartaal. Hoeveel van de extra kasontvangsten kunnen toegerekend worden aan de accijnsverhoging zoals afgesproken in het Belastingplan 2014? Is het correct dat de beoogde doelstelling voor extra belastinginkomsten bij lange na niet gehaald wordt? Wat zijn de verwachtingen voor het resterende gedeelte van dit jaar?
De leden van de SGP-fractie lezen dat de effecten van de accijnsverhoging een sterker negatief effect hebben op de brandstofverkopen in de grensstreek vergeleken met de rest van Nederland. Nederland is een klein en open land en heeft daarom te maken met dergelijke weglekeffecten. Zijn deze grenseffecten meegenomen bij de berekening van de beoogde toename in accijnsopbrengsten door het CPB? Zo niet, kan hier in de toekomst rekening mee gehouden worden?
Naar aanleiding van de maandelijkse CBS-cijfers concluderen de leden van de SGP-fractie dat er grote verschillen zijn in de gerealiseerde extra opbrengsten per maand en dat de afzet in aantal liters in de achterliggende maanden steeds verder afgenomen is. Verwacht de Staatssecretaris dat de zeer grote daling in de maand maart zich niet doorzet in de daaropvolgende maanden? De Staatssecretaris schrijft dat grenseffecten als gevolg van accijnsverhogingen vaak van tijdelijke aard zijn. Is er een gebruikelijk patroon van ontwikkelingen na accijnsverhogingen? Zo ja, wat is het gebruikelijke patroon? Is de Staatssecretaris bereid om de ontwikkelingen in de gaten te houden en de maatregel terug te draaien als de meeropbrengsten negatief zijn?
Inleiding
Ik heb met belangstelling kennis genomen van de vragen en opmerkingen van de fracties van de VVD, de PvdA, de SP, het CDA, de PVV, D66 en de SGP. Hierna wordt bij de beantwoording van de vragen zo veel mogelijk de volgorde van de gestelde vragen aangehouden, met dien verstande dat gelijkluidende of vergelijkbare vragen gebundeld zijn beantwoord. Voor zover een vraag in een andere paragraaf is beantwoord, is op de oorspronkelijke plaats van de vraag een verwijzing opgenomen naar het onderdeel waar die vraag is beantwoord.
De leden van de fracties van de VVD, de PvdA en de SP hebben enkele vragen gesteld over de regionale economische ontwikkeling waaraan wordt gerefereerd in mijn brief van 28 mei 2014 over de evaluatie van de accijnsverhoging op diesel en LPG (hierna: accijnsbrief).2
Een deel van de teruggang van de brandstofverkopen in de grensstreek is uiteraard te verklaren door factoren die ook landelijk een rol spelen: de algemene economische ontwikkeling, zuiniger wordende auto’s en ongetwijfeld ook in enigermate de accijnsverhogingen. De ongunstige economische ontwikkeling sinds 2012 kan bovendien als effect hebben gehad dat consumenten bij al hun aankopen nog scherper op hun portemonnee zijn gaan letten en vaker over de grens boodschappen zijn gaan doen en zijn gaan tanken. Immers, ook zonder de recente accijnsverhoging is het prijsverschil met buurlanden in sommige gevallen aanzienlijk.
Daarnaast hebben veel grensregio’s te maken met bevolkingskrimp, die ook doorwerkt in de economie. Minder mensen betekent immers ook minder verkochte brandstof. Door een daling van de omvang van de beroepsbevolking neemt bovendien het aantal economisch actieven af die van belang zijn voor de regionale economie. Hierdoor kunnen deze gebieden minder aantrekkelijk worden als vestigingsplaats voor het bedrijfsleven.
Op dit moment wordt de reactie van het Kabinet op de «Initiatiefnota Regionale Verschillen» van het Tweedekamerlid De Vries3 voorbereid en zal naar verwachting vóór het zomerreces aan de Kamer worden gestuurd.
Hoewel het onderzoek naar de effecten van de accijnsverhoging op diesel en LPG zich niet heeft uitgestrekt tot deze specifieke problematiek, spreekt het voor zich dat deze elementen ook een rol spelen bij de sterker teruglopende verkopen van brandstoffen in de grensstreek.
De leden van de fractie van de PvdA vragen welk percentage van het Nederlandse wagenpark momenteel nog op LPG rijdt en hoe dit percentage zich naar verwachting zal ontwikkelen in de komende tien jaar.
Op dit moment rijdt ongeveer 1,8% van het Nederlandse wagenpark op LPG. De afgelopen jaren is het aantal op LPG rijdende voertuigen gemiddeld met circa 8% per jaar afgenomen. Over de ontwikkeling in de komende tien jaar valt weinig te zeggen.
De leden van de fractie van de PvdA verwijzen naar de correctie van de accijnsinkomsten voor diesel en LPG voor eenmalige effecten zoals «te late betalingen» en vragen naar de achtergrond van die te late betalingen.
Een accijnsaangifte moet binnen een maand na afloop van het aangiftetijdvak (meestal een kalendermaand) worden ingediend en de daaruit voortvloeiende belasting moet eveneens binnen een maand na afloop van het aangiftetijdvak worden betaald. De achtergrond van te late betalingen is simpelweg dat de aangever de bankoverschrijving niet tijdig effectueert en dat de betaling daardoor na afloop van de maand op de rekening van de Belastingdienst wordt bijgeschreven. Te late bedragen van dergelijke omvang komen niet vaak voor. Wel komen vrijwel elke maand te late betalingen voor. Te late betalers krijgen een bestuurlijke boete.
De vragen van de leden van de fractie van de PvdA over de werkgelegenheid in de grensstreek en de maatregelen die zullen worden genomen om de leefbaarheid in de grensstreek op peil te houden zijn beantwoord in paragraaf 1, tegelijkertijd met de daarmee vergelijkbare vragen van de leden van de fracties van de VVD en de SP.
De leden van de fractie van de SP vragen waarom ondanks dat niet met zekerheid kan worden gesteld dat de uitkomsten van het onderzoek representatief zijn voor alle tankstations wel op basis van de gegevens van de oliemaatschappijen uitspraken kunnen worden gedaan over de volumes in de grensstreek. Daarnaast vragen deze leden voor welke tankstations het onderzoek wel representatief is. De leden van de fractie van het CDA vragen hoe groot het aandeel snelwegstations is geweest. Daarnaast vragen de leden van de fractie van de SP welk effect de oververtegenwoordiging van snelwegstations heeft gehad op de uitkomsten van het onderzoek en of het mogelijk is om een uitsplitsing te maken van de effecten van de accijnsverhoging voor bemande, onbemande en snelwegstations. De leden van de fractie van de PVV vragen of ik bereid ben om een onafhankelijke toets uit te laten voeren om vast te stellen dat de cijfers van de oliemaatschappijen representatief zijn voor alle tankstations.
Het Centraal Bureau voor Statistiek (CBS) is gevraagd een oordeel te geven over de door mij gehanteerde aanpak en methode. Met het CBS hebben we geconstateerd dat deze dataset geen aselecte steekproef is, omdat alleen een bepaald aantal oliemaatschappijen in de dataset is vertegenwoordigd. Daardoor kan niet met zekerheid worden gesteld dat de uitkomsten representatief zijn voor alle tankstations.
Daarom heb ik nader getoetst of de cijfers van dit onderzoek voldoende betrouwbaar zijn – zoals door de spreiding over categorieën te toetsen en de ontwikkeling van het marktaandeel van de tankstations in de dataset te controleren.
Het gezamenlijke marktaandeel van de tankstations in de analyse ten opzichte van de totale landelijke afzet van liters in het wegverkeer over de hele onderzoeksperiode 2011–2014 is stabiel. Het aantal tankstations in de dataset is eveneens stabiel. Er is derhalve geen afwijkende ontwikkeling volgens de dataset in de analyse ten opzichte van het landelijke beeld. De conclusie is dat de oververtegenwoordiging van het aandeel snelwegstations in de dataset (10% van het aantal tankstations versus landelijk 5%) geen effect heeft gehad op de uitkomsten. Dat maakt dat de gegevens van de oliemaatschappijen, hoewel niet bij voorbaat aselect, wel een goede basis vormen om uitspraken te doen over de volumes in de grensstreek. Een uitsplitsing naar bemande of onbemande stations is niet voor de hele dataset beschikbaar.
De leden van de fractie van de SP vragen waarom het niet mogelijk is gebleken om een aselecte steekproef te houden.
Het is niet onmogelijk om een aselecte steekproef te trekken uit individuele tankstations. Bij een a-selecte steekproef speelt ook de non-respons van de geselecteerde tankstations een rol. Mede uit praktische overwegingen is gekozen voor de methode om een aantal oliemaatschappijen te vragen de gegevens te leveren van alle tankstations die zij bevoorraad hebben. Daardoor was het mogelijk om via een beperkt aantal dataleveranciers te beschikken over een zeer betrouwbare dataset met een groot aantal tankstations met maandelijkse cijfers over een langere periode vanaf 2011. Dit biedt de mogelijkheid om de gegevens in perspectief te plaatsen. Hierdoor kon de tijd die nodig was voor het leveren en verwerken van de gegevens zoveel mogelijk worden bekort.
De leden van de fractie van de SP vragen waarom de onderzoeken van de brancheorganisaties niet betrokken zijn bij de evaluatie.
Tijdens de evaluatie is diverse malen contact geweest met vertegenwoordigers van de brancheorganisaties. Hierbij is zowel over de methode van het onderzoek van de brancheorganisaties als over de methode van mijn evaluatie gesproken. Ik heb ervoor gekozen om onafhankelijk van de brancheorganisaties een onderzoek te doen naar de effecten van de accijnsverhoging. Dit onderzoek maakt gebruik van andere databronnen. Deze onderzoeken laten zich moeilijk combineren.
De leden van de fractie van de SP vragen welke verklaring ik kan geven voor de dalende brandstofverkopen in de grensstreek sinds het laatste kwartaal van 2012.
De evaluatie beoogt niet een volledige analyse te zijn van alle ontwikkelingen in de grensstreek die relevant zijn geweest voor de ontwikkeling in brandstofverkopen. In de evaluatie concludeer ik ook dat de sterkere daling van de brandstofverkopen in de directe grensstreek in vergelijking met de landelijke verkopen geen nieuwe ontwikkeling is en past in een langjarige trend. In mijn antwoord in paragraaf 1 op de vragen van de leden van de fracties van de VVD, de PvdA en de SP, ben ik reeds ingegaan op de verschillen in regionale economische ontwikkeling.
De leden van de fractie van de SP vragen in hoeverre ik kan aangeven of er sprake is geweest van een anticipatie-effect in aanloop naar de accijnsverhoging.
Het is niet waarschijnlijk dat pomphouders voor benzine en diesel geanticipeerd hebben op de accijnsverhoging door vóór de accijnsverhoging grotere voorraden in te slaan. De pomphouders moesten namelijk over de voorraden benzine en diesel namelijk het accijnsverschil bijbetalen. Voor LPG gold deze bijbetalingsverplichting niet, zodat daarvan mogelijk wel meer is ingeslagen kort voor de accijnsverhoging. Door dit effect en doordat het om minder gegevens gaat, is de volumedaling van LPG in dit onderzoek minder betrouwbaar dan de uikomsten voor benzine en diesel. Het is ook mogelijk dat consumenten voorafgaand aan de accijnsverhoging extra hebben getankt. Ik zie hiervoor echter geen aanwijzingen in de landelijke CBS-cijfers.
Ik heb in de evaluatie laten zien dat er in de directe grensstreek (tot 10 kilometer vanaf de grens) in het eerste kwartaal van 2014 ook tankstations zijn die bij de verkopen van benzine, diesel of LPG een gunstiger ontwikkeling kennen dan het landelijk gemiddelde voor die brandstoffen. De leden van de fractie van de SP vragen daarbij of ik kan aangeven om wat voor soort tankstations het hier gaat en wat de verklaring is voor deze stijgingen. Het gaat hier om de spreiding in resultaten van alle tankstations in de directe grensstreek. Ik zie in de gegevens die ik van de oliemaatschappijen heb ontvangen tankstations met een gunstige en tankstations met een ongunstige ontwikkeling, zowel in de grensstreek als daarbuiten. Naar de oorzaken van deze verschillen heb ik geen onderzoek gedaan.
De leden van de fractie van de SP vragen naar de ontwikkeling van tankstations met een shop in de grensstreek.
Ik heb in de evaluatie een aparte analyse uitgevoerd naar de tankstations met een shop, voor zover de omzetcijfers van de shop voor dit onderzoek verstrekt zijn door de oliemaatschappijen. Bij de tankstations in de directe grensstreek (tot 10 kilometer van de grens) kennen de shopverkopen over het eerste kwartaal van 2014 een gunstiger ontwikkeling dan de brandstofverkopen van diezelfde tankstations.
De leden van de fractie van de SP en het CDA vragen of het klopt dat veel pompstations in de grensstreek klant zijn bij een tussenhandelaar en vragen of ik daarmee nog steeds van mening ben dat het onderzoek een representatief beeld geeft van de effecten van de accijnsverhoging en of ik bereid ben onderzoek te doen naar de leveringen aan tussenhandelaren.
In het onderzoek zijn alleen die tankstations in de analyse meegenomen waarvan de locatie bekend was. Indien een oliemaatschappij brandstof verkoopt aan een tussenhandelaar, is het bij de oliemaatschappij niet bekend op welke locatie de brandstof is afgeleverd. Deze locatie is een noodzakelijk onderdeel van de evaluatie omdat anders niet bekend is of de brandstof in de grensstreek of daarbuiten is verkocht. Om deze redenen zijn de leveringen tussenhandelaren niet de analyse meegenomen. Niettemin blijft nog steeds een groot aantal tankstations in de grensstreek en in de rest van Nederland over die in de analyse zijn meegenomen. Zoals ik in de accijnsbrief heb aangegeven vormt de dataset een goede basis om een beeld te vormen van de ontwikkeling van brandstofverkopen in de grensstreek.
De leden van de fractie van de SP vragen naar het aantal ontslagen dat er tot nu toe is gevallen bij de tankstations aan de grens, naar het aantal ontslagprocedures dat momenteel nog loopt en het aantal pompstations dat reeds failliet is gegaan of een faillissementsprocedure heeft aangevraagd.
Zoals ik al eerder naar aanleiding van Kamervragen van de heer Omtzigt (CDA)4 heb aangegeven blijkt uit contacten met het UWV dat informatie over ontslagaanvragen bij pompstations niet kan worden geleverd. Het UWV kent namelijk een zodanige grofmazige indeling per sector, dat daaruit niet de ontslagaanvragen bij pompstations kunnen worden afgezonderd. Er zijn evenmin gegevens beschikbaar over het aantal pompstations dat failliet is gegaan of een faillissementsprocedure heeft aangevraagd.
De leden van de fractie van de SP hebben gevraagd nader toe te lichten waarom de systematische fout in de verdeling van de kasontvangsten tussen lichte en overige minerale oliën geen gevolgen heeft gehad voor de totale ontvangsten van de brandstofaccijnzen. De leden van de fractie van het CDA vragen in dit verband naar herziene jaarcijfers over de periode 2000–2014.
Uit de centrale administratie van de douane wordt vanaf 2004 een totaalbedrag voor de kasontvangsten van de brandstofaccijnzen gerapporteerd. Dit totaalbedrag staat niet ter discussie en is altijd juist geweest. De systematische fout heeft alleen betrekking op de onderverdeling van het totaalbedrag naar lichte en overige minerale oliën.
Hieronder is een vergelijking opgenomen van de eerder gerapporteerde kasontvangsten (in € miljoen) over de jaren 2010–2013 met de cijfers volgens de aangepaste verdeling. De herziene onderverdeling van de kasontvangsten over eerdere jaren is niet te construeren.
Oude methodiek |
Aangepaste methodiek |
Onderlinge verschuiving |
|||
---|---|---|---|---|---|
lichte olie |
overig |
lichte olie |
overig |
||
2010 |
4.092 |
3.571 |
4.084 |
3.579 |
– 8 |
2011 |
4.043 |
3.665 |
4.075 |
3.633 |
32 |
2012 |
3.983 |
3.687 |
4.058 |
3.613 |
74 |
2013 |
3.854 |
3.777 |
3.989 |
3.641 |
135 |
De leden van de fractie van de SP vragen of ik bereid ben om een onderzoek te doen naar het margeverlies van pomphouders en of rekening is gehouden met de doorwerking van een afnemende marge van pomphouders op de VPB-inkomsten.
Naast de ontwikkeling in brandstofhoeveelheden en shopverkopen is in de evaluatie een onderzoek betrokken van het CBS onderzoek naar de ontwikkeling van de pompprijzen in de grensstreek. Daaruit bleek dat de pompprijzen in de grensstreek nauwelijks verschillen van de gemiddelde pompprijzen in heel Nederland. Deze verschillen zijn bovendien sinds de accijnsverhoging niet toegenomen. Daarmee zijn in de evaluatie de belangrijkste determinanten van de marge van pomphouders reeds in kaart gebracht. Ik zie daarmee onvoldoende aanleiding om nader onderzoek te doen naar de marge van pomphouders in de grensstreek. In de evaluatie is alleen onderzocht wat de gevolgen zijn van de accijnsverhoging voor de belastinginkomsten uit accijnzen, en niet uit andere belastingen.
De leden van de fracties van de SP, de PVV en de SGP stellen dat uit de cijfers van BOVAG blijkt dat in de € 51 miljoen aan extra belastingopbrengsten als gevolg van de accijnsverhoging de inkomsten van de accijnsindexatie voor diesel en verhoging van LPG voortvloeiend uit de Autobrief 2012 zijn meegenomen. Deze leden stellen voorts dat wanneer er wel met deze verhogingen rekening zou worden gehouden, de extra inkomsten € 35 miljoen zouden zijn. De leden van de fractie van de SP vragen of de meeropbrengst van de accijnsverhoging op diesel en LPG die voortvloeit uit het regeerakkoord in het eerste kwartaal van 2014 inderdaad niet € 51 miljoen maar € 35 miljoen bedraagt.
Eerst wil ik opmerken dat het door BOVAG berekende bedrag van € 35 miljoen is berekend op basis van de gegevens van het CBS betreffende het aantal gebruikte liters in het wegverkeer. Zoals ik hierna ook in antwoord op vragen van de leden van de CDA-fractie aangeef is het per definitie niet mogelijk een sluitend verband te leggen tussen de cijfers van CBS en Belastingdienst (zo zien de cijfers van de Belastingdienst niet alleen op het wegverkeer). Verder heb ik in de evaluatie slechts geconstateerd dat in het eerste kwartaal van 2014 de ontvangsten circa € 51 miljoen hoger lagen dan in dezelfde periode in 2013. Het gaat hier om de totale kasontvangsten in de maanden februari tot en met april 2014 die betrekking hebben op de leveringen van overige minerale oliën (waaronder diesel en LPG) in het eerste kwartaal. Ik heb daarbij nog gecorrigeerd voor eenmalige effecten in de kasontvangsten die het beeld kunnen vertekenen. De gerealiseerde toename van accijnsopbrengsten in het eerste kwartaal van 2014, net als de € 3 miljoen bij de benzine, is het resultaat van vele factoren waaronder de beleidsmatige tariefstijging (niet van toepassing voor benzine), de wettelijke indexatie, de conjunctuur, een steeds zuiniger wordend wagenpark en andere endogene effecten. Deze gerealiseerde ontvangsten mogen niet één-op-één worden vergeleken met een vooraf geraamde ex ante opbrengst die uitsluitend het effect aangeeft van een tariefsprijsverhoging bij een gelijkblijvende grondslag. Immers, bij het ex ante effect van de tariefverhoging wordt geen rekening gehouden met gedragseffecten, conjuncturele effecten en alle factoren die relevant zijn voor de ontwikkeling van de belastinggrondslag. In de evaluatie heb ik dit ook toegelicht.
BOVAG trekt in zijn berekening nu uitsluitend het ex ante effect van de wettelijke indexatie af van de gerealiseerde meeropbrengsten van € 51 miljoen in het eerste kwartaal van 2014. Dit zonder daarbij rekening te houden met aan die indexatie verbonden gedragseffecten. Dat geeft een onjuiste vergelijkingsmaatstaf. Ik kan helaas de gedragseffecten van de tariefsverhoging respectievelijk de wettelijke indexatie niet onderscheiden van de effecten van alle andere relevante factoren. Anders gezegd, ik kan geen kwantitatieve decompositie geven van de gerealiseerde meeropbrengst van € 51 miljoen in het eerste kwartaal van 2014 ten opzichte van het eerste kwartaal van 2013 naar de onderliggende factoren. Hetzelfde geldt voor de gerealiseerde meeropbrengst van € 3 miljoen bij benzine. Ik heb met die € 51 miljoen aan extra ontvangsten slechts vastgesteld dat in het eerste kwartaal van 2014 meer aan kasontvangsten is binnengekomen dan in het eerste kwartaal van 2013. Het berekende cijfer van BOVAG mag dan ook niet worden gezien als het cijfer dat de extra opbrengst weergeeft.
Volgens de leden van de fracties van de SP en de PVV komt uit de evaluatie naar voren dat de inkomsten zeer ongelijk verdeeld over de maanden zijn binnengekomen en dat er sprake lijkt van een dalende trend.
In de evaluatie heb ik geen afzonderlijke maandontvangsten gepresenteerd maar kwartaalontvangsten. Ik heb de cijfers alleen per kwartaal gepresenteerd omdat ik geconstateerd heb dat afzonderlijke maandcijfers teveel fluctueren om daar conclusies aan te kunnen verbinden, laat staan een trend. Dat heb ik ook gemeld in de accijnsbrief. Om die reden heb ik de evaluatie van de accijnsverhoging ook willen baseren op de cijfers over 3 maanden. Daarbij gaat het om de kasontvangsten in de maanden februari tot en met april 2014 die betrekking hebben op leveringen over de maanden januari tot en met maart 2014.
De leden van de fracties van de SP, het CDA, de PVV en de SGP signaleren dat de accijnsopbrengsten in januari hoger waren dan in februari en maart 2014 en vragen of die dalende trend in de accijnsopbrengsten voldoende aanleiding is om de ontwikkeling in de komende maanden te blijven volgen. De leden van de fracties van de SP, de PVV en de SGP vragen de accijnsverhoging alsnog terug te draaien als de meeropbrengst ook in de komende maanden negatief is.
Met de evaluatie van de effecten van de accijnsverhoging op diesel en LPG over de eerste drie maanden van 2014 heb ik invulling gegeven aan mijn eerdere toezegging. De regering volgt de ontwikkelingen op basis van de gegevens van het CBS van het gebruik van brandstoffen in het wegverkeer en de ontvangsten van de brandstofaccijnzen door de Belastingdienst. Ik ga niet opnieuw een beroep doen op de oliemaatschappijen om mij hun gegevens ter beschikking te stellen om specifiek de grenseffecten in beeld te brengen; het onderzoek naar de effecten in specifiek de grensstreek zoals ik heb gedaan op basis van de gegevens van de oliemaatschappijen wordt dus niet opnieuw gedaan. Ik informeer uw Kamer over de ontwikkelingen op de daartoe geëigende momenten, te weten de miljoenennota, najaarsnota en jaarverslag. Ik wil op dit moment, dit naar aanleiding van de vraag van de leden van de fractie van de PVV, niet vooruitlopen op die ontwikkelingen.
De vraag van de leden van de fractie van de SP over de verschillen in regionale economische ontwikkelingen in de grensstreek is beantwoord in paragraaf 1, tegelijkertijd met de daarmee vergelijkbare vragen van de leden van de fracties van de VVD en de PvdA.
De leden van de fracties van de SP en de PVV vragen of de zogenoemde COVA-heffing betrokken zou moeten worden in de accijnsverschillen tussen Nederland, België en Duitsland. De leden van de fractie van het CDA vragen of tabel 1 van de accijnsbrief kan worden aangepast.
De accijnsbrief rapporteert alleen de effecten van de verhoging van de accijnstarieven. Andere belastingen (voorraadheffing, btw, Vpb) zijn buiten beschouwing gelaten. De strategische voorraadheffing – ook wel COVA-heffing genoemd naar de organisatie die in Nederland deze voorraden beheert: Stichting Centraal Orgaan Voorraadvorming Aardolieproducten – is gebaseerd op een Europese verplichting. Ook België en Duitsland kennen een soortgelijke voorraadheffing.
In onderstaande tabel is het tarief van de zogenoemde COVA-heffing in Nederland opgenomen alsmede de tarieven van vergelijkbare heffingen in België en Duitsland.
Tarieven in eurocenten |
Nederland |
België |
Duitsland |
---|---|---|---|
Benzine (per liter) |
0,8 |
1,1 |
0,27 |
Diesel (per liter) |
0,8 |
1,2 |
0,30 |
LPG (per kilo) |
0,8 |
– |
0,36 |
De leden van de fractie van de SP vragen waarom er geen onderzoek is verricht naar het koopgedrag over de grens. Zij vragen of deze effecten meegewogen zouden moeten worden als uitverdieneffecten ten gevolge van de accijnsverhoging.
Het onderzoek heeft conform de toezegging betrekking gehad op de effecten van de accijnsverhoging op diesel en LPG. Daarbij is gekeken naar de accijnsopbrengsten en de afzet van motorbrandstoffen in het wegverkeer om de landelijke effecten te bepalen. Vervolgens is onderzocht of en in welke mate de grensstreek afwijkt van dat landelijke beeld. Het feitelijke koopgedrag over de grens is echter niet onderzocht.
De leden van de fractie van de SP verwijzen naar de conclusies van het CBS, einde 2013, dat accijnsverhogingen leiden tot lagere omzetten bij Nederlandse drankhandels, cafés en slijters. Zij vragen of dit effect van de accijnsverhoging ook relevant is voor de beoordeling van de accijnsmaatregelen.
In 2013 is een onderzoek gedaan naar de grenseffecten van onder meer de verhoging van de accijnstarieven van alcoholhoudende dranken met ingang van 1 januari 2013. Dat onderzoek is in de vorm van een zogenoemde grenseffectenrapportage tegelijkertijd met het Belastingplan 2014 door de toenmalige Staatssecretaris van Financiën naar uw Kamer gezonden. Gezien het feit dat in 2013 de accijnsopbrengsten voor bier, wijn en gedistilleerde dranken zich min of meer conform de raming ontwikkelden, is op basis van die cijfers toentertijd geconcludeerd dat er vooralsnog onvoldoende aanleiding was om een derving van enige omvang toe te rekenen aan grenseffecten als gevolg van de accijnsverhogingen per 1 januari 2013. Ook toen werd daar overigens bij aangetekend dat niet kon worden uitgesloten dat er lokaal wel aanmerkelijke effecten zouden kunnen zijn, mede als gevolg van een substantieel verschil in de accijnstarieven van Nederland en die van onze buurlanden.
De leden van de fractie van het CDA merken op dat zij bij de regeling van werkzaamheden een Wob-verzoek gedaan hebben en doen het verzoek de gevraagde stukken bij de beantwoording van deze vragen ter beschikking te stellen. De heer Omtzigt verzocht tijdens de genoemde regeling van werkzaamheden om openbaarmaking van alle documenten die gaan over of betrekking hebben op het onderzoek naar de accijnsverhoging, en van alle vormen van communicatie, met inbegrip van uitgewisselde documenten, contra-rapporten, rapporten inclusief conceptversies. Daarbij is een beroep gedaan op artikel 68 van de Grondwet en de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). De heer Omtzigt heeft daarbij aangegeven dat het hem om de cijfers te doen is.
Het toetsingskader waarbinnen ik dit verzoek beoordeel is dat van artikel 68 Grondwet. De informatieplicht aan het parlement krachtens de Grondwet reikt immers in alle gevallen ten minste even ver en soms verder dan de verplichting informatie openbaar te maken op grond van de Wob. In dit kader verwijs ik ook naar de brief van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over de reikwijdte van artikel 68 Grondwet.5
Bij de beoordeling van het verzoek van de heer Omtzigt maak ik onderscheid tussen enerzijds het onderliggende materiaal dat als input voor de analyse is gebruikt en anderzijds de analyse zelf. De input voor de analyse die ik heb verricht, is afkomstig van drie bronnen, namelijk van het CBS, van de Belastingdienst en van een aantal oliemaatschappijen. De cijfers van het CBS over de hoeveelheden motorbrandstoffen die in het wegverkeer worden gebruikt zijn openbaar en voor zover relevant zijn deze opgenomen in de accijnsbrief. De cijfers van de Belastingdienst over de opbrengsten van de accijnzen van brandstoffen zijn deels opgenomen in de accijnsbrief en worden aangevuld in deze antwoordenset. Informatie die ik heb verkregen van afzonderlijke oliemaatschappijen zal ik niet openbaar maken. Van belang bij de afweging die ik hierbij heb gemaakt is dat de vertrouwelijkheid van deze informatie door de oliemaatschappijen nadrukkelijk aan de orde is gesteld en ik heb toegezegd de geleverde informatie vertrouwelijk te behandelen. Het verstrekken van deze informatie zal deze vertrouwelijkheid schaden. Wezenlijk in mijn afweging is dat toegeleverde informatie bedrijfsvertrouwelijk is en dat het verstrekken van dergelijke informatie de belangen van de betreffende oliemaatschappijen en pomphouders onevenredig schaadt.
Het hiervoor genoemde materiaal vormt de brede basis voor de analyse naar de effecten van de accijnsverhoging op diesel en LPG. Over de totstandkoming van deze analyse heb ik verantwoording afgelegd in de accijnsbrief. Voor de analyse ben ik als bewindspersoon aanspreekbaar. Ik kijk dan ook uit naar de gedachtewisseling met uw Kamer over deze analyse en in dat debat zal ik met genoegen de vragen die resteren over de evaluatie beantwoorden.
De leden van de fractie van het CDA vragen in hoeverre de € 51 miljoen hogere accijnsinkomsten voor diesel en LPG in het eerste kwartaal van 2014 ten opzichte van het eerste kwartaal van 2013 te danken is aan respectievelijk de accijnsverhoging, aan de inflatiecorrectie en aan eventuele andere factoren.
De leden van de fractie van het CDA stellen terecht dat de gerealiseerde accijnsinkomsten het resultaat zijn van vele factoren waaronder de tariefstijging (zowel de beleidsmatige stijging als de wettelijke indexatie), de conjunctuur, een steeds zuiniger wordend wagenpark en andere endogene effecten. Ik kan echter geen kwantitatieve decompositie geven van de gerealiseerde meeropbrengst van € 51 miljoen naar de verschillende factoren. Ik heb met die € 51 miljoen aan extra ontvangsten slechts vastgesteld dat in het eerste kwartaal van 2014 meer aan kasontvangsten is binnengekomen dan in het eerste kwartaal van 2013.
De leden van de fractie van het CDA vragen om een onderscheid tussen de accijnsinkomsten die toegerekend dienen te worden aan de maanden januari, februari en maart en om een uitsplitsing van de accijnsopbrengsten naar diesel en LPG.
In onderstaande tabel zijn de kasontvangsten in de maanden februari tot en met april 2014 weergegeven die betrekking hebben op leveringen in de maanden januari tot en met maart 2013 en 2014. In deze tabel is de categorie «overige minerale oliën» nader uitgesplitst.
2013 |
2014 |
|||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
januari |
februari |
maart |
1e kwartaal |
januari |
februari |
maart |
1e kwartaal |
|
Lichte olie (benzine) |
327 |
308 |
351 |
986 |
400 |
309 |
333 |
1.042 |
Overige minerale oliën |
880 |
983 |
||||||
diesel (halfzware olie en gasolie) |
275 |
272 |
313 |
860 |
357 |
283 |
315 |
956 |
LPG |
7 |
6 |
6 |
19 |
11 |
9 |
8 |
27 |
overig (met name zware stookolie) |
<1 |
<1 |
<1 |
<1 |
<1 |
<1 |
<1 |
<1 |
De maandelijkse kasontvangsten van belastingontvangsten kunnen van maand op maand flink fluctueren. Anders gezegd: maandontvangsten zijn nogal volatiel. Dit geldt voor elke belastingsoort, zo ook bij accijnzen. Er kan dan ook weinig waarde worden toegekend aan absolute ontvangsten per maand en al helemaal niet aan absolute verschillen tussen maanden. Vanwege volatiliteit zit er ook geen vast patroon in die fluctuaties. Dus een absolute maandontvangst vergelijken met die van dezelfde maand een jaar eerder is dan net zo goed of fout als het verschil tussen willekeurige maanden. Wel geldt dat des te meer maanden in een jaar zijn verstreken, des te meer de gecumuleerde kasontvangsten wat gaan zeggen over de ontvangsten over het hele jaar. Maar zelfs dan kunnen nog forse fluctuaties later in het jaar voordoen. Daarom heb ik mijn evaluatie ook willen baseren op minstens 3 maanden, hoewel dat eigenlijk ook nog een erg korte periode is.
De leden van de fractie van het CDA vragen naar de reden dat de extra accijnsopbrengst die is binnengekomen in de maand januari in de brief van maart nog € 161 miljoen bedroeg en in de evaluatie van de accijnsverhoging € 56 miljoen.
Deze leden refereren met het bedrag van € 161 miljoen aan het verschil tussen de kasontvangsten in februari 2014 met betrekking tot de afzet in de maand januari 2014 in vergelijking met dezelfde maand in 2013. Dit bedrag betreft de totale brandstofaccijnzen, dus zowel de accijns op lichte olie (benzine) als de accijns op overige minerale oliën (waaronder diesel en LPG). Het bedrag van € 56 miljoen betreft alleen de ontvangsten uit accijns op lichte olie en betreft het verschil in kasontvangsten in de maanden februari tot en met april 2014 met dezelfde maanden van 2013 (deze maanden hebben betrekking op de leveringen in de maanden januari tot en met maart). Het bedrag van € 161 miljoen uit de accijnsbrief en het bedrag van € 56 miljoen zijn dus geen vergelijkbare bedragen.
De leden van de fractie van het CDA vragen wat de overige oorzaken van de geconstateerde grenseffecten zijn en hoe groot deze effecten zijn in verhouding tot de effecten van de accijnsverhoging.
Ik heb geconstateerd dat de dieselverkopen in de directe grensstreek (tot 10 kilometer vanaf de grens) reeds voor de accijnsverlaging terugliepen en daarmee slechts ten dele het gevolg lijken van de recente accijnsverhoging en dus ten dele het gevolg lijken van overige effecten. Hetzelfde geldt voor de LPG-verkopen in de hele grensstreek, zij het dat het duidelijk is dat daar een groter deel van de afname aan de accijnsverhoging moet worden toegeschreven. Ik kan niet kwantificeren hoe groot deze overige effecten zijn in verhouding tot de effecten van de accijnsverhoging.
De leden van de fractie van CDA vragen of het klopt dat er in de maanden februari en maart gezamenlijk € 2 miljoen minder is binnengekomen aan accijnsontvangsten ten opzichte van dezelfde maanden vorig jaar. In de kasontvangsten van maart en april 2014, die betrekking hebben op februari en maart 2014, is er voor de overige minerale oliën (waaronder diesel en LPG) een toename van € 17 miljoen te zien ten opzichte van dezelfde maanden in 2013 (zie ook de hiervoor opgenomen tabel met uitsplitsing van de accijnsopbrengsten «diesel» en LPG). Bij lichte oliën nemen de kasontvangsten over die periode af met € 18 miljoen. Opgeteld is dit (inclusief afrondingsverschillen) inderdaad € 2 miljoen minder. Ik wil nogmaals benadrukken dat ik niet op afzonderlijke maandcijfers af wil gaan omdat die te sterke fluctuaties vertonen.
De vraag van de leden van de fractie van het CDA over het volgen van de ontwikkelingen in de komende periode is beantwoord in paragraaf 3, tegelijkertijd met de daarmee vergelijkbare vragen van de leden van de fracties van de SP, de PVV en de SGP.
De leden van de fracties van het CDA en de PVV vragen of de grafiek van de jaar-op-jaar ontwikkeling van de detailhandelsverkopen en de benzineverkopen uitgebreid kan worden met de gegevens over het eerste kwartaal van 2014 en met de dieselverkopen. Tevens willen de leden van de fractie van de PVV weten waarom ervoor gekozen is om de gegevens over het eerste kwartaal van 2014 niet in de accijnsbrief te zetten. Daarnaast vragen zij of het beeld over het eerste kwartaal aanleiding geeft om de accijnsverhoging te heroverwegen en of ik kan kwantificeren wat de uitwerking is van de grenseffecten op de winkelomzet en werkgelegenheid.
De desbetreffende grafiek heb ik geactualiseerd met de gegevens over het eerste kwartaal. Het eerste kwartaal 2014 van de detailhandelverkopen is in de laatste week voor verschijnen van de accijnsbrief beschikbaar gekomen. In die fase heeft het verwerken en analyseren van de laatste accijnsgevens prioriteit gekregen. Ten onrechte is daardoor het actualiseren van de grafiek met de detailhandelverkopen, die in een eerdere fase van de analyse was gemaakt, achterwege gebleven. Ik heb met deze grafiek de voortdurende terugloop in de brandstofverkopen in een bredere economische context willen plaatsen. De detailhandelsverkopen zijn daarvoor als illustratie gebruikt, waarbij ik niet heb willen suggereren dat er een directe één op één relatie tussen brandstofverkopen en detailhandelsverkopen is. Een direct verband geldt overigens in geen enkel onderscheiden kwartaal. De grafiek laat zien dat alle variabelen in de hele periode een negatieve groei vertonen. Voor diesel is overigens de daling in het eerste kwartaal 2014 alleen in het vierde kwartaal 2013 kleiner geweest. Alle overige kwartalen was de daling groter. Voor benzine was de daling alleen in het begin van 2012 minder groot dan in de latere kwartalen. Op basis van deze inkleuring kan ik ook niet kwantificeren wat de uitwerking is van de grenseffecten op de winkelomzet en werkgelegenheid.
De vraag van de leden van de fractie van het CDA over de zogenoemde COVA-heffing is beantwoord in paragraaf 3, tegelijkertijd met de daarmee vergelijkbare vragen van de leden van de fracties van de SP en de PVV.
De leden van de fractie van het CDA leggen een verband tussen diverse cijfers van het CBS en van de Belastingdienst en concluderen dat deze conflicteren.
De cijfers van de Belastingdienst en CBS zijn niet gelijk, aangezien ze iets anders beschrijven.
De cijfers van de Belastingdienst betreffen de kasontvangsten (bedragen) van accijnzen op lichte oliën en overige minerale oliën. Onder overige minerale oliën vallen diverse brandstoffen, waaronder diesel en LPG. Daarbij betreffen de cijfers van de Belastingdienst gebruik van brandstoffen voor alle doeleinden. De cijfers van het CBS (volumes) daarentegen betreffen uitsluitend de afzet van motorbrandstoffen (benzine, diesel en LPG) in het wegverkeer. Het CBS baseert deze gegevens op eigen uitvraag. Om deze redenen is het niet mogelijk een sluitend verband te leggen tussen de cijfers van CBS en Belastingdienst.
De leden van de fractie van het CDA vragen naar de gevolgen voor de evaluatie van de systematische fout die vanaf 2004 is geslopen in de verdeling van de kasontvangsten van de brandstofaccijnzen.
Deze gevolgen zijn niet groot. De aangepaste verdeling leidt tot een verschuiving tussen de accijnsopbrengst van lichte olie en de accijnsopbrengst van overige minerale oliën.
Oude methodiek |
Aangepaste methodiek |
Onderlinge verschuiving |
|||
---|---|---|---|---|---|
lichte olie |
overig |
lichte olie |
overig |
||
1e kwartaal 2013 |
940 |
925 |
986 |
880 |
46 |
1e kwartaal 2014 |
981 |
1.044 |
1.042 |
983 |
61 |
Voor de evaluatie is van belang dat de meeropbrengsten (2014 ten opzichte van 2013) daardoor een wijziging hebben ondergaan. Bij lichte olie is de meeropbrengst € 56 miljoen geworden (was € 41 miljoen), bij de overige minerale oliën zijn de meeropbrengsten door de herziening afgenomen tot € 104 miljoen (was € 119 miljoen). Deze cijfers sluiten aan bij tabel 2 van de accijnsbrief, voor zover het betreft de cijfers zonder de incidentele correctie.
De vraag van de leden van de fractie van het CDA naar de herziene jaarcijfers over de periode 2000 – 2014 is beantwoord in paragraaf 3, tegelijkertijd met de daarmee samenhangende vraag van de leden van de fracties van de SP.
De leden van de fractie van het CDA vragen of ik nader kan specificeren van welke oliemaatschappijen de gegevens zijn gebruikt en welke pompstations in het onderzoek zijn meegenomen.
Informatie die ik heb verkregen van afzonderlijke oliemaatschappijen zal ik niet openbaar maken. Van belang bij de afweging die ik hierbij heb gemaakt is dat de vertrouwelijkheid van deze informatie door de oliemaatschappijen nadrukkelijk aan de orde is gesteld en ik heb toegezegd de geleverde informatie vertrouwelijk te behandelen. Het verstrekken van deze informatie zal deze vertrouwelijkheid schaden. Wezenlijk in mijn afweging is dat toegeleverde informatie bedrijfsvertrouwelijk is en dat het verstrekken van dergelijke informatie de belangen van de betreffende oliemaatschappijen en pomphouders onevenredig schaadt.
De vraag van de leden van de fractie van het CDA naar het aandeel snelwegstations is beantwoord in paragraaf 3, tegelijkertijd met de daarmee samenhangende vragen van de leden van de fracties van de SP en de PVV.
De vraag van de leden van de fractie van het CDA naar de belevering van tankstations in de grensstreek is beantwoord in paragraaf 3, tegelijkertijd met de daarmee vergelijkbare vragen van de leden van de fractie van de SP.
De leden van de fractie van het CDA vragen een uitsplitsing van de accijnsopbrengst tot 1 januari 2013 in accijns op blanke diesel, rode diesel en LPG.
In de hiernavolgende tabel wordt – op basis van de aangiftegegevens van de Belastingdienst – de gevraagde uitsplitsing gegeven.
In mln euro |
2011 |
2012 |
---|---|---|
Hoogbelaste diesel (gasolie en halfzware olie) |
3.266 |
3.242 |
Laagbelaste diesel (gasolie en halfzware olie) |
305 |
309 |
LPG |
60 |
61 |
Overig (met name zware stookolie) |
1 |
1 |
Totale kasontvangsten «overige minerale oliën» |
3.633 |
3.613 |
De leden van de fractie van het CDA vragen hoeveel er in het eerste kwartaal 2013 is bijbetaald over voorraden rode diesel. Ook vragen zij of het klopt dat landbouwers op 1 januari 2013 nog 1.300 liter in voorraad mochten hebben waardoor in het eerste kwartaal 2013 minder blanke diesel is verkocht. Door de Belastingdienst is, verspreid over een aantal maanden van 2013, ongeveer € 2,9 miljoen ontvangen als bijbetaling op voorraden rode diesel. Bijbetaling moest plaatsvinden als een eindgebruiker een of meer tanks had met een (totale) opslagcapaciteit van meer dan 5.000 liter en in die tank(s) op 1 januari 2013 meer dan 1.380 liter was opgeslagen. In dat geval moest het accijnsverschil worden bijbetaald over de volledige hoeveelheid.
De leden van de fractie van het CDA vragen waarom de aangiftegegevens niet zijn gebruikt voor de evaluatie en of deze aangiftegegevens naar de Kamer kunnen worden gezonden.
Tijdens het onderzoek is gebleken dat in de afgelopen jaren een systematische fout is geslopen in de verdeling van de kasontvangsten tussen lichte olie en overige minerale oliën. Vanaf nu worden de aangiftecijfers gebruikt voor de verdeling naar lichte olie en overige minerale oliën en zijn ook gebruikt voor de in deze antwoordenset opgenomen nadere onderverdeling van de overige minerale oliën naar diesel, LPG en overige producten. Deze cijfers zijn voorts gebruikt om de omvang en onderverdeling van de incidentele component in de ontvangst van januari te bepalen.
De leden van de fracties van het CDA en de PVV memoreren dat de effecten in de grensregio sterker zijn dan de landelijke effecten en vragen welke conclusie ik daaraan verbind als het gaat om het effect op ondernemers in de grensstreek en de oneerlijke concurrentie die naar de mening van deze leden is ontstaan met het buitenland als gevolg van de accijnsverhoging.
In de accijnsbrief is onderkend dat de terugloop in het gebied tot 10 kilometer vanaf de grens groter is dan die in de rest van het land. Daarbij is tegelijkertijd aangegeven dat dit geen nieuwe ontwikkeling is. Deze past in de langjarige trend van een dalende afzet van brandstoffen in dit gebied in vergelijking met het binnenland, die ook zou kunnen samenhangen met verschillen in regionale economische ontwikkelingen. De geconstateerde grenseffecten lijken dan ook slechts ten dele het gevolg van de recente accijnsverhoging. Mede om die reden hebben de uitkomsten over het eerste kwartaal het kabinet geen aanleiding gegeven om maatregelen te treffen.
De leden van de fractie van het CDA vragen of tabel 1 in de accijnsbrief (accijnsmutaties) ook gegeven kan worden voor de accijns op alcohol.
In de hierna opgenomen tabel zijn de accijnstarieven per 1 januari 2014 van Nederland, België en Duitsland opgenomen voor de meest gangbare alcoholhoudende producten.
Nederland |
Duitsland |
België |
||||
---|---|---|---|---|---|---|
Accijnstarieven in euro’s per 1 januari 2014 |
Verhoging 1-1-2014 |
Tarief 2014 |
Tarief 2014 |
Verschil met Nederland |
Tarief 2014 |
Verschil met Nederland |
Bier (12° Plato) per hectoliter |
2,06 |
37,96 |
22,17 |
– 15.79 |
9,44 |
– 28,52 |
Per pijpje 0,3 L |
0,10 |
0,11 |
0,06 |
– 0,05 |
0,03 |
– 0,08 |
Wijn (niet-mousserend; 12% alcohol) per hectoliter |
4,80 |
88,36 |
0 |
– 88,36 |
56,97 |
– 31,39 |
Per fles 0,75 L |
0,63 |
0,67 |
0 |
– 0,67 |
0,40 |
– 0,27 |
Gedistilleerd per liter 100% |
0,91 |
16,86 |
13,03 |
– 3,83 |
21,19 |
+ 4,33 |
Per fles 1 L 40% |
6,31 |
6,70 |
5,21 |
– 1,49 |
8,48 |
+ 1,78 |
De leden van de fractie van het CDA verwijzen naar het in de accijnsbrief aangehaalde Belgische onderzoek naar de prijsverschillen tussen België en Nederland en België en Duitsland.6 Op basis van dit onderzoek kunnen ook conclusies worden getrokken als het gaat om een prijsvergelijking tussen Nederland en Duitsland. Zoals ik ook al in de accijnsbrief heb gemeld, blijkt uit dat onderzoek dat Nederland, gemiddeld, ongeveer 5% goedkoper is dan Duitsland. Volgens het onderzoek betreft dat ongeveer het geheel aan bewerkte levensmiddelen. Op basis van hetzelfde onderzoek kan ook de conclusie worden getrokken dat bier in Duitsland ongeveer 23% duurder is dan in Nederland.
De leden van de fractie van het CDA vragen tot slot de opeenvolgende ramingen (Miljoenennotastand, Voorjaarsnotastand respectievelijk de Najaarsnotastand) en de realisatie van de accijnsontvangsten van de afgelopen vijf jaar per brandstofsoort en per alcoholische drank. In onderstaande tabellen worden de opeenvolgende ramingen gegeven conform de reguliere begroting- en verantwoordingsindeling.
2009 |
2010 |
2011 |
2012 |
2013 |
|
---|---|---|---|---|---|
Accijns van lichte olie |
4.063 |
3.977 |
4.061 |
4.174 |
4.100 |
Accijns van overige minerale oliën |
3.449 |
3.373 |
3.586 |
3.834 |
4.047 |
Alcoholaccijns |
312 |
281 |
283 |
285 |
326 |
Bieraccijns |
402 |
401 |
390 |
377 |
404 |
Wijnaccijns |
300 |
294 |
307 |
273 |
344 |
2009 |
2010 |
2011 |
2012 |
2013 |
|
---|---|---|---|---|---|
Accijns van lichte olie |
3.996 |
4.083 |
4.111 |
4.054 |
3.941 |
Accijns van overige minerale oliën |
3.337 |
3.459 |
3.687 |
3.714 |
3.880 |
Alcoholaccijns |
313 |
299 |
302 |
314 |
330 |
Bieraccijns |
404 |
392 |
383 |
376 |
407 |
Wijnaccijns |
300 |
299 |
272 |
305 |
338 |
2009 |
2010 |
2011 |
2012 |
2013 |
|
---|---|---|---|---|---|
Accijns van lichte olie |
4.028 |
4.086 |
4.054 |
3.928 |
3.825 |
Accijns van overige minerale oliën |
3.370 |
3.573 |
3.691 |
3.657 |
3.765 |
Alcoholaccijns |
306 |
330 |
315 |
348 |
306 |
Bieraccijns |
390 |
390 |
383 |
387 |
413 |
Wijnaccijns |
285 |
274 |
299 |
316 |
348 |
2009 |
2010 |
2011 |
2012 |
2013 |
|
---|---|---|---|---|---|
Accijns van lichte olie |
4.009 |
4.092 |
4.043 |
3.983 |
3.854 |
Idem na herziene onderverdeling |
4.084 |
4.075 |
4.058 |
3.989 |
|
Accijns van overige minerale oliën |
3.335 |
3.571 |
3.665 |
3.687 |
3.777 |
Idem na herziening onderverdeling |
3.579 |
3.633 |
3.613 |
3.641 |
|
Alcoholaccijns |
317 |
316 |
317 |
319 |
321 |
Bieraccijns |
385 |
385 |
382 |
382 |
406 |
Wijnaccijns |
287 |
296 |
303 |
302 |
344 |
De vraag van de leden van de fractie van de PVV of ik bereid ben om een onafhankelijke toets uit te laten voeren om vast te stellen dat de cijfers van de oliemaatschappijen representatief zijn voor alle tankstations is beantwoord in paragraaf 3, tegelijkertijd met de daarmee samenhangende vragen van de leden van de fracties van de SP en het CDA.
De vragen van de leden van de fractie van de PVV over de € 51 miljoen aan extra belastingopbrengsten als gevolg van de accijnsverhoging zijn beantwoord in paragraaf 3, tegelijkertijd met de daarmee vergelijkbare vragen van de leden van de fracties van de SP en de SGP.
De vragen van de leden van de fractie van de PVV over het volgen van de ontwikkelingen in de komende periode zijn beantwoord in paragraaf 3, tegelijkertijd met de daarmee vergelijkbare vragen van de leden van de fracties van de SP, het CDA en de SGP.
De vragen van de leden van de fractie van de PVV over de verdeling van de accijnsinkomsten over de verschillende zijn beantwoord in paragraaf 3, tegelijkertijd met de daarmee vergelijkbare vragen van de leden van de fractie van de SP.
De vragen van de leden van de fractie van de PVV over de in de accijnsbrief opgenomen grafiek over de jaar-op-jaar ontwikkeling van de detailhandelverkopen en de benzineverkopen zijn beantwoord in paragraaf 4, tegelijkertijd met de daarmee vergelijkbare vraag van de leden van de fractie van het CDA.
De vragen van de leden van de fractie van de PVV over de zogenoemde COVA-heffing zijn beantwoord in paragraaf 3, tegelijkertijd met de daarmee vergelijkbare vragen van de leden van de fracties van de SP en het CDA.
De vraag van de leden van de fractie van de PVV over de sterkere effecten in de grensstreek ten opzichte van de landelijke is beantwoord in paragraaf 4, tegelijkertijd met de daarmee vergelijkbare vraag van de leden van de fractie van het CDA.
De leden van de fractie van de PVV verwijzen naar een bericht van de brancheorganisatie van de tabaksdetailhandel (NSO) en de brancheorganisatie voor de tabaks- en zoetwarengroothandel (TZN) over de naar hun mening structureel dalende accijnsopbrengsten van tabak. Zij vragen naar een kwantificering van de uitwerking daarvan op de winkelomzet en werkgelegenheid met betrekking tot de tabaksverkopen. Deze leden vragen daarbij expliciet aandacht voor winkelomzet, werkgelegenheid en de effecten op de lokale economie.
Ik herken mij niet in de cijfers zoals die door NSO en TZN zijn gepubliceerd. Zoals al eerder gememoreerd, is het niet mogelijk om op basis van maandcijfers uitspraken te doen over de effecten van een accijnsverhoging. De opbrengstcijfers voor tabak in de eerste drie maanden van 2014, waarbij de opbrengsten in de maanden februari, maart en april betrekking hebben op leveringen die hebben plaatsgevonden in respectievelijk de maanden januari, februari en maart, laten juist een stijging zien ten opzichte van dezelfde maanden in 2013.
Met de accijnsbrief en de daarin opgenomen analyses heb ik mijns inziens reeds voldaan aan de vraag van de leden van de fractie van de PVV naar een analyse over de daling van de accijnsopbrengsten en de toename van de grenseffecten.
Onder verwijzing naar de accijnsverschillen vragen de leden van de fractie van de PVV een kwantificering van de uitwerking op winkelomzet en werkgelegenheid met betrekking tot de verkopen van bier, wijn en overige alcoholica. Deze leden vragen daarbij expliciet aandacht voor winkelomzet, werkgelegenheid en de effecten op de lokale economie.
De effecten van de accijnsverhogingen op bier, wijn en overige alcoholische dranken zijn niet onderzocht. Het is dan ook niet mogelijk een kwantificering te geven zoals door de leden van de fractie van PVV wordt gevraagd.
De leden van de fractie van D66 constateren dat er in algemene zin veel onduidelijkheid is over de gebruikte cijfers en de weergave van de situatie in de accijnsbrief en vragen zich af er nog een algemene reactie komt.
In de accijnsbrief heb ik gepoogd de in het onderzoek gehanteerde cijfers en daarop gebaseerde conclusies zo transparant mogelijk weer te geven. Indien er desondanks sprake is van onduidelijkheid hoop ik dat ik deze met de in dit schriftelijk overleg gegeven antwoorden heb weggenomen.
De leden van de fractie van D66 vragen waarom ik ervoor gekozen heb om de ontwikkelingen alleen voor hele kwartalen te presenteren en zij vragen of maandcijfers over tankstations een goede indicatie geven van de ontwikkeling in de afzonderlijke maanden. De leden van de fractie van de SGP vragen daarnaast of ik verwacht dat de daling over de maand maart zich doorzet in de daarop volgende maanden en of het een gebruikelijk patroon is dat na een accijnsverhoging de grenseffecten tijdelijk van aard zijn.
Ik heb de cijfers alleen per kwartaal gepresenteerd omdat ik geconstateerd heb dat afzonderlijke landelijke maandcijfers teveel fluctueren om daar conclusies aan te kunnen verbinden. Om die reden heb ik de evaluatie van de accijnsverhoging ook willen baseren op de cijfers over drie maanden. Waar landelijke maandcijfers over brandstofverkopen fluctueren, geldt dit eveneens voor de maandcijfers van de tankstations die ik van de oliemaatschappijen heb ontvangen.
Ik heb in de accijnsbrief aangegeven dat grenseffecten als gevolg van accijnsverhogingen vaak van tijdelijke aard zijn. Dat is een ervaring die is opgedaan na eerdere accijnsverhogingen. Het is goed mogelijk dat de grenseffecten, voor zover die door de accijnsverhoging zijn veroorzaakt, na verloop van tijd afnemen. De landelijke ontwikkeling van de motorbrandstoffen wordt door meer factoren dan alleen de grenseffecten verklaard. Het is bijvoorbeeld mogelijk dat in een bepaalde periode de landelijke verkopen van motorbrandstoffen afnemen terwijl ook de grenseffecten afnemen.
De vragen van de leden van de fractie van de SGP over de € 51 miljoen aan extra belastingopbrengsten als gevolg van de accijnsverhoging zijn beantwoord in paragraaf 3, tegelijkertijd met de daarmee vergelijkbare vragen van de leden van de fracties van de SP en de PVV.
De leden van de fractie van de SGP vragen of het correct is dat de beoogde doelstelling voor extra belastinginkomsten bij lange na niet gehaald wordt.
Wat betreft de totale ontvangsten uit de accijns op overige minerale oliën over heel 2014 ga ik er vanuit dat deze hoger zullen uitvallen dan die in 2013. Zoals in eerdere antwoorden aangegeven kan het ex ante ingeboekte bedrag voor de accijnsverhoging (dat is de opbrengst van een hoger tarief bij een gelijkblijvende grondslag) niet gezien worden als een gekwantificeerde doelstelling, omdat dit cijfer geen rekening houdt met gedragseffecten, conjunctuur en alle andere relevante factoren.
De leden van de fractie van de SGP lezen in de evaluatie dat de effecten van de accijnsverhoging een sterker negatief effect hebben op de brandstofverkopen in de grensstreek vergeleken met de rest van Nederland. Zij vragen of deze grenseffecten zijn meegenomen bij de berekening van de beoogde toename in accijnsopbrengsten door het CPB. Het CPB rekent de beleidsmaatregelen van het kabinet integraal door in zijn macro-economische modellen. In de voorspellingen van het CPB wordt dus rekening gehouden met de in- en uitverdieneffecten van beleidsmaatregelen van het kabinet, waaronder gedragseffecten. Deze in- en uitverdieneffecten worden echter niet per maatregel gekwantificeerd.
De vragen van de leden van de fractie van de SGP over de daling in de maand maart en de tijdelijkheid van de grenseffecten zijn beantwoord in paragraaf 6, tegelijkertijd met de daarmee vergelijkbare vragen van de leden van de fractie van D66.
De leden van de fractie van de SGP vragen verder of er een gebruikelijk patroon van ontwikkelingen na accijnsverhogingen geldt.
Er geldt niet zoiets als een gebruikelijk patroon van ontwikkeling na accijnsverhogingen. De maandelijkse kasontvangsten van accijnzen kunnen flink fluctueren, ook als er geen sprake is van accijnsverhogingen. Wel kan ik stellen dat – zoals in de accijnsbrief aangegeven – grenseffecten als gevolg van accijnsverhogingen vaak (deels) van tijdelijke aard zijn. Dat is een ervaring die is opgedaan na eerdere accijnsverhogingen. Bij het monitoren van kasontvangsten in een lopend jaar wordt zo goed mogelijk rekening gehouden met fluctuaties in de maandelijkse realisaties. Overigens zijn er ook grote verschillen tussen de kaspatronen van de verschillende belastingsoorten. Dat heeft onder andere te maken met de aanslag- en aangiftesystematiek van de verschillende belastingsoorten.
De vraag van de leden van de fractie van de SGP over het volgen van de ontwikkelingen in de komende periode is beantwoord in paragraaf 3, tegelijkertijd met de daarmee vergelijkbare vragen van de leden van de fracties van de SP, het CDA en de SGP.