Vastgesteld 17 januari 2014
De vaste commissie voor Financiën heeft op 4 november 2013 overleg gevoerd met staatssecretaris Weekers van Financiën over het Belastingplan 2014 c.a.
Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.
De voorzitter van de vaste commissie voor Financiën,Van Nieuwenhuizen-Wijbenga
De griffier van de vaste commissie voor Financiën, Berck
Voorzitter: Van Nieuwenhuizen-Wijbenga
Griffier: Maas
Aanwezig zijn elf leden der Kamer, te weten: Bashir, Dijkgraaf, Groot, Klein, Koolmees, Neppérus, Van Nieuwenhuizen-Wijbenga, Van Ojik, Omtzigt, Schouten en Van Vliet,
en staatssecretaris Weekers van Financiën.
Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:
– het wetsvoorstel Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Belastingplan 2014) (33 752);
– het wetsvoorstel Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Overige fiscale maatregelen 2014) (33 753);
– het wetsvoorstel Wijziging van enkele wetten met het oog op de bestrijding van fraude in de toeslagen en fiscaliteit (Wet aanpak fraude toeslagen en fiscaliteit) (33 754);
– het wetsvoorstel Wijziging van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en van de Invorderingswet 1990 in verband met de wijziging van de percentages belasting- en invorderingsrente (Wet wijziging percentages belasting- en invorderingsrente) (33 755).
Aanvang 11.00 uur.
De voorzitter: Goedemorgen, ik heet iedereen van harte welkom bij dit wetgevingsoverleg. We starten zo meteen met een paar minuutjes vertraging met de beantwoording in eerste termijn door de staatssecretaris. Ik heb echter begrepen dat de heer Van Vliet een ordevoorstel wil doen. Ik stel hem daar nu voor in de gelegenheid.
De heer Van Vliet (PVV): Voorzitter, het is weliswaar een uiterst belangrijk debat, maar de geplande eindtijd van 23.00 uur is misschien toch een beetje overdreven in het licht van het feit dat we nog twee plenaire afrondingsdagen voor de boeg hebben. We hebben zojuist van mevrouw Kipp van de Griffie de bevestiging gekregen dat hiervoor inderdaad behoorlijk wat uren worden ingeruimd. We hoeven ons dan ook geen zorgen te maken over de vraag of er genoeg ruimte is voor het indienen van moties en amendementen en het geven van ons politieke oordeel.
Voorzitter, met het oog hierop stel ik de commissie en u voor om de staatssecretaris zijn reactie te laten geven met de gebruikelijke interrupties om daarna de tweede termijn te beperken tot feitelijke aanvullingen door degenen die de staatssecretaris nog iets willen meegeven. Laten wij de moties en amendementen vooral plenair behandelen. We hebben in mijn voorstel dus alleen maar een kort tweede termijntje voor degenen die daaraan behoefte hebben.
De voorzitter: Ik ga even na wat uw collega's daarvan vinden.
De heer Bashir (SP): Voorzitter, ik ben ervoor dat u ons de mogelijkheid geeft om uitgebreid te interrumperen, want dan kunnen we de tweede termijn helemaal plenair doen. We hoeven namelijk geen tweede termijn in dit wetgevingsoverleg te houden omdat er nog een plenair debat komt, inclusief een tweede termijn. Dat biedt ons voldoende ruimte en ik stel dan ook voor om bij dit wetgevingsoverleg af te zien van een tweede termijn.
De voorzitter: Dat lijkt me een nuance, want de heer Van Vliet wilde dat korte tweede termijntje alleen gebruiken voor mensen die nog snel iets aan de staatssecretaris willen meegeven. Dat is het enige verschil.
Mevrouw Neppérus (VVD): Net als de heer Van Vliet hecht ik eraan om een korte tweede termijn te houden, zodat we de staatssecretaris nog wat feitelijke vragen kunnen meegeven. Ik zal daar in ieder geval maar weinig tijd voor nodig hebben. Het lijkt me goed om het zo te doen, omdat we dan alleen maar beter voorbereid zijn op de plenaire afronding.
De heer Groot (PvdA): Het biedt ons de mogelijkheid om nog wat vragen te stellen, waarmee het ministerie de komende weken eventueel aan de slag kan. De politieke afronding kan dan volgende week plaatsvinden. Die tweede termijn kan dus heel kort zijn. Ik zeg dat om de heer Bashir gerust te stellen.
De heer Omtzigt (CDA): Ik heb voorkeur voor een tweede termijn. Overigens gaat mijn voorkeur niet uit naar een heel korte tweede termijn. Het lijkt mij zaak om alle technische vragen en onduidelijkheden die we vandaag kunnen wegnemen, ook echt weg te nemen, omdat dat nog meer druk op de plenaire agenda voorkomt. Nu ik toch uit Enschede naar Den Haag ben gekomen, ben ik best bereid om tot 23.00 uur door te gaan!
De voorzitter: Ik zie dat de andere woordvoerders zich hierin kunnen vinden.
We starten zo meteen dus met de beantwoording door de staatssecretaris. Ik sluit mij wel aan bij de opmerking van de heer Omtzigt dat het echt de voorkeur verdient om vandaag zo veel mogelijk op te helderen. We moeten in ieder geval geen zaken laten lopen omdat er nog twee plenaire rondes volgen. Laten we dus doorpakken vandaag. Als het goed is, houden we een heel korte tweede termijn over en dat is wat de heer Van Vliet voorstelde.
Voor de mensen die de vorige keer thuis hebben meegeluisterd, wijs ik erop dat een groot deel van de vragen die toen zijn gesteld, inmiddels schriftelijk is beantwoord. Als iemand geen antwoord hoort op een vraag die volgens hem of haar toch echt de vorige keer is gesteld, dan is die vraag dus wellicht in de schriftelijke beantwoording aan de orde gekomen.
Ik heb van de staatssecretaris begrepen dat hij zijn antwoord in blokken heeft verdeeld. Dat lijkt mij heel plezierig. We gaan zien hoeveel blokjes we voor de lunchpauze kunnen doen, want het woord is nu aan de staatssecretaris.
Staatssecretaris Weekers: Voorzitter. Ik begin met de Kamer te bedanken voor de grote belangstelling voor het pakket Belastingplan. Meer in het bijzonder bedank ik de Kamer voor haar inspanningen, want er wordt in een heel korte tijd nogal wat gevraagd van de Kamer. Er ligt niet alleen een uitvoerig pakket Belastingplan voor, een pakket dat bestaat uit diverse wetsvoorstellen, maar ook een behoorlijke nota van wijziging als gevolg van het aanvullend akkoord. Op het ministerie van Financiën hebben we de vragen geturfd en wij kwamen uit op meer dan 1.200 Kamervragen. De meeste vragen hebben we al in een van de diverse schriftelijke rondes beantwoord. Ik hoop de vragen die nog openstaan, vandaag of anders volgende week plenair te beantwoorden.
Ik heb mijn beantwoording in de volgende blokjes verdeeld.
Ik ga eerst in op het Belastingplan, waarbij ik de volgende blokjes heb: het inkomensbeleid, de vragen rondom de stamrechten, de accijnzen, afvalstoffen- en leidingwaterbelasting en tot slot lokaal duurzaam opgewekte energie. De overige punten meen ik schriftelijk volledig te hebben beantwoord, maar mochten er rondom het Belastingplan vragen zijn waarvan de Kamer meent dat ik ze onvoldoende heb beantwoord, hoor ik dat uiteraard graag. Na de bespreking van het Belastingplan ga ik verder met het wetsvoorstel OFM, overige fiscale maatregelen 2014. Hier staat een tweetal onderwerpen open, namelijk de Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen, de WIB, en de anbi's. Vervolgens zal ik stilstaan bij de vragen rondom het wetsvoorstel Wet aanpak fraude toeslagen en fiscaliteit en tot slot zal ik het wetsvoorstel Wet wijziging percentages belasting- en invorderingsrente behandelen.
De heer Omtzigt (CDA): Ik mis een blokje over de 1 miljardoperatie rondom de box 2-heffing. Gaat de staatssecretaris ervan uit dat alle vragen hierover beantwoord zijn?
De voorzitter: Passen ze nog in een blokje?
Staatssecretaris Weekers: Nee, voorzitter. Ik meen inderdaad dat ik de vragen hierover voldoende beantwoord heb. Ik kom er heel kort op terug, dus de heer Omtzigt vindt tijdens de bespreking van het eerste blok, waar het gaat over het inkomensbeleid, vast wel een haakje om mij daarop verder te bevragen.
Diverse leden hebben vragen gesteld over het inkomensbeleid. Ik ga er niet uitvoerig op in, want iedereen heeft in de stukken kunnen lezen dat in het regeerakkoord is aangegeven wat het kabinet verstaat onder een evenwichtig inkomensbeleid. Met name de heer Van Ojik heeft hierover vragen gesteld. In het regeerakkoord is aangegeven dat het kabinet werk wil laten lonen. Daarnaast is aangegeven dat lage inkomens worden ontzien en dat van hogere inkomens een extra bijdrage wordt gevraagd. In een tijd waarin er behoorlijk moet worden omgebogen en we ook behoorlijk ombuigen op overheidsuitgaven, zijn vooral mensen met een wat kleiner inkomen aangewezen op programma-uitgaven van de overheid. Daarom voelen mensen met een wat kleiner inkomen sneller dat er wordt bezuinigd op uitgaven. Om te komen tot een evenwichtig inkomensbeleid is daarom in het Belastingplan 2014 een aantal lastenmaatregelen getroffen die met name worden gevoeld door mensen met hogere inkomens. De heer Koolmees vroeg een beetje plagerig of hier sprake is van nivellering. Ik zou dit woord niet direct overnemen – de heer Koolmees begrijpt dat wel – omdat de lastenmaatregelen moeten worden gezien in het bredere perspectief van het kabinetsbeleid en de grote opgave waarvoor het kabinet zich geplaatst voelt. Overigens hebben alle inkomens profijt van de verlaging van het tarief in de eerste schijf van de inkomstenbelasting in 2014. Ook hebben alle inkomens tot ruim € 95.000, drie keer modaal, profijt van de verhoging van de arbeidskorting. Daarna wordt het afgebouwd, zoals u weet.
De heer Van Ojik vroeg naar de werkgelegenheidseffecten van het Belastingplan. In de begrotingsafspraken voor 2014 hebben we opgenomen dat de ambitie is dat de werkgelegenheid op termijn stijgt met 0,8%, ofwel ruim 50.000 banen. Daarvan is volgens de analyse van de begrotingsafspraken 2014 door het Centraal Planbureau al een groot deel in beeld. Het Centraal Planbureau schat in dat het totale werkgelegenheidseffect van het beleid 0,6% bedraagt. Dit komt overeen met de eerdere doorrekening van het regeerakkoord. De begrotingsafspraken die met de vijf partijen zijn gemaakt, hebben volgens het Centraal Planbureau per saldo een positief effect op de werkgelegenheid.
De heer Van Ojik (GroenLinks): Die zijn nu ongeveer terug op het ambitieniveau van het regeerakkoord. Je kunt ook zeggen dat we weer bij af zijn.
Mijn vraag aan de staatssecretaris ging met name over dat expliciete doel in het Belastingplan: werken moet lonen. Ik heb geen vraagtekens gezet bij de werkgelegenheidseffecten van het akkoord en het regeerakkoord; die vind ik te weinig ambitieus, maar goed, daar kan men anders over denken. Het principe van «werken moet lonen» gaat heel erg uit van het idee dat er iets niet helemaal in orde is met het aanbod van werkgelegenheid en mensen kennelijk onvoldoende prikkels voelen om te gaan werken. Er wordt vaak gezegd dat de armoedeval, of hoe dat ook wordt genoemd, te klein is. Ik heb gezegd dat er steeds minder vacatures komen. Het probleem is dat er geen banen zijn. Hoezo «werken moet lonen»? Ik zal mijn interruptie de volgende keer wat korter houden, mevrouw de voorzitter.
De voorzitter: Dat lijkt mij een goed idee.
De heer Van Ojik (GroenLinks): Ik heb begrepen dat er geen tweede termijn komt en ik wilde toch ingaan dit punt. De staatssecretaris noemt dit een centraal punt in zijn Belastingplan. Ik snap het niet in het licht van de situatie op de arbeidsmarkt. Dat is eigenlijk de vraag.
Staatssecretaris Weekers: Als arbeidskosten lager worden, wordt het voor werkgevers aantrekkelijker om meer mensen aan te nemen. Als het arbeidsaanbod groter wordt omdat mensen een lagere marginale druk ervaren, dan brengt dat met zich mee dat daarvan een drukkend effect op de loonkosten uitgaat. Per saldo leidt dat tot meer werkgelegenheid. Ik snap het punt van de heer Van Ojik: in een tijd waarin bedrijven failliet gaan, op grote schaal mensen worden ontslagen en het werkloosheidscijfer oploopt, klinkt dit misschien ietwat vreemd. Toch is het zo dat lagere arbeidskosten, zowel voor werkgevers als voor werknemers, die dan netto meer overhouden als zij aan het werk gaan, tot meer werkgelegenheid leiden. Het is dus wel degelijk van groot belang om deze maatregelen te nemen. In het regeerakkoord was al aangekondigd dat de arbeidskorting die inkomensafhankelijk wordt afgebouwd fors wordt verhoogd. Zeker mensen met lagere inkomens en middeninkomens gaan er fors op vooruit. Ook zullen meer mensen hun werk houden. Dat is dus verstandig beleid, zo zeg ik tegen de heer Van Ojik.
De heer Van Ojik (GroenLinks): Ik ben blij dat de staatssecretaris zegt dat hij wel een beetje begrijpt dat ik dat raar vind. Het kabinet verwacht van de arbeidskorting kennelijk dat het aanbod van arbeid daardoor verder toeneemt. De werkloosheid loopt daardoor echter nog meer op. Dat is mijn punt. Hiermee wordt geen positief maar juist een negatief effect op de werkloosheid gerealiseerd. Meer mensen worden uitgenodigd om op de arbeidsmarkt te komen. Die mensen zullen merken dat er veel te weinig vacatures zijn in relatie tot het aantal mensen dat zich aanbiedt op de arbeidsmarkt. Het werkt dus averechts.
Staatssecretaris Weekers: Ik ben het daar niet mee eens. Dat zeg ik namens het kabinet. Wij nemen een aantal maatregelen die weliswaar op de korte termijn pijn kunnen doen maar voor de middellange en lange termijn buitengewoon goed zijn voor de economische kracht van ons land. Hetzelfde geldt voor de maatregelen die wij nemen om het arbeidsaanbod te verruimen. Het kan zijn dat mensen op de heel korte termijn denken: nu zijn er nog meer concurrenten op de arbeidsmarkt. We gaan er echter van uit dat de economie aantrekt. Dat is ook de verwachting. Dan heeft dit uiteindelijk grote positieve effecten.
De heer Van Ojik zal zich ongetwijfeld kunnen herinneren dat we een paar jaar geleden nog collectief de vrees hadden dat er rond 2014 een groot tekort zou zijn op de arbeidsmarkt. Dat wordt nu niet meer verwacht. Dat neemt niet weg dat het voor het structureel beter functioneren van de Nederlandse arbeidsmarkt goed is om de weg te verkleinen en de marginale lasten op arbeid te verkleinen. Dat leidt tot meer arbeidsaanbod en tot meer efficiency in de economie.
De voorzitter: De heer Omtzigt heeft ook nog een vraag. Ik heb het nog niet aangegeven, maar we doen de interrupties in tweeën, anders komen we er zeker niet doorheen vandaag.
De heer Omtzigt (CDA): De staatssecretaris refereerde aan de vrij omvangrijke belastingverlaging door de verlaging van het tarief in de eerste schijf. Ik heb daarover een aanvullende vraag gesteld. Iedereen krijgt volgend jaar € 140 extra, of je nu werkloos bent of een ton verdient of een minimumloon verdient. Er is echter één groep die daarvan uitgezonderd wordt, namelijk de gehuwde AOW'ers zonder of met een zeer beperkt aanvullend pensioen. Is de staatssecretaris bereid om daar nog iets aan te doen, zodat ook zij deze tegemoetkoming krijgen of worden zij de enige groep die hiervan uitgezonderd wordt?
Staatssecretaris Weekers: Op deze vraag van de heer Omtzigt zou ik vanzelf terecht zijn gekomen, maar ik zal hem nu meteen beantwoorden. Ik ga niet nog extra maatregelen treffen. Paren met alleen een AOW-uitkering profiteren ook van de belastingverlaging, ondanks het feit dat zij geen belasting betalen. Dat komt door de koppeling van het netto-AOW-pensioen aan het nettominimumloon. Deze koppeling zorgt ervoor dat AOW-paren zonder aanvullend pensioen ook voordeel hebben van de maatregel. Ik ga daarom niet een extra maatregel nemen, want zij hebben ook voordeel van de maatregel vanwege die netto-nettokoppeling. Deze mensen betalen geen belasting. Ik ga deze mensen niet, omdat anderen wel profijt hebben van deze belastingverlaging van de eerste schijf, een negatief inkomstenbelasting verzorgen.
De heer Omtzigt (CDA): Deze mensen hebben via de netto-nettokoppeling een voordeel van € 36, terwijl de rest van Nederland € 140 voordeel heeft. Dat scheelt dik € 100. In het originele plan van de Partij van de Arbeid zouden juist deze mensen € 100 krijgen. Zij lopen dat nu dus voor het grootste gedeelte mis. Is de staatssecretaris bereid om op de een of andere manier iets te doen aan dit bedrag? Hij heeft ongeveer 200 knoppen in zijn Belastingplan zitten. Hij kan spelen met de alleenstaandeouderkorting of de ouderenkorting. Hij zegt dat heel Nederland dit bedrag krijgt. Blijft hij er dan bij dat hij deze groep daarvan gaat uitzonderen?
Staatssecretaris Weekers: Ik wil eerst een misverstand wegnemen. De heer Omtzigt veronderstelt dat de eenmalige uitkering van € 100 niet door zou gaan, maar die uitkering gaat wel door. Die wordt dus niet geschrapt. De € 36 waar de heer Omtzigt het net over had, komt daar bovenop.
De heer Omtzigt zegt terecht dat er in het belastingstelsel heel wat knoppen zijn om tal van groepen te kunnen bedienen; maar er zit geen knop in om mensen te bedienen die geen belasting betalen. Dan zou je toe moeten naar een stelsel van negatieve inkomstenbelasting. Zo'n stelsel hebben we niet. We moeten mensen bereiken en dat gebeurt via toeslagen. Je kunt die korting voor ouderen wel vergroten, maar als er geen belasting wordt betaald, zorgt dat er niet voor dat mensen meer in hun portemonnee krijgen. Ik kan dat dus niet doen, dat zal de heer Omtzigt begrijpen.
De heer Bashir (SP): De heer Omtzigt heeft natuurlijk wel een punt. De belastingen worden in 2014 voor iedereen verlaagd, maar dan blijkt iedereen niet iedereen te zijn. Een groep, deze AOW'ers, wordt uitgesloten van deze belastingverlaging. Voor hen is het dus eigenlijk een belastingverhoging. Wat zijn de argumenten van de staatssecretaris om juist deze ene groep uit te zonderen van de belastingverlaging? Waarom wordt de groep van de AOW'ers weer gepakt?
Staatssecretaris Weekers: Deze discussie is enigszins merkwaardig. Als mensen geen belasting betalen, is het onzinnig om te zeggen dat zij door een maatregel waardoor anderen minder belasting betalen, meer zouden gaan betalen. Zij betalen immers niks. Het is een heel simpele maatregel. De eerste schijf wordt verlaagd. Iedereen die belasting betaalt in de eerste schijf, heeft daar profijt van. Deze maatregel sluit bij uitstek aan bij mensen met een wat kleinere portemonnee omdat het bij hen het hardst doortikt in harde euro's. Maar nogmaals, als je geen belasting betaalt, heb je ook geen voordeel van de verlaging van een tarief. Dat mag toch duidelijk zijn.
De heer Bashir (SP): Deze maatregel is juist bedoeld om de koopkracht van de mensen in het land te stimuleren. Alle groepen krijgen een koopkrachtstimulans in de vorm van een eenmalige belastingverlaging, maar één groep niet. Die groep behoudt dezelfde koopkracht. Er zijn ook nog eens AOW'ers, die AOW krijgen. Ik blijf erbij dat het een oneerlijke maatregel is. Via omwegen kun je ook deze groep compenseren, zodat zij ook meeprofiteren en die koopkrachtstimulans krijgen. Waarom krijgen alle groepen een koopkrachtstimulans, maar deze ene groep niet?
Staatssecretaris Weekers: Voor zover het de fiscaliteit betreft, kan ik de mensen niet bereiken die geen belasting betalen. Ik snap dat de heer Bashir met bepaalde vragen zit, maar die gaan over koopkracht. Ik kan discussies voeren over de koopkracht van tal van groepen, maar als ik ze via de fiscaliteit niet kan bereiken, zal de heer Bashir die discussie toch echt moeten voeren met minister Asscher van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, die integraal verantwoordelijk is voor de koopkracht en die zelf ook tal van instrumenten heeft om mensen die geen belasting te betalen toch van koopkrachtplussen te voorzien door middel van uitkeringen. Deels wordt het hier al wel gedaan via de netto-nettokoppeling, zoals ik zojuist al heb gezegd. Als de heer Bashir nog iets extra's wil doen voor specifieke groepen die niet in de belastingsfeer bereikt kunnen worden, zal hij collega Asscher of collega Klijnsma moeten vragen om bepaalde uitkeringen te verhogen.
Voorzitter. De heer Bashir constateert dat als gevolg van de afbouw van de algemene heffingskorting al vanaf een inkomen van € 30.000 minder heffingskorting wordt ontvangen. Geïsoleerd beschouwd is dat juist, maar ik vraag de heer Bashir om het toch te bekijken in de bredere context van het gehele Belastingplan. In dat pakket zijn naast de afbouw van de algemene heffingskorting forse verhogingen van de algemene heffingskortingen opgenomen, met name voor de mensen met de wat kleinere inkomens. Daarnaast wordt al in 2014 de arbeidskorting fors verhoogd, met name voor de mensen met de wat kleinere inkomens en de middeninkomens. Juist die verhogingen zorgen ervoor dat personen met een inkomen van € 30.000 er uiteindelijk – ik heb het dan over het eindplaatje in 2017 – per saldo € 700 op vooruitgaan. Dat mag toch substantieel genoemd worden.
De heer Van Ojik heeft gevraagd hoe ik aankijk tegen de lastenverlichting – zo noemt hij het – van 500 miljoen voor hogere inkomens uit de begrotingsafspraken voor 2014. Daarbij doelt hij voornamelijk op het niet-afbouwen van de algemene heffingskorting in de vierde schijf. In de begrotingsafspraken is een streep gezet door dit deel van de voorgenomen afbouw. Ik zou het geen douceurtje voor de hogere inkomens willen noemen, want per saldo raken die, ondanks het schrappen van dat deel van de afbouw, toch nog maximaal € 1.500 aan heffingskortingen kwijt in 2017. Dat is ook te zien in tabel 4 op pagina 28 van het schriftelijk overleg. De maatregel die in het begrotingsakkoord is overeengekomen, betreft slechts het matigen van de erg forse afbouw die oorspronkelijk in de belastingplannen zat voor deze inkomens.
De heer Van Ojik (GroenLinks): Ik mag het van de staatssecretaris geen douceurtje noemen, maar als er geen begrotingsakkoord was geweest, was de algemene heffingskorting in de vierde schijf er niet meer geweest. Dat is heel simpel.
Nu is er 0,5 miljard uitgetrokken voor ongeveer 15% van de gezinnen in Nederland die meer verdienen dan € 55.000. Of je dat nu een douceurtje noemt of niet, naar mijn mening is dat, in een tijd waarin je je geld zo veel beter voor allerlei andere dingen zou kunnen gebruiken, zondegeld. Maar goed, daarover verschillen de staatssecretaris en ik van mening. Het is natuurlijk toch een extraatje dat de mensen niet hadden gekregen als het aan het kabinet had gelegen. Ze krijgen het nu toch omdat het kabinet een akkoord heeft gesloten met de drie partijen die nu toevallig om mij heen zitten. Dat is de feitelijke situatie.
De voorzitter: Dit is eigenlijk meer een constatering dan een vraag, stel ik vast.
Staatssecretaris Weekers: Ik blijf erbij dat het geen extraatje is. De hoogste inkomens worden minder hard aangeslagen dan in de oorspronkelijke plannen, maar ze worden nog steeds behoorlijk aangeslagen. Het is dus geen extraatje en daarom zou ik het ook geen douceurtje willen noemen. Volgens mij lag er verder geen vraag in de interruptie van de heer Van Ojik besloten.
De begrotingsafspraken voor 2014 bevatten per saldo een lastenverlichting ten opzichte van het Belastingplan en het pakket van 6 miljard dat in 2014 neerslaat bij burgers door de verlaging van het tarief in de eerste schijf en bij bedrijven door onder andere maatregelen voor het in dienst nemen van jongeren. Structureel slaan de lastenverlichtingen uit de begrotingsafspraken neer bij de zelfstandigen en bij bedrijven. Er geldt een minder zware aanslag bij de hogere inkomens, zoals ik zojuist aangaf. Voor chronisch zieken en gehandicapten blijft de fiscale aftrek gehandhaafd. Daarover heb ik eerder al toegezegd dat ik de regeling volgend jaar verder probeer te vereenvoudigen, te stroomlijnen en beter in te richten. Dat zal ik uiteraard mede doen met collega Van Rijn, de staatssecretaris van VWS. In reactie op de vraag van de heer Dijkgraaf merk ik op dat ik in de schriftelijke beantwoording heb aangegeven dat ik mij nog in het bijzonder zal bekommeren om de gemoedsbezwaarden.
Ik streef ernaar om de Kamer voor het zomerreces in een brief de hoofdlijnen van een nieuwe regeling te schetsen, zodat we voor het zomerreces kunnen bespreken of een dergelijk alternatief in de ogen van de Kamer een verbetering is. Dan kan ik het komende zomer ook in het Belastingplan 2015 verwerken.
Op de vragen van de heer Omtzigt over de eenmalige uitkering en de AOW-uitkering ben ik zojuist al ingegaan.
Ik had de heer Omtzigt ook beloofd dat ik hem een haakje zou geven voor box 2. Dat zal ik bij dezen doen. Er is toch wat kritiek gekomen op de optelsom van de lasten. De drie oppositiepartijen die een begrotingsakkoord hebben gesloten met het kabinet hebben er stevig op ingezet om de nadruk minder sterk te leggen op lastenverzwaring en meer op uitgavenreductie. Daar zijn nog extra maatregelen aan toegevoegd, zoals de tijdelijke verlaging van het tarief in box 2. Het aardige van een dergelijke maatregel is – hetzelfde geldt eigenlijk voor het vrijvallen van de stamrechten – dat dit volgens het ministerie van Financiën uiteindelijk zorgt voor behoorlijk wat extra belastinginkomsten volgend jaar. Die twee maatregelen bij elkaar opgeteld, brengt mij al op 2,2 miljard. Toch zullen de mensen die het treft dit niet ervaren als een lastenverzwaring. Sterker nog, zij zullen het ervaren als lastenverlichting. Als je een stamrecht dat nu beklemd is volgend jaar tegen 80% van de waarde in afrekening brengt, dan heb je een fiscaal voordeel. Hetzelfde geldt voor box 2. In plaats van een 25%-heffing geldt er eenmalig een 22%-heffing.
Dit betekent dat het geld, voor zover dat in de bv zit, niet gebruikt hoeft te worden om de onderneming draaiende te houden. De directeur en de grootaandeelhouders kunnen beslissen om dat geld volgend jaar tot uitkering te brengen tegen een lager belastingtarief. Als ik deze twee maatregelen plaats naast de andere maatregelen in het begrotingsakkoord, komt de tweede nota van wijziging neer op een lastenverlichting van per saldo een klein half miljard. Dus als je de vrijval stamrechten en de tijdelijke verlaging van de tarieven van box 2 eens even buiten haken plaatst, praat je voor 2014 per saldo niet meer over een lastenverzwaring. Dat zou toch niet alleen de heer Koolmees, de heer Dijkgraaf en mevrouw Schouten, maar ook de heer Omtzigt als muziek in de oren moeten klinken?
De voorzitter: Dat was het haakje. Het lijkt mij een redelijke kapstok voor de heer Omtzigt en, zoals ik zie, ook voor mevrouw Neppérus.
De heer Omtzigt (CDA): Wij zullen straks nog wel even op het stamrecht terugkomen. Mensen die nu een stamrechtuitkering hebben afgesproken die op 1 februari ingaat, zullen dit echter geenszins ervaren als een lastenverlichting. Voor hen is het dat ook in zijn geheel niet. Dit is gewoon een kasschuif, in alle termen. Heeft de staatssecretaris er in dit Belastingplan voor gekozen om, in tegenstelling tot de regels die tot nu toe golden, ook de in- en uitverdieneffecten expliciet voor alle maatregelen mee te nemen bij de opbrengstramingen?
Staatssecretaris Weekers: Nee, dat is niet gedaan. Kortheidshalve verwijs ik naar mijn schriftelijk antwoord waarin ik heel uitgebreid hierop ben ingegaan.
De heer Omtzigt (CDA): Dat is wel gedaan, want bij de tijdelijke verlaging van de tarieven van box 2 in 2008 werd er zelfs een kostenpost geraamd van enige tientallen miljoenen. Toen werden de tarieven van box 2 ook van 25% naar 22% verlaagd. Nu wordt er een opbrengst van 1 miljard geraamd, omdat de inverdieneffecten wel degelijk zijn meegeteld. Ik stel mijn vraag daarom nogmaals. Is de staatssecretaris bij dit Belastingplan van plan om alle in- en uitverdieneffecten mee te rekenen of juist geen, of doet hij het selectief?
Staatssecretaris Weekers: Ik verwijs nogmaals naar de schriftelijke antwoorden. Het betreft hier niet de inverdieneffecten, maar de raming van de dividendstromen. De tijdelijke verlaging van de tarieven van box 2 brengt in 2014 een behoorlijke opbrengst met zich, namelijk meer dan 1 miljard. In 2015 is de opbrengst nog een kleine 300 miljoen. Daarna zien wij echter een aantal jaren minder opbrengst. Dat is structureel in de boeken verwerkt. Wij kunnen ons namelijk niet rijk rekenen. De heer Omtzigt zegt dat je met deze maatregel bepaalde belastinginkomsten naar voren haalt. Dat is inderdaad het geval.
Mevrouw Neppérus (VVD): Het zal duidelijk zijn dat ik het tijdelijk verlagen van het tarief van box 2 op zichzelf een goede maatregel vind. Ik zit wel nog met het volgende dat in de schriftelijke antwoorden niet echt helder wordt. De Belastingdienst verwacht een bepaalde waardering van de bv's en de pensioen-bv's in eigen beheer. Dat zou erg moeilijk kunnen worden. De roep om te kijken naar pensioenen in eigen beheer, wordt dan toch weer wat harder. Als de waarderingseisen dit kunnen belemmeren, moeten wij daar, lijkt mij, echt goed naar kijken.
Staatssecretaris Weekers: Als de kwestie van de waardering van pensioen in eigen beheer over een breed front tot minder mogelijkheid voor dividenduitkering zou leiden – die zorg spreekt mevrouw Neppérus uit – dan zou dit te zien moeten zijn in afnemende dividenden. Wij zien echter geleidelijk stijgende dividenduitkeringen en daarmee ook een toenemende grondslag en opbrengst in box 2.
Wij zien dus wat anders dan de zorg die mevrouw Neppérus naar voren brengt, maar uiteraard zullen vennootschappen waar pensioen in eigen beheer wordt opgebouwd, rekening moeten houden met de pensioenverplichting die is afgesproken, bij de beoordeling hoeveel extra dividend kan worden uitgekeerd in het kader van het eenmalig verlaagde tarief in box 2. Een pensioenverplichting van de vennootschap kan een beperking van de ruimte opleveren voor het doen van dividenduitkeringen, dat erken ik. Voor dga's die geen pensioen in eigen beheer opbouwen, geldt die beperking vanzelfsprekend niet. Het is ook niet zo dat vennootschappen die een dga-pensioen in eigen beheer hebben toegezegd, nooit dividend zouden mogen uitkeren.
De Kamer heeft al eerder aandacht gevraagd voor knelpunten bij pensioenen in eigen beheer. Vorig jaar hebben wij een knelpunt proberen weg te nemen in het Belastingplan. De vraag is of dat in de praktijk ook als zodanig wordt ervaren. Ik heb de Eerste Kamer toegezegd hierover een brief te sturen voor de behandeling van het Belastingplan. Die zal ik uiteraard ook naar de Tweede Kamer sturen. Daarbij zal ik ingaan op de toekomst van pensioenen in eigen beheer en bezien of we daar nog bepaalde knelpunten kunnen wegnemen.
Een knelpunt dat concreet wordt ervaren, is een verschil in behandeling bij de commerciële vaststelling volgens het jaarrekeningenrecht en volgens de fiscale regels. Dat heeft te maken met de rente die moet worden gehanteerd, de disconteringsvoet. Ik kom hierop terug in een separate brief, dus ik stel voor dat wij dit dossier op een ander moment wat meer uitvoerig en intensief met elkaar bespreken.
De heer Groot (PvdA): Toch nog een aanvullende vraag. We wachten met belangstelling de brief over de pensioen-bv's af. Is de verwachting dat deze ook al een verlichting van de knelpunten zal geven in 2014?
Staatssecretaris Weekers: Als de wet aangepast moet worden, zal dat geen verlichting kunnen bieden voor 2014, omdat ik deze wijziging van de belastingwetgeving zal moeten meenemen in het Belastingplan. Ik zou natuurlijk wel beleidsbesluiten kunnen nemen voor de uitvoeringspraktijk. Als het gaat om voordelen voor de belastingplichtigen, een begunstigend beleidsbesluit, kan ik dat als het ware contra legem nemen, uiteraard met steun van de Kamer. Beleidsbesluiten die een verzwaring inhouden voor belastingplichtigen, kan ik uiteraard niet nemen zonder een formele wet aan mijn zijde.
De heer Bashir (SP): In eerste termijn heb ik de staatssecretaris gegoochel verweten. Er wordt gerekend op belastinginkomsten die hoogst onzeker zijn en dat gaat ook nog eens ten koste van de toekomst. Ik hoor graag een verweer van de staatssecretaris. Is dit niet goochelen met belastinggeld en ook nog eens op de pof leven? Dat is wat er gebeurt als je belastinginkomsten uit de toekomst naar voren haalt.
Staatssecretaris Weekers: Ik ben niet op de term «goochelen» ingegaan, want als ik zou goochelen, had ik wel een ander vak gekozen. Dan zou ik hier niet zitten. Wij goochelen niet met cijfers en wij leven ook niet op de pof. Wij leven in een uiterst moeilijke economische tijd, met enorme budgettaire vraagstukken. Dat betekent dat wij maximaal inventief moeten zijn bij de maatregelen die wij nemen. De marges zijn heel smal. Wij moeten het huishoudboekje op orde brengen. Wij geven al jaren, jaar op jaar, 20 miljard meer uit dan er binnenkomt. Daar kunnen wij niet mee doorgaan.
Tegelijkertijd kent het snijden in de uitgaven ook zijn grenzen. Er wordt fors gesneden op de ministeries, op het ambtelijk apparaat. Collega Blok doet heel wat grote kantoorgebouwen van ministeries in de aanbieding.
Als je nog veel verder zou gaan met snijden, snijd je onherroepelijk in programma-uitgaven van uitkeringen. Ik denk dat de heer Bashir daar dan toch ook aandacht voor zou vragen.
Kijkend naar de belastingen ben ik ervan overtuigd dat we een pakket aan maatregelen op tafel leggen die niet allemaal even leuk zijn. Ik vind het niet prettig om lasten te verzwaren. Ik heb een paar jaar geleden voorgesteld een aantal kleinere belastingen af te schaffen. Een aantal daarvan is toch blijven bestaan en sommige worden zelfs opgehoogd. Dat vind ik natuurlijk niet fijn. Het totale pakket is noodzakelijk om Nederland uiteindelijk uit de crisis te loodsen en ons land sterker te maken.
Ik moet zeggen dat ik erg blij ben met twee maatregelen die ik al eerder genoemd heb. De tijdelijke verlaging van de tarieven in box 2 zorgt er inderdaad voor dat we volgend jaar meer in kas krijgen. De ondernemer of dga die het betreft, zal dit ervaren als een tijdelijke lastenverlichting. Het mes snijdt dus aan twee kanten. Dat geldt ook voor de vrijval van stamrechten.
De heer Bashir (SP): Met dat gegoochel bedoelde ik die laatste twee maatregelen. De staatssecretaris is er echter heilig van overtuigd dat dit geen goochelen betreft. We zullen hem op zijn woord geloven. Als je echter naar de effecten van die maatregelen kijkt, zie je dat die verbazingwekkend zijn. De staatssecretaris bevestigt in de brief ook zelf dat ze de bedrijvigheid negatief zullen beïnvloeden. Het verlagen van box 2 en het afschaffen van de stamrechtvrijstelling zal de bedrijvigheid negatief beïnvloeden. Dat willen we in deze tijd toch niet? Dit heeft niet alleen negatieve effecten op de toekomstige belastinginkomsten, maar ook op de bedrijvigheid.
De voorzitter: Misschien kan de staatssecretaris meteen een bruggetje maken naar het volgende blok, dat stamrechten betreft.
Staatssecretaris Weekers: Dat is een mooi bruggetje. Met deze twee maatregelen beogen we ook echt bestedingsimpulsen. Daar helpen we de economie volgend jaar alleen maar mee. De maatregelen voor de stamrechten en de tijdelijke verlaging van de tarieven in box 2 leiden niet tot minder bedrijvigheid, maar hopelijk juist tot meer. De bedrijven die het geld in de bv moeten of willen houden om de onderneming goed draaiende te houden of uit te breiden, zullen niet overgaan tot dividenduitkering.
Natuurlijk zijn er wel enkele andere maatregelen die bepaalde vormen van bedrijvigheid raken. Ik noem maar de accijnzen. Daar kom ik later in mijn verhaal op terug. Het is ontegenzeggelijk zo dat die bepaalde bedrijven zullen raken. Ik vind dat niet plezierig; integendeel zelfs. We staan echter voor een enorme opgave.
Dat brengt mij inderdaad bij de stamrechten, het tweede blok. Zoals gezegd ben ik schriftelijk uitvoerig ingegaan op de vraagtekens die zijn gezet bij de ramingen. Er bestaat nooit zekerheid over ramingen. Eén zekerheid is er: geen enkele raming zal tot op twee cijfers achter de komma blijken te kloppen. Met ramingen proberen we in ieder geval naar beste inzicht te schatten wat bepaalde maatregelen opleveren of kosten. We hebben een behoedzame raming gemaakt, waarop we zeker vertrouwen.
De belangrijkste variabele waarmee we volgend jaar te maken hebben, is natuurlijk de economie. Als de economie wat sterker aantrekt dan we verwachtten, zullen de belastinginkomsten ook fors meevallen. Blijft de economische ontwikkeling achter bij de verwachting, dan zullen de belastingopbrengsten tegenvallen. Dat zullen we pas na afloop van volgend jaar weten. Zoals u weet, houden we ook tussentijds de vinger aan de pols.
Mevrouw Schouten en de heren Omtzigt, Bashir en Klein hebben een aantal vragen gesteld over het overgangsrecht bij het afschaffen van de stamrechtvrijstelling. Bij dit soort wijzigingen is altijd sprake van grensgevallen. Als je een bepaalde regeling in de toekomst afschaft, zijn er altijd grensgevallen. Dat is onvermijdelijk. Ik wil dat zorgvuldig wegen. Ook vanuit de praktijk zijn hierover vragen gesteld. Daarom vind ik het van belang om duidelijkheid te geven. Essentieel is dat de aard en de omvang van de vrijgestelde stamrechtaanspraken op 31 december 2013 voldoende bepaald of bepaalbaar zijn.
Dat betekent dat voor 1 januari 2014 een stamrechtovereenkomst getekend dient te zijn waaruit blijkt dat de werkgever aan zijn werknemer een aanspraak toekent op periodieke uitkeringen ter vervanging van gederfd of te derven loon, die niet later ingaan dan in het jaar waarin de werknemer de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt. Uit die overeenkomst dient tevens te blijken dat het bedrag ter financiering van de aanspraak bij een in de wet aangewezen aanbieder wordt ondergebracht.
Ook de ontslagdatum dient op 31 december 2013 vast te staan. Dat betekent echter niet dat de feitelijke ontslagdatum per se al in 2013 gelegen dient te zijn. Het ontslag moet dus wel aangezegd zijn voor 31 december 2013 en binnen korte termijn worden uitgevoerd. Dan vraag je je natuurlijk af wat een korte termijn is. Daarvan is in ieder geval sprake als het gaat om de wettelijke opzegtermijn. Een wettelijke opzegtermijn kan, inclusief de wettelijke verlengingsmogelijkheid, oplopen tot uiterlijk een halfjaar. Dat is dus de redelijke termijn waar ik het zojuist over had. Die wordt gekoppeld aan de wettelijke opzegtermijn.
Aanmelding van het sociaal plan bij het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is niet van belang, want een stamrechtaanspraak – dat weet de Kamer uiteraard – kan immers ook buiten een sociaal plan toegezegd zijn. Dat kan dus niet van doorslaggevende betekenis zijn.
Ik ben van mening dat deze afbakening van de toepassing van de stamrechtvrijstelling voldoende ruimte biedt en dat de voor 2014 toegekende stamrechten met het overgangsrecht op de juiste wijze worden behandeld.
Als hier geen verdere vragen over zijn...
De voorzitter: Ik denk zomaar dat dit wel het geval zal zijn.
Staatssecretaris Weekers: Ik zal zo ingaan op de vragen die mevrouw Neppérus en anderen hebben gesteld over de grens van 15 november.
De voorzitter: Ik hoor dat een en ander met elkaar samenhangt. Zullen we de staatssecretaris dit eerst nog laten uitleggen? Dan kunnen we daarna bekijken welke vragen nog zijn blijven liggen op dit punt.
Staatssecretaris Weekers: Mevrouw Neppérus heeft verzocht meer duidelijkheid te geven over de grens van 15 november, bij de afbakening van de 80%-regeling bij stamrechten. Mevrouw Neppérus heeft ook gevraagd of gekeken kan worden naar de grensgevallen, waarbij partijen rond 15 november overeenstemming hebben bereikt of zullen hebben bereikt – 15 november moet namelijk nog komen – over het stamrecht, maar nog wel wat puntjes op de i moeten zetten.
De voorwaarde voor de 80%-regeling is dat het bedrag voor het stamrecht voor 15 november moet zijn overgemaakt. Deze voorwaarde heb ik erin opgenomen om anticiperend gedrag te beperken. We hebben in het verleden in de Kamer discussies gehad over anticiperend gedrag. Vorig jaar ging het over de assurantiebelasting. Ik meen dat we het een jaar eerder hadden over de vrijval van de spaarloonregeling. Ik heb gemeend dat de Kamer graag anticiperend gedrag voorkomt. Daarom heb ik 15 november als datum genoemd, om de Kamer in ieder geval in de gelegenheid te stellen om hiervan iets te vinden voordat de datum ingaat. Ik had ook 1 november kunnen noemen of de dag dat de nota van wijziging naar de Kamer ging. Dit leek mij echter de meest ordentelijke wijze. Als de Kamer 15 november niet de juiste datum vindt en vindt dat het een andere datum moet zijn, sta ik daar op zichzelf voor open. Hoe verder de datum echter wordt opgeschoven in de richting van 31 december, hoe meer anticiperend gedrag er zal worden vertoond. Als mensen in 2013 nog een gouden handdruk meekrijgen, kunnen ze ervoor kiezen om deze in één keer te laten uitkeren of deze rondom de middelingsregeling over drie jaar uit te laten smeren. Ze kunnen de zaak ook onderbrengen in een stamrecht-bv, een stamrechtlijfrente of een bankspaarproduct. Dan kunnen ze echter niet meteen per 1 januari volgend jaar profiteren van een belastingkorting om dat stamrecht weer ongedaan te maken. Je kiest dus wel of niet voor dat stamrecht. Deze mensen hebben nog het voordeel dat ze de keuze hebben. Na 1 januari hebben mensen die keuze niet meer.
Daarom vond ik het dus redelijk om voor 15 november te kiezen.
Voor de toepassing van de 80%-regeling moet ik een verifieerbare grens aanhouden. Dat is heel simpel. Je kunt heel gemakkelijk meten of geld wel of niet is overgemaakt. Als het geld op 15 november is overgemaakt, dan is het nog een stamrecht dat volgend jaar ook weer kan worden afgebouwd en tegen 80% kan worden afgerekend. Als het geld op 15 november nog niet is overgemaakt, dan komt het stamrecht volgend jaar niet meer in aanmerking voor de 80%-regeling.
Natuurlijk is het niet de bedoeling dat de grens zodanig streng wordt gehanteerd dat mensen worden getroffen in bijvoorbeeld gevallen waarin de werkgever het bedrag wel heeft overgemaakt voor 15 november, maar het pas na de 15de is bijgeschreven op de rekening van de aanbieder of is geparkeerd op een tussenrekening, simpelweg omdat administratieve processen zo lopen. Het gaat erom wanneer de werkgever het geld heeft overgemaakt.
Mevrouw Schouten (ChristenUnie): Ik heb meerdere vragen, maar ik neem aan dat de collega's ook nog vragen hebben. Ik laat het 80%-verhaal bij mevrouw Neppérus.
Mijn vraag gaat specifiek over sociale plannen waarin al is afgesproken dat er via een stamrecht een mooie regeling wordt getroffen. De sociale plannen betreffen een heel complex van maatregelen over de hele organisatie. Als je daar nu één element uit haalt, kan dat consequenties hebben voor alle andere regelingen in de sociale plannen. Wat doen wij met de sociale plannen die al zijn aangemeld en al zo goed als rond zijn, maar die nu door deze regeling toch weer onder druk komen te staan? Kan daarvoor een overgang geregeld worden?
Staatssecretaris Weekers: Daarmee zou je ongelijkheid creëren tussen de gevallen waarin middels een sociaal plan afscheid wordt genomen en de gevallen waarin niet middels een sociaal plan maar middels een andere regeling afscheid wordt genomen. Ik meen dat wij behoorlijk veel ondervangen met het invullen van de redelijke termijn met de wettelijke opzegtermijn. Ik heb aangegeven dat de wettelijke opzegtermijn vier maanden bedraagt, met een mogelijkheid van verlenging tot zes maanden. Zes maanden na 1 januari volgend jaar betekent 1 juli 2014; ik meen dat wij daarmee behoorlijk veel ondervangen. Als wij toestaan dat sociale plannen die nog veel verder na die datum doorlopen, veel verder daarna tot uitkering komen middels stamrechten, blijven wij de regeling veel te lang met ons meeslepen. Ik meen dat er voldoende tijd is om de zaak aan te passen. Als de ontslagdatum bekend is voor 31 december van dit jaar – naar ik aanneem, is dat het geval bij de sociale plannen waarover mevrouw Schouten spreekt – moet het toch geen probleem zijn om er binnen de redelijke termijn zoals ik die net heb uitgelegd, voor te zorgen dat het stamrecht voor 1 juli vervolmaakt wordt, ook al moet het dan wellicht iets naar voren worden geschoven.
Mevrouw Schouten (ChristenUnie): Heeft de staatssecretaris contact gehad met het ministerie van Sociale Zaken om na te gaan hoe groot de eventuele problematiek op dit punt is? Wat de staatssecretaris zegt, klinkt mij redelijk in de oren, maar ik wil graag zeker weten of daar beter naar gekeken is. Als dit niet het geval is, kan dit dan nog worden gedaan voor de plenaire afronding? Ik zou graag voor die tijd een beeld hebben van deze problematiek.
Staatssecretaris Weekers: Dat zeg ik graag toe. Ik zal contact opnemen met de collega van Sociale Zaken om na te gaan of de regeling zoals wij die nu uitleggen, voldoende comfort biedt, of dat er nog evidente knelpunten te verwachten zijn waarvoor een oplossing bedacht moet worden. Voor het plenaire debat zal ik de Kamer hierover berichten.
De voorzitter: Dan de 80% van mevrouw Neppérus.
Mevrouw Neppérus (VVD): Ik heb hem niet in mijn portemonnee zitten. Ik wil nog even doorgaan op de interruptie van mevrouw Schouten. We krijgen natuurlijk ook al die post over sociale plannen die in de maak zijn, maar nog net niet rond zijn. Ik ben natuurlijk altijd een voorstander van het tegengaan van anticiperen, zeg ik dan maar als oud-inspecteur. Als er dan toch contacten zijn met het ministerie van Sociale Zaken, kunnen we dan misschien ook nagaan of er nog sprake is van een regeling die zo raar uitpakt dat daar iets aan zou moeten worden gedaan? Al is het maar een paar dagen later, zeg ik erbij. Kan dat in het gesprek met het ministerie van Sociale Zaken worden meegenomen?
Staatssecretaris Weekers: Ik vind het geen enkel probleem om ook dit punt even mee te nemen. Ik proef hier wel steun voor het streven om anticiperend gedrag te voorkomen.
De heer Omtzigt (CDA): Ik wil allereerst even opmerken dat dit me heel net overgangsrecht lijkt. Er waren immers nogal wat grensgevallen. Ik ben overigens heel benieuwd wat het voorstel om nog een half jaar lang een uitkering te kunnen krijgen, doet met de raming van de opbrengsten. Het is echter wel noodzakelijk.
Ik kan niet binnen een minuut inschatten of hiermee alle gevallen voorkomen zijn. Ik wil derhalve een procedurevoorstel doen. Ik stel de staatssecretaris voor om datgene wat hij zojuist gezegd heeft, officieel in een brief vast te leggen en die ook gewoon naar de sociale partners te sturen en te publiceren. Het ziet er netjes uit. Op die manier kunnen wij ons voor het plenaire debat nog een beeld vormen of er ergens een punt is blijven liggen waarop het niet loopt.
Voor de CDA-fractie ligt er overigens wel een verschil op het punt van die 80%. Wij hebben geleerd van de levensloopregeling waarbij we op het laatste moment een mogelijkheid creëerden om te storten en onmiddellijk op te nemen, waardoor de Staat veel belasting is misgelopen. Daar tillen wij minder zwaar aan dan aan het ontstaan van vervelende grensgevallen, omdat mensen al een stamrecht toegezegd zouden hebben gekregen maar dat niet meer kunnen krijgen. Wil de staatssecretaris dat op die manier doen? Hij kan eventueel overwegen om een hardheidsclausule op te nemen voor onbillijke gevallen of voor het opnemen van de stamrechten voor bijvoorbeeld het opzetten van een eigen onderneming.
Staatssecretaris Weekers: De heer Omtzigt heeft een aantal vragen gesteld. Ik dank hem voor het compliment over het overgangsrecht. Elke fractie geeft een eigen appreciatie van wat zij belangrijker vindt: het voorkomen van anticipatiegedrag of ervoor zorgen dat niemand tussen wal en schip valt. Het zal bij iedereen misschien net weer even anders liggen, maar ik probeer beide zaken zorgvuldig te wegen.
Ik voel er niet voor om brieven te sturen aan de sociale partners. Ik kan mij echter goed voorstellen dat het handig is om de voorwaarden die ik zojuist ook heb geschetst, te publiceren op de website van de Belastingdienst, zodat elke Nederlander die gemakkelijk kan raadplegen en weet wat de bedoeling is en wat er wel niet onder valt. Dat doe ik dan uiteraard met de disclaimer dat de Tweede en Eerste Kamer hier nog wel mee akkoord moeten gaan.
Ik kan mij ook voorstellen dat we dan aan de hand van datgene wat we publiceren en het inventariserend rondje richting de collega van Sociale Zaken, dat ik zojuist mevrouw Schouten en mevrouw Neppérus heb toegezegd, proberen om tussen nu en het plenaire debat te bekijken of er nog grensgevallen te onderkennen zijn die echt als knelpunten kunnen worden beschouwd. Dan kunnen we het daarover hebben en bekijken of daar nog iets ordentelijks voor moet worden geregeld.
Ik voel er niet voor om hiervoor een specifieke hardheidsclausule op te nemen. Ik wil in beeld brengen hoe de regeling eruitziet en wat we nu onderkennen. Mochten zich later gevallen manifesteren waar we totaal niet bij hebben stilgestaan, dan hebben we natuurlijk nog de algemene hardheidsclausule in het fiscale recht. Ik kan dan aan de hand van de algemene hardheidsclausule en vraagstukken die aan mij worden voorgelegd, nog begunstigende besluiten nemen.
De voorzitter: Ik stel vast dat het handig is om de formuleringen die de staatssecretaris zojuist heeft gebruikt, zo spoedig mogelijk ook via de mail beschikbaar te stellen. Die moeten niet alleen op de site van de Belastingdienst staan. Het is onhandig als we die informatie daarvan af moeten plukken. Laten we dat in ieder geval vaststellen.
De heer Omtzigt (CDA): Dat was precies mijn vraag. Ik vind het een heel net voorstel, maar doe het inderdaad in een Kamerbrief. Mensen kunnen er dan later ook rechten aan ontlenen.
Staatssecretaris Weekers: Dan had ik de vraag net wat verkeerd begrepen. Als de Kamer het zelf graag op schrift wil hebben en niet wil wachten tot het verslag van de vergadering is uitgetikt, kan dat natuurlijk.
De heer Omtzigt (CDA): Daar gaat het om.
De voorzitter: Zo had ik het ook opgevat. Ik zag de Kamerleden fanatiek meeschrijven, maar dat is natuurlijk niet de manier waarop het moet gaan. Er ontstaan dan misschien toch nuanceverschillen.
Staatssecretaris Weekers: In de loop van deze week zal er toch nog een brief komen, omdat er vandaag nog wel meer vragen zullen worden gesteld waarop we nader schriftelijk ingaan. Er zal ook nog een nota van wijziging komen. Die zal de Kamer deze week nog op schrift bereiken.
Voorzitter. Wat mij betreft waren dit de stamrechten.
De voorzitter: Wij gaan verder met het blokje accijns.
Staatssecretaris Weekers: Ja, we gaan naar de accijnzen. De heren Van Vliet, Bashir en Omtzigt hebben aandacht gevraagd voor de raming van de accijnsopbrengsten voor diesel en lpg.
De voorzitter: De heer Van Vliet heeft een vraag vooraf.
De heer Van Vliet (PVV): Ik vind het merkwaardig dat in de schriftelijke beantwoording van de staatssecretaris, waarvoor ik hem dank, mijn naam onder het kopje accijnzen en verbruiksbelastingen niet één keer wordt genoemd. Ik was vorige week in de eerste termijn eerste spreker. Ik heb misschien wel de helft van mijn spreektijd aan accijnzen en grensproblematiek besteed. Ik vind dit eerlijk gezegd zeer betreurenswaardig.
Staatssecretaris Weekers: Ik zal daar de volgende keer op letten. «Ere wie ere toekomt» gaat hier inderdaad op. De heer Van Vliet is niet alleen als eerste, maar ook het meest uitvoerig op deze thematiek ingegaan. Daarom had ik in de mondelinge beantwoording zijn naam ook vooraan staan. Ik zal er aandacht voor hebben; ik begrijp de gevoeligheid.
De heer Van Vliet (PVV): Ik dank de staatssecretaris.
Staatssecretaris Weekers: Voorzitter. Gezien de tarieven in onze buurlanden is er volgens het kabinet beperkte ruimte om de dieselaccijns te verhogen. Die beperkte ruimte is ingevuld in het Belastingplan. Daarnaast is er volgens het kabinet aanleiding om de lpg-accijns te verhogen, omdat deze in verhouding tot de benzine- en de dieselaccijns veel lager is. De verhoging van de dieselaccijns met € 0,03 geeft een opbrengst van 230 miljoen. De verhoging van de lpg-accijns met € 0,07 geeft een opbrengst van 50 miljoen. Deze accijnsverhogingen zijn in het regeerakkoord opgenomen om budgettaire redenen. Een aantal Kamerleden, de heer Van Vliet voorop, heeft gevraagd naar weglekeffecten, met name grenseffecten. Ook de heer Omtzigt heeft zich sterk gericht op de grenseffecten, dus ook hier zeg ik «ere wie ere toekomt». Ik kan hier gewoon op tafel leggen dat op mijn ministerie en bij mij geen enkel taboe rust op mogelijke weglekeffecten en dat wij daar zeer serieus naar kijken.
Op basis van realisatiecijfers uit het verleden heb ik geen redenen om aan te nemen dat de accijnsverhogingen tot een substantiële derving vanwege omrijden naar de grens zullen leiden. Op basis van de verkochte liters brandstof in het verleden kan worden geconcludeerd dat accijnsverhogingen niet hebben geleid tot minder verkoop, omdat de opbrengst toch werd gerealiseerd. Bedacht moet worden dat omrijden tijd en geld kost. Omrijden zou wellicht profijtelijk kunnen zijn voor sommige grensbewoners, maar dit aantal moet wel in het perspectief worden geplaatst van de totale populatie van personenautomobilisten en transporteurs in Nederland. Niettemin onderken ik natuurlijk wel dat het risico zich kan voordoen dat de vrachtvervoerder van en naar Duitsland – de heer Omtzigt en de heer Van Vliet hebben daarop gewezen – in 2014 misschien net niet in Nederland onderweg zal tanken, maar in Duitsland. Dat zou dan kunnen komen doordat de dieselprijs in Duitsland in 2014 door de accijnsverhoging lager zou kunnen komen te liggen dan in Nederland, afhankelijk van de mate waarin de accijnsverhoging in de prijs wordt doorberekend.
Door de combinatie van de 3 cent die in het regeerakkoord staat met de jaarlijkse indexatie die in de wet staat, komen we net een beetje boven de Duitse accijnzen terecht. Het vrachtverkeer heeft natuurlijk geen last van btw. Als alles echt een-op-een wordt doorgerekend, zou het nettoprijsverschil, dus exclusief btw, 2,2 cent zijn.
We hebben de proef op de som genomen en hebben wat pompstations aan deze kant en aan de andere kant van de grens vergeleken. In een aantal gevallen zijn de verschillen tussen Nederland en Duitsland op dit moment groter dan wat per 1 januari met de accijnsverhoging zal worden opgevuld. Kennelijk zijn er dus wel mogelijkheden om de dieselprijs hier lager te houden dan in Duitsland, maar ik kan dit niet met zekerheid zeggen. Of hier binnen de bedrijfsvoering ruimte voor wordt gezien, is uiteindelijk aan de pompstationhouder zelf.
Er zijn tal van cijfers genoemd, ook in het debat van vorige week. Gelet op de ervaringen in het verleden, is er inderdaad een terugval in de verkoop van het aantal liters en daarmee dus ook in de accijnsontvangsten. Dat hangt samen met de economische ontwikkeling. Ik heb al eerder deze ochtend gezegd: als de economische ontwikkeling in het laatste kwartaal van 2013 of in het jaar 2014 toch anders uitpakt dan de groei waar het kabinet zich in zijn ramingen op heeft gebaseerd, zullen de inkomsten over 2014 toenemen of afnemen. Hetzelfde geldt voor de accijnsinkomsten.
De voorzitter: Ik kan mij voorstellen dat hier nog vragen over zijn. De heer Van Vliet mag als eerste.
De heer Van Vliet (PVV): Ik hoef hier niet per se als eerste een vraag over te stellen.
Als je als politicus in de Tweede Kamer zit, heb je soms te maken met een thema waardoor je een hoos aan reacties ontvangt uit de maatschappij. We kennen allemaal wel voorbeelden daarvan. Gelet op mijn mailbox, is dit een van die thema's. Mijn mailbox loopt namelijk over van paniekreacties van mensen die een onderneming hebben aan de grens. Zij maken zich zeer ernstige zorgen over de toekomst. Mijn vraag is tweeledig. Is de staatssecretaris zich bewust van de zeer ernstige zorgen van al die ondernemers aan de grens? Dit staat dus los van de visie van Financiën dat het wel zal meevallen met het weglekken. Gelukkig hoorde ik dat er geen taboe rust op weglekeffecten. Hoe zal straks worden omgegaan met de meting als blijkt dat er alsnog een groot weglekeffect is opgetreden?
Staatssecretaris Weekers: Die reacties uit het land bereiken mij uiteraard ook. Ik ontvang ook de ondernemers die het betreft op kantoor. Dat heb ik afgelopen vrijdag gedaan. Ik zie ze ook vandaag in de zaal zitten: de pompstationhouders, de BOVAG en de BETA. Ik snap die zorgen goed. Tegelijkertijd moet ik kijken naar de effecten op de totale rijksbegroting en de totale accijnsopbrengsten. Dan moet ik ook afgaan op de ervaringen die het ministerie van Financiën heeft met eerdere prijsverhogingen. Daar zal ik op moeten varen. Als de heer Van Vliet vraagt of ik vanaf vandaag mijn ogen sluit, is mijn antwoord: nee, dat doe ik zeker niet. Ik zal vanaf 1 januari wel degelijk mijn ogen de kosten geven en mijn oor te luisteren leggen, opdat ik weet wat er gebeurt. Een aantal jaren geleden – ik meen halverwege de jaren negentig – werden de accijnzen fors verhoogd. Toen is er een specifieke tegemoetkoming gerealiseerd voor de grenspomphouders.
Als ik daartoe mogelijkheden zag, dan zou ik die zeker overwegen. Je krijgt echter al heel snel te maken met de Europese staatssteunregels en ik verwacht er daarom geen oplossing van.
Ik gaf zojuist al aan wat de verschillen in prijs en accijns zijn tussen diesel in Duitsland en Nederland. Met het oog hierop en gezien eerdere ervaringen denk ik dat de effecten mee zullen vallen, maar dat neemt natuurlijk niet weg dat ik de zorgen van de grenspomphouders begrijp. Laten we de vinger aan de pols houden. Ik zal zelf de vinger aan de pols houden bij de accijnsopbrengst. Zien we straks wel of niet een grote weglek? Het is heel moeilijk om de echte grenseffecten te isoleren, want de meeste schommelingen in accijnzen hangen samen met de economische stand van zaken.
Maar nogmaals: laten we de vinger aan de pols houden. Daar zijn de mensen nu niet mee geholpen, want die zien natuurlijk liever dat de Nederlandse diesel goedkoper is. Ik ben echter gebonden aan het regeerakkoord. De vijf partijen die in het begrotingsakkoord een aantal fiscale maatregelen uit het oorspronkelijke Belastingplan hebben gewijzigd, hebben deze maatregel laten staan en ik acht mij nu eenmaal gebonden aan gemaakte afspraken. Maar ik sluit dus niet mijn ogen voor wat er na 1 januari gaat gebeuren.
De heer Van Vliet (PVV): Ik hoor wat de staatssecretaris zegt. Ik ben een realist en ik heb dan ook niet de indruk dat ik het nog kan veranderen. We zijn het klaarblijkelijk inhoudelijk op dit punt niet met elkaar eens. De staatssecretaris zegt dat hij zijn ogen niet sluit voor de effecten. Wanneer kan ik dan met hem om de tafel om iets als een meting te bespreken? Ik wil namelijk wel weten hoe het de ondernemers in de grensstreek straks vergaat. Wanneer kan ik zoiets verwachten?
Staatssecretaris Weekers: Je kunt niet in één maand zien wat de belastingrealisatie is en voor een goede evaluatie heb je een begrotingsjaar nodig. Ik snap dat dit allemaal wat lang zou duren en daarom stel ik voor dat ik mijn eerste indruk geef als we een half jaar in beeld hebben. Laten we proberen om voor de zomer met elkaar wat beelden te delen.
De heer Bashir (SP): De ondernemers staat het water aan de lippen. Ze mailen nu zelfs de SP-fractie.
(gelach)
Staatssecretaris Weekers: Dan moet het wel heel ernstig zijn!
De heer Omtzigt (CDA): Dan staat het water ze echt aan de lippen!
De voorzitter: De heer Bashir heeft het woord!
De heer Bashir (SP): Voorzitter, de ondernemers in de grensstreek hebben hun marge al ingeleverd. De verschillen tussen Duitse, Belgische en Nederlandse ondernemers laten zien dat onze ondernemers minder winst maken.
De staatssecretaris zegt: er zijn mensen die omrijden. Maar vrachtwagenchauffeurs rijden in een keer naar Duitsland en hen maakt het dan ook niet uit waar ze tanken. Zij zullen straks dus gewoon daar tanken waar het het goedkoopst is. Ik hoor daarom graag van de staatssecretaris hoe overtuigd hij is van de genoemde bedragen. Verder vind ik een termijn van zes maanden veel te lang. Ik zou zeggen: laten we na de eerste drie weken kijken of er weglekeffecten zijn en, zo ja, snel ingrijpen. Ik stel dit voor, omdat ik verwacht dat het een grote strop wordt voor zowel de schatkist als voor de ondernemers. Vooral de ondernemers zullen hierdoor in de problemen komen.
Staatssecretaris Weekers: Ik heb eerder in mijn beantwoording heel zorgvuldig onderscheid gemaakt tussen enerzijds mensen die omrijden om in Duitsland of België te kunnen tanken en anderzijds mensen die op doorreis zijn. Ik woon zelf in een grensstreek en ik zie ook mensen voor wie tijd geen probleem is en die voor enkele euro's graag een stukje omrijden. Die mensen zullen hun calculatie wel goed moeten maken, want omrijden betekent natuurlijk ook extra brandstofgebruik. Het ligt allemaal wat anders voor mensen die op doorreis zijn van west naar oost. Die tanken nu misschien wel net voor de grens met Duitsland en straks misschien er wel net na.
Ik heb tegelijkertijd aangegeven dat de prijsverschillen aan de pomp zo zijn dat het in Duitsland soms na de extra accijnzen van 1 januari nog steeds duurder is.
Uiteindelijk gaat het er dus om hoe de ondernemers in de grensstreek hierop inspelen, zowel aan deze kant van de grens als aan de andere kant. Het gaat niet alleen om de vraag wat de benzine aan de pomp kost. De overige faciliteiten en de service die wordt geboden, spelen ook een rol, evenals de vraag welke contracten de grote transporteurs met oliemaatschappijen hebben. Het hangt er allemaal mee samen. Ik kan drie weken na 1 januari geen zinnig woord zeggen over de gevolgen van de wijziging. We zullen ongetwijfeld signalen krijgen uit de grensstreek. Als er signalen zijn waarvan de Kamer het nodig vindt om ze met mij te bespreken, plant ze wel een debat. Zo ken ik de Kamer. Mochten die signalen er zijn, dan kunnen we een debat erover voeren. Over de effecten op de rijksbegroting en op de inkomsten van accijnzen kan ik binnen zo'n korte termijn echt niets zinnigs zeggen. Daar heb ik langer voor nodig. De heer Van Vliet heeft zich vorige week bijzonder sterk gemaakt voor dit onderwerp. Ik vond het prettig dat hij zei dat hij er nu niets aan kan veranderen en dat het redelijk is om er voor de zomer met elkaar over te praten. Ik vraag daarom om mij de tijd te geven, zodat we er een zinnig debat over kunnen voeren.
De heer Bashir (SP): Ik kan ook koppen tellen. Ik heb mij er niet bij neergelegd, maar ik constateer dat een meerderheid voor het voorstel is om de accijnzen dramatisch te verhogen. Ik wijs er een laatste keer op dat het voor de man of vrouw die omrijdt wellicht € 1 of € 2 scheelt, maar dat het voor de ondernemers en voor de schatkist om veel meer geld gaat. Met de accijnzen en de btw gaat het om ongeveer € 0,90 tot € 1 per liter. Als iemand een paar kilometer omrijdt en 50 liter tankt, scheelt dat de schatkist € 50. Degene die omrijdt heeft dus € 1 voordeel, maar de staatssecretaris heeft € 50 minder inkomsten.
Ik verwacht straks grote effecten. Als we niet na drie weken kunnen evalueren, kunnen we dan een maand na invoering de cijfers scherp krijgen? Ik wil echt voorkomen dat we pas ingrijpen als er ondernemers failliet zijn. Dat is veel te laat. Ik stel voor om alles in het werk te stellen om binnen een maand de wijziging te evalueren.
Staatssecretaris Weekers: Ik vraag me af waar de heer Bashir het verschil van € 1 vandaan haalt. Op dit moment is de benzineaccijns in Nederland...
De heer Bashir (SP): Met die euro bedoel ik...
De voorzitter: Mijnheer Bashir, bij hoge uitzondering mag u uw vraag toelichten.
De heer Bashir (SP): Als iemand in Nederland tankt, levert dat de schatkist ongeveer € 1 per liter op. Als hij in Duitsland tankt, missen we dus € 1 per liter aan inkomsten.
De voorzitter: Dat lijkt me duidelijk.
Staatssecretaris Weekers: De heer Bashir suggereerde zojuist dat de verschillen groot zijn. Die verschillen zijn helemaal niet zo groot. De verschillen met Luxemburg zijn het grootst. Je ziet ook dat vrachtauto's en bussen die naar het zuiden rijden, in Luxemburg tanken. Dat heb je in een situatie waarin elk land in staat wordt gesteld om zijn eigen accijnzen en belastingen vast te stellen. Ik dacht dat de heer Bashir er een groot voorstander van was dat elk land deze autonomie behoudt. Het betekent echter dat je altijd grenseffecten zult zien.
De heer Bashir zegt dat hij koppen kan tellen. Hij zou ook een voorstel kunnen doen om de accijnzen minder te verhogen en het voorzien van een deugdelijke dekking. Dan zal hij merken dat hij er een alternatief voor in de plaats moet stellen, als hij deze lastenverzwaring niet laat doorgaan. Voor die noodzaak sta ik ook altijd met mijn afwegingen. Ik zou de voorstellen van de heer Bashir hierover graag horen.
Ik zeg nogmaals dat ik drie weken na 1 januari geen zinnig woord kan zeggen over de vraag wat de accijnsverhoging uiteindelijk aan weglekken van belastinginkomsten met zich meebrengt. Ik houd het bij hetgeen ik hierover eerder gezegd heb. Als er na 1 januari signalen zijn van welke ondernemer dan ook, nemen wij die altijd serieus.
De heer Omtzigt (CDA): Er is inderdaad geen substantiële derving doordat mensen omrijden naar Duitsland, maar misschien wel een derving doordat mensen omrijden naar België waar het verschil nu al zo'n € 0,05 is en oploopt tot zo'n € 0,10. Omrijden naar België wordt dus wel profijtelijk. Ook bestaat er substantiële derving door het grote grensverkeer. De staatssecretaris erkent dat ook in zijn schriftelijke antwoorden. Het kabinet wijst op het risico van substantiële budgettaire derving als de dieselprijs in 2014 in Duitsland goedkoper wordt dan in Nederland. Daarmee zegt het kabinet: dit kan heel goed gaan gebeuren. Het kabinet heeft daarvan alleen geen schattingen. De staatssecretaris geeft dat ook toe met zijn overweging om een tegemoetkoming voor grenspompstationhouders in te voeren. Hij ziet daarvoor echter Europeesrechtelijke bezwaren. Wij zien allemaal dat dit probleem zich gaat voordoen, maar wij weten niet in welke mate het zich gaat voordoen. Dat is wel belangrijk voor de dekking van een eventueel alternatief. Als wij onszelf voor de gek blijven houden – tot nu toe blijkt uit de ramingen dat er € 0 aan grenseffecten is ingeboekt – weten we zeker dat het tegenvalt. Wij zien immers allemaal dat er grenseffecten zijn. Als de Nederlandse pompstationhouder efficiënt is, dan begint hij een pompstation aan de andere kant van de grens, in Duitsland. Zo inventief is men bij mij in de grensregio ook nog wel. Dan gaan de grensondernemingen tanken bij dat grote Nederlandse tankstation vlak over de grens. Dat tankstation draagt dan alleen wel de belastingen af aan de Duitse belastingdienst, niet aan de Nederlandse. Dat gaat gewoon gebeuren. Mijn vraag is dan ook: wat is de raming van de staatssecretaris van wat zijn maatregel eerlijk gaat opleveren? Waar kunnen wij hem over een paar maanden aan houden?
Staatssecretaris Weekers: De heer Omtzigt kent het getal van de ramingen rond de accijnsverhoging, die 230 miljoen. Dat zijn de ramingen zonder weglekeffecten. Wij weten niet zeker dat sprake zal zijn van weglek. Dat is pas na afloop vast te stellen. Door het CPB en in de algemene doorrekening van de MEV en het CEP wordt wel rekening gehouden met weglekeffecten want alle belastingverhogingen leiden tot een zekere weglek. Dat geldt ook voor accijnsverhogingen. Ik kan daaraan zelf geen concreet getal vastplakken. Dat zal afhankelijk zijn van de situatie. In het verleden is er eens een regeling geweest om grenspomphouders te compenseren. Ik ken de problematiek in de grensstreek en ik heb mij daarom verdiept in de mogelijkheid van een nieuwe regeling. De Europeesrechtelijke bezwaren zijn echter prohibitief. We kunnen dus simpelweg niets doen op dit punt. Het enige wat wij kunnen doen is het regeerakkoord en het aanvullend begrotingstekort uitvoeren. De Kamer heeft nog tot de stemmingen over het Belastingplan de tijd om zelf met alternatieve voorstellen te komen. Ik wacht dat uiteraard af. Uiteindelijk zullen wij de vinger aan de pols houden om te zien hoe een en ander gaat lopen.
De heer Omtzigt (CDA): Ik vraag naar die raming omdat het ook te maken heeft met de dekking van een eventueel alternatief. De staatssecretaris zegt: ik mag 230 miljoen meeropbrengsten invoeren dus als de Kamer iets anders wil, dan moet zij dat bedrag ergens vandaan halen, maar ik weet zeker dat dat bedrag niet binnenkomt. Dat deel ik met hem. Die 230 miljoen wordt niet binnengehaald als gevolg van grenseffecten. Hoe groot die effecten precies zijn, weten wij niet. Dat is immers een schatting. Ik vraag de staatssecretaris om voor het plenaire debat, het liefst in de loop van volgende week zodat wij daarna nog een nadenkmoment hebben, een eerlijke schatting te geven van wat deze maatregel naar zijn inzicht oplevert en van hoeveel er weglekt. Er zijn veel studies toegestuurd. Als hier een eerlijke schatting wordt neergelegd, dan weten wij in alle eerlijkheid ook waarover wij met elkaar praten. Anders houden wij elkaar via modellen voor de gek. Als econometrist houd ik daar absoluut niet van.
Staatssecretaris Weekers: Als econoom houd ik er niet van om wie dan ook voor de gek te houden. Ik heb echter wel te maken met de rekenregels die het ministerie van Financiën volgt. Dat betekent dat voor de belastingverhoging ex ante geraamd wordt. De opbrengst van de dieselaccijns is ex ante geraamd op 230 miljoen.
Dat betekent dat er voor de belastingverhogingen ex ante geraamd wordt. De opbrengst van deze dieselaccijns is ex ante geraamd op 230 miljoen. Dat betekent dat, als de heer Omtzigt of anderen een voorstel willen doen om deze maatregel terug te draaien, er 230 miljoen vanuit een andere maatregel op tafel moet komen. Als de heer Omtzigt zegt: ik hoef niet de volle verhoging terug te draaien, maar ik kan met minder volstaan; bijvoorbeeld omdat voor het vrachtvervoer het accijnsverschil 2,2 cent is, is men voor minder geld klaar. Elke cent dieselaccijns is namelijk ongeveer 70 miljoen. De heer Omtzigt heeft nu een idee in welke orde van grootte hij dekking zou kunnen zoeken als hij wat wil doen.
Financiën staat klaar om ambtelijke bijstand te verlenen, maar we gaan niet – dat doen we met geen enkele maatregel – op het bedrag waarvoor de maatregel in de boeken staat, nu al een afslag laten plaatsvinden vanwege mogelijke weglek, zodat een alternatief goedkoper gedekt kan worden. Zo werken we niet. Uiteindelijk brengt elke belastingverhoging weglek met zich mee. Dat is met accijnzen niet anders. Vandaar dat ik uiteraard liever belastingen zou willen verlagen, maar in die luxe omstandigheid zit ik jammer genoeg niet.
De heer Groot heeft nog gevraagd of ik bereid ben om in Europees verband te pleiten voor hogere minimumaccijnzen op tabaksproducten. Ik ga nu dus over naar tabak en alcohol. Bij de totstandkoming van Europese regelgeving heeft Nederland reeds gepleit voor hogere minimumtarieven.
De voorzitter: Mevrouw Schouten heeft misschien nog een vraag over het vorige blokje.
Mevrouw Schouten (ChristenUnie): Ik miste het blokje propaan.
De voorzitter: Dat komt denk ik nog.
Staatssecretaris Weekers: Volgens mij ben ik schriftelijk heel uitvoerig ingegaan op propaan.
De voorzitter: Ik stel voor om eerst in te gaan op tabak en alcohol en daarna op de vragen over propaan, die er kennelijk toch nog zijn. Of is de voorkeur om eerst propaan te doen?
Mevrouw Schouten (ChristenUnie): Het ging over accijnzen en daarom sloeg ik aan op propaan.
De voorzitter: Mevrouw Schouten over propaan.
Mevrouw Schouten (ChristenUnie): Dank u wel, voorzitter. Er is inderdaad heel ruim geantwoord op de vragen over propaan. Dan nog vraag ik mij af of het echt zo onmogelijk is om daar apart naar te kijken. De staatssecretaris geeft aan dat het wel op een andere manier kan, maar dat dat heel veel uitvoeringskosten met zich brengt. Wij hebben de suggestie gedaan om het bij de handelaar neer te leggen. Die is dan degene die daarvoor wordt aangeslagen. De staatssecretaris geeft aan dat het risico dan is dat de handelaar problemen krijgt als degene die de propaan afneemt daarmee geconfronteerd wordt. Dat zien we natuurlijk wel vaker bij dat soort regelingen. Dat is part of the game, zou ik bijna zeggen. Die handelaar heeft er echter ook voordeel van dat er geen verhoging komt van het propaantarief. Ik wil daarom toch nog een keer voorstellen dat de staatssecretaris erop ingaat waarom, behalve dat risico voor die handelaar, het echt onmogelijk is. Volgens mij wordt het op die manier een heel overzichtelijke uitvoering en kunnen we die mensen tegemoetkomen.
Staatssecretaris Weekers: Ik begrijp het punt van mevrouw Schouten. Het is niet onmogelijk om iets te doen, maar ik vind het wel onwenselijk om iets te doen. Dit simpelweg vanwege het feit dat er juist op aandringen van de handelaren, door mijn ambtsvoorganger per 2010 is geregeld dat de tarieven gelijkgetrokken werden. Dat is dus op verzoek van de handel gedaan. Zij werden namelijk geconfronteerd met controles, naheffingen enzovoort.
Ik heb er geen moeite mee om mevrouw Schouten toe te zeggen dat ik deze week nog contact zal laten opnemen met de handel, teneinde het volgende te vragen. Is men gelet op de huidige omstandigheden en de huidige voorstellen voor verhoging van de accijns op lpg, nog steeds van mening dat een uniform tarief beter is? Of staat men open voor een teruggaafregeling waarvoor men zelf aan de lat staat met betrekking tot de administratieve lasten? Ik wil dat best voorleggen en de Kamer daarover informeren. Dat zou ik dan in de brief kunnen doen die tegen het einde van deze week toch al naar de Kamer komt.
Waarom vind ik het onwenselijk? Als je de eindgebruiker het laat terugvragen, leidt dat tot minimaal 140.000 teruggaafverzoeken. Dat moet allemaal handmatig worden gedaan. Dat betekent dat ik een aantal extra fte's nodig heb bij de douane en daarnaast ook nog een aantal extra douaniers nodig heb om in de praktijk te gaan controleren of terecht een beroep op de vrijstelling wordt gedaan. Als ik moet afwegen waar ik de mensen op inzet, dan zou ik zeggen dat ik andere prioriteiten heb om douaniers op in te zetten, zoals de illegale handel in sigaretten, drank et cetera. Het is niet zo dat ik de mensen zomaar beschikbaar heb. Die kan ik dan niet meer inzetten op andere zaken.
In de stukken heb ik aangegeven dat ik het tevens onwenselijk vind, omdat een teruggaafregeling een bepaald budgettair beslag kent. Zou de Kamer iets voor mij willen doen? Ik zou graag willen dat de Kamer niet alleen met mij meedenkt over een manier om de uitvoeringskosten te dekken maar ook over een manier waarop het budgettaire gat dat wordt geslagen, wordt gedekt. Maar heel concreet: ten aanzien van de uitvoeringskosten, die wat gemitigeerd zouden kunnen worden als de handel het zelf doet, zal ik aangeven wat de handel daarvan vindt en wat dat vervolgens betekent voor de uitvoering.
Mevrouw Schouten (ChristenUnie): Ik dank de staatssecretaris voor deze toezegging. Ik snap het probleem van de uitvoeringskosten. Om die reden hebben wij meegedacht over een manier waarop het wel vorm kan worden gegeven. Het punt is natuurlijk dat de eindverbruikers vaak geen alternatief hebben. Bij tabak en dergelijke heeft men de keuze om te gaan roken of niet, terwijl propaan een eerste levensbehoefte is voor bepaalde mensen. Dat vind ik toch wel degelijk een verschil maken en dus een reden om hiernaar te kijken. Begrijp ik het goed dat de staatssecretaris bereid is deze regeling te heroverwegen op het moment dat de handelaren een werkbaar alternatief zien en wij uiteraard met elkaar overeenstemming kunnen bereiken over een dekking?
Staatssecretaris Weekers: Ja, ik kom daar dan graag op terug. Volgende week zullen we daar nog verder over spreken. Ook hiervoor geldt: als ik de Kamer technische assistentie moet verlenen, dan staan mijn mensen daarvoor klaar. Ja, natuurlijk is propaan een eerste levensbehoefte. Mensen die niet zijn aangesloten op het aardgasnet, zullen wel een propaantank moeten installeren. Tegelijk zou een mogelijke oplossing ook op de weg van de gemeenten kunnen liggen. Het zijn uiteindelijk de lokale overheden die ervoor zorgen dat mensen zijn aangesloten op de nutsvoorzieningen. Voor mensen die niet worden aangesloten op het aardgasnet hoeven die investeringen ook niet te worden gedaan. Een gemeente zou dus kunnen bekijken of ze op een andere manier mensen tegemoet kan komen. Ik heb zelf jarenlang in een gemeenteraad gezeten waar dit een van de thema's was. Ik zou me dus kunnen voorstellen dat op dit terrein straks lokaal maatwerk kan plaatsvinden. Desondanks zal ik de informatie verschaffen waar mevrouw Schouten om heeft gevraagd met betrekking tot de handel.
Mevrouw Neppérus (VVD): Ik sluit mij aan bij de vraag van mevrouw Schouten en wat daarop is geantwoord door de staatssecretaris. Mijn vraag heeft betrekking op datgene waar de staatssecretaris net over begon: de rol van de gemeenten. Hoe zit het in het verlengde, toekomstgericht, met gemeenten waarin nog steeds een heleboel huizen, in totaal kennelijk 150.000, niet zijn aangesloten op het aardgasnet? Dat lijkt mij meer een vraag voor de gemeenteraad. Als bewoner zou ik vraagtekens plaatsen bij de WOZ-waarde, de waarde van het huis. Die lijkt mij namelijk iets lager te liggen als het huis niet op het aardgasnet is aangesloten. Ik hoop dan ook dat er gemeenten zijn die hier meeluisteren.
De voorzitter: Dat is niet echt een vraag aan de staatssecretaris. Wil hij toch een reactie geven?
Staatssecretaris Weekers: Ik ben het natuurlijk eens met hetgeen mevrouw Neppérus op tafel legt en beschouw het als een oproep aan de gemeenten. Die is bij dezen gedaan.
De heer Omtzigt (CDA): Het blijft heel bijzonder dat de gemeenten aangesproken worden op een stijgende rijksbelasting. Mensen kunnen straks kiezen tussen het stoken van propaangas en kolen. Op kolen worden alle belastingen afgeschaft. Als we het een serieus probleem vinden, gooi ik de heroverweging van het afschaffen van de kolenbelasting er ook nog even in.
Mijn vraag gaat over iets anders. Kan de staatssecretaris bij zijn brief een lijstje voegen waaruit blijkt of de omliggende Europese landen aparte tarieven hebben voor propaan en lpg? Ik heb een en ander nagekeken en gezien dat alle landen een apart tarief hanteren. Dat aparte tarief is heel goed handhaafbaar, veel beter handhaafbaar dan de teruggaveregeling voor personen. Gelukkig kijkt de staatssecretaris naar een eventuele teruggaveregeling voor handelaren, maar ik vraag hem of er één land in de Unie is dat voor lpg en propaan hetzelfde doet. Een paar jaar geleden hebben we de tarieven uit elkaar getrokken omdat de tarieven voor propaangas indertijd hoger waren dan die voor lpg. Nu willen we die tarieven wat lager hebben dan die voor lpg. Is het dan niet makkelijker om te overwegen, die tarieven gewoon los te koppelen? Daarmee zijn we van alle administratieve verplichtingen af. Dat is redelijk goed handhaafbaar. Het enige wat er zou kunnen gebeuren, is dat mensen een propaangastank kopen en het propaangas in de lpg-tank gieten. Ik zie dat echter nog niet zo snel gebeuren. Wil de staatssecretaris dit lijstje erbij vermelden?
Staatssecretaris Weekers: Bij twee tarieven bestaat hetzelfde risico op misbruik als bij een teruggaveregeling. Je zult moeten controleren. Ik houd het bij de toezegging die ik aan mevrouw Schouten heb gedaan om na te gaan of de handelaren bereid zijn om melding te doen en wat de consequenties daarvan zijn. De heer Omtzigt vraagt hoe het zit in alle Europese landen. Het antwoord daarop heb ik niet paraat. Ik weet niet of we het in heel korte tijd nog uitgezocht krijgen. De heer Omtzigt heeft eerder gevraagd hoe het zit in mediterrane landen. Daarom heb ik hem de gegevens op papier aangereikt hoe het in Spanje en Italië zit. Daar wordt wel een onderscheid gemaakt.
De heer Omtzigt (CDA): Ik heb het zelf uitgezocht. Ik kan het rapportje van de Europese Commissie, die dat soort statistieken altijd heel goed bijhoudt, rustig openbaar tweeten. Iedereen weet dan dat er in alle landen onderscheid bestaat tussen lpg en propaangas. Wat wij hier kennelijk moeilijk vinden, wordt in geen enkel ander land moeilijk gevonden. Ik verzoek de staatssecretaris om die kennis expliciet mee te nemen in het zoeken naar een oplossing voordat we met allerlei teruggave- en controleregelingen gaan werken.
Staatssecretaris Weekers: Ik neem natuurlijk graag kennis van het huiswerk dat de heer Omtzigt heeft gemaakt. Ik weet niet of hij het tot 140 tekens kan comprimeren, maar ik krijg de stukken wel van hem. Ik wijs toch andermaal op het volgende. Andere landen kunnen een ander systeem hebben, maar in Nederland is er met ingang van 2010 voor gekozen – mijn ambtsvoorganger De Jager, partijgenoot van de heer Omtzigt, heeft dat zelf voorgesteld – om de tarieven gelijk te trekken. Daarvoor waren goede redenen. Hoe gedifferentieerder ons tarievensysteem is, hoe complexer en fraudegevoeliger de uitvoering is. Als ik met de Kamer spreek over het belastingstelsel, wordt er regelmatig voor gepleit om tot een eenvoudiger systeem te komen. Ik geef daarbij de winstwaarschuwing dat, als je wilt komen tot een eenvoudiger systeem, het daarmee grofmaziger wordt en er minder uitzonderingen op de regel zijn. Dit houdt in dat er altijd winnaars en verliezers zijn bij een vereenvoudiging met gelijke belastingopbrengst. Hier is een paar jaar geleden een vereenvoudiging ingezet. De Kamer zou die weer willen terugdraaien. Ik zet de consequenties daarvan op een rij. Het was een welbewuste keuze van Kamer en kabinet in een andere samenstelling.
Ik neem aan dat we hier volgende week verder over spreken. Ik vind dat we in elk geval de uitvoeringsaspecten goed moeten benoemen en dat we goed moeten bekijken hoe we die tackelen. Daarnaast moeten we een oplossing vinden voor het budgettair beslag dat dit met zich meebrengt.
De heer Van Vliet (PVV): In mijn eerste termijn heb ik ook over propaan gesproken. Naar verkeersopvattingen behoort verwarming onlosmakelijk tot het woongenot van een Nederlandse woning. Dat blijkt ook uit jurisprudentie. De consequentie van de accijnsverhoging waarin propaan is gekoppeld aan lpg is dat tienduizenden huishoudens geconfronteerd worden met een aanzienlijke lastenverzwaring voor de verwarming van hun woning, terwijl dat toch een eerste levensbehoefte is. Ik wil het balletje dus weer naar de staatssecretaris en het kabinet terugrollen. Het kabinet verhoogt namelijk de accijnzen. Deze tienduizenden huishoudens worden geconfronteerd met het feit dat verwarming echt een pijnpunt wordt, waardoor ze niet alleen figuurlijk, maar ook letterlijk in de kou komen te zitten. Dat lijkt me onacceptabel. Ik wil dus toch even proberen te wroeten bij de staatssecretaris. Is er van zijn kant een initiatief te verwachten, niet alleen voor de uitvoering maar ook wat betreft de dekking? Als het kabinet accijnzen verhoogt en propaan aan lpg gekoppeld laat om uitvoeringstechnische redenen, dan laat je een heleboel mensen in de kou zitten. Dat vind ik echt wel een pijnpunt.
Staatssecretaris Weekers: Zoals gezegd voel ik weinig voor een gedifferentieerd tarief en voel ik ook weinig voor een teruggaveregeling, simpelweg omdat daar extra uitvoeringslasten mee gemoeid zijn. Het kost ook extra controlecapaciteit van de douane. Die mensen zet ik liever in voor andere controles. Het heeft een budgettair plaatje van 16 miljoen. Ik snap dat de Kamer wil opkomen voor de mensen die niet zijn aangesloten op het aardgasnet, maar dan zou ik de Kamer toch tenminste in overweging willen geven het probleem zelf op te lossen. Mevrouw Schouten heeft dat ten aanzien van de uitvoering in ieder geval gedaan door voor te stellen het via de handelaren te laten lopen in de hoop daarmee de uitvoeringskosten te beperken. Ik stel het zeer op prijs dat er wordt meegedacht. Ik zou dan echter ook graag van de Kamer willen horen, als zij hiervoor wat wil regelen, waar zij de dekking vandaan wil halen. Vindt de Kamer dat lpg omhoog moet om propaan te ontzien? Of haalt zij het liever elders, en zo ja, waar? Er ligt een begrotingsakkoord op tafel, waardoor ook zaken in het Belastingplan worden aangepast. Ik sta open voor tal van andere wijzigingen. Ik heb de afgelopen jaren goede ervaringen opgedaan met de Kamer. Als we echter iets wijzigen waardoor er gaten worden geschoten in de begroting, dan verwacht ik ook dat de Kamer aangeeft waar de oplossing vandaan moet komen.
De heer Van Vliet (PVV): Om te weten waarover we spreken en omdat het gaat om een eerste levensbehoefte van heel veel huishoudens, zou ik wel graag een overzichtje krijgen van Financiën waar uit blijkt wat dit per huishouden kan betekenen. Hoeveel honderden euro's zijn zij daadwerkelijk meer kwijt voor de verwarming van hun woning als zij afhankelijk zijn van propaan bij een ongewijzigde doorgang van de accijnsverhoging? Zo'n overzicht zou heel bruikbaar zijn in de discussie.
Staatssecretaris Weekers: Dat heb ik in de stukken een- en andermaal uiteengezet. Daar staat wat het verbruik is van een gemiddeld huishouden, wat het voordeel is geweest in achterliggende jaren en wat het nadeel zal zijn voor een gemiddeld huishouden in de toekomst. De heer Van Vliet kan dat in de stukken vinden. Ik kan het ook voor hem opzoeken en voorlezen, maar het is in ieder geval aan de Kamer gecommuniceerd.
De heer Bashir (SP): Ook ik heb in mijn eerste termijn aandacht gevraagd voor dit probleem. Ik vind het eigenlijk een beetje vreemd dat de staatssecretaris dit probleem op het bordje van de Kamer neerlegt. Hij zegt dat het oplossen van dit probleem 16 miljoen kost. Daarvoor moeten wij een dekking gaan zoeken, terwijl de staatssecretaris de belasting al heeft verhoogd. Ik zou de staatssecretaris willen oproepen en vriendelijk willen vragen deze mensen te ontzien en daar ook een dekking voor te vinden. Hij weet als geen ander hoe de bedragen in het Belastingplan eruitzien, dus hij kan hiervoor zeker een oplossing bedenken. Je kunt de mensen niet met een probleem opzadelen waar zij niet om gevraagd hebben en waar zij overigens ook niets aan kunnen doen.
Staatssecretaris Weekers: Dan zal ik toch op zijn minst moeten weten in welke richting ik zou moeten zoeken. Ik ben er nog niet van overtuigd dat er een oplossing moet komen simpelweg vanwege de uitvoeringsaspecten en de fraudegevoeligheid. Daarop en ook op de wijze waarop de handel daartegen aankijkt, kom ik terug in de brief die ik in de loop van deze week zal sturen. Stel dat ik uiteindelijk met een voorstel voor het budgettaire plaatje kom, dan zal ik dat toch ook moeten dekken? Daarvoor zal ik op zijn minst moeten weten waar de Kamer de dekking wil zoeken. Wil zij die bijvoorbeeld zoeken in de verhoging van de belasting op aardgas voor de kleinverbruikers? Dan moeten die wat meer gaan betalen om de mensen met een propaantank te ontzien. Of wil de Kamer de prijs van lpg iets extra verhogen? Wij gaan namelijk niet meer bij de kolenboer langs om kolenkitten te tellen voor de kolenbelasting.
De heer Bashir (SP): De oproep van de Kamer is duidelijk. Een groot deel van de Kamer, al is het een minderheid, wil hier toch iets mee doen. Ik vraag de staatssecretaris om dit probleem niet groter te maken dan het is en zelf met een oplossing te komen. Dan bekijken wij of dat een goede oplossing is.
Staatssecretaris Weekers: Ik heb een- en andermaal aangegeven waarom ik mijn voorstel billijk vind. Mevrouw Schouten heeft een heel concrete vraag gesteld die ik zal beantwoorden. Ik neem aan dat wij hier volgende week verder over spreken.
De voorzitter: Ik stel voor dat wij verdergaan met het blokje «tabak en alcohol». Ik geef de leden alvast mee – wellicht dat dit het een en ander bespoedigt – dat wij na afloop van dat blokje gaan lunchen.
Staatssecretaris Weekers: Zal ik misschien gauw nog wat andere onderwerpen aan dat blokje toevoegen?
Ik ben toegekomen aan het blokje «tabak en alcohol». De heer Groot heeft gepleit voor hogere minimumaccijnzen voor tabaksproducten. Nederland heeft dit bij de totstandkoming van de Europese regelgeving al gedaan. Wanneer de gelegenheid zich voordoet, zal Nederland opnieuw pleiten voor hogere minimumtarieven, maar dat zet nog niet zo snel zoden aan de dijk wat betreft België en Duitsland. De accijnstarieven van de tabaksproducten aldaar liggen momenteel namelijk ver boven het Europees vastgestelde minimum. In België zullen de accijnstarieven voor sigaretten en shag waarschijnlijk per 1 januari 2014 worden verhoogd. Duitsland heeft een meerjarig programma, namelijk van 2011 tot 2015, om jaarlijks een beperkte verhoging van de accijnstarieven van tabak door te zetten.
De heer Bashir vroeg naar andere redenen dan de btw- en accijnsverhogingen voor de teruglopende omzet van Nederlandse slijterijen. De teruglopende omzet van slijterijen zal mede zijn oorzaak vinden in de huidige economische situatie. Consumenten hebben minder te besteden en gaan daarom mogelijk minder drinken of zij doen in toenemende mate hun aankopen bij supermarkten en discounters in plaats van bij slijters. Daar hebben overigens meer speciaalzaken last van. Dat is de trend. Die trend kun je betreuren. Ik houd zelf wel van speciaalzaken, maar zij zullen er uiteindelijk zelf voor moeten zorgen dat de klanten bij hen over de vloer komen.
Dit waren mijn antwoorden op de vragen over de accijnzen.
De voorzitter: Dit roept geen reacties op van de leden van de Kamer. Wij hebben het blokje dus volledig behandeld. Ik stel een niet al te kinderachtige schorsing voor de lunch voor. Daarna gaan wij verder met het blokje «afvalstoffenbelasting en leidingwater».
De vergadering wordt van 12.54 uur tot 13.45 uur geschorst.
Staatssecretaris Weekers: Voorzitter. Ik stap inderdaad over op de afvalstoffenheffing en de leidingwaterbelasting. Over de afvalstoffen kan ik kort zijn. In de schriftelijke beantwoording heb ik al laten weten dat ik de invulling van die belasting anders wil vormgeven dan oorspronkelijk was voorzien. In de eerste helft van 2014 wil ik in overleg met collega Mansveld van Infrastructuur en Milieu en met de stakeholders, zoals de afvalbranche, tot een breed gedragen vormgeving komen.
Bij nota van wijziging op het Belastingplan heb ik al een voorstel gedaan om de beoogde 25 miljoen in 2014 te realiseren. Daarmee voorkom ik dat er een hoop anticipatie-effecten optreden. Die zouden wel optreden als de heffing per 1 oktober wordt ingevoerd, en dan ook tegen een hoger tarief dan thans voorzien. Vanaf 2015 zal deze belasting 100 miljoen moeten opbrengen. Hoogstwaarschijnlijk krijgen we dan een hoop ongewenste effecten, waarnaar de heer Dijkgraaf en anderen hebben verwezen. Daarom wil ik de tijd nemen en in de eerste helft van volgend jaar bekijken hoe ik op afvalstromen een goed uitvoerbare, fraudebestendige en toch vergroenende heffing kan realiseren. Daar kom ik later op terug.
Dan de leidingwaterbelasting. De heer Bashir is er op dit moment niet, maar tegen hem zou ik willen zeggen dat ik natuurlijk niets heb tegen douchen, het wassen van kleding of het doortrekken van de wc. Dat spreekt voor zich. Sterker nog, de heer Bashir en de meeste andere aanwezigen, maar misschien niet de heer Van Ojik, want hij was toen nog geen Kamerlid, en nu wel...
De heer Van Ojik (GroenLinks): Ik ben ook voor douchen en zo.
De voorzitter: We gaan niet met elkaar in discussie zonder microfoon, de staatssecretaris heeft het woord.
Staatssecretaris Weekers: De heer Van Ojik heeft op andere wijze alle fiscale dossiers altijd gevolgd, dus hij weet ook dat ik in het Belastingplan 2012 zelfs heb voorgesteld om de leidingwaterbelasting af te schaffen. Bij het begrotingsakkoord 2013, het Lenteakkoord, is die afschaffing on hold gezet, in het licht van het op orde brengen van de overheidsfinanciën. Nu wordt deze belasting verhoogd, opnieuw in het licht van de crisis en de door de partijen van het Herfstakkoord gewenste vergroening. Ik moet eerlijk bekennen dat ik nog steeds een voorstander ben van afschaffing, maar om allerlei redenen is deze op dit moment niet haalbaar. Het is een kwestie van geven en nemen. Ik voer ook heel loyaal de wens in het begrotingsakkoord uit om de leidingwaterbelasting te verhogen en de cap die nu op 300 m3 zit, eraf te halen.
Vorige week hebben enkele fracties en rechtstreekse vertegenwoordigers van het bedrijfsleven het geluid laten horen, waar ik niet doof voor ben, dat het weghalen van die cap en het niet toestaan van differentiatie kunnen leiden tot effecten die de partijen die deelnamen aan het begrotingsakkoord, niet allemaal hadden voorzien. Het bedrijfsleven kwam met voorbeelden dat er 3, 5 of zelfs 10 miljoen leidingwaterbelasting moet worden betaald. Ik heb vorige week begrepen dat de Kamer dat ook wat te gortig vindt.
In elk geval wordt beoogd dat het grootverbruik meer in de heffing wordt betrokken dan nu het geval is. Nu komt die cap er de facto op neer dat voor leidingwater niet meer dan € 50 belasting betaald wordt. Dat is natuurlijk buitengewoon gering. Tegelijkertijd is het niet de bedoeling dat we bedrijven met deze belasting in moeilijkheden brengen. Zo heb ik de Kamer vorige week ook begrepen. Er is een aantal bedrijven dat in het productieproces onvermijdelijk veel water moet verbruiken. Als we geen wijzigingen aanbrengen, gaan die bedrijven direct miljoenen euro's meer betalen dan ze nu doen. Dat pakt uiteindelijk onevenwichtig uit.
Afgelopen week hebben we met behulp van de sector nog eens kritisch naar de maatregelen gekeken, en dan met name naar de onderliggende cijfers. Daaruit bleek onder andere dat diverse gegevens over watergebruik simpelweg niet voorhanden waren bij de totstandkoming van de begrotingsafspraken. In de ramingen was bijvoorbeeld al het zogenaamde industriewater niet meegenomen. Zonder nadere maatregelen zou ook het industriewater volledig in de heffing worden betrokken. Dat zou een aanzienlijk hogere opbrengst met zich meebrengen dan de beoogde 205 miljoen euro.
Een voor de hand liggende oplossing zou zijn om het industriewater buiten de heffing te houden, of dit tegen een lager tarief te belasten. Een dergelijk gedifferentieerd tarief is echter niet eenvoudig te realiseren en het zou de leidingwaterbelasting onnodig compliceren. Binnen de sector wordt namelijk geen eenduidige uitleg gegeven aan het begrip «industriewater», of, zoals de sector zelf zegt, «ander water». Ik meen nu een oplossing te hebben gevonden in het instellen van een maximumhoeveelheid. Daarmee wordt niet alleen de opbrengst van 205 miljoen gehaald, maar wordt ook de onevenwichtigheid voor een kleine groep grootverbruikers voorkomen. Deze maximumhoeveelheid moet namelijk zodanig zijn dat er een prikkel van uitgaat om zuinig om te gaan met water. Ik meen deze oplossing gevonden te hebben in een maximum of plafond van 100.000 m3. Daarmee wordt zowel recht gedaan aan de taakstellende begrotingsafspraak als aan de wens om deze belasting een meer vergroenend karakter te geven. Ik ben natuurlijk benieuwd hoe de Kamer hiertegen aankijkt. Als de Kamer hier in meerderheid voor is, zal ik deze week een nota van wijziging uitwerken waarin ik dit regel.
Verder merk ik op dat in de nota van wijziging die met de schriftelijke vragen is meegestuurd, de maatregel in de leidingwaterbelasting uit het wetsvoorstel Overige fiscale maatregelen 2014 wordt gehaald. Deze maatregel is natuurlijk niet verenigbaar met het vervallen van de maximumgrens in de leidingwaterbelasting. De heer Omtzigt heeft vorige week al treffend op dat mogelijke probleem gewezen. Het zou daarmee wel buitengewoon lucratief worden om een klein leidingwaterbedrijfje op te richten en daarmee de leidingwaterbelasting te ontlopen. Tot zover het leidingwater.
De heer Koolmees (D66): Ik dank de staatssecretaris voor deze toelichting. Ik begrijp de gekozen richting, omdat er een onbedoeld effect was bij met name het industriewater. Toch heb ik een probleem met de gekozen oplossing van een cap. Het marginale effect of de marginale druk valt namelijk weg bij een gebruik boven de 100.000 m3. Er is dus geen blijvende prikkel voor bedrijven om zuiniger met water om te gaan. In de energiebelasting hebben we een tarief dat afneemt naarmate men meer energie gebruikt. Is dat een alternatief waarnaar gekeken kan worden, juist om ervoor te zorgen dat de prikkel om zuinig met water om te gaan ook geldt voor bedrijven die veel meer dan 100.000 m3 gebruiken? Ik ben benieuwd hoe de staatssecretaris daartegen aankijkt.
Staatssecretaris Weekers: Zoals gezegd: ik had het liefst een gedifferentieerd tarief gezien voor industriewater en drinkwater. Dat laatste moet natuurlijk aan de hoogste eisen voldoen. Dat gaat echter niet, en zeker niet op korte termijn. In het alternatief dat de heer Koolmees aandraagt, zit geen cap. Veelgebruikers zullen in de ogen van de heer Koolmees moeten betalen tot en met de laatste liter die ze afnemen, zij het tegen een veel lager tarief.
Ik voel daar zelf minder voor, omdat dit voor de Belastingdienst een stuk gecompliceerder is. Ik weet ook niet of dit per 1 januari aanstaande al in te voeren is in de geautomatiseerde systemen waarin de leidingwaterbelasting bekend is. Het is wel vrij gemakkelijk om het tarief aan te passen. Het is ook gemakkelijk om de cap af te schaffen of op een ander niveau te leggen, maar met het invoeren van een extra tarief of twee extra tarieven, in de vorm van een degressieve tariefstructuur, breng je nieuwe knoppen aan in het systeem. Ik kan wel natrekken bij de Belastingdienst of dit inderdaad onmogelijk is of dat er veel uitvoeringsvraagstukken of nalevingsvraagstukken mee gepaard gaan. Ik zal dit de Kamer deze week laten weten, in de brief die ik al eerder heb toegezegd.
De heer Van Vliet (PVV): Ook hierover worden we het inhoudelijk niet eens. Ik heb twee vragen. Wat betekent die cap van 100.000 m3 in centen, voor iemand die die grens passeert?
Als je dit op deze manier «oplost», heb je een bepaalde budgettaire opbrengst van de verhoging van belasting op leidingwater. Ik ga er zelf van uit dat kostprijsverhogende belastingen die je niet kunt verrekenen, een aftrekpost vormen in de Vpb. Vpb-plichtige bedrijven zullen deze dus allemaal aftrekken, waardoor ze weer een deel van de centen terugkrijgen. Zit dit besloten in het totale budgettaire plaatje? Daar ben ik wel benieuwd naar, begrotingstechnisch gezien.
Staatssecretaris Weekers: Ik begin met de laatste vraag van de heer Van Vliet. Een en ander zit er niet in besloten. Hij heeft gelijk. Als fiscalist weet hij dit ook. Dit is een belasting die als kostenpost in aftrek kan komen van de vennootschapsbelasting. Dergelijke tweede-orde-effecten zijn niet verrekend in de budgettaire raming van de maatregel, maar zullen zich op zeker moment wel manifesteren. Daar wordt nooit rekening mee gehouden. Net als bij de accijnzen – eigenlijk bij elke belastingverhoging, dus ook bij deze – vindt er een bepaalde afslag plaats in de doorrekening van het Centraal Planbureau, in verband met weglek maar ook in verband met dit soort tweede-orde-effecten.
Op de eerste vraag kan ik een heel concreet antwoord geven. Als je de cap op 100.000 m3 zet en vasthoudt aan het tarief van € 0,33 per m3, leidt dit tot maximaal € 33.000 leidingwaterbelasting per aansluiting. Dat is aanmerkelijk minder dan de bedragen van 10 miljoen, 5,5 miljoen, 3,3 miljoen en 2,7 miljoen die vorige week circuleerden als we helemaal geen cap of een lager toptarief inbouwen.
Mevrouw Neppérus (VVD): Ik ben blij dat de staatssecretaris ernaar gekeken heeft. Iedereen had er namelijk vragen over. Ik wil graag weten of het uitvoerbaar is om met een degressief tarief te werken. Daar krijgen we informatie over en die wacht ik af. Als dit niet kan of pas op termijn, zou ik iets met een zekere cap wel kunnen accepteren. Het moet namelijk wel binnenkomen. Graag een reactie.
Staatssecretaris Weekers: Ik zei net tegen de heer Koolmees dat ik best deze week nog even op een rijtje wil zetten wat het betekent als je geen cap maar een gedifferentieerd tarief hanteert, ook voor de uitvoering. Ik heb er namelijk geen zin in om de Belastingdienst met taken op te zadelen die hij niet kan uitvoeren of die hij niet per 1 januari kan uitvoeren of die de deur openzetten naar een groter nalevingstekort. Daar wil ik natuurlijk ook goed op letten.
Het kan dus zijn, zo zeg ik tegen de heer Koolmees, dat ik in mijn brief moet concluderen dat ik per 1 januari geen alternatief heb. Dan zal ik sowieso komen met de nota van wijziging die ik zojuist heb voorgesteld. Als er echter een werkbaar alternatief is, wil ik dat uiteraard eerst aan de Kamer voorleggen.
De heer Groot (PvdA): Mijn fractie heeft een voorkeur voor een degressief tarief om een prikkel voor vergroening te houden. Nogmaals, het is niet onze bedoeling dat bedrijven hierbij omvallen. Ik zou graag wat meer beeld en geluid willen bij de grens van 100.000 m3. Wij hoeven geen miljoenenaanslagen op te leggen, maar € 30.000 is meteen een heel stuk lager. Wat is de reden om te kiezen voor 100.000 m3? Je zou ook kunnen denken aan een wat hogere cap met in ruil daarvoor, als het tot enige overdekking leidt, een verlaging van het tarief.
Staatssecretaris Weekers: Dat is een keuze. De Kamer heeft vorige week aangegeven dat er een probleem zou zijn met betrekking tot grote bedrijven. Daarnaast heb ik onderkend dat wij bij de ramingen de cijfers onvoldoende op orde hadden simpelweg doordat het CBS met name het industriewater niet in zijn sommetjes opneemt. De Belastingdienst kan van alles wat door een leiding gaat, niet onderscheiden of het drinkwater, industriewater of ander water is. Ik heb gekeken naar de cijfers die wij nu hebben. Zouden wij al het leidingwater bij de heffing betrekken en zouden wij de taakstelling van 205 miljoen die in het begrotingsakkoord is overeengekomen, opnemen, dan zouden wij daarmee de cap op die 100.000 m3 kunnen leggen. Dat is een keuze. De cap kan ook hoger worden gelegd. Nogmaals: ik kijk of een gedifferentieerd tarief mogelijk is. Alles wat je extra ophaalt door de cap hoger te leggen – je zou hem ook op bijvoorbeeld 500.000 m3kunnen leggen – kun je versleutelen in het tarief. Laten wij het als volgt doen. Ik zal een paar alternatieven aanreiken, waarbij ik zal ingaan op de uitvoeringsaspecten en op de vraag wat dan het maximumtarief wordt. Heb je helemaal geen cap, dan heb je ook geen maximumtarief per aansluiting.
De heer Groot (PvdA): Ik zou ook graag weten welk soort bedrijven wordt getroffen bij een hogere cap. Ik ben op zoek naar een logische grens, ook economisch gezien, met minimale schade voor bedrijven. In de afweging tussen economie, vergroening en opbrengst is het mij nog niet duidelijk waarom die grens nu bij 100.000 m3 moet komen te liggen. Waarom zou dat het optimum zijn?
Staatssecretaris Weekers: Er zijn drie sectoren die last hebben of kunnen krijgen van het weghalen van de cap. In de eerste plaats is dat de voedingsindustrie. Zij gebruikt drinkwater als grondstof. Dat geldt bijvoorbeeld voor de melk verwerkende industrie. Daarnaast gebruikt zij ook veel water om alle machines en installaties te spoelen. In de tweede plaats is dat de chemische industrie en in de derde plaats de staalindustrie. Ik denk dat de Kamer vorige week dezelfde brief van VNO-NCW heeft gekregen als ik. Een bedrijf als Tata Steel zou, zonder cap en tegen een uniform tarief, zoals op dit moment in het wetsvoorstel staat, 10 miljoen moeten gaan betalen. De voedingsmiddelenindustrie zou tot 3 miljoen moeten gaan betalen. De chemische industrie zit ertussenin. In die ordes van grootte moet men denken.
De heer Bashir (SP): Het is in ieder geval positief dat de staatssecretaris een paar alternatieven wil uitwerken. Ook de SP heeft een alternatief voorstel gedaan, en wel een voorstel voor een cap aan de onderkant. Wij denken daarbij bijvoorbeeld aan een vrijstelling over de eerste 50 m3. Daarmee wordt de basisbehoefte niet belast en blijft de gemiddelde belasting even hoog. Maar mensen die veel meer verbruiken dan gemiddeld, worden daarmee wel gestimuleerd om minder te verbruiken. Is de staatssecretaris bereid om dat voorstel ook mee te nemen in zijn brief?
Staatssecretaris Weekers: Daar voel ik eigenlijk niet voor, want daarmee zou ik het probleem heel erg verbreden. Tenzij een meerderheid van de Kamer aangeeft dat zij daar wel in geïnteresseerd is. Volgens mij was de afspraak uit het begrotingsakkoord dat ieder die water verbruikt, meer belasting moet gaan betalen, uiteindelijk ook bedoeld om zuinig watergebruik aan te moedigen. Vorige week kwam daar vanuit de Kamer unisono de problematiek van de chemische industrie, de staalindustrie en de voedingsindustrie bij kijken. Daarvoor moet een oplossing worden gevonden. Als ik het voorstel van de heer Bashir overneem om een belastingvrije voet te introduceren, dan zou een eenpersoonshuishouden daar maximaal profijt van hebben en zou er voor een dergelijk huishouden dan ook geen enkele prikkel meer zijn om tot zuinig waterverbruik over te gaan. Meerpersoonshuishoudens, de wat grotere gezinnen, hebben daar vervolgens extra last van. Die hebben dan weliswaar te maken met een klein drempeltje, maar zij moeten bij een gelijkblijvende opbrengst dan per saldo meer gaan betalen dan de eenpersoonshuishoudens. Om die reden ben ik daar geen voorstander van. Ik noem voorts het feit dat je de leidingwaterbelasting daarmee nog gecompliceerder zou maken.
De heer Bashir (SP): De argumenten die de staatssecretaris noemt, gelden nu ook – weliswaar in mindere mate, dat ben ik met hem eens – voor elektriciteit en gas. Bij elektriciteit- en gasverbruik is wel sprake van een belastingvrije voet. Het is altijd beleid geweest dat de basisbehoefte niet belast zou worden. Als je echt vergroening wilt nastreven, zorg je ervoor dat er een vrije voet en een hoger tarief komen, waardoor mensen het ook echt in de portemonnee voelen als ze de planten in plaats van onnodig dagelijks slechts een keer per week water geven. Ik vraag de staatssecretaris om iets langer over het voorstel na te denken en het niet meteen af te schieten.
Staatssecretaris Weekers: Als de Kamer mij om informatie vraagt, dan wil ik die uiteraard geven. De heer Bashir weet dat ik er geen voorstander van ben. Hij weet ook waarom ik er geen voorstander van ben. Hij zal van mij dus ook geen voorstel zien om een belastingvrije voet in de drink- of leidingwaterbelasting te introduceren. Ik ben echter gaarne bereid om even te schetsen wat de invoering van een dergelijke voet zou betekenen voor de rest van het tarief en wie daar wel en niet profijt van hebben. Ik zal dan ook aangeven in hoeverre het systeem daarmee gecompliceerd wordt. Dan kan de Kamer uiteindelijk haar eigen afweging maken.
De heer Omtzigt (CDA): Wij zijn hier achteraf aan het repareren. Het idee van het belasten van het leidingwater is, wat de CDA-fractie betreft, geen goed idee. Het is een van de minder briljante punten uit dit Herfstakkoord.
De heer Van Ojik (GroenLinks) Zoals er zo veel zijn!
De heer Omtzigt (CDA): Deze spant wel echt de kroon. Ik snap dat de regering meer belasting moet ophalen. Wij doen hier niet moeilijk over het feit dat de begroting rond moet zijn, maar het valt ons wel op dat met dit voorstel, met die 100.000, het mkb vol geraakt wordt. Het mkb mag de volle heffing betalen. Dat geldt dus voor de boerenbedrijven en de wat kleinere bedrijven. Het grootbedrijf wordt echter volledig uitgezonderd. Ik doe een klemmend beroep op de regering om heel nadrukkelijk te bekijken of datgene wat bij de energiebelasting kan, ook hier mogelijk is. Dat is namelijk én een belastingvrije voet, zoals de heer Bashir voorstelt, dus een heffingskorting in de energiebelasting voor iedereen, én daaraan gekoppeld een degressief systeem, zodat er ook aan de top iets blijft bestaan.
Ik zie de voorstellen met belangstelling tegemoet. Mocht het niet kunnen terwijl het wel de bedoeling is om water te besparen, dan merk ik maar even op dat drie kwart van de waterbesparing buiten het huishouden plaatsvindt, dus in de industrie en in de landbouw. Als je water wilt besparen, lijkt het dus heel onzinnig om alleen naar huishoudens te kijken. Je moet juist ook naar Tata Steel kijken, want daar valt meer te besparen dan bij mij thuis. Als de Europese Unie met voorstellen komt waardoor mensen maar 1 liter water voor hun wc-spoeling mogen gebruiken, zou ik zeggen: kijk ook maar eens naar de wat grotere gebruikers. Wil de staatssecretaris ook vertellen of het dan nog steeds om waterbesparing gaat? Zo ja, hoe zorgt hij er dan voor dat de grote bedrijven ook worden betrokken bij waterbesparing, desnoods met een green deal, desnoods op een andere manier?
Staatssecretaris Weekers: Met de suggestie die ik zo-even deed, raak je in elk geval alles wat tussen de 300 m3 en 100.000 m3 wordt gebruikt. Uit de mond van diverse woordvoerders heb ik gehoord dat ze liever een degressief systeem zien zonder cap, waarmee ook de echte grootverbruikers meer betalen naarmate ze meer verbruiken. Tegelijkertijd heb ik vorige week een aantal sprekers horen zeggen dat ze het niet wenselijk vinden dat bepaalde bedrijven die met name genoemd zijn, rekeningen kunnen krijgen tot vele miljoenen. Ik zal in de brief die deze week naar de Kamer komt diverse alternatieven op een rij zetten, voorzien van de consequenties. Ik zal met name kijken wat het betekent voor de Belastingdienst. Kan de Belastingdienst het goed uitvoeren? Hoe ingewikkelder je het maakt, hoe lastiger het wordt voor de Belastingdienst. Als we een gedifferentieerd tarief niet per 1 januari a.s. kunnen doorvoeren, zou 2014 als een overgangsjaar kunnen worden gezien. In 2015 kan dan wellicht, net zoals we met de afvalstoffenheffing doen, worden bekeken op welke wijze uiteindelijk een beter milieueffect kan worden bereikt met de maatregelen die we treffen. Daar kan dan ook even de tijd voor worden genomen.
De heer Van Ojik (GroenLinks): Ik ben blij met de toezegging van de staatssecretaris om de verschillende varianten nog eens goed te bekijken. Ik hoop echter – ik vraag hem dat ook expliciet – dat hij daarbij niet alleen naar de uitvoeringskant van het verhaal kijkt, maar ook wel degelijk naar de noodzaak. Ik dacht dat ik hem dat net op de valreep, in reactie op de vraag van de heer Omtzigt, ook wel heb horen zeggen. Bij het gigagebruik gaat het kennelijk om bedrijven die tussen de 10 miljoen m3 en 20 miljoen m3verbruiken. Dat zijn de bedrijven waarvan we vrezen dat ze onevenredig zullen worden getroffen. Het gaat dan om dat soort getallen: 10 miljoen m3 of 20 miljoen m3. Voor die bedrijven is een cap bij 100.000 m3en € 33.000 natuurlijk wel heel erg laag. Ik vraag de staatssecretaris dus concreet om niet alleen te kijken naar de uitvoeringsaspecten, maar ook wel degelijk naar de prikkel die je om milieuredenen wilt bereiken, juist bij deze grootverbruikers. Kan hij dat bevestigen?
Staatssecretaris Weekers: Zeker. Toen ik in het staartje van mijn antwoord op vergroening duidde, deed ik dat met name omdat ik de heer Van Ojik aankeek, maar natuurlijk ook de heer Koolmees, die hiervan al eerder een punt heeft gemaakt. We gaan bekijken wat mogelijk is. Nogmaals, voor mij is daarbij wel het volgende van belang. Als wij belastingen invoeren of wijzigingen aanbrengen in ons belastingsysteem, moet het uiteindelijk wel goed uitvoerbaar zijn door de Belastingdienst. In het verleden hebben we de Belastingdienst opgezadeld met tal van taken en ingewikkelde regelingen die nalevingstekorten kennen en die een enorm beslag leggen op de capaciteit. Dat wil ik niet, want dit is een belasting die relatief weinig opbrengt. Het is echt een kleine belasting als je kijkt naar de omvang. De kosten voor het opleggen van de aanslagen en de inning moeten dan niet onevenredig zijn. Tegelijkertijd denk ik dat er wel wat te bedenken valt.
Maar ik ben het zeer eens met de heer Van Ojik en de heer Koolmees dat je, als je de principiële keuze hebt gemaakt om deze belasting vanuit een vergroeningsmotief meer body te geven, er dan ook binnen de grenzen van wat in de uitvoering haalbaar is, zo veel mogelijk invulling aan moet geven om watergebruik te besparen.
De heer Van Ojik (GroenLinks): Ik was al blij met de toezegging die de staatssecretaris had gedaan aan mijn collega's. Ik wacht zijn brief nu zelfs met net iets meer vertrouwen af dan voordat hij dit antwoord gaf. Ik bedank de staatssecretaris hiervoor.
De voorzitter: Hiermee hebben we het stukje leidingwater gehad. De staatssecretaris kan verder met de afvalstoffenbelasting. Ik hoor zojuist dat dit onderwerp al is besproken. Dat is waar. Dan kunnen we, denk ik, naar het volgende blokje.
Staatssecretaris Weekers: Er stond nog één vraag van de heer Koolmees open. Hoe wordt omgegaan met bedrijven die natuurlijk water, dus geen leidingwater, gebruiken als koeling? Mijn antwoord op die vraag is vrij kort. Koelwater dat bedrijven zelf oppompen, valt niet onder de leidingwaterbelasting. Ze betalen hier dus niets voor.
De heer Omtzigt (CDA): Er stond nog één vraag van mij open. Welke landen heffen nog meer leidingwaterbelasting? In reactie op de schriftelijke vragen werd wel gezegd dat water goedkoper is in Nederland dan in de omliggende landen, maar kan de staatssecretaris één land noemen dat leidingwaterbelasting heft?
Staatssecretaris Weekers: Dat lijkt mij een mooi punt om nader in de brief op in te gaan. Op dit moment is water in Nederland verreweg het goedkoopste, inclusief de belasting. Als we de...
De voorzitter: Voordat u het allemaal gaat opnoemen, merk ik op dat de heer Omtzigt hier niet naar had gevraagd. Ik stel voor dat we doorgaan naar het volgende blokje: lokaal duurzaam opgewekte energie.
Staatssecretaris Weekers: Dat gaan we doen.
Voorzitter. Ik kom te spreken over lokaal duurzaam opgewekte energie. De heer Koolmees heeft gevraagd waarom niet is gekozen voor financiering uit alle energietarieven. Het voordeel van het verlaagde tarief slaat neer bij huishoudens. Daarom is er ook voor gekozen om de dekking uit de eerste schijf te halen. De totale opbrengst van energiebelasting op elektriciteit in de eerste schijf van 0 tot 10.000 kWh wordt voor het grootste deel door huishoudens opgebracht. Er is ook nog een praktische reden. De tariefsverhoging is in 2017 nog zo laag dat er, gezien het aantal plaatsen achter de komma, geen mogelijkheid is om dat bedrag nog eens te verdelen over alle schijven.
De heer Koolmees heeft gevraagd waarom operational lease is uitgesloten. De regeling richt zich op particuliere kleinverbruikers die zelf energie opwekken. Als je de installatie niet zelf in bezit hebt, als je die bijvoorbeeld huurt of als er sprake is van operational lease, is er geen sprake van een installatie die collectief aan de verbruikers toebehoort. Er is dus ook geen sprake van zelfopwekking. Daarbovenop komt nog het argument dat, als de coöperatie geen eigen bezit heeft, de Belastingdienst ook geen verhaalsmogelijkheden heeft ingeval er aan de coöperatie een aanslag moet worden opgelegd. Operational lease is overigens geen vorm van financiering. Het betreft echt een gebruiksrecht, vergelijkbaar met huur. Stel dat je operational lease er wel bij zou willen betrekken. Ik kan de budgettaire consequenties daarvan niet overzien.
Als je bepaalde financieringsconstructies wel zou willen toestaan om het eenvoudiger mogelijk te maken dat coöperaties ook echt aan zelfopwekking doen, zou je kunnen denken aan financial lease. Dat is een vorm van financiering. Ik meen dat ook de heer Groot hiernaar heeft gevraagd. Bij financial lease zou de coöperatie weliswaar geen juridisch eigendom hebben, maar wel feitelijke zeggenschap en een economisch belang. Mocht de Kamer daar prijs op stellen, dan ben ik best bereid om via een beleidsbesluit financial lease toe te staan, mits dat geen nadelige gevolgen heeft voor de verhaalsmogelijkheden van de Belastingdienst.
De heer Koolmees heeft gevraagd of ik kan toezeggen dat de horizon voor bestaande gevallen zes à zeven jaar wordt. Ook de heer Van Ojik en de heer Groot hebben het gevraagd: als er investeringen worden gedaan, dan moet je toch voor een langere tijd investeringszekerheid hebben? Ik ben dat met de sprekers eens. Investeringszekerheid is voor burgers natuurlijk net zo van belang als voor bedrijven.
Als je ergens in investeert omdat je je hebt laten verlokken door de fiscale faciliteiten die daaraan vastzitten en die faciliteiten daarna in je businesscase besloten zitten, dan moeten de regels niet een jaar later veranderd worden, zeker niet als dan de hele investering opeens niets meer waard is. Daarom is zowel in het Belastingplan als in het energieakkoord expliciet aangegeven dat bij eventuele bijstelling van de belastingkorting de continuïteit voor bestaande gebruikers met het oog op de investeringszekerheid via een passende overgangsregeling wordt geborgd. Het is voorbarig om deze overgangsregeling nu al concreet in te vullen, aangezien de regeling zelf nog tot stand moet komen en er vooralsnog helemaal geen sprake is van een bijstelling. We moeten de regeling zelfs nog openstellen. Verder is het ons uitgangspunt dat het verlaagde tarief voor lokale energie langere tijd blijft bestaan. Je maakt natuurlijk pas een overgangsregeling op het moment dat besloten is om deze nog te creëren regeling af te bouwen. Zoals gezegd zal daarbij in ieder geval rekening worden gehouden met een terugverdientijd van de investering. Mij lijkt de termijn die de heer Koolmees noemde, zes of zeven jaar, absoluut redelijk.
De heer Klein is niet aanwezig in de zaal, maar hij heeft mij zojuist toevertrouwd dat hij alles via de radio op zijn kamer volgt. Hij vroeg, toen hij nog wel aanwezig was, om een reactie op de brief van e-Decentraal van 24 oktober, waarin wordt gevraagd om een ruimere uitwerking van het verlaagde energiebelastingtarief op duurzaam opgewekte elektriciteit dan is afgesproken in het energieakkoord. Ik heb daar moeite mee. Ik heb namelijk begrepen dat e-Decentraal aan tafel heeft gezeten bij het overleg waarin het energieakkoord tot stand is gekomen. E-Decentraal heeft het energieakkoord in volle overtuiging getekend en dan is het jammer dat men, wanneer de inkt van het akkoord nog maar amper droog is, bij de Kamer aanklopt voor een ruimere regeling. Wij hebben het namelijk precies zoals afgesproken uitgewerkt. Blijkbaar was e-Decentraal niet helemaal overtuigd toen men tekende, want anders leg je niet zo snel extra wensen op tafel.
In het overleg over het energieakkoord hebben alle partijen water bij de wijn gedaan en dan is het niet goed om onmiddellijk daarna weer allerlei extra wensen op tafel te leggen. Als de een hier wat meer wil, dan wil de ander ergens anders ook wat meer of minder. En dat kan nu eenmaal niet goed, omdat het energieakkoord een afgewogen pakket is. Afgesproken is dat de regeling is bedoeld voor particuliere kleinverbruikers. Verbreding naar zakelijke gebruikers en huurders zullen we onderzoeken, omdat we heel goed in beeld willen hebben hoe we het ordentelijk kunnen afbakenen.
Op de meeste andere in de brief aangekaarte punten, bijvoorbeeld investeringszekerheid en opwekinstallaties, ben ik al ingegaan. Ik zou de zaak niet nog verder willen oprekken. Ook de postcoderoos is vastgelegd in het energieakkoord. In de stukken heb ik aangegeven waar we het precies over hebben als we praten over de postcoderoos. Daaruit blijkt bijvoorbeeld dat de postcoderoos niet een heel erg klein gebiedje is. In sommige delen van het land overstijgt de postcoderoos zelfs de gemeentegrens. Je praat dus wel degelijk over wat grotere gebieden. We hebben hier lang en goed over nagedacht en wij zijn tot de conclusie gekomen dat dit de geëigende weg is om het uit te werken.
Voorzitter, dat waren de punten die ik over het Belastingplan wilde maken.
De heer Koolmees (D66): Ik bedank de staatssecretaris voor zijn toelichting. Ik heb nog twee vragen.
Mijn eerste vraag betreft de investeringszekerheid. Ik wil namelijk zeker weten dat ik de staatssecretaris goed heb begrepen. Volgens mij zei hij dat hij het eens is met de wenselijkheid dat er zekerheid bestaat voor degenen die investeren. Als er na de evaluatie wordt besloten tot een andere regeling, zal de continuïteit worden geborgd, waarbij rekening gehouden zal worden met een terugverdientijd van zes of zeven jaar. Dat zou dus betekenen dat mensen die nu gaan investeren, uit kunnen gaan van een gegarandeerde terugverdientijd.
Mijn tweede vraag gaat over de zakelijke markt. Het is prima om deze verder te onderzoeken. Krijgen we daar voor het Belastingplan 2015 duidelijkheid over, zodat we er bijvoorbeeld na de zomer een oordeel over kunnen vormen?
Staatssecretaris Weekers: De eerste vraag van de heer Koolmees, over investeringszekerheid, kan ik zonder meer bevestigend beantwoorden. Mensen die nu een dergelijke installatie aanschaffen, moeten er in elk geval op kunnen rekenen dat ze zes of zeven jaar van het verlaagde tarief gebruik kunnen maken. De heer Koolmees heeft er niet naar gevraagd, maar ik zie de heer Van Ojik al denken: stel dat iemand over drie jaar zo'n installatie gaat aanschaffen. Ik vind dat hij er ook op moet kunnen rekenen dat hij zes of zeven jaar het verlaagde tarief heeft.
We hebben in de wet opgenomen dat we de regeling over vier jaar gaan evalueren. Misschien blijkt uit deze evaluatie dat het een fantastische regeling is die verder moet worden uitgebreid, of dat ze goed is en ongewijzigd moet blijven bestaan. Het kan echter ook zijn dat we tegen die tijd besluiten om de regeling stop te zetten, omdat ze toch niet zo werkt zoals we nu verwachten. In dat geval moeten de mensen die erin hebben geïnvesteerd, zes of zeven jaar investeringszekerheid houden.
Dan kom ik op het punt van het Belastingplan 2015 en het uitbreiden van de regeling naar bedrijven. Met betrekking tot het uitbreiden naar bedrijven spelen diverse vraagstukken over staatssteun een rol. Dat moeten we goed onderzoeken. Als het mogelijk is om de regeling uit te breiden naar bedrijven, doe ik dat bij voorkeur in het Belastingplan 2015. Dan moet echter eerst duidelijk zijn of het binnen de budgettaire kaders past of daarin op een of andere manier is in te passen, of we vinden dat het zinvol is, en of het qua Europeesrechtelijke context mogelijk is.
De heer Groot (PvdA): Ik dank de staatssecretaris voor zijn toezegging over de investeringszekerheid. Vooral de termijn lijkt mij heel belangrijk. Het ging zojuist over het uitbreiden van de regeling met huurders en zelfstandigen. Je zou de regeling op zo'n manier kunnen uitbreiden dat kleinverbruikers in aanmerking komen. Wat voor staatssteunaspecten zouden daaraan verbonden zijn? Ik neem aan dat buitenlandse kleinverbruikers er ook onder vallen, dus wat is het probleem? Waarom zou het moeten wachten tot 2015?
Staatssecretaris Weekers: Simpelweg omdat we het eerst goed in kaart moeten brengen en dat we het goed moeten afbakenen. Op zichzelf zou ik er niets op tegen hebben dat in zo'n postcoderoos de bakker en de slager op de hoek ook kunnen meedoen. Tegelijkertijd wil ik de Europeesrechtelijke aspecten met betrekking tot staatssteun heel goed tegen het licht houden. We schieten er immers niets mee op om nu bepaalde mogelijkheden te creëren, vervolgens door de Europese Commissie te worden teruggefloten en misschien het geld overal te moeten terughalen. Het lijkt me van belang dat we nu snel beginnen met het onderzoek, gericht op particulieren. We kunnen het komende voorjaar hiervoor gebruiken, zodra er op het departement capaciteit beschikbaar komt bij de mensen die nu bezig zijn met het Belastingplan. We zullen kijken hoe we tegemoet kunnen komen aan de begrijpelijke wens dat kleine ondernemers ook gebruik van de regeling kunnen maken. Het hangt allemaal samen met de vraag hoe je de groep afbakent en hoe je ervoor zorgt dat je niets in de regeling opneemt wat je er eigenlijk niet in wilt hebben.
De heer Van Ojik (GroenLinks): Ik kom even terug op het punt van de bedrijven. Het is heel goed dat de staatssecretaris er nog eens naar wil kijken.
Het gaat volgens mij echter ook om het volgende. Ik heb daar de vorige keer ook naar gevraagd en misschien kan de staatssecretaris daarop nog een keer ingaan. Stel dat een vereniging van eigenaren of een coöperatie een bv wil oprichten om kapitaal aan te trekken en op die manier dat zelf opwekken van financiering te voorzien. Is dat dan anders dan een bestaand bedrijf dat mee gaat doen? Ik stel deze vraag juist met het oog op dat gelijke speelveld dat de staatssecretaris beoogt. Misschien kan de staatssecretaris daarover iets zeggen of daarop later ingaan?
Mijn andere punt betreft de postcoderoos en de gemeenten. Ik heb geluisterd naar de antwoorden van de staatssecretaris en ik heb die ook gelezen. Het verhaal dat hij houdt over de postcoderoos kan hij ook houden voor de gemeenten. Een grens trekken, is altijd willekeurig, toch? Ik zou zeggen: als de staatssecretaris dit echt wil bevorderen, laat hem de grens dan ruim en logisch trekken. Creëer daarvoor niet iets nieuws maar neem gewoon de gemeenten als uitgangspunt. De bezwaren die de staatssecretaris hiertegen heeft, zijn ook voor de postcoderoderoos te hanteren. Ik bedoel: postcoderoos. Overal waar je een grens trekt, zit je met grensgevallen. Kijk naar de accijnzendiscussie.
Staatssecretaris Weekers: De regeling lokaal duurzaam opgewekte energie was een lang gekoesterde wens van de PvdA. Ik dacht: als je daarin iets met een roos kunt doen, dan moet dat tot de verbeelding spreken. Ik geef de heer Van Ojik graag gelijk in zijn stelling dat het trekken van een grens altijd iets willekeurigs in zich heeft. Grenzen zijn ook altijd op een andere manier te trekken. Mij lijkt de postcoderoos het meest fair en eerlijk. Voor gemeentegrenzen geldt het bezwaar dat de ene gemeente heel groot is en de andere gemeente heel klein. Als iemand in een heel kleine gemeente woont, zoals Weert of Nederweert, waar de heer Van Vliet woont, kan hij er toch gebruik van maken omdat hij in dezelfde postcoderoos zit. In de stukken heb ik het voorbeeld van Rotterdam gegeven. Als van gemeentegrenzen wordt uitgegaan en er iets wordt neergezet op de Maasvlakte, zoals een windmolen of zonnecellen, dan kunnen de mensen die onder de schaduw van de windmolen wonen niet profiteren van de energie terwijl de mensen die 35 kilometer verderop wonen, in Rotterdam-Zuid, dat wel kunnen. Om deze reden lijkt mij de benadering van de postcoderoos het meest fair. Grosso modo gaat het dan om gebieden met een ongeveer gelijk aantal inwoners.
De heer Van Ojik stelde ook een vraag over de bv. De toezegging die ik zojuist deed, betrof met name de ondernemers die aangesloten willen zijn. Dat is wat anders dan wat ik in het wetsvoorstel heb voorgeschreven. Daarin staat dat het een vereniging van eigenaren of een corporatie moet zijn. De bv is daarvan uitgesloten omdat wij op dat punt misbruik veronderstellen. Als ik dat nader moet toelichten, dan doe ik dat in de brief die deze week nog komt. Meerdere fracties vroegen of daarin meer flexibiliteit kan worden betracht. Ik zal kijken wat zich daartegen verzet. Wij kunnen dan volgende week samen afwegen of het voorstel dat er nu ligt het meest doordacht is of dat verruiming moet worden toegestaan.
Mevrouw Schouten (ChristenUnie): Ik kom toch nog even terug bij die onderneming. Er zijn vve's waarin één van de leden ondernemer is, bijvoorbeeld een appartementencomplex met daaronder winkels. Dat valt dan binnen dezelfde vve en dat kan niet onder het verlaagde tarief vallen omdat één lid ondernemer is. We hebben toch een heel scherpe grens van het begrip «kleinverbruiker», namelijk minder dan 10.000 kWh per jaar? Dat zou het criterium moeten zijn bij het in aanmerking komen voor het lage tarief.
Volgens mij moet je dat vrij snel kunnen checken bij de Europese Commissie en hoef je daar niet de hele staatssteunriedel door te gaan lopen om dat vast te stellen.
Staatssecretaris Weekers: Was dat laatste maar zo eenvoudig. Dat zou mijn leven en mijn verantwoordelijkheid een stuk gemakkelijker maken. De Europese Commissie heeft er meer dan een jaar over gedaan om te kijken of de multiplier die we in de Geefwet hebben aangebracht, waarmee het geven aan culturele instellingen werd gefaciliteerd, geen verborgen staatssteun was. Uiteindelijk zijn ze tot een besluit gekomen. Ik begrijp de wens van mevrouw Schouten, want ik zie ook ondernemers in een vereniging van eigenaren. Ik sprak al over de bakker of de slager op de hoek. Die zouden idealiter toch ook mee moeten kunnen doen. Dit punt is echter niet voor niets buiten het energieakkoord gehouden. Dat is gedaan vanwege de mogelijke staatssteunaspecten. Daar was toch echt nadere studie voor nodig.
Mochten we, met de suggestie van mevrouw Schouten over het zicht dat we hebben op de kleinverbruikers, deze week nog wat ruimte zien en die bakker en die slager op de hoek er toch op de een of andere manier in kunnen trekken, dan sta ik daarvoor open. Ik zou echter niet willen – ik denk dat mevrouw Schouten en anderen dat ook niet willen – dat we elementen in de regeling brengen waar de Europese Commissie uiteindelijk heel erg moeilijk over zou kunnen doen, waardoor de hele regeling onderuit wordt gehaald en we straks een jaar verder zijn voordat ook particulieren hiermee kunnen beginnen. Als we dat zo met elkaar kunnen afspreken en als er nog iets lumineus te bedenken valt, gaan we het nog doen. Ik vrees eerlijk gezegd van niet, maar ik zal nog een laatste poging wagen.
Mevrouw Schouten (ChristenUnie): Dank voor deze coöperatieve houding van de staatssecretaris. Volgens mij moeten we gewoon proberen om, als we nog wel zekerheid kunnen krijgen, het maximale te doen. Uiteraard moeten we niet de hele regeling onderuit schoffelen als het niet lukt. Volgens mij moet er echter nog wel een laatste inspanning worden verricht. Dank dat de staatssecretaris dat wil doen.
De heer Groot (PvdA): Dank dat de staatssecretaris gaat kijken of die bv-constructies kunnen. Ik begrijp dat het voor financiers vaak heel belangrijk is dat ze weten aan wie ze uitlenen als zo'n installatie gefinancierd moet worden. Mijn vragen gingen echter over de postcoderoos. Het is toch denkbaar dat je niet de eerste vier cijfers van de postcode neemt, maar de eerste drie. Dan heb je niet het nadeel van de gemeentegrenzen, maar dan heb je wel een wat ruimer gebied en kom je meer op wijkniveau. Misschien is dat een alternatief dat de staatssecretaris kan overwegen.
De voorzitter: Dan wordt het een soort postcodebos.
Staatssecretaris Weekers: Op dit punt wil ik dan iets minder coöperatief zijn. Ik zal de heer Groot uitleggen waarom. Hij heeft het over wijkniveau. De postcoderoos zoals we die thans voorstellen, is al wijkoverstijgend. Ik heb in de stukken de voorbeelden genoemd van Amsterdam-Zuid en van regio's in het noorden en het oosten van het land. Daaruit blijkt toch echt dat je al een heel aantal wijken bij elkaar pakt in zo'n postcoderoos. Als ik dit nog veel verder ga oprekken, geef ik op een briefje dat het echt geen kleinschalig, lokaal, duurzaam opgewekt verhaal meer is, maar dan krijgen we weer gewoon de oude gemeentelijke nutsbedrijven terug die op grote schaal lokaal energie gaan opwekken. Dan loopt ook de budgettaire beheersbaarheid van een dergelijke regeling uit de hand. Laten we het dus lokaal, groen, wijkgericht doen en dat ook koesteren en kijken of we dat de komende tijd tot bloei kunnen laten komen.
De voorzitter: De bloei van het postcodeboeket. We sluiten nu het blokje Belastingplan af. Ik kijk even of er nog vragen zijn blijven liggen. Mijnheer Van Vliet, ga uw gang.
De heer Van Vliet (PVV): De staatssecretaris zei zojuist over een bepaald thema dat er door iedereen water bij de wijn is gedaan. Dat lijkt mij een uitzonderlijk dure grap, want de belasting op leidingwater en de wijnaccijns gaan omhoog. Water bij de wijn is in dit verband dus niet zo'n goede opmerking. Waar de staatssecretaris dat zeker niet heeft gedaan, is bij de wegenbelasting voor oldtimers. Dat is volgens mij ook een onderdeel van het Belastingplan en daar heb ik nog een afrondende vraag over. Ook hiervan constateer ik voor de vuist weg dat we het er inhoudelijk niet over eens worden. Soit. Ik heb nog wel een inhoudelijke vraag. In de overgangsregeling voor benzineauto's tussen de 25 jaar en 40 jaar wordt gesproken over een kwarttarief. Dat betekent dat je drie maanden per jaar moet schorsen. Het kan zijn dat een heleboel mensen die nog een gastank hebben uit milieuoverwegingen, die nu uit hun auto slopen, om dan maar vervuilende benzine te gaan verstoken. Drie maanden schorsing houdt in dat men gedurende die periode niet mag deelnemen aan het verkeer op de openbare weg en men dus ook niet mag parkeren aan de openbare weg. Met andere woorden: je kenteken mag eigenlijk niet zichtbaar zijn voor de camera's van de fiscus. Dus hoe gaan al die mensen die geen garage hebben en voor wie geen garage te huur is, dat dan oplossen? Zijn die dan gedwongen om of het volle pond te betalen of hun auto te verkopen? Hoe ziet de staatssecretaris dat?
Staatssecretaris Weekers: De heer Van Vliet weet dat mij het thema oldtimers aan het hart gaat. Daar hebben we in het voorjaar uitvoerig met elkaar over gesproken. Het is een onderdeel van het regeerakkoord dat niet alleen een bepaald bedrag moet opbrengen. Ook was het de bedoeling van de partijen die het akkoord hebben gesloten, om de auto's die dagelijks van de weg gebruikmaken, daarvoor in de toekomst te laten betalen. We hebben op verzoek van de Kamer, maar ook omdat ik dat zelf fair vind, geprobeerd om het rijdend cultureel erfgoed zo veel mogelijk te ontzien. Dat is volledig gelukt voor de auto's die 40 jaar en ouder zijn. Voor de benzineauto's tussen de 25 en 40 jaar geldt een overgangsregeling. Op vragen van diverse Kamerleden in het schriftelijk overleg van afgelopen week, heb ik aangegeven wat het gaat kosten om auto's met een gastank of een dieselmotor bijvoorbeeld vanaf 30 jaar in de overgangsregeling onder te brengen. Als de Kamer daar nog iets mee wil, zal zij met een amendement moeten komen dat ook dekking biedt voor het budgettaire gat dat daarmee wordt geslagen. Dat ik het zo zou gaan uitwerken, was in het vroege voorjaar al bekend, want daar hebben we uitvoerig over gesproken. Ook is er een akkoord bereikt met de hele oldtimerbranche. Als de Kamer het nu anders zou willen, kan dat, maar dan kost dat geld.
Voorts stelde de heer Van Vliet dat, als mensen gaan schorsen, ze die auto ook van de weg moeten halen. Dat klopt. Voordat we de absolute vrijstellingen kenden, moest je ook laten schorsen. Auto's die nog net geen 25 jaar waren, werden ook geschorst. Dan is het de eigen verantwoordelijkheid van de autobezitter om een plekje te vinden waar die auto kan worden gestald. Het hoeft natuurlijk niet altijd een dure garagebox in hartje Amsterdam te zijn. Dat kan ook ergens in een schuur van een boer die bijvoorbeeld ook caravans stalt. Daar zul je voor moeten betalen, maar het kan natuurlijk wel. Dus als de Kamer iets anders wil, dan zie ik de voorstellen tegemoet en ben ik benieuwd hoe zij dat wil dekken. Mijn ministerie is altijd bereid om daar technische assistentie bij te verlenen. Het kan dus wel geregeld worden, maar het kost geld. Dat geld heb ik niet. De Kamer heeft mij, voordat ik tot dat oldtimerakkoord met al die partijen kwam, aangegeven wat een regeling voor het rijdend cultureel erfgoed mocht kosten. De meerderheid van de Kamer heeft toen gezegd dat dat eigenlijk niet meer dan 20 miljoen mocht kosten. Daarbinnen heb ik gezocht en een oplossing gevonden. Als de heer Van Vliet zelf geen andere voorstellen doet, zal hij het daar toch echt mee moeten doen.
De heer Van Vliet (PVV): Zoals gezegd, inhoudelijk zullen we waarschijnlijk niet tot elkaar komen. Ook hierbij is natuurlijk sprake van een behoorlijk weglekeffect, omdat men te maken heeft met twee consequenties van het afknijpen van die oldtimervrijstelling.
Enerzijds worden auto's die nu nog tot het rijdend cultureel erfgoed behoren, gesloopt dan wel geëxporteerd. Anderzijds wordt de opbrengst niet gehaald omdat... Nu ben ik even van mijn à propos. Gaan we die weglekeffecten monitoren, zoals we dat met de accijnzen ook doen? Gaan we daar in 2014 nog aandacht aan besteden? Wat mij betreft, doen we dat namelijk wel.
Staatssecretaris Weekers: Wat mij betreft, doen we dat niet. Alleen al de aankondiging van de maatregel in het regeerakkoord heeft ertoe geleid dat het wagenpark krimpt, met name het dieselrijdend wagenpark van net wat meer dan 25 jaar oud. Er komt ook niks meer bij. Ik zou de kwalificatie «rijdend cultureel erfgoed» niet willen gebruiken voor de vele diesels tussen de 25 en 30 jaar die de afgelopen jaren voor dagelijks gebruik op de weg zijn gekomen. Die auto's zijn zo goed dat ze ook op die leeftijd nog dagelijks gebruikt kunnen worden, maar – daarbij kijk ik de heer Van Ojik aan – ze stoten ook heel veel CO2 en NOx uit. We willen dit niet voor niks ontmoedigen. Het echte rijdend cultureel erfgoed kan bewaard blijven. Alles wat 40 jaar en ouder is en alles wat op benzine rijdt, wat inderdaad duurder is dan gas of diesel, kan gebruikmaken van de overgangsregeling.
De heer Omtzigt (CDA): Ik vind het heel prettig dat de staatssecretaris net zei dat het hem gaat om de 25 tot 30 jaar oude diesels. Immers, laten we eerlijk zijn: daar gaat het hier om. Dat zijn die Mercedessen die uit de Duitse binnensteden geweerd werden, hier voor een appel en een ei te koop waren en onder de belastingvrijstelling voor cultureel erfgoed vielen. Juist daarom stelde het CDA voor om ook overgangsrechten te hebben voor 30 of 31 jaar oude diesels – het ligt eraan waar je de grens wilt leggen – zodat die ook drie maanden per jaar geschorst kunnen worden. Die 35 jaar oude diesels zijn niet verchroomd en zijn nog in oude staat. Is daar geen mouw aan te passen?
De staatssecretaris heeft het over de aankondiging in het regeerakkoord, maar al in de eerste helft van 2012 ging het aantal keihard omlaag. De daling bedroeg 50%. De staatssecretaris zei in zijn antwoord dat hij over de cijfers beschikte, maar die stonden niet in de aprilbrief. Als hij die nu ziet, heeft hij er dan spijt van dat hij toen niet aan de Kamer heeft gemeld dat er sprake was van een daling van 50% van de import? Of wist iedereen al dat dit bijzondere kabinet met dit bijzondere Herfstakkoord eraan kwam?
Staatssecretaris Weekers: Je hoeft er geen helderziende voor te zijn om te weten dat de aankondiging dat je de oldtimervrijstelling afschaft meteen effect heeft. Dat wisten we al een jaar geleden, na de aankondiging van het regeerakkoord. Dat werd toen al onmiddellijk gemeld door handelaren in deze branche. Dat mag duidelijk zijn. Ik heb de Kamer in het voorjaar goed geïnformeerd. Ik heb in de stukken aangegeven op welke jaren de cijfers sloegen die ik heb gepresenteerd. Op dat moment zag de Kamer geen aanleiding om nog meer te vragen. Inmiddels hebben we TNO een nieuwe rapportage laten maken rondom dit dossier. De Kamer heeft die inmiddels gekregen.
Ik heb in de stukken gemeld wat het kost als je de 30 tot 40 jaar oude auto's onder de overgangsregeling zou brengen. Ik heb er geen principieel bezwaar tegen om die onder een overgangsregeling te brengen, maar het valt in elk geval buiten het budgettaire mandaat dat de Kamer mij in het voorjaar in meerderheid meegaf om te komen tot een akkoord met de oldtimerbranche. Om die reden zijn de oldtimerbranche, de ANBW en de BOVAG akkoord gegaan met de regeling zoals die uiteindelijk is vormgegeven. Ik had natuurlijk ook liever wat meer gehad, maar betrokkenen wisten dat de Kamer nadrukkelijk bepaalde budgettaire randvoorwaarden had gesteld.
Als de Kamer daar anders over denkt, wijs ik de Kamer op pagina 19 van het stuk dat ik vorige week heb gestuurd. Ik heb daar aangegeven wat het gaat kosten als je de groep die de heer Omtzigt op het oog heeft, de diesel- en lpg-oldtimers tussen de 30 en 40 jaar, een kwarttarief geeft. Die overgangsregeling kost namelijk 27 miljoen. Als je dan ook nog eens een maximum van € 120 zou willen introduceren, dan stijgen de kosten tot 39 miljoen. Als de Kamer iets anders wil, kan zij een amendement met een deugdelijke dekking indienen. Het is in elk geval wel uitvoerbaar.
De heer Omtzigt (CDA): De eerste vraag is niet geheel beantwoord. De daling vond namelijk al plaats in de eerste helft van 2012. Die was zelfs vrij fors gezien de cijfers. De staatssecretaris geeft in zijn brief toe dat die daling van ongeveer 50% zich voordeed. Dat was vóór het regeerakkoord, zelfs voordat er onderhandeld werd over het regeerakkoord. Dat zich daarna een verdere daling voordeed, is duidelijk en die heeft ook te maken met het regeerakkoord. Maar die daling deed zich dus al voor nadat er een amendement aangenomen was van een collega die hier in de Kamer niet vaak genoeg genoemd wordt, namelijk de heer Van Vliet. Dit was dus eigenlijk al geregeld. Waarom was dit nodig en waarom is dat in die brief uit april niet gemeld aan de Tweede Kamer?
Staatssecretaris Weekers: Het amendement van de heer Van Vliet om het in stapjes te verhogen van 25 naar 30 jaar heeft zeker effect gesorteerd, zeker ook omdat de diesel- en lpg-toeslag daarin verwerkt zat. We hebben daar destijds lang en goed over gepraat met de heer Van Vliet. Dat daar dus al enig effect van is uitgegaan, is helder. Dat laat onverlet dat als partijen een regeerakkoord in elkaar sleutelen met een enorme budgettaire opgave én een opgave om het milieu schoner te maken, ze ervoor kunnen kiezen bepaalde vrijstellingen af te schaffen of in te perken. Dat hebben de coalitiepartijen gedaan. Ik ben vervolgens gehouden dat uit te werken. Ik heb meteen tijdens het eerste Belastingplan dat ik behandelde, afgesproken dat ik het echte rijdende cultureel erfgoed tegemoet zou komen. Daarover is uitvoerig gecommuniceerd in de brief uit het voorjaar. Er is een akkoord over gesloten. Dat is wat mij betreft niet in beton gegoten, maar ik zou er in elk geval niets van af willen knabbelen, want ik sta voor dat akkoord. Maar als de Kamer meer wil, dan hoor ik dat graag en ben ik bereid dat uit te voeren, mits de Kamer het voorziet van een adequate dekking.
De voorzitter: Zijn er nog andere vragen blijven liggen over het Belastingplan?
De heer Bashir (SP): Ik wil hier nog even op doorgaan. Als ik op het proces terugkijk, vind ik dat de staatssecretaris de Kamer actiever had kunnen informeren. Als ik nu terugkijk en me voorstel dat ik die gegevens wel had gekregen, dan denk ik dat de collega's die er nu mee hebben ingestemd wellicht ook een ander standpunt zouden hebben ingenomen. Het amendement-Van Vliet werkt gewoon. Het aantal auto's dat geïmporteerd wordt is drastisch afgenomen. We worden het echter niet met elkaar eens, vrees ik. Als de staatssecretaris echter van plan is de import echt te beperken en de auto's die dagelijks gebruikt worden aan te pakken, waarom laat hij dan voor benzineauto's niet de mogelijkheid bestaan om in de winter gewoon op de weg geparkeerd te blijven zonder de weg te gebruiken? Dat zou een kleine tegemoetkoming zijn die hem niets kost en ervoor zorgt dat hij niet als een oldtimerhater gezien wordt in de wereld.
Staatssecretaris Weekers: Ik zie mezelf helemaal niet als een oldtimerhater. Integendeel, ik ben een oldtimerliefhebber. Ik vind het echt prachtig om oldtimers op de weg te zien. We moeten de ogen echter niet sluiten voor het feit dat er op een zeker moment, juist vanwege de belastingvrijstelling, een enorme toename was van met name wat oudere diesels die uit de Duitse binnensteden worden geweerd omdat ze veel te vervuilend zijn en die hier gratis over de weg reden.
Het is terecht dat dit wordt aangepakt. Daarnaast vind ik het terecht dat mensen die gebruikmaken van de openbare weg, betalen.
Auto's moeten drie maanden van de weg zijn. Die afspraak ligt in het oldtimerakkoord en in het wetsvoorstel besloten. Dit hangt heel simpel samen met het feit dat wij iets moeten hebben om het dagelijks gebruik te ontmoedigen. Als auto's toch het hele jaar op de weg mogen blijven en er voor de benzineauto's tot 40 jaar een overgangsregeling geldt, ontmoedig je het dagelijkse gebruik niet. Als die auto's het hele jaar op de weg mogen, is de inschatting van het ministerie van Financiën dat de budgettaire schade groter is. Ik vind het op zichzelf ook heel redelijk dat mensen betalen als zij gebruikmaken van de openbare weg met een voertuig, al is het alleen voor parkeren.
Ik kom nu op het al dan niet parkeren op de openbare weg. In dit kader is van belang wat uitvoerbaar is voor de Belastingdienst. Iemand kan wel zeggen dat de auto alleen bij hem voor de deur staat en dat hij daarmee helemaal niemand hindert, maar als die auto morgen net een paar meter verderop staat, wie kan dan controleren of er in de tussentijd met die auto is gereden? Wij hebben dus ook gezocht naar iets wat voor de Belastingdienst uitvoerbaar is. Dat is dit.
De heer Bashir zegt dat er misschien een ander akkoord was gekomen, als de Kamer eerder allerlei cijfers en getallen had geweten. Het laatste woord is aan de Kamer. Zij kan al dan niet instemmen met de voorstellen in het Belastingplan. Zij heeft tot de stemmingen de gelegenheid om bij amendement nog tal van wijzigingen door te voeren. De leden der Kamer hebben ook nog de gelegenheid om mij alle vragen te stellen die zij willen.
De voorzitter: De heer Bashir heeft nu nog maar de gelegenheid om één vraag te stellen.
De heer Bashir (SP): Ik beperk mij tot de driemaandentermijn waarin je niet mag rijden en ook niet op de weg mag zijn. Het gaat mij om de benzineauto's die in de overgangsregeling vallen en dus niet om alle oldtimers. Wat is er, behalve de controleerbaarheid, op tegen om de auto gewoon voor de deur te parkeren en hem drie maanden lang niet meer te gebruiken? Dat is mij nog steeds niet duidelijk, want het kost niets extra's. Als je zegt dat de auto niet mag rijden, maar dat parkeren voor de deur wel mag, los je ook het probleem op dat veel mensen straks een parkeergarage moeten zoeken. Dit is vooral in kleine kernen en dorpen in het land een groot probleem voor heel veel mensen. Vind maar eens een parkeergarage in je dorp of gebied! Dat is echt een probleem waar mensen tegen aanlopen. Als je dit oplost, kost dat niets, maar heb je wel veel mensen blij gemaakt.
Staatssecretaris Weekers: De controleerbaarheid weegt voor mij wel heel zwaar. Ten eerste moeten fiscale regelingen goed door de Belastingdienst uit te voeren zijn. Ten tweede moet je daar niet gemakkelijk de hand mee kunnen lichten. Als je de auto wel op de weg mag parkeren, maar er niet mee mag rijden, is dat onmogelijk te controleren. Dat is onmogelijk goed uit te voeren. Daarna heb ik dan weer een debat waarin de Kamer aan mij vraagt: hoe is het mogelijk dat zo veel mensen die motorrijtuigenbelasting moeten betalen, die weten te ontwijken?
Tegen de heer Bashir zeg ik dat een echte oldtimerliefhebber er wel voor zorgt dat de auto in de winter, in de regen en sneeuw, ergens in een schuur staat, want anders blijft er weinig over van zo'n oldtimer. Als iemand geen oldtimerliefhebber is, maar gewoon gratis wil rijden, heb ik daar minder begrip voor. Andere mensen die de weg gebruiken met een iets jongere auto moeten immers ook meebetalen aan het gebruik van de weg.
De voorzitter: Ik stel vast dat wij hiermee alle vragen hebben behandeld over de eerste zes punten van het Belastingplan 2014. Ondanks het feit dat dit wetgevingsoverleg «Belastingplan» heet, stellen wij nu een aantal fiscale maatregelen aan de orde. Als eerste behandelen wij het blokje over de WIB.
Staatssecretaris Weekers: Mevrouw Neppérus en mevrouw Schouten hebben vragen gesteld over de WIB. Zij hebben aandacht gevraagd voor de effecten die de afschaffing van de kennisgeving heeft voor de rechtsbescherming van de burger of de belastingplichtige. Zij vragen hoe de verschillende argumenten zijn gewogen.
De kennisgevingsprocedure geldt alleen bij gegevensverstrekking op verzoek of spontaan. Gegevensverstrekking op verzoek houdt in dat een buitenlandse belastingdienst de Nederlandse Belastingdienst om gegevens vraagt. Kennelijk is er dan aanleiding voor die dienst om fiscale informatie uit te vragen. Bij spontane informatie-uitwisseling geldt dat de Nederlandse Belastingdienst het op zijn weg vindt liggen om een andere belastingdienst ook echt actief te informeren.
De kennisgevingsprocedure geldt niet bij de automatische gegevensuitwisseling. Dat is nu net de standaard waar internationaal de afgelopen jaren naartoe is gewerkt en die wij verder willen uitbreiden. Ik kan mij een motie herinneren van de heren Omtzigt en Harbers. Zij vonden eigenlijk dat er geen belastingverdragen meer moesten worden afgesloten, maar het ging daarbij met name om TIEA's, waarbij informatie-uitwisseling op verzoek wordt geregeld. Zij vonden dat automatische informatie-uitwisseling standaard moest zijn. Daarvoor geldt de kennisgevingsprocedure niet.
Wat was destijds de achtergrond van die kennisgevingsprocedure? Die regeling is in de jaren tachtig ontworpen door mijn ambtsvoorganger Koning. De internationale gegevensuitwisseling en de samenwerking tussen belastingdiensten stonden toen echt in de kinderschoenen. Geheimhouding was wat minder gegarandeerd dan tegenwoordig. Inmiddels kennen we tal van belastingverdragen en EU-richtlijnen die zien op het uitwisselen van informatie. We kennen ook het WABB-verdrag, waar de heer Omtzigt als rapporteur bij de Raad van Europa behoorlijk veel energie in heeft gestoken. Zij kennen eigenlijk allemaal uitgebreide geheimhoudingsbepalingen. Wat dat betreft opereren we nu in een heel andere context. De bepaling die ziet op kennisgeving, gold vroeger eigenlijk voor alle informatie die werd uitgewisseld, maar nu geldt deze voor 95% ervan niet meer, omdat het meeste spontaan is.
Wij zien dat Nederland als een van de weinige landen nog een dergelijke kennisgevingsprocedure heeft. Wij zijn door het Global Forum on Transparency op de vingers getikt omdat wij nog een dergelijke kennisgevingsprocedure hebben, die zorgt voor de nodige vertraging bij de afdoening van de informatie-uitwisseling. Eigenlijk zeggen zij dat een belastingdienst die deze informatie nodig heeft, om aan mensen een aanslag te kunnen opleggen over wat zij verschuldigd zijn, wordt gehinderd door die kennisgevingsprocedure en dat Nederland daarmee een buitenbeentje is.
In het peer review rapport wordt aangedrongen op afschaffing van deze procedure en daar ben ik het zeer mee eens, gelet op de totaal gewijzigde context. Die informatie-uitwisseling is een belangrijk middel in de strijd tegen belastingontwijking. Als er nog dingen in de procedure zitten die er in het verleden op goede gronden in zijn gebracht, maar waarvoor dat nu niet meer geldt, omdat zij de informatie-uitwisseling hinderen of in tijd ophouden, terwijl de strijd tegen belastingontwijking niet snel en adequaat genoeg gevoerd kan worden, dan is het mij een lief ding waard om die hindernissen in de procedures weg te nemen.
De bonafide belastingplichtige ondervindt daar volgens mij geen nadeel van. Als een buitenlandse belastingdienst vervolgens aanslagen oplegt op basis van de gegevens die hij van ons verkregen heeft, en de belastingplichtige is het daarmee niet eens, dan staan daar in dat buitenland gewoon de normale bezwaar- en beroepsprocedures tegenover. De belastingdienst in dat buitenland mag dat fiscale gegeven niet gebruiken voor van alles en nog wat, maar alleen voor fiscale doelen. Dat staat ook in de verdragen, de EU-richtlijnen en de protocollen die we met elkaar zijn overeengekomen.
Mede naar aanleiding van de vragen die zijn gesteld en bij het nemen van de beslissing in het voorjaar heb ik hier natuurlijk al eens goed over nagedacht. Het kan altijd zo zijn dat er verkeerde informatie wordt verschaft. Waar gewerkt wordt, kunnen ook fouten worden gemaakt. Het kan zo zijn dat een buitenlandse belastingdienst iemand aanspreekt op basis van verkeerde gegevens. In dat soort gevallen kunnen mensen gewoon bellen met de Belastingdienst in Nederland. Zij kunnen bellen met de inspecteur in de eigen regio of met de BelastingTelefoon. We hebben geen formele belastingregio's meer, maar men kan bellen met de dichtstbijzijnde inspecteur. Uiteindelijk worden die informatieverzoeken afgedaan door het CLO in Almelo. Mensen zullen bij de BelastingTelefoon natuurlijk niet onmiddellijk antwoord krijgen op hun heel specifieke vraag. Ze worden binnen twee keer 24 uur teruggebeld door iemand die in staat is om hen van een adequaat antwoord te voorzien. Ik denk daarom dat aan het afschaffen van deze notificatieregeling geen negatieve effecten verbonden zijn.
Mevrouw Schouten (ChristenUnie): Ik gaf in mijn eerste termijn al aan dat dit meer een principiële discussie is. De staatssecretaris zegt dat Nederland een van de weinige landen is die het nog richting burgers aangeven als er gegevens met het buitenland gewisseld worden. Hij ziet dat als een probleem, terwijl ik het vooral als een grote rijkdom ervaar. Ik denk dat we er trots op moeten zijn dat wij dit allemaal wel netjes doen. Waarschijnlijk is dat een politiek verschil van inzicht.
Ik heb echter wel een vraag. Er zit namelijk een zekere mate van onduidelijkheid in. Op grond waarvan gebeurt de gegevensverstrekking op verzoek van de buitenlandse belasting of spontaan? Stel, ik krijg opeens een telefoontje uit Duitsland, of waarschijnlijk een brief, waarin staat dat ik daar belastingplichtig zou zijn. Ik weet daar niets van en ik kan mij ook niet zo goed voorstellen hoe men aan die gegevens komt. Ik moet dan maar bewijzen dat het niet zo is. Daar zit een heel andere systematiek van denken achter. Er is sprake van een principiële wijziging ten opzichte van hoe we dit nu doen. Volgens mij geeft juist het feit dat we vooraf informeren burgers en bedrijven de mogelijkheid om te zeggen dat iets niet voor hen opgaat of dat ze het ergens niet mee eens zijn, in plaats van dat ze achteraf moeten bewijzen dat men ongelijk heeft. Over dat punt hoor ik de staatssecretaris niet. Ik ben toch wel benieuwd hoe hij in die discussie zit.
Staatssecretaris Weekers: Ik kan deze principiële discussie heel goed plaatsen in de jaren tachtig, toen er nog geen sprake was van automatische gegevensuitwisseling. Ik kan haar echter niet meer plaatsen in de huidige tijd, waarin 95% van de informatie automatisch wordt uitgewisseld. Daarvoor geldt geen enkele notificatieplicht. Dat ten eerste. Ten tweede komen gegevens waarvoor die notificatieplicht nog wel geldt niet altijd rechtstreeks van de belastingplichtige. Ze kunnen ook van een administratiehouder verkregen zijn, bijvoorbeeld van een bank. De notificatieplicht zegt dan niet dat we de belastingplichtige op de hoogte moeten stellen, maar dat we de bank waarvan de belastingdienst de gegevens heeft gekregen op de hoogte moeten stellen, dan wel de werkgever, als de gegevens van de werkgever komen. Bij slechts een heel klein gedeelte van hetgeen uiteindelijk uitgewisseld wordt, speelt de belastingplichtige zelf ook echt een rol als het gaat om de huidige notificatieplicht.
Ik gaf al aan dat er altijd fouten kunnen worden gemaakt. Bij automatische gegevensuitwisseling is dat niet anders dan bij gegevensuitwisseling op verzoek of bij spontane gegevensuitwisseling. Als er fouten worden gemaakt, moet de Belastingdienst er alles aan doen om die zo snel mogelijk te herstellen, evenals het ongerief voor belastingplichtigen. De Belastingdienst moet belastingplichtigen helpen, wellicht ook in de begeleiding naar de buitenlandse belastingdienst. De Belastingdienst kan bijvoorbeeld aangeven dat het anders in elkaar zit.
Het handhaven van de regeling heeft uiteindelijk veel meer nadelen, hoewel er een enkel geval kan zijn waarbij je mogelijkerwijs vervelende vragen had kunnen voorkomen als je nog zo'n notificatie had gehad.
Mevrouw Schouten (ChristenUnie): Ik heb in mijn eerste termijn ook een vraag gesteld over de juridische implicaties van deze wijziging. Heeft de staatssecretaris daar nog een antwoord op? Kan dit eventueel juridische problemen opleveren? Ik begrijp dat het ook gaat om gegevens die van derden komen, zoals banken en administratiekantoren. Daarbij is de onzekerheidsfactor, meen ik, misschien wel groter. Kan dit nog juridische consequenties hebben als mensen hiertegen in beroep gaan?
Staatssecretaris Weekers: 95% van de gegevens wordt al automatisch uitgewisseld, op basis van Europese richtlijnen. Met België en Duitsland worden op grote schaal bankgegevens uitgewisseld. Ik denk dat we hier allemaal een groot voorstander van zijn, omdat we hiermee zwartsparen kunnen aanpakken. Hiervoor geldt die notificatieplicht nu al niet. Ik zie het juridische punt van mevrouw Schouten dus niet zozeer. Zij vraagt waar mensen nog beschermd worden. De rechtsbescherming zit natuurlijk primair in het land waar het gegeven leidt tot een belastingaanslag. Stel dat Duitsland van ons gegevens krijgt en iemand uit Nederland vervolgens een belastingaanslag krijgt uit Duitsland. De hele rechtsbescherming zit dan in het Duitse systeem. De belastingplichtige heeft daar recht van bezwaar en beroep en mogelijkheden om naar de rechter te stappen.
Als de Duitse fiscus van de Nederlandse Belastingdienst een gegeven over iemand heeft gekregen dat totaal niet klopt, vind ik dat diegene zich in ieder geval bij de Nederlandse Belastingdienst moet kunnen melden om dat uit te laten zoeken. Welk gegeven is doorgegeven waardoor hij een belastingaanslag heeft gekregen? Ik wil dus niet dat mensen in de service in een kafkaëske situatie terechtkomen. Volgens mij doelt mevrouw Schouten daar ook op.
Als de Kamer ermee instemt dat de notificatieplicht wordt afgeschaft, kan ik haar natuurlijk wel op zeker moment, bijvoorbeeld in een halfjaarsrapportage, melden of bepaalde problemen zich hebben voorgedaan en of de reactie van de Belastingdienst daadwerkelijk adequaat is. Ik kan u één ding op een briefje geven: als mensen door toedoen van de Nederlandse Belastingdienst in problemen komen met een buitenlandse autoriteit, weten ze niet alleen de Kamer, maar ook de staatssecretaris goed te vinden. Als we een oplossing kunnen bieden, zullen we dat ook zeker doen.
De heer Omtzigt (CDA): Ik heb een preciserende vraag. De Belastingdienst zal uitzoeken wat er is medegedeeld. Mag ik dit zo opvatten dat de belastingplichtige het recht heeft om een afschrift te krijgen van de brief of het gegeven dat naar de buitenlandse belastingdienst gestuurd is? Als hij dat heeft, kunnen we namelijk al een heleboel problemen zien.
Is het dan niet makkelijk om dat vrij automatisch te doen? Je handhaaft dan tot op zekere hoogte de notificatie, hetzij op verzoek, hetzij automatisch – de staatssecretaris moet maar zien wat hij doet – maar dan kan de belastingplichtige in ieder geval uit de kafkaëske situatie komen dat hij weet dat een gegeven verstuurd is, maar dat hij niet weet welk gegeven dat is en dat hij dat mag gaan uitzoeken.
Ik heb een tweede vraag. De staatssecretaris zegt dat men het dan maar via de buitenlandse rechtsbescherming moet uitzoeken. Daar kan ik mij bij de Belgische en Duitse strafrechter best iets bij voorstellen – die weet ik best te vinden – maar wat als er belastinggegevens met de Russische dienst worden uitgewisseld? Het is maar een voorbeeld; ik zal hier nu niet te veel ambassadeurs beledigen. Er zijn rechtssystemen die ik minder vertrouw dan het Duitse rechtssysteem; laat ik het daar maar bij houden. Is er dan ook een toets om na te gaan of de rechtsbescherming in dat land goed genoeg is om met dat land belastinggegevens uit te wisselen?
Staatssecretaris Weekers: Ik begin met de laatste vraag, over de rechtsbescherming en de wijze waarop er met gegevens moet worden omgegaan; daar valt ook de geheimhoudingsplicht onder. Dat wordt natuurlijk in uitvoeringsovereenkomsten vastgesteld. Ik kan mij het debat met de Kamer herinneren over het WABB-verdrag. Daarin is gegevensuitwisseling, ook automatische gegevensuitwisseling, de belangrijkste standaard. Daarvoor kennen wij geen notificatieprocedure, zoals ik zojuist al tegen mevrouw Schouten zei. De Kamer maakt zich zorgen over de vraag hoe er in een bilaterale relatie wordt omgesprongen met de belastingplichtige en met de gegevens, maar dat wordt bij uitstek in dit soort uitvoeringsovereenkomsten geregeld. Verder heeft de Kamer gezegd: kijk ook eens naar de reciprociteitsgedachte, want wij willen alleen informatie neerleggen als wij ook informatie terugkrijgen. Wij doen het alleen als er op een ordentelijke manier mee wordt omgesprongen.
Ik kom op de eerste vraag van de heer Omtzigt. Hij vroeg of ik de belastingplichtige het recht op die informatie kan verschaffen. Dat punt is het overwegen waard. Ik vind het een heel logische vraag, maar ik kan nu, stante pede, niet alle consequenties daarvan overzien. Ik zal er deze week naar kijken en kom er aan het einde van de week in de brief op terug.
De heer Omtzigt (CDA): Ik dank de staatssecretaris voor deze toezegging. Ik snap dat de staatssecretaris er even tijd voor nodig heeft, maar als wij kafkaëske situaties willen vermijden, moet natuurlijk wel duidelijk zijn wie de fout gemaakt heeft.
Ik kan mij ook iets voorstellen bij het andere antwoord van de staatssecretaris. Als een land is aangesloten bij het WABB-verdrag – dit geldt overigens ook voor een aantal andere verdragen, zo zeg ik er meteen bij – zijn daar standaarden voor. Tot het WABB-verdrag wordt een land alleen toegelaten als de verdragspartijen van mening zijn dat dit land een bepaalde standaard van geheimhouding en correct bestuur heeft. Laat ik nu echter net spreken over de landen die niet bij het WABB-verdrag zijn aangesloten. Als de overheid van Mali – de minister van Buitenlandse Zaken legt de klemtoon op de laatste lettergreep – om informatie vraagt, verschaffen wij die in principe ook, terwijl ik dan denk: dat lijkt mij niet verstandig. Is er een reden om onderscheid te maken tussen de partijen van het WABB-verdrag, waarmee je wel informatie kunt uitwisselen zonder bezwaarprocedure, en andere landen, waarbij je een vorm van rechtsbescherming voor de Nederlandse burger handhaaft? Kan de staatssecretaris daarop in zijn brief ook terugkomen?
Staatssecretaris Weekers: De rechtsbescherming moet altijd geborgd zijn. Altijd moet geborgd zijn dat de belastingdienst van een land waarmee onze Belastingdienst gegevens uitwisselt, ordentelijk met die gegevens omgaat. Er zal altijd een rechtsbasis moeten zijn voor de informatie-uitwisseling. Wij gaan natuurlijk geen informatie uitwisselen met landen waarmee wij geen enkele rechtsbasis delen. Dat zal goed geborgd moeten zijn. De rechtsbasis is dus het WABB-verdrag, een Europese richtlijn – dan hebben wij het over de EU-landen – een bilateraal belastingverdrag of een TIEA. Andere smaken zijn er niet.
Er is dus altijd een rechtsbasis met onderliggende overeenkomsten in de uitvoeringssfeer om ook echt datgene te borgen wat de Kamer graag geborgd wil hebben.
De voorzitter: Hiermee is het blokje WIB afgesloten. We gaan verder met het volgende blokje dat valt onder de overige fiscale maatregelen. We gaan het hebben over de anbi's.
Staatssecretaris Weekers: De heren Koolmees, Groot en Bashir hebben gevraagd wat ik vind van de suggestie om het intrekken of het ontnemen van de anbi-status bij de strafrechter neer te leggen. Ik heb daarover al het een en ander gezegd in de schriftelijke beantwoording. Ik voeg daar het volgende aan toe. Ik acht het niet nodig en zelfs onwenselijk om het aan de strafrechter voor te leggen, omdat er nu al een dubbele toets is ingebouwd, zowel strafrechtelijk als fiscaal. Als iemand strafrechtelijk over de schreef gaat en activiteiten heeft ondernomen die gevaarzetting voor andere personen of voor andermans goederen met zich brengen, dan is het aan de strafrechter om te oordelen of die feiten en omstandigheden leiden tot een strafbaar feit.
De uitspraak van de strafrechter kan – maar dat hoeft niet – fiscale relevantie krijgen, daar waar het een beeldbepalend figuur van een anbi is en de anbi geen afstand van de activiteiten neemt. De anbi zegt in dat geval dus niet dat het aan die persoon toe te rekenen is, en dat de anbi er echt niet op afgerekend kan worden. Als de Kamer met de voorstellen akkoord gaat, is het vervolgens aan de inspecteur die met de wet en het strafrechtelijk vonnis in de hand kan beslissen om een instelling de anbi-status te ontnemen. Daar staat vervolgens de normale fiscaalrechtelijke rechtsbescherming tegenover. Het is een voor bezwaar vatbare beschikking. Mensen kunnen in bezwaar gaan. De anbi kan in bezwaar gaan. De anbi kan in beroep gaan. Er is beroep bij de rechter mogelijk. Uiteindelijk beslist de fiscale rechter, dus de belastingrechter, of de anbi-status terecht is ontnomen.
Ik zie niet in hoe je hierin de strafrechter een rol zou moeten geven. Die strafrechter zou je dan voor de tweede maal moeten inschakelen. Wie moet dat dan doen? Dat kan alleen het Openbaar Ministerie. Of de inspecteur zou zich moeten voegen in het strafproces dat loopt. Dat is voor de uitvoering natuurlijk volstrekt onmogelijk, want dat zou betekenen dat het anbi-team in Den Bosch in lopende strafzaken alles in het oog moet houden om te kijken of daar mogelijk aanknopingspunten in zitten waar het anbi-team later nog een beslissing over zou moeten nemen. Stel dat een persoon terechtstaat en dat een inspecteur zich in dat proces voegt. De inspecteur vraagt de rechter vervolgens om een bijkomende straf op te leggen, namelijk het ontnemen van de anbi-status. Als de rechter dat zou uitspreken, geef je de anbi als zodanig geen enkele gelegenheid om zich te distantiëren van de figuur die over de schreef is gegaan. Ik denk dat ik met dit voorstel echt de juiste balans heb weten aan te brengen. Het gaat enerzijds om de vraag waartoe de strafrechter geëquipeerd is. Die vonnist in gevallen dat het strafrecht wordt overschreden. Anderzijds neemt de inspecteur fiscale beslissingen waarmee hij eigenlijk het strafrechtelijk vonnis als aanleiding en als bewijs meeneemt voor het al dan niet intrekken van de anbi-status. Vervolgens geldt er nog een volledige fiscaal-juridische rechtsbescherming voor de betrokken instelling.
De voorzitter: Ik zie dat de beantwoording nog niet afdoende is voor de heren Bashir en Groot.
Het woord is allereerst aan de heer Bashir.
De heer Bashir (SP): Ons gaat het erom dat mensen, maar ook instellingen, niet twee keer worden gestraft voor hetzelfde delict. Als de rechter een straf oplegt, zou het een slechte zaak zijn als daarnaast de inspecteur op eigen houtje besluit om een instelling of een persoon een zodanig feit aan te rekenen dat de instelling de anbi-status zou verliezen. Daarom zouden wij het een goede zaak vinden als het OM in een strafproces als onderdeel van de straf kan eisen dat een anbi haar anbi-status verliest. Mijn vraag aan de staatssecretaris is of het op deze manier wel vorm te geven is. Het gaat ons er primair om dat iemand niet twee keer wordt gestraft, dus door de rechter en daarnaast nog eens door de inspecteur.
Staatssecretaris Weekers: Wat mij betreft is de fiscale consequentie geen sanctie. In mijn zienswijze kan een instelling niet algemeen nuttig zijn wanneer bepaalde grenzen van het strafrecht zijn overschreden. Aan de voorwaarde om als anbi te worden toegelaten, is dan niet voldaan. Maar goed, dat kan alleen achteraf worden geconstateerd. Je kunt dat ook alleen doen als het strafrechtelijk oordeel onherroepelijk is geworden. Pas dan is het aan de inspecteur om de fiscale consequenties uit de casus te trekken. Dat kan niet eerder. Om die reden ben ik van mening dat dit de ordentelijkste wijze is om dit te regelen.
De heer Bashir (SP): Laat ik een vergelijking maken met het kiesrecht. De rechter kan in heel bijzondere omstandigheden besluiten dat iemand zijn kiesrecht verliest, als bijkomende straf voor alles wat deze persoon heeft gedaan. De Kiesraad kan dat niet besluiten. Als je een straf opgelegd krijgt door de rechter, kun je later niet opeens ook nog eens een brief van de Kiesraad krijgen waarin staat dat je zo'n grote straf hebt gekregen dat je ook je kiesrecht moet verliezen. Ik trek deze parallel graag door. Het is uiteindelijk de rechter die besluit of iets proportioneel is. Als iemand al een straf door de rechter opgelegd krijgt, vraag ik me af of hij later ook nog eens door de inspecteur bestraft moet kunnen worden en dan dus een bijkomende straf kan krijgen.
Staatssecretaris Weekers: Volgens mij gaat de vergelijking met het kiesrecht hier volstrekt mank. Waar het hier om gaat, is heel simpel. Iemand overtreedt bepaalde grenzen van het strafrecht en brengt anderen in gevaar. Het leven van anderen wordt in gevaar gebracht en/of goederen worden in gevaar gebracht. De Kamer heeft mij twee jaar geleden bij de behandeling van het Belastingplan gevraagd of ik alsjeblieft wilde regelen dat de anbi-status dan wordt ingetrokken. Als een gezichtsbepalend figuur zoiets doet en de anbi daarvan geen afstand neemt, kan een instelling niet als algemeen nuttig worden gezien. De inspecteur moet daaraan dan consequenties verbinden, zo was de gedachte. Dat kan in mijn ogen alleen op de wijze die ik heb voorgesteld. Als je het zou doen zoals de heer Bashir wil, laat je de officier van justitie een bijkomende straf invullen. De officier van justitie is echter niet competent om een instelling al dan niet als algemeen nuttig in fiscale zin aan te merken.
De enige figuur die daartoe competent is, is de belastinginspecteur. Als mensen het niet eens zijn met het oordeel van de belastinginspecteur, staan bezwaar en beroep open. Zo hebben we het mooi geregeld in ons land. Uiteindelijk is het aan de rechter om een oordeel te vellen. Dit lijkt mij de meest ordentelijke wijze. Een andere wijze vind ik zelf niet verdedigbaar.
De heer Groot (PvdA): Het stelt mij gerust dat het gaat om een voor bezwaar vatbare beschikking en dat de belastingrechter de proportionaliteit van de sanctie kan afwegen. In dat opzicht is het antwoord geruststellend. Er blijven toch nog wel een paar vragen openstaan. De eerste vraag betreft de selectiviteit. Waarom wordt het in gevaar brengen van goederen in de aanscherping van de anbi-bepaling opgenomen en niet andere strafrechtelijke misdrijven? Dit gebeurt op basis van een motie, maar het gaat hierbij volgens mij om een aangehouden motie. De staatssecretaris had dit in mijn optiek helemaal niet hoeven doen. Ik heb dus toch nog steeds twijfels over nut en noodzaak van deze maatregel.
Ik kom op de tweede vraag. Ik wil van de staatssecretaris een bevestiging hebben dat het inderdaad om ernstige misdrijven zou moeten gaan. Het moet dus niet gaan over het in gevaar brengen van goederen, zoals een pak dat door een tomaat wordt getroffen.
Ten slotte. Het is toch duidelijk dat het moet gaan om een veroordeling door een Nederlandse rechter en niet door een buitenlandse rechter?
Staatssecretaris Weekers: Het moet in elk geval gaan om het Nederlandse recht. Misschien stelt deze opmerking de heer Groot gerust.
Wat breng je er allemaal wel en niet onder? Het gaat hierbij om een verzoek vanuit de Kamer. Wij hebben er de nodige tijd op moeten studeren om uiteindelijk een ordentelijke regeling te maken. Het is niet geheel nieuw. Op dit moment staat al in artikel 5b, lid 8 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen dat het gebruik van geweld, indien er nog geen vier jaren zijn verstreken, kan leiden tot het intrekken van de anbi-status. Dat wordt nu aangevuld met het volgende. De anbi-status kan ook worden ingetrokken indien er sprake is van het opzettelijk plegen van een misdrijf waardoor de algemene veiligheid van personen of goederen in gevaar wordt gebracht, zoals bedoeld in titel VII van het Tweede Boek van het Wetboek van Strafrecht, mits de strafbare feiten zijn gepleegd in de hoedanigheid van bestuurder, feitelijk leidinggevende of gezichtsbepalend persoon van de instelling en er nog geen vier kalenderjaren zijn verstreken. We brengen hier dus geen heel nieuwe rechtsfiguur in, maar het betreft een uitbreiding van een rechtsfiguur die goed is afgebakend, en dan niet alleen in de tijd maar ook in een titel van het Wetboek van Strafrecht. De heer Groot kan dus in zoverre gerust zijn dat niet de eerste de beste overtreding van het strafrecht al kan leiden tot het intrekken van de anbi-status. Het moet echt gaan om een misdrijf zoals genoemd in de betreffende titel.
De voorzitter: Ik denk dat we hiermee dit blokje kunnen afsluiten. Ik zie dat mevrouw Schouten en de heer Omtzigt nog een interruptie willen plegen. Wil mevrouw Neppérus ook nog iets zeggen?
Mevrouw Neppérus (VVD): Is dit dan de afronding van het blokje overige fiscale maatregelen?
De voorzitter: Ja.
Mevrouw Neppérus (VVD): Dan heb ik nog een punt.
De voorzitter: Dan zullen we dat zo meteen meenemen. Het woord is als eerste aan mevrouw Schouten.
Mevrouw Schouten (ChristenUnie): Ik zat nog bij het blokje anbi's. Ik had nog een andere vraag gesteld, die in de schriftelijke beantwoording aan de orde is gesteld, waarvoor dank. Maar ik had in eerste termijn specifiek gevraagd om het beoordelingskader: wanneer wordt een anbi niet meer als van algemeen nut beschouwd. Dat criterium is opgetrokken van 50% naar 90%. Op grond daarvan verliezen een aantal instellingen hun anbi-status terwijl die al 25 jaar lang wel een anbi-status hebben gehad. Dat had ik vorige keer al aangegeven. Het verbaast mij. Ik wil graag weten wat die criteria zijn, want daar zit volgens mij de crux. Ik heb het antwoord op deze vraag nog niet gezien. Ik vraag de staatssecretaris daarom of hij dat alsnog kan geven.
Staatssecretaris Weekers: Ik zou mevrouw Schouten willen vragen om mij haar voorbeelden onderhands te geven. Ik zal die laten beoordelen en vervolgens krijgt zij van mij antwoord. Ik kan nu niet verder gaan dan het meer algemene, schriftelijke antwoord, namelijk dat mijn ambtsvoorganger en gewaardeerd voormalig collega De Jager het anbi-begrip heeft aangescherpt. Voor 2010 moest minstens 50% van de activiteiten algemeen nuttig zijn, maar na zijn aanscherping is dat minstens 90%. Ik kan mij de discussie hierover in dit huis met de heer Omtzigt en mevrouw Neppérus, en aan de overkant over de muziekgezelschappen met de heer Essers nog goed herinneren. Heel wat muziekgezelschappen en sociaal-culturele instellingen zijn hun anbi-status kwijtgeraakt als gevolg van die aanscherping. Dat kun je alleen maar veranderen door ruimere regels te stellen. Maar daar hoort natuurlijk wel weer een budgettair kostenplaatje bij!
De genoemde senator, prof. Essers, heeft over de muziekgezelschappen...
De voorzitter: Met alle respect, staatssecretaris, maar u gaat nu wel heel lang door op dit zijpad.
Mevrouw Schouten, in tweede instantie.
Mevrouw Schouten (ChristenUnie): Het zou inderdaad wat veel zijn om nu een heel betoog over muziekgezelschappen af te steken.
Ik zal de staatssecretaris de voorbeelden onderhands doen toekomen. Het gaat mij echter vooral om het meer algemene afwegingskader. Kan de Kamer dat wellicht een keer te zien krijgen? Op basis waarvan wordt bepaald dat iets een anbi is? Ik snap dat hier heel veel over te zeggen is, maar het lijkt mij goed voor de controlerende taak van de Kamer dat wij kunnen beoordelen hoe helder dat kader is. Er is een afwegingskader en ik wil het graag zien!
Staatssecretaris Weekers: De vraag of een instelling, een stichting of een vereniging de anbi-status heeft en mag houden, wordt bepaald aan de hand van het percentage van de activiteiten dat algemeen nuttig is. Dat moet dus 90% zijn. Of dat zo is, is vervolgens weer afhankelijk van de feiten en omstandigheden. Voor muziekgezelschappen is er daarom een omstandighedencatalogus samengesteld.
Er is geen blauwdruk voor dergelijke beoordelingen. Ik kan mevrouw Schouten dan ook niet comfort bieden met zo'n blauwdruk. Als de Kamer daar prijs op stelt, kan ik het anbi-team – wij hebben één zo'n team in Den Bosch – wel vragen om voor de Kamercommissie een technische briefing te verzorgen over hoe men in de praktijk met dit soort zaken omgaat. Als de Kamer daar prijs op stelt, kan de Kamer via die route inzicht krijgen in de wijze waarop de regeling in de praktijk wordt uitgevoerd. Als die presentatie voor de Kamer aanleiding is om het beleid als zodanig bij te stellen, kan de Kamer daar vervolgens met mij over in discussie. Ik kan dan op mijn beurt aangegeven wat daarvan de consequenties zouden zijn. Is dat een werkbare optie?
De voorzitter: Dat moet de Kamercommissie als geheel beoordelen en niet mevrouw Schouten alleen. Ik stel voor dat dit in de eerstvolgende procedurevergadering ordentelijk aan de Kamer wordt voorgelegd.
De heer Omtzigt (CDA): Ik heb twee vragen over de anbi-status en het ontnemen daarvan op het moment dat er een wetsovertreding door een leidende figuur of een bestuurder wordt begaan. De staatssecretaris zegt dat het dan om Nederlands recht moet gaan. Kan hij mij precies schetsen wat er gebeurt bij een veroordeling in het buitenland? Hoe wordt die omgezet naar Nederlands recht en hoe wordt de groep gezien? Ik noem maar even Amnesty International, omdat die organisatie in tientallen landen afdelingen heeft, afdelingen die net als de afdelingen van Greenpeace allemaal onder het hoofdkantoor in Amsterdam vallen. Amnesty wordt regelmatig veroordeeld voor vooral fictieve zaken door vrienden in Rusland of elders die even geen zin hebben.
Kunnen we ervan uitgaan dat dit niet leidt tot de intrekking van de anbi-status van dit soort organisaties, zelfs als het onder het Nederlands recht strafbaar is?
Mijn tweede vraag is een open vraag. Er is een diepgaande discussie gevoerd, ook met de anbi's, over het lijstje van zaken waarmee men organisaties de anbi-status kan afnemen. De staatssecretaris heeft er ook brieven over gekregen. Het lijstje was gewoon te krap. Het moest gaan om haat, een soort terroristisch geweld en terroristische aantijgingen. Geweld tegen personen is er nu aan toegevoegd. Dat lijkt me heel zinnig, maar er zijn ook een of twee dingen op de lijst terechtgekomen in de categorie «het hinderen van verkeer». Veel anbi's organiseren demonstraties. Als daar per ongeluk een keer het verkeer bij gehinderd wordt, lijkt het mij een disproportionele straf om de anbi-status af te nemen. Wil de staatssecretaris voor het plenaire debat nog een keer door het lijstje gaan om te kijken of we in zijn ogen precies de juiste artikelen te pakken hebben, zodat het beleid wel wordt aangescherpt, maar dat we niet per ongeluk anbi-statussen intrekken?
Staatssecretaris Weekers: Ik zal op beide punten even terugkomen in de brief. Het luistert inderdaad heel nauw. De Kamer wil terecht weten hoe het precies zit en wil niet tekenen voor onvoorziene gevolgen. Ik kom er in de brief op terug.
De voorzitter: Mevrouw Neppérus heeft nog een vraag, waarmee we het blokje «overige fiscale maatregelen» afsluiten.
Mevrouw Neppérus (VVD): Voor de VVD is het helder dat het om een veroordeling moet gaan door een Nederlandse strafrechter. Ik meen dat de staatssecretaris dit al had toegezegd.
Ik heb nog een vraag naar aanleiding van de stukken. Ik heb het voorbeeld geschetst van de zussen die in het ouderlijk huis zijn blijven wonen nadat de ouders zijn overleden. Zij wonen met drie of vier in het huis en waren onder het oude successierecht vrijgesteld, maar zijn dat nu niet meer. De staatssecretaris heeft gezegd dat hij vrijstelling sympathiek vindt, maar dat het geld kost en dat het onbekend is wat je openzet door deze wijziging. Is de staatssecretaris genegen om te kijken naar een oplossing in de sfeer van uitstel van betaling? Deze mensen hebben immers een bezit met waarde. Uitstel van betaling zou ertoe leiden dat de twee overlevende zussen niet opeens het huis hoeven te verkopen als de derde zus overlijdt.
Staatssecretaris Weekers: Daar ben ik zeker toe bereid. Mevrouw Neppérus heeft al diverse malen het voorbeeld van de drie zussen geschetst. Als ik een oplossing zou moeten bedenken in de sfeer van vrijstelling van successierecht, gaat dat veel geld kosten en zet ik bovendien de deur open naar tal van andere discussies over successierecht. Daarmee zou ik het Belastingplan op dit moment niet willen belasten. Ik ben altijd bereid om dergelijke discussies aan te gaan, maar als je iets met gesloten portemonnee regelt en je wilt de een er iets bij geven, moet je altijd bij de ander iets afpakken. In de sfeer van invordering is het voor mij niet zo moeilijk om een tegemoetkoming te doen. Als deze mensen in het betreffende huis wonen, er geen andere middelen bij de vererving vrijkomen van waaruit zij de erfbelasting zouden kunnen betalen, en zij in betalingsproblemen komen, moet er een oplossing op maat worden geleverd. Dit kan uitstel van betaling zijn. Uiteindelijk krijgt de Belastingdienst toch zijn geld, maar het duurt misschien even, om mensen niet in de problemen te brengen. Ik zeg graag toe om dit nader uit te werken.
Mevrouw Neppérus (VVD): Er komt dus een nadere uitwerking die ook bekend gemaakt wordt?
Staatssecretaris Weekers: Uiteraard. Het zal vertaald moeten worden in invorderingsbeleid.
De voorzitter: Ik kijk even rond of de Kamer akkoord is met het afronden van het blokje «overige fiscale maatregelen». We gaan verder met het wetsvoorstel inzake aanpak fraude toeslagen en fiscaliteit.
Staatssecretaris Weekers: Voorzitter. Dan kom ik te spreken over het wetsvoorstel fraudeaanpak. Dat is een onderwerp dat mij na aan het hart ligt. De Kamer weet dat. Ik heb bij mijn aantreden aangegeven dat de fraudebestendigheid van het belastingsysteem en de fraudeaanpak een van de pijlers van mijn fiscaal beleid is. Ik houd mij daarmee bezig sinds 2011. Zo nodig gebeurt dat in multidisciplinair verband. Dat is vorige week donderdag nog gebleken in Den Bosch. Daar vond een grote actie plaats waarbij het leger betrokken was, evenals de politie, het Openbaar Ministerie, de Belastingdienst en de FIOD. Wij pakken dat goed en stevig aan. Hetzelfde geldt voor de zaken die de Belastingdienst zelf moet oppakken. De heren Bashir, Van Vliet en Omtzigt vroegen daarnaar. Ook geldt het voor het vullen van het instrumentenkoffertje, waarover mevrouw Neppérus en de heer Groot spraken. Ik ben in de stukken al uitgebreid ingegaan op de verschillende trajecten. Ik zal zo meteen ook nog iets zeggen over de capaciteit bij de Belastingdienst.
De heer Van Vliet vraagt of ik mijzelf zie als voorman van de Belastingdienst. Het antwoord daarop luidt volmondig: ja. Iedereen bij de Belastingdienst streeft het bestrijden van fraude als belangrijk doel na. Ik ben daar erg blij mee. De fraudebestrijding door de Belastingdienst vindt ook plaats onder mijn politieke leiding. Natuurlijk vinden er intern discussies plaats over de wijze waarop zaken het beste kunnen worden aangepakt. Daarbij gaat het over de uitvoering, de wetgeving en een efficiënte inzet van middelen. Ik spreek ook heel regelmatig met allerlei mensen van de Belastingdienst. De 30.000 mensen die daar werken, kijken niet allemaal precies hetzelfde tegen zaken aan. Men heeft vaak grote moeite met wetgeving. Ik zeg dan dat uiteindelijk de Tweede Kamer en de Eerste Kamer daarover gaan. Het kabinet is met het parlement medewetgever dus de wetgeving wordt hier gemaakt. Ik zeg daarbij tegen de mensen van de Belastingdienst: u kunt ervan overtuigd zijn dat ik veel aandacht besteed aan de uitvoerbaarheid van zaken. Vanochtend hebben wij daarover al discussies gevoerd. Ik kan wel zeggen dat iets lastig is, frauderisico's veroorzaakt, tot problemen in de uitvoering leidt en de zaak complexer maakt – vanochtend spraken wij in dit kader over propaan – maar uiteindelijk is het laatste woord aan de Kamer. Als de Kamer vindt dat er een uitzondering gemaakt moet worden op de hoofdregel, dan zal de Belastingdienst die loyaal uitvoeren.
De heer Van Vliet stelde in zijn inbreng heel specifiek de wijziging van de termijnen van navordering aan de orde. Die maakt geen onderdeel uit van de wetsvoorstellen die op dit moment op tafel liggen. De heer Van Vliet weet dat ook. Die wijziging kent een apart traject. Als ik het goed heb, heeft de Kamer haar verslag ingediend op dat wetsvoorstel. Ik kan de heer Van Vliet in zoverre geruststellen dat in het geval dat er sprake is van kwade trouw, de termijnen niet bekort maar zeer fors verlengd worden, ook tot verdriet van een aantal mensen. De termijn voor navordering is nu vijf jaar. Ik wil die termijn bij kwaadwillenden oprekken naar twaalf jaar. Ik hoop dat de Kamer mij daarin zal steunen.
Vanzelfsprekend komen wij nog uitvoerig te spreken over dat wetsvoorstel. Het commentaar dat de VHMF daarop heeft gegeven zal ongetwijfeld onderdeel gaan uitmaken van het Kamerdebat. Ik kan mij zomaar voorstellen dat Kamerleden een aantal suggesties van de VHMF naar voren brengen. Wij zullen daarover met elkaar een goede discussie voeren. De hoofdlijn is wat mij betreft als volgt: goedwillende, bonafide belastingplichtigen die de zaak netjes op orde hebben, moeten sneller duidelijkheid krijgen. Degenen die de Belastingdienst bij de neus willen nemen, moeten nog heel lang de hete adem en de lange arm van de Belastingdienst kunnen voelen. Dat is voor mij de hoofdlijn. Als dat wetsvoorstel verbeterd kan worden aan de hand van suggesties die door wie dan ook op tafel worden gelegd, dan sta ik daarvoor altijd open.
De heer Van Vliet (PVV): We zijn het hierover volstrekt met elkaar eens. Ik wil ook gehakt maken van die fraudegriezels. Maar ik ben af en toe in verwarring, omdat ik van tijd tot tijd geluiden hoor, ook vanuit de ambtelijke organisatie van de staatssecretaris, dat het allemaal misschien niet zo goed gaat met de voorstellen en dat het nog beter zou kunnen. Daar word ik af en toe door in verwarring gebracht. Dat vind ik jammer, omdat we allemaal hetzelfde doel hebben. Ik hoop dat de staatssecretaris mijn verwarring begrijpt als je af en toe die geluiden hoort opploppen.
Staatssecretaris Weekers: Ik begrijp de verwarring. Tegelijkertijd staat het iedere organisatie en natuurlijk ook een vakvereniging binnen de Belastingdienst, vrij om eigen ideeën te ontwikkelen en om die naar buiten te brengen. Als we op basis van inhoudelijk ideeën met elkaar een inhoudelijk debat kunnen voeren, dan is mij dat een lief ding waard. We moeten niet van die hoofdlijn worden afgeleid.
De heer Groot vroeg of met de aangekondigde extra 154 formatieplaatsen die vrijgemaakt worden voor controles op toeslagen, alle verdachte toeslagaanvragen zullen worden gecontroleerd. Daar kan ik kort over zijn. Zoals wij daar nu tegen aankijken, zullen deze 154 extra formatieplaatsen de verdachte aanvragen kunnen controleren. Dat gebeurt op basis van een goede risicoanalyse en een goede risicoweging. Er wordt gerekend op circa 30.000 nieuwe aanvragen met een verhoogd frauderisico per jaar. Afhankelijk van het frauderisico wordt de meest efficiënte behandeling gekozen. Voor een deel van de gevallen worden mensen uitgenodigd om naar de belastingbalie te komen. Er zullen dan ook meer mensen aan de balies van de Belastingdienst tewerkgesteld worden. Een ander deel zal een vragenbrief krijgen. Weer een ander deel zal gecontroleerd worden via het opvragen van contra-informatie van derden. Onze verwachting is dat we de controle met deze mensen kunnen uitvoeren. Als we die verwachting niet hadden, dan hadden we wel een ander voorstel gedaan, want het is niet alleen menens met betrekking tot het vullen van die gereedschapskist om de Belastingdienst extra instrumenten in handen geven, maar het werk moet ook gewoon feitelijk gedaan kunnen worden. Daarom ben ik blij dat ik in het kader van dit fraudevoorstel 25 miljoen extra beschikbaar heb voor de belastingdienstoeslagen.
De heer Groot (PvdA): Dit stelt mij toch niet helemaal gerust. Er worden dus 30.000 verdachte gevallen geselecteerd. Ik begrijp uit het antwoord van de staatssecretaris dat uit die 30.000 weer een aantal gevallen worden geselecteerd. Ik heb nu juist gevraagd om die 30.000 gevallen allemaal te controleren.
Staatssecretaris Weekers: Die 30.000 gevallen worden allemaal intensief gecontroleerd. Dat gebeurt volgens de driedeling die ik net noemde. In het ene geval zullen je echt mensen naar de balie moeten roepen. We zijn daar in maart mee gestart. Je ziet dat een aantal mensen dan niet komt opdagen. Dan zetten we de toeslag onmiddellijk stop. Dit wetsvoorstel ziet erop toe dat we de controle bij de poort doen. Als mensen niet komen opdagen, krijgen ze ook niets. Hoewel, ze krijgen wel wat: een afwijzing. Als mensen wel komen en ze weten met verificatoire bescheiden aan te tonen dat ze recht hebben op de toeslag, dan zullen ze die toeslag ook heel snel krijgen. Een deel wordt dus uitgenodigd aan de balie, voor een deel gaan we contra-informatie elders opvragen en een deel krijgt een vragenbrief.
Dan kom ik bij de voorstellen van mevrouw Neppérus over het aanpakken van fraude. Ik dank haar daarvoor. Meerdere Kamerleden hebben overigens suggesties gedaan, die ik even langsloop. Ook de heer Omtzigt heeft een goede suggestie gedaan met betrekking tot de fraude.
Mevrouw Neppérus vraagt om het uitbreiden van de maatregel om fraudeurs geen voorschot meer te verstrekken. In het fraudewetsvoorstel stel ik voor om fraudeurs die een vergrijpboete hebben gekregen of strafrechtelijk zijn veroordeeld, vijf jaar lang uit te sluiten van voorschotten. Terecht signaleert mevrouw Neppérus dat mensen die via de toeslagen worden uitgesloten van voorschotten, weleens zouden kunnen verhuizen naar de voorlopige teruggaaf. De suggestie om die fraudeurs dan ook geen voorlopige teruggaaf meer uit te keren, vind ik eigenlijk ook wel een heel logische stap. Ik ben dus graag bereid om deze suggestie over te nemen in een nota van wijziging. Ik vraag wel begrip voor het feit dat de database zal moeten worden opgebouwd. Dit beleid is dus niet morgen al effectief, maar als de Kamer uiteindelijk instemt met de fraudeaanpak zoals die is voorgesteld, inclusief de aanvullingen die door de Kamer zelf zijn gesuggereerd, dan kan de Belastingdienst die database gaan opbouwen. Ik meen dat het niet uit moet maken of iemand fraude pleegt met de voorlopige teruggaaf of met toeslagen. In beide gevallen moet hij, ook kruislings, worden uitgesloten van voorschotten.
Mijn volgende punt is de toeslagpartner. Een ontzegging van het voorschot kan worden ontlopen door de partner de toeslag te laten aanvragen. Ook dat is terecht gesignaleerd. Ik moet dus zeggen dat de maatregel aan effectiviteit wint door de partner van een fraudeur te betrekken bij het niet meer verstrekken van een voorschot. De toeslag is immers op het huishoudinkomen gebaseerd. De partner profiteert ook van de toeslagen. Deze maatregel zou ik dus met welnemen van de Kamer graag willen overnemen. Ik ben dan ook bereid om dit in een nota van wijziging te verwerken.
De heer Omtzigt (CDA): Hiermee doet de staatssecretaris een buitengewoon vreemd voorstel. Ik vraag hem om het ook aan het EVRM te toetsen. Hij stelt namelijk voor om als één persoon is veroordeeld, een andere persoon, zijnde zijn fiscale partner, een straf te laten ondergaan. Hij doet een nogal vergaand voorstel. Het kan ook vergaande consequenties hebben voor bijvoorbeeld de kinderopvangtoeslag; die kun je namelijk alleen achteraf krijgen. Dus als je ooit gaat trouwen met iemand die veroordeeld is in de afgelopen jaren, wordt daarmee feitelijk de toegang tot de kinderopvang ontzegd. Ik begrijp alle genoemde redenen, en ik begrijp ook dat het geld rechtstreeks op de rekening van de kinderopvangorganisatie wordt gestort om bepaalde fraudegevallen uit te sluiten. Maar mag dit rechtens, onder het EVRM? Mag ik zomaar iemand straffen die zelf geen misdaad heeft begaan?
De voorzitter: Ik hoor nu de heer Omtzigt buiten de microfoon om met de heer Bashir in discussie gaan. Dat is niet de bedoeling. Kan hij gewoon zijn vraag aan de staatssecretaris formuleren?
De heer Omtzigt (CDA): Mijn vraag was dus: mag dit? En vindt de staatssecretaris het zelf wenselijk wat hier gebeurt?
Staatssecretaris Weekers: Ik vind het wenselijk, maar ik vind ook de vragen van de heer Omtzigt terecht. Die moeten van een adequaat antwoord worden voorzien. In hoeverre wordt hiermee het EVRM geraakt? Als ik dit met welnemen van de Kamer in een nota van wijziging zal opnemen, dient hieraan in elk geval goed aandacht te worden besteed. In de nota van wijziging op dit punt waarmee ik voornemens ben om te komen, zal ik hieraan aandacht schenken. Ik zie dit overigens niet als straf maar als een ordemaatregel. We ontnemen mensen namelijk niet het recht op een toeslag maar alleen het recht op een voorschot op de toeslag. Uitkeringsrechten worden dus niet afgepakt, maar we willen er zeker van zijn dat de verstrekte uitkering terecht wordt verstrekt. Mevrouw Neppérus heeft heel terecht een mogelijke nieuwe loophole blootgelegd. Omdat een toeslag de huishoudsituatie en het huishoudinkomen betreft, kan de maatregel die ik al had voorgesteld, gemakkelijk worden omzeild door een huisgenoot de toeslag te laten aanvragen. Dat lijkt mij niet terecht.
De heer Omtzigt (CDA): Hier hadden wij in het verslag al naar gevraagd naar aanleiding van de volgende casus. Een echtpaar heeft een kind dat uit de gevangenis komt. Het besluit om dat kind op te vangen omdat het nergens terechtkan.
Dat kind is een medebewoner en kan 20, 21 jaar zijn en onder de huurtoeslagwetgeving vallen omdat het geen inkomen heeft. Dit oudere echtpaar raakt onmiddellijk het recht op huurtoeslag kwijt omdat er een medebewoner is. Wat hier gebeurt, lijkt op het eerste oog heel sympathiek. Ik begrijp ook dat je mensen die gestraft zijn, wilt straffen. Het kan echter vergaande consequenties hebben. Ik zou graag hebben dat er uitgebreid wordt gereageerd op deze casus, net als op de tweede casus over de kinderopvangtoeslag. Hoe je het ook wendt of keert, de kinderopvangtoeslag bedraagt bij drie of vier dagen kinderopvang al gauw € 500 tot € 1.000 per maand bij een niet al te hoog inkomen. Het ontzeggen van een voorschot betekent feitelijk dat je tegen deze categorie zegt: als u getrouwd bent met iemand die ooit een straf heeft ondergaan, kan uw kind niet naar de kinderopvang. Veel gezinnen kunnen geen € 10.000 voorschieten, maar over dat soort bedragen hebben we het. Hoewel ik er sympathiek tegenover sta dat er iets gedaan wordt, wil ik weten hoe we met dat soort casussen omgaan voordat we dit in de wet zetten en we hier over een jaar een spoeddebat hebben over bepaalde kinderen die opeens niet naar de kinderopvang kunnen terwijl ze part noch deel hebben aan de wetsovertreding die hieraan ten grondslag ligt.
Staatssecretaris Weekers: Ik zeg graag toe dat ik de voorbeelden die de heer Omtzigt heeft genoemd, zal voorzien van commentaar. Als dit in een nota van wijziging komt, zal hierop goed worden ingegaan in de toelichting of in de begeleidende brief. De casuïstiek verdient dat namelijk. We moeten natuurlijk met elkaar heel goed en zorgvuldig in beeld hebben welke consequenties een stevige aanpak heeft. Tegelijk geef ik aan dat het mij ernst is. Als er wordt gesjoemeld met toeslagen of met voorlopige teruggaven, hebben mensen of gezinnen – het betreft hier echt toeslagen voor huishoudens – het recht om een voorschot te krijgen zelf verspeeld. De heer Omtzigt haalt het voorbeeld aan van iemand die zijn kind weer in huis neemt na bijvoorbeeld een periode van een gevangenisstraf of een taakstraf. Het is buitengewoon goed dat mensen de barmhartigheid tonen om de kinderen weer in het eigen gezin op te vangen. Vaak is er geen andere mogelijkheid. Dat is alleen maar goed en moet je niet ontmoedigen. Het gaat er echter om dat er gefraudeerd moet zijn met toeslagen of met een voorlopige toeslagen. Andere delicten worden hiermee niet in verband gebracht. Als iemand denkt te kunnen stelen uit de schatkist, is het gerechtvaardigd om geen voorschotten meer te verstrekken aan diegene. Daarmee ontneem ik mensen het recht op een bepaalde uitkering niet. Als zij er recht op hebben, kunnen ze de definitieve uitkering wel krijgen. Er moet dan wel onomstotelijk vaststaan dat dit recht er is. Dat is het vervelende met een voorschot, want daarbij staat het recht niet op voorhand onomstotelijk vast.
Mevrouw Neppérus (VVD): De voorschotten waren voor mij juist de aanleiding om hiermee te komen. Ik neem aan dat er bij de nota van wijziging een uitgebreide toelichting zal volgen. Dan kunnen we er verder over praten, ook over de punten van de heer Omtzigt. Voor de VVD staat het belang van fraudebestrijding voorop. Voorschotten moet je verdienen.
Staatssecretaris Weekers: Voorzitter. Ik zal kijken of ik een versnelling kan aanbrengen in de beantwoording. Mevrouw Neppérus stelde een vraag over het uitbreiden van het overtredersbegrip naar de fiscaliteit. In het fraudewetsvoorstel stel ik voor om bij de toeslagen plegers, uitlokkers en medeplichtigen beboetbaar te maken. Mevrouw Neppérus wil het instrumentenkoffertje op dit punt ook voor de fiscaliteit voldoende vullen. Daarbij heb ik wat bedenkingen.
Bij de maatregel zoals ik die heb voorgesteld, hebben we een concrete aanleiding in de sfeer van de toeslagen voor ogen gehad. Anders kunnen bepaalde toeslagen niet meer teruggehaald worden. Ik sluit niet uit dat de maatregel dienstbaar is in de fiscaliteit. Ik ben er dus niet op voorhand tegen, maar ik moet de Kamer er wel op wijzen dat de Raad van State kritisch was over de ingrijpende maatregel die ik nu voor de toeslagen heb voorgesteld, omdat die een afwijking van de Algemene wet bestuursrecht met zich meebrengt. Mede naar aanleiding van dat advies van de Raad van State heb ik een horizonbepaling en een evaluatiemoment toegevoegd. Het zou mijn voorkeur hebben om eerst een paar jaar ervaring op te doen in de toeslagen. Dan zouden we bij de evaluatie kunnen bezien of we dit willen uitbreiden naar de fiscaliteit. Daarbij zou ik in het bijzonder ook de positie van de belastingadviseurs willen betrekken. Mocht mevrouw Neppérus toch overwegen een amendement in te dienen, dan geef ik haar in overweging ten minste de horizonbepaling en de evaluatiebepaling te kopiëren van datgene wat nu voor de toeslagen in het voorstel zit. Maar liever zou ik dus zien dat we eerst eens even wat ervaring opdoen met de maatregel rondom toeslagen.
Mevrouw Neppérus sprak ook over de aanscherping van de invordering op het gebied van kwijtschelding en verrekening. Die opmerking was mij uit het hart gegrepen. Nu is het al zo dat zowel bij belastingen als bij toeslagen in het geval van fraude niet wordt kwijtgescholden. Bovendien is de Belastingdienst bezig met het stuiten van de verjaringstermijn bij toeslagvorderingen zodat de invordering van onterecht ontvangen gelden mogelijk blijft. Ten aanzien van de introductie van een verrekeningsmogelijkheid tussen de belastingschuld en de toeslagen heb ik wel wat meer tijd nodig. Dat kan ik niet tussen nu en de stemmingen over het Belastingplan doen, want ik zou het breder willen bezien, namelijk in de algehele stroomlijning van de invordering. Ik zeg mevrouw Neppérus graag toe te onderzoeken of een dergelijke stroomlijning inclusief die onderlinge verrekening van toegevoegde waarde kan zijn voor het invorderingsproces van de toeslagen en belastingen.
Dan kom ik op het voorstel van de heer Omtzigt om geen voorschot meer te verlenen als de toeslaggerechtigde meerdere jaren geen aangifte heeft gedaan. Ik vind dat een goede suggestie. Die zou ik graag willen overnemen. Ik kijk even naar de heer Omtzigt of hij dat zelf graag in een amendement wil gieten. Ik zie hem nee schudden. Dan neem ik het mee in de nota van wijziging die nog gaat komen en waarin ik ook het punt van mevrouw Neppérus meeneem. Ik bekijk dan tevens of ik ook het niet meer verlenen van een voorlopige teruggaaf bij het niet doen van aangifte kan meenemen.
De heer Omtzigt (CDA): Dank dat dit zo bij nota van wijziging geregeld kan worden. Ik hoop wel dat degene die het betreft ten minste één brief of één signaal krijgt dat zoiets staat te gebeuren. Er moeten niet zomaar stopzettingen plaatsvinden, er moet wel gezegd worden dat iemand écht aangifte moet doen. Waarschijnlijk krijgen mensen al een bak herinneringen, maar ergens in die brieven moet ook komen te staan wat de gevolgen kunnen zijn, zodat mensen niet voor verrassingen komen te staan. Dank voor deze toezegging.
Staatssecretaris Weekers: Natuurlijk zal ik dit langs die lijnen uitwerken, want mensen moeten voelen wat de consequenties zijn van het niet voldoen aan de fiscale verplichtingen, maar een waarschuwing is natuurlijk altijd op haar plaats om mensen aan te zetten tot compliant gedrag.
De heer Groot en mevrouw Neppérus hebben voorgesteld om de boete voor malafide uitzendbureaus te verhogen omdat zij vinden dat het maximumbedrag van € 4.920 niet echt aansluit bij het begrip «malafide» en koppelbazerij. Die laatste term voeg ik er zelf even aan toe. Bij nadere overdenking ben ik het met deze leden eens dat dit inderdaad een laag bedrag is. Ook hier ben ik graag bereid om de boete te verhogen naar die van de vierde categorie uit het Wetboek van Strafrecht.
Dan kom je uit op een maximumboete van € 19.500. Dat zal ik graag in een nota van wijziging verwerken.
Ik wil nog bekijken of dit alleen moet gelden voor het malafide uitzendbureau of ook voor de inlener. Daar ontbrak nu nog even de tijd voor. Ik wil bekijken of het proportioneel is voor de inlener. Ik neig ernaar om de hoge boete als maximum te nemen, omdat er in de uitwerking nog altijd gematigd kan worden, maar ik wil dit nog even goed op de hand wegen voordat ik met de nota van wijziging kom.
De heer Bashir vraagt naar de gevolgen van het terugbrengen van de beslistermijn van 26 weken naar maximaal 13 weken. Het is wat mij betreft van belang om een balans te vinden tussen service en fraudebestrijding. Vanaf de introductie van de toeslagen tot mijn aantreden lag de focus alleen op serviceverlening. Hoe krijgen wij zo snel mogelijk geld bij mensen die erom vragen? Ik ben al een paar jaar bezig met het herstellen van de balans. De maatregelen die ik nu voorstel, dragen in belangrijke mate bij tot een betere balans tussen service en fraudebestrijding. In de stukken en in eerdere debatten heb ik al aangegeven dat ik bij alles wat ik doe, zo veel mogelijk zal trachten om bonafide toeslaggerechtigden zo weinig mogelijk ervan te laten merken. Ik kan echter niet uitsluiten dat er mensen zijn die er wat van zullen merken. Het is mij echt een lief ding waard om misbruik aan te pakken, het liefst bij de voordeur en niet pas achteraf, want zie dan nog maar eens het geld terug te krijgen. Dan is de wereld ook te klein, zeg ik tegen de heer Bashir.
Om misverstanden te voorkomen: het overgrote deel van de aanvragen wordt binnen dertien weken afgehandeld. De bedoeling is dat de huidige efficiënte en snelle manier van behandelen van een aanvraag in het overgrote deel van de gevallen niet zal veranderen, dus ook niet door deze maatregelen. In de meeste gevallen zal dus gewoon binnen acht weken een beslissing genomen en een voorschot verstrekt worden. De verlenging van de termijn, waarover het in het wetsvoorstel gaat, wordt dus alleen in uitzonderingsgevallen gebruikt. Het gebeurt bij individuele gevallen met een verhoogd frauderisico, dus als er na dertien weken niet voldoende informatie bij de Belastingdienst is aangeleverd. Daarvoor heb ik die 154 extra mensen nodig. Ook op piekmomenten – dat zal de Kamer begrijpen – kan de verlengde termijn worden gebruikt voor aanvragen met een verhoogd frauderisico. Verlenging betekent niet dat de aanvraag standaard pas dertien weken later wordt afgehandeld. Als de informatie eenmaal beschikbaar is, kan de beslissing snel volgen. Dit kan dus ook in die gevallen waarin aanvragen als risicovol werden geïdentificeerd.
Als de beslistermijn wordt teruggebracht naar maximaal dertien weken, zoals de heer Bashir bepleit, zal ik vanuit mijn verantwoordelijkheid voor de toeslagen en voor de rechtmatigheid van de toeslagen, de afdeling Toeslagen van de Belastingdienst de opdracht geven om alle aanvragen waar een frauderisico aan kleeft, af te wijzen, vanzelfsprekend bij een voor bezwaar vatbare beschikking. Ik ben daar echter geen voorstander van, want dit leidt tot onnodige juridisering en treft ook goedwillenden. Ik gaf net al aan dat mensen in gevallen waarin een twijfel is gerezen, bijvoorbeeld naar de balie moeten komen en extra informatie moeten leveren. De heer Groot interrumpeerde mij daar zojuist ook even op. Hij vroeg: wordt dit dan echt door mensen van vlees en bloed gedaan en bekijken die dat zorgvuldig? Als uiteindelijk blijkt dat mensen bonafide zijn, omdat zij zich bij de balie melden en alle gegevens kunnen verstrekken, dan worden ze volgens dit wetsvoorstel niet eerst met een afwijzing geconfronteerd. Dan duurt het alleen ietsje langer, maar krijgen ze meteen de toewijzing en komen ze niet na de afwijzing in een juridische molen terecht.
Ik vind dat het echt afgelopen moet zijn dat overal waar frauderisico's bestaan, waar de mensen binnen de dienst Toeslagen ruiken dat er mogelijk iets verkeerd zit, vanwege een krappe beslistijd wordt overgegaan tot het verstrekken van voorschotten. Wat mij betreft is het daarmee afgelopen.
De heer Bashir (SP): Een goed verhaal van de staatssecretaris. Ik laat mij graag overtuigen, ook al ben ik heel kritisch over die termijn. Als ik het goed begrijp, komt het erop neer dat wij als Kamerleden straks niet door tientallen of zelfs honderden mensen worden benaderd dat hun toeslag maar op zich laat wachten. Hoe gaat de staatssecretaris voorkomen dat die mensen ons bereiken? Als zij zo proactief zijn, kunnen zij zich ook bij het kantoor van de Belastingdienst melden om het geregeld te krijgen.
Staatssecretaris Weekers: Ik kan de heer Bashir natuurlijk nooit garanderen dat burgers zich niet meer bij hem melden.
De heer Omtzigt (CDA): Zelfs ondernemers melden zich.
Staatssecretaris Weekers: In het verleden waren mensen misschien gewend dat er geen nadere vragen werden gesteld. Zij waren gewend dat zij nooit werden uitgenodigd bij de balie van de Belastingdienst. Als dat in de toekomst wel het geval is, kan het zijn dat mensen zich bij de Kamer melden en zeggen dat zij dat niet gewend waren.
Ik kan de heer Bashir wel toezeggen dat de dienst zo servicegericht is dat mensen die bij de balie komen, met de informatie die de dienst nodig heeft om te kunnen beoordelen of er geen luchtje aan zit, snel worden geholpen. Sinds maart laten wij mensen naar de balie komen. Zij komen nog niet in heel groten getale. Het gaat niet om tienduizenden mensen, maar om enkele duizenden. Ik krijg er wisselende reacties op. Sommige mensen vinden het goed dat er eerst wordt gecontroleerd en nadere informatie wordt gevraagd. Zij zijn graag bereid om te laten zien dat zij recht hebben op die toeslag. Andere mensen sturen ons de buskaartjes op en vragen of wij die even willen betalen, omdat zij extra kosten hebben moeten maken voor een toeslag.
De heer Bashir (SP): Ik vat het zo op dat als mensen direct behoefte hebben aan een toeslag, om welke reden dan ook, bijvoorbeeld geldproblemen, en als zij zich met alle benodigde stukken melden, het dan snel wordt geregeld.
Staatssecretaris Weekers: Precies. Dan kan het heel snel. Dan worden mensen niet aan het lijntje gehouden.
De heer Omtzigt (CDA): Ik had hierover ook vragen gesteld, in dezelfde lijn als die van de heer Bashir. Ik heb de kinderopvangtoeslag de hele dag als voorbeeld genoemd. Als men 26 weken moet wachten, kan dat heel lang zijn en om heel veel geld gaan. Dan kan een gezin in acute financiële problemen komen, terwijl het gaat om vrees van de Belastingdienst die wel terecht was, maar uiteindelijk niet nodig blijkt te zijn. Als er een verlenging nodig is, na negen of dertien weken, krijgt men dan een brief over wat er aan de hand is en op welke wijze die zorg kan worden weggenomen? Zo'n verlenging is geen beslissing die voor bezwaar vatbaar is, als ik het goed heb. Kan het gewoon verlengd worden?
Staatssecretaris Weekers: Die verlenging is inderdaad geen voor beroep vatbare beschikking, maar men krijgt wel een kennisgeving. Als er informatie wordt gevraagd, weten die mensen ook waar de dienst Toeslagen op zit te wachten.
In sommige gevallen kan het zo zijn dat door de Belastingdienst aan derden informatie wordt gevraagd. Mensen die een kennisgeving krijgen en die naar hun oordeel te lang op een voorschot moeten wachten, zullen zich ook wel zelf melden bij de dienst Toeslagen. Waar mensen zelf een bijdrage kunnen leveren om snel informatie op tafel te krijgen, worden zij vervolgens ook snel geholpen.
Mevrouw Neppérus (VVD): Ik begrijp dat collega's zeggen dat iets mogelijk moet zijn als de nood aan de man is. Voor de VVD staat toch ook wel duidelijk voorop dat als er aarzeling is, de Belastingdienst gewoon de termijn van dertien weken moet kunnen gebruiken. Dat wil ik even accentueren, naast de punten die door collega's zijn genoemd.
Staatssecretaris Weekers: Zeker. Als de Belastingdienst dat nodig oordeelt omdat ergens grote risico's aan kleven, worden niet alleen die dertien weken gebruikt, maar wordt de termijn ook nog eens met dertien weken verlengd. Zo simpel is het. Wat dat betreft zijn we echt bezig om de balans te herstellen. Daar waar het eerst alleen maar servicegericht was, wordt nu veel meer aan de voorkant gekeken of aanvragen terecht zijn.
Ik kom dan bij de heer Bashir, die vroeg of we bij een aanvraag niet gewoon om het adres kunnen vragen. Een beginsel van goede wetgeving is dat de overheid niet om gegevens moet vragen die zij al heeft. Ik kan me die Kamerdiscussies nog heel goed herinneren uit de tijd dat ik zelf nog Kamerlid was, ik meen in 2007. Informatie moet één keer verstrekt worden en de overheid moet niet elke keer maar weer om informatie vragen. De SP was daar in 2007 ook een voorstander van. De informatie die de overheid over het woonadres heeft, staat gewoon in de Gemeentelijke Basisadministratie. Daarom is bij een toeslagaanvraag het GBA-adres vooraf ingevuld. De burger moet dat wel controleren. Als het niet blijkt te kloppen, moet de burger zelf in actie komen in de richting van zijn gemeente. Hij moet dan zorgen voor het juiste adres. De papieren aanvraag wordt op verzoek naar het adres van de aanvrager gestuurd. Hierdoor is er al controle op het adres.
Omdat de Belastingdienst ook enveloppen onbestelbaar retour ontvangt, helpt hij de gemeente daarnaast bij zogenaamde «verwonderadressen». Er is een aantal pilots gestart. Rotterdam is daar een voorbeeld van. Ik heb onlangs een gesprek gehad met de wethouder en de burgemeester van Amsterdam om te kijken of we ook daar stappen voorwaarts kunnen zetten. Uiteindelijk zal dit in het hele land uitgerold moeten worden. Twijfel kan ook uit de GBA zelf volgen bij de meldingen «vertrokken onbekend waarheen» of «adres in onderzoek». Vaak treedt twijfel over het adres overigens pas op als er al een lopende aanvraag is. Ook daar zien de voorgestelde maatregelen op.
De heren Omtzigt en Bashir vroegen nog naar de inzet van contra-informatie bij het beoordelen van toeslagaanvragen. Op dit moment gebruikt de Belastingdienst de beschikbare informatie zo veel als mogelijk. Bij de zorgtoeslag wordt het RBVZ-bestand van Vektis, het Referentie Bestand Verzekerden Zorgverzekeringswet, gebruikt om na te gaan of aanvragers verzekerd zijn voor zorg. Het gaat dan om bestandsvergelijkingen ten behoeve van het massale toezichtsproces. Voor individuele controles maakt de Belastingdienst gebruik van de mogelijkheid om online bij Vektis te controleren of een aanvrager zorgverzekerd is. Het gaat er dan bijvoorbeeld om, te controleren of aanvragers die in het buitenland wonen zorgverzekerd zijn.
De heer Omtzigt refereerde aan VECOZO. Dat biedt een beveiligd portaal waarop snel en eenvoudig gegevens kunnen worden uitgewisseld. Met de inkijkfunctie die de Belastingdienst bij Vektis heeft, wordt exact hetzelfde bereikt als met het VECOZO-portaal. In de voorschotfase gaat de Awir-systematiek uit van het door de aanvrager geschatte jaarinkomen. De loongegevens uit de polisadministratie van het UWV zijn vorig jaar gebruikt om slechte schatters te benaderen.
Dat betrof met name burgers die de afgelopen jaren steeds werden geconfronteerd met hoge terugvorderingen. 118.000 toeslagaanvragers is gevraagd hun inkomen opnieuw te schatten. Ongeveer 40% heeft naar aanleiding hiervan zijn geschatte inkomen aangepast. De Kamer en de heer Omtzigt moeten bedenken dat niet alle contra-informatie beschikbaar is op het moment dat de burger een aanvraag indient. Ik denk daarbij aan het aantal uren kinderopvang dat wordt afgenomen. Ook de polisadministratie is natuurlijk niet helemaal compleet. Dat geldt wel voor werknemers, maar mensen die nog overig inkomen hebben of die ernaast als zzp'er werken of zzp'er zijn, zitten niet in de polisadministratie. De polisadministratie loopt in zekere zin ook een paar maanden achter. Bij twijfel bij de beoordeling zal de Belastingdienst gegevens moeten opvragen.
De heer Klein heeft vragen gesteld over het opzettelijk niet betalen. Ik kan hem geruststellen: er vindt niet zomaar strafvervolging plaats. Ik verwijs kortheidshalve naar hetgeen ik ook in de stukken heb aangegeven. Het betreft hier vooral een extra instrument om btw-carrouselfraude te bestrijden. Het moet echt gaan om stevige en ernstige belastingfraude en diefstal uit de schatkist.
De heer Omtzigt (CDA): Ik begrijp dat het voorstel om tot de categorie van boete 5 te gaan, bedoeld is voor carrouselfraude. Hierbij gaat het om zes jaar gevangenisstraf. In het wetsvoorstel staat echter, als ik het goed heb gelezen, dat dit voor iedereen geldt die zijn btw niet betaalt. Laat ik erbij zeggen: opzettelijk niet betaalt. Dat doe je nog sneller. Is het echt niet mogelijk om dit delict wat strakker te omschrijven? Bedrijven die een keer niet betaald hebben en waarbij het mis is, horen natuurlijk een straf te krijgen, maar geen zes jaar gevangenisstraf. Dat krijg je voor het doodtrappen van iemand op straat. Daar staat ook categorie 5 op. Dat is dus ongeveer de zwaarte van het delict. Een doodschop geven zodat iemand overlijdt, valt onder categorie 5 in het strafrecht. Is het niet handig om een en ander beter en strakker te omschrijven? Dit wordt ook gevraagd in een aantal brieven, zoals die van de Nederlandse Orde van Advocaten.
Staatssecretaris Weekers: Ik begrijp het punt van de heer Omtzigt, en ik zal proberen zijn zorg weg te nemen. Als een ondernemer opzettelijk niet betaalt, kan de Belastingdienst nu al een vergrijpboete opleggen. Daar hebben we geen slechte ervaringen mee. We hebben ook niet de ervaring dat dit ertoe leidt dat mensen echt onterecht door zo'n vergrijpboete geraakt worden. Als een ondernemer in betalingsonmacht verkeert en er een betalingsregeling nodig is, volstaat een telefoontje met de Belastingdienst om een betalingsregeling af te spreken. Ik heb die regeling vorig jaar nog verruimd. Als een ondernemer helemaal niet betaalt, geen contact opneemt met de Belastingdienst en denkt zijn eigen gang te kunnen gaan, kan de Belastingdienst nu al een vergrijpboete opleggen.
In het wetsvoorstel regelen we dat straks in zeer ernstige gevallen het Openbaar Ministerie kan worden ingeschakeld. De heer Omtzigt moet zich bedenken dat het Openbaar Ministerie natuurlijk geen capaciteit beschikbaar stelt voor kleine zaken of voor zaken die de Belastingdienst zelf eenvoudig met een vergrijpboete kan afdoen. Het gaat echt over grote zaken. Uit de vervolgingsrichtlijnen blijkt dat het bijvoorbeeld om zaken moet gaan waarbij de schade voor de schatkist groter is dan € 125.000 of waarbij sprake is van recidivisme of andere strafverzwarende omstandigheden.
De vrees die de heer Omtzigt heeft, heb ik dus niet. Ik kan mij voorstellen dat wij hiermee wat ervaring gaan opdoen en dat ik op zeker moment, bijvoorbeeld in een halfjaarrapportage van de Belastingdienst, de eerste ervaringen hiermee meld. Mocht zich wel een kafkaëske situatie voordoen, dan ben ik natuurlijk bereid om onmiddellijk in te grijpen en zo nodig de wetgeving aan te passen, maar ik vrees op geen enkele manier dat de Belastingdienst of het Openbaar Ministerie oneigenlijk gebruik van het instrument zal maken.
De heer Omtzigt (CDA): De staatssecretaris spreekt over oneigenlijk gebruik van het instrument terwijl het instrument wel wettelijk gebruikt kan worden op dat moment. Er kan geen oneigenlijk wettelijk gebruik van een instrument zijn. Ik verzoek de staatssecretaris dus toch om goed naar de delictsomschrijving te kijken om na te gaan of die zodanig kan worden aangepast dat zij juist op de carrouselfraude slaat. Daarmee gaan miljarden verloren in de EU en die fraude mag hard bestreden worden. Er mag ook een forse straf op staan, zoals voorgesteld. Ik verzoek de staatssecretaris echter om die straf niet boven de markt te laten hangen als het een ondernemer betreft die in paniek raakt of die geen contact met de Belastingdienst opneemt. Die moet ook gestraft worden, maar niet volgens deze richtlijn. Is de staatssecretaris bereid om daar goed naar te kijken?
Staatssecretaris Weekers: Daar is goed naar gekeken. Als de heer Omtzigt echter nog bepaalde zorgen heeft, ben ik best bereid om daar nog eens naar te kijken en te bezien wat zich ertegen zou verzetten om de delictsomschrijving nog wat specifieker te maken. Ik zal daar in de brief nog op terugkomen. Overigens wijs ik erop dat de argumenten die zijn uitgewisseld tussen de Tweede Kamer en het kabinet, onderdeel vormen van de wetsgeschiedenis en daarmee ook van de uitleg van bepaalde wetsartikelen.
De heer Klein heeft gevraagd of de Belastingdienst gaat controleren of het rekeningnummer gekoppeld is aan de juiste persoon. Op 1 december aanstaande zal de langverwachte en noodzakelijke éénbankrekeningmaatregel in werking treden. De Belastingdienst accepteert dan alleen nog rekeningnummers die op naam staan van de belanghebbende. Burgers van wie zo'n rekeningnummer niet bekend is, krijgen begin 2014 een verzoek om een rekeningnummer op naam door te geven. Als geen rekeningnummer op naam bekend is, wordt op een gegeven moment de uitbetaling gestopt. Na opgaaf van een juist rekeningnummer zal de uitbetaling dan uiteraard alsnog plaatsvinden.
Er is gevraagd wat ik doe aan belastingnomaden. Ik heb begrepen dat de Kamer in een ordedebat op 29 oktober heeft besloten dat hierover een dertigledendebat zal plaatsvinden. Ik heb vorige week maandag, mede namens collega's uit het kabinet, de beantwoording van twee vragensets naar de Kamer gestuurd. Collega Plasterk heeft de beantwoording van de derde vragenset, mede namens mij, naar de Kamer gestuurd of hij zal dat binnenkort doen. De antwoorden kunnen dus in het dertigledendebat aan de orde komen.
Mevrouw Neppérus (VVD): Ik zou het toch wel handig vinden als de staatssecretaris een indicatie geeft van de richting die het antwoord op de vraag over de belastingnomaden uitgaat, want meer mensen uit deze commissie hebben hierover vragen gesteld. Het inplannen van een dertigledendebat wil namelijk nog weleens even duren. Laat ik dat nu eens met de heer Omtzigt eens zijn!
Staatssecretaris Weekers: Ik kan er dit over zeggen. Criminelen willen altijd onder de radar blijven van de gehele overheid, niet alleen van de Belastingdienst. Een dergelijke problematiek kan alleen worden opgepakt door de gezamenlijke overheid. Als mensen niet zijn ingeschreven in de GBA, zijn zij niet ontheven van de plicht om belasting te betalen.
Als zij in Nederland bijvoorbeeld economische activiteiten ontplooien of bankrekeningen aanhouden, dan zijn ze wel degelijk hier te lande ook belastingplichtig, of ze nu wel of niet staan ingeschreven. Wanneer iemand zich aan het zicht van de overheid onttrekt, is het inderdaad wat lastig om er zicht op te krijgen.
Ik wil iets aangeven. Dat is dan ook meteen een nieuwtje.
De heer Omtzigt (CDA): Persbericht!
Staatssecretaris Weekers: Het is geen persbericht, maar het is wel een nieuwtje. De pers luistert mee. In de strijd tegen fraude hebben we dus ook zeker aandacht voor niet-ingezetenen met een belastingschuld. Dat wordt ook in multidisciplinair verband opgepakt. De Belastingdienst krijgt jaarlijks renseigneringsgegevens van banken. Daarbij bleken rekeningen te zitten van niet-ingezetenen met een belasting- of een toeslagschuld. Die gegevens zijn goed geanalyseerd. Vandaag is hier, ook bij wijze van pilot, actie op ondernomen. Vanochtend is een team van belastingdeurwaarders op pad gegaan om beslag te leggen op geld dat op die rekeningen staat. Het gaat om een belasting- en toeslagschuld van samen 1,5 miljoen. Daarnaast is voor een bestand met kleine vorderingen de overheidsvordering toegepast. Dan hebben wij het over motorrijtuigenbelasting en toeslagen. Dat betreft een bedrag van ongeveer € 40.000. Het renseigneringsbestand wordt verder onderzocht op mogelijkheden, ook met het oog op toekomstige acties. Dit is dus vandaag gebeurd.
Zo kijken we steeds naar nieuwe mogelijkheden die ook de intelligence, de renseignering en de samenwerking met andere diensten ons bieden. Er worden ook mooie acties ondernomen door het afpakteam Brabant. Ik heb eerder al over Den Bosch gesproken. Daar zitten ongetwijfeld ook lieden tussen die niet staan ingeschreven in de GBA. Als daar een belastingaanslag kan worden opgelegd en als dat geld ook kan worden geïncasseerd met beslagleggingen, dan laat de Belastingdienst dat niet na.
Voorzitter. Volgens mij waren dit de antwoorden in het kader van de fraudeaanpak.
De voorzitter: Ik zie dat de commissieleden tevreden zijn met de beantwoording.
Ik behartig als voorzitter de belangen van de commissie en neem toch even de vrijheid om op te merken dat toch wel erg veel technische vragen voorbij zijn gekomen die zich wellicht ook hadden geleend voor een schriftelijke beantwoording. Als ik zo de lichaamstaal van verschillende leden interpreteer, denk ik dat er toch wel veel tijd is gebruikt voor dit blok. Dat is wellicht iets voor de volgende keer.
We kunnen nu verder met het blok rentewetsvoorstellen.
Staatssecretaris Weekers: Daar kan ik vrij kort over zijn. Ik bespeur dat er twee misverstanden omtrent de rente bestaan. Er is mij gevraagd naar de wijze van het in rekening brengen en vergoeden van belastingrente. Voor de helderheid: ik stel niet voor om de systematiek te veranderen, want de gewijzigde systematiek is eerder al in werking getreden. Het enige wat ik voorstel, is om de rentepercentages te veranderen. Dat is een uitwerking van het regeerakkoord.
De heer Omtzigt lijkt te suggereren dat er andere rente in rekening wordt gebracht dan er wordt vergoed. Dat is niet het geval. De rente die in rekening wordt gebracht, is hetzelfde als de rekening die wordt vergoed.
Mij is nog gevraagd waarom ik niet aansluit bij de marktrente. Wat is de marktrente? De marktrente bestaat niet, de marktrente kent vele verschijningsvormen. Daarom zoek ik aansluiting bij de wettelijke rente. Het enige wat nu in de systematiek wijzigt, is dat we voor rechtspersonen, voor besloten en naamloze vennootschappen, dus voor de instellingen die vennootschapsbelasting betalen, niet aansluiten bij de gewone wettelijke rente, maar dat we daarvoor aansluiting zoeken bij de wettelijke rente voor handelstransacties. Die ligt hoger, met een minimum van 8%.
Het aanvangstijdstip van de rente is zes maanden verschoven. Vpb-plichtigen genieten nu een rentevoordeel van zes maanden. Belastingplichtigen kunnen voorkomen dat belastingrente in rekening wordt gebracht door te verzoeken om een voorlopige aanslag of door te verzoeken om deze te laten herzien. Als men dat buitengewoon nauwkeurig weet te doen, is inderdaad geen rente verschuldigd omdat de overheid dan ook op een veel vroeger moment de verschuldigde belasting binnenkrijgt. Als ik de suggestie van de heer Omtzigt zou volgen om een creditcardmaatschappij te beginnen, zou ik al snel een rentepercentage van 15 moeten hanteren. Ik denk niet dat de heer Omtzigt dat bedoelt.
Ik heb dus begrip voor de reacties op het rentewetsvoorstel maar ik vind het alleszins verdedigbaar. Dit is ook een onderdeel van het totale budgettaire kader in deze kabinetsperiode. Wanneer hierin gaten worden geschoten, moeten we andere manieren vinden om het huishoudboekje op orde te krijgen. Als de Kamer vindt dat dit anders moet, zou ik dus graag ook een dekkingsvoorstel krijgen. De rente en de rentevergoeding zijn geen belastinginkomsten, dus de dekking kan worden gevonden door elders op uitgaven te besparen.
Voorzitter. Dit waren de antwoorden op de openstaande vragen.
De heer Van Vliet (PVV): Ik vind het tarief van 8% rente het bizarste element van het hele belastingpakket dat voorligt. Ik koppel dat aan de belastingmoraal van Nederlanders, waaraan we toch ook waarde moeten hechten. Ik heb niemand ontmoet of gesproken die dit tarief snapt; echt helemaal niemand. Ik begrijp dat er weer een dekkingsverhaal achter zit, want het wordt nu eenmaal gebruikt om geld op te halen. Als je het echter doortrekt naar de belastingmoraal, doet het afbreuk aan het moreel besef van Nederlanders als het gaat om het betalen van belasting. Wat vindt de staatssecretaris daarvan?
Staatssecretaris Weekers: De wettelijke rente voor handelstransacties is een norm die in het civiele recht bestaat en die elk halfjaar wordt aangepast wanneer de Europese Centrale Bank de basisrente wijzigt. De wettelijke rente voor handelstransacties is veelal ook de rente die bedrijven elkaar in rekening brengen. Met de eerdere wijziging van de rentesystematiek hebben wij beoogd om bankieren bij de schatkist te ontmoedigen. Door deze rente voor het bedrijfsleven als basis te nemen, zetten we dat nog wat kracht bij. Het is dus een rente die bij elk bedrijf bekend is, die al sinds jaar en dag in ons civiele recht bestaat, die wordt aangepast en ook fluctueert in de tijd en die bedrijven bij elkaar in rekening brengen.
De heer Bashir (SP): Dit is toch een lastenverzwaring. Ik vrees dat het met name een lastenverzwaring is voor mensen die een kleine portemonnee hebben, want zij hebben nu eenmaal betalingsregelingen en -achterstanden bij de Belastingdienst. Dat zijn toch meestal mensen die weinig centen hebben, want anders hadden ze hun aanslag natuurlijk in een keer betaald. Klopt het dat juist mensen met een kleine portemonnee worden getroffen?
Staatssecretaris Weekers: Het moet dan ten minste gaan om mensen met een kleine portemonnee die wel directeur-grootaandeelhouder zijn van een rechtspersoon die vennootschapsbelasting betaalt. Het gaat hier namelijk over de wettelijke rente op vennootschapsbelasting. Ik zou de heer Bashir dat perspectief toch even willen voorhouden. Mensen met een kleine portemonnee zijn over het algemeen particulieren, werknemers, mensen met een uitkering of ondernemers die ib-ondernemer zijn. Voor die groepen geldt dit niet.
De heer Bashir (SP): Die 8% geldt niet voor die mensen. Die 4% geldt natuurlijk wel voor hen. Het wetsvoorstel kent twee aspecten, namelijk een minimumtarief van 8% voor vennootschappen en een minimumtarief van 4% voor mensen die niet onder de vennootschappen vallen. Een minimumtarief van 4% is in tijden dat de rente lager staat dan 4% dus wel een lastenverzwaring voor mensen met een kleine portemonnee.
Staatssecretaris Weekers: Als er daadwerkelijk een belastingschuld is, moet die toch ook betaald worden. We moeten ontmoedigen dat mensen bij de Belastingdienst lenen. De Belastingdienst is immers nooit in het leven geroepen om als bank voor leningen te fungeren. De rentepercentages die worden gevraagd bij ongeoorloofd rood staan, komen vaak uit op het maximum van 15 op jaarbasis. Bij een kwartaallimiet, bijvoorbeeld bij maximaal drie maanden achter elkaar rood staan, is de rente 13,9%. Ik heb die gegevens vorige week even laten opvragen. Bij een continulimiet, waarbij je continu rood mag staan op je betaalrekening, is de rente vaak 9,9%. Het gaat hierbij om de rentepercentages die een grote bank via de hulplijn meldt als in rekening te brengen percentages. Het minimumtarief van 4% is voor particulieren dus altijd nog een stuk goedkoper dan bij een financiële instelling rood staan.
De voorzitter: Ik kijk even of er nog andere vragen zijn op dit punt. Dat is niet het geval. Dan was dit het allerlaatste blokje. Ondanks mijn kritische noot bij het een-na-laatste blokje, constateer ik dat de eerste termijn van de staatssecretaris een uurtje korter is geweest dan de eerste termijn van de Kamer. We hadden met elkaar afgesproken dat we een korte tweede termijn zouden houden. Ik had begrepen dat er behoefte is aan een korte schorsing tussendoor. Zullen we een kwartiertje schorsen? Kunt u daarmee uit de voeten?
Mevrouw Schouten (ChristenUnie): In de schriftelijke beantwoording is nog het blokje «overig» toegevoegd. Juist daar heb ik nog wat vragen over. Om u gerust te stellen, het gaat niet om heel veel vragen. Het lijkt mij handig om die vragen eerst te behandelen, en dan met name de vraag over de schenkingsvrijstelling, want daar is nu helemaal niet meer over gesproken.
De voorzitter: Op zich is dit een beetje een vreemde figuur. De beantwoording van de staatssecretaris is immers reeds afgerond. Ik stel voor dat mevrouw Schouten die vragen in tweede termijn aan de orde stelt. Dan kan de staatssecretaris daar wellicht kort op antwoorden. In de plenaire sessies kunnen die vragen uiteraard ook nog verder aan de orde komen, maar het zou een beetje gek zijn als de staatssecretaris nu vragen moet beantwoorden die nog niet zijn gesteld. Dan zouden we toch al met een tweede ronde bezig zijn.
Mevrouw Schouten (ChristenUnie): Het gaat om vragen die in de schriftelijke beantwoording zijn opgenomen en die hier helemaal niet meer aan de orde zijn gekomen. Dat was mijn punt.
De voorzitter: Dan heb ik u verkeerd begrepen. Excuus.
Ik kijk even of de staatssecretaris hier meteen op kan antwoorden. Mevrouw Schouten, kunt u aangeven welke vragen nog niet zijn beantwoord?
Mevrouw Schouten (ChristenUnie): Ik wil die vragen ook wel in tweede termijn stellen.
De voorzitter: Dat is misschien handiger. Dan kunt u een en ander ook nog even verder uitwerken.
De vergadering wordt van 16.51 uur tot 17.10 uur geschorst.
De voorzitter: Wij gaan verder met de tweede termijn van de zijde van de Kamer. Om de klokken gelijk te zetten, hebben wij net met elkaar afgestemd dat het een korte tweede termijn zal zijn, niet bedoeld voor het verder ventileren van politieke opvattingen, maar voor het stellen van vragen en eventueel het indienen van moties, voor zover deze echt vooraf moeten gaan aan de plenaire behandeling. Ik verzoek iedereen, zijn inbreng zo compact mogelijk te houden.
Als eerste geef ik het woord aan de heer Van Vliet van de PVV.
De heer Van Vliet (PVV): Voorzitter, dank. Ik zal mijn moties en eventuele amendementen bewaren tot de plenaire afronding. We hebben de verzekering gekregen dat wij daar een paar uurtjes de tijd voor krijgen, dus dan zal ik zien wat voor vuurwerk ik nog in mijn zak heb zitten. Ik voel als het ware mijn buurvrouw mevrouw Neppérus aan mijn zak voelen. Mijn jaszak bedoel ik natuurlijk. Wij zitten hier al enige tijd, neemt u mij niet kwalijk.
De voorzitter: Ik voel mij niet geroepen om in te grijpen, dus gaat u verder.
De heer Van Vliet (PVV): Een duidelijke verspreking. Ik had het natuurlijk over mijn jaszak.
De bv Nederland heeft een begroting voor volgend jaar ingediend. Als ik accountant was, zou ik die begroting op voorhand afkeuren, en dat heeft te maken met een winstwaarschuwing die ik graag afgeef, verwijzend naar de boterzachte dekking op het gebied van stamrechtvrijstelling, schenkingsvrijstelling, box 2-bv in de inkomstenbelasting. Ik zie de gegeven dekking vooral als boekhoudkundige truc tegenover Brussel en dat vind ik jammer. Voorts zullen wij elkaar op de inhoud niet kunnen vinden, dat is nu eenmaal de politieke realiteit.
Ik bewaar mijn moties voor de plenaire afronding en dank de staatssecretaris voor zijn beantwoording tot nu toe.
De voorzitter: Dank u wel. Ik was nog vergeten te melden dat de heer Dijkgraaf deze tweede termijn helaas niet meer kan bijwonen, omdat hij elders verplichtingen heeft, maar zijn plek is opgevuld door de heer Klein, die nu juist weer terug is. Het blijft hier dus een volle bak.
Het woord is nu aan mevrouw Neppérus van de VVD.
Mevrouw Neppérus (VVD): Voorzitter. Ik wil de staatssecretaris danken voor zijn antwoorden. Ik denk dat wij een goede eerste termijn van de Kamer hebben gehad, met veel discussie. Ik ben blij met de reacties van de staatssecretaris op de voorstellen van mijn partij voor de verbetering van de fraudeaanpak. Dat lijkt mij een goede zaak.
Ik heb gezien dat we ook de nota van wijziging op de agenda hebben staan die er is gekomen en het plan van aanpak van de jeugdwerkloosheid dat ook in de stukken zit. Ik wil daarover twee vragen stellen, want dan kan daarover al worden nagedacht, in voorbereiding op het debat van volgende week. Vraag één betreft de ingangsdatum. Hoe gaan wij uitleggen dat we het nu in een wet willen hebben, terwijl het 1 juli gaat werken? En vraag twee: als ik het zo bekijk, is de groep breed omschreven. Het is begrijpelijk dat je geen verschil maakt tussen groepen, maar hoezeer kan dat gaan uitdijen? Als die € 3.500 per werknemer veel mensen trekt, dan kan het ook veel geld gaan kosten. Zitten daar ook limieten op, of is het een openeinderegeling?
De voorzitter: Dank u wel. Wij gaan verder met de heer Groot van de PvdA.
De heer Groot (PvdA): Voorzitter. Ik dank de staatssecretaris voor de uitgebreide doch solide beantwoording. Wat het leidingwater betreft, wil ik nog eens onderstrepen dat ik graag meer uitleg zou krijgen over de vraag waarom die grens bij 100.000 m3 wordt gelegd. Welke bedrijven worden er getroffen als die grens wat hoger zou komen te liggen? Ik wil ook nogmaals mijn voorkeur uitspreken voor een vorm van tariefdifferentiatie, degressief wellicht, zodat je toch een vergunningsprikkel houdt.
Ten aanzien van de lokale en duurzame opwekking van energie heb ik begrepen dat er al een aantal amendementen bij verschillende partijen in voorbereiding is. Wat dat betreft, lijkt het mij heel erg belangrijk om te weten wanneer de beloofde brief op dit punt er precies komt, dit ook zodat we weten wat nu wel en niet mogelijk is.
Ik heb nog een detailvraag over de postcoderoos. Het is misschien een domme vraag, maar ik stel die toch. Waardoor wordt het midden van die roos bepaald: door de vestigingsplaats van de coöperatie of door de vestigingsplaats van de installatie? Dat maakt nogal wat uit, ook in verband met de amendementen.
Ik hoor de staatssecretaris zeggen dat hij mogelijkheden ziet om financial lease toe te staan. Kan hij ingaan op het mogelijke nadeel dat klanten op die manier aan hun energiemaatschappij worden gebonden, waardoor zij niet meer weg kunnen? Ziet hij dat nadeel ook?
Ik was heel blij met de scherpe vraag van de heer Omtzigt om toch eens goed te kijken naar de lijst van criteria op basis waarvan anbi's hun status kunnen kwijtraken. Vallen daaronder ook lichte vergrijpen die te maken hebben met het blokkeren van een weg of een uit de hand gelopen demonstratie? Wil de staatssecretaris er scherp naar kijken en dat soort dingen eruit halen? Dat zou volgens ons erg veel helpen.
Ik sluit mij aan bij de vragen over de jongerenpremiekortingen. Heeft de regeling een open einde en zou die niet specifieker moeten of kunnen zijn?
In de beantwoording is de staatssecretaris ingegaan op de zogenoemde kleine lijfrentepolissen. Er is een afkoopregeling voor kleine polissen, maar hij is daar terughoudend mee. De grens daarvoor ligt bij € 4.242. Ziet hij mogelijkheden om de grens wat op te trekken voor het zonder revisierente afkopen van kleine koopsompolissen? Kunnen de mogelijkheden daartoe worden verruimd voor koopsompolissen waarover verzekeraar en klant het eens zijn dat die eenvoudig moeten kunnen worden afgekocht?
De heer Bashir (SP): Voorzitter. Ik heb goed naar de staatssecretaris geluisterd en ik heb mij hier en daar ook laten overtuigen, bijvoorbeeld wat het wetsvoorstel inzake fiscaliteit en fraude betreft. Ik was heel kritisch over de termijn van twee keer zeventien weken, maar na de waarborgen die de staatssecretaris heeft gegeven, ben ik nu veel positiever over dat wetsvoorstel. Ik heb nog wel een aantal andere vragen, bijvoorbeeld over het Belastingplan zelf.
Wij hebben het gehad over de grensstreken en de effecten van accijnzen. De staatssecretaris zegt dat hij echt een halfjaar nodig heeft om te kunnen evalueren of de effecten buitenproportioneel zijn. Ik begrijp dat grote ondernemers en ook ondernemers die veel omzet hebben maandelijks btw-aangifte kunnen doen. Dus als ik het goed begrijp, zou de staatssecretaris na twee, maximaal drie maanden al een globaal beeld moeten hebben van de eerste effecten van de verhoging van de accijnzen. Wil hij nog eens rustig op zijn ministerie nagaan hoeveel tijd hij echt nodig heeft voor die evaluatie? Buiten het feit dat wij inkomsten mislopen, zou het heel erg zijn dat ondernemers massaal failliet gaan en dat wij te laat met maatregelen kunnen komen om dat recht te zetten. Ik vrees echt dat met name vrachtwagenchauffeurs straks hun brandstof over de grens zullen kopen.
Ik dank de staatssecretaris voor het feit dat hij uitgebreid is ingegaan op de anbi's. Hij zegt dat, op het moment dat een inspecteur de anbi-status afneemt omdat er een strafbaar feit is gepleegd, er altijd nog de mogelijkheid van bezwaar en beroep is en vervolgens een uitspraak van de rechter. Bij bezwaar en beroep bij de fiscale rechter zal niet meer worden getoetst op proportionaliteit. Er zal worden getoetst of de anbi-status terecht is ontnomen en dit zal worden gebaseerd op de wet, waarin staat dat na een strafrechtelijke veroordeling de mogelijkheid bestaat om de anbi-status te ontnemen. In deze rechtsgang kan en zal de vraag niet meer aan de orde komen of de strafrechtelijke veroordeling erg genoeg was, omdat dit ook in de wet als zodanig is geformuleerd. Dat geeft heel veel opening, zonder een reële toets door de rechter of het proportioneel was om een anbi-status af te nemen. Het wordt zo heel ingewikkeld, niet alleen voor mijzelf, maar ook voor andere collega's die zich in het dagelijks leven niet bezighouden met woordvoering over Justitie, maar wij komen wel op dit pad terecht.
Is het wel verstandig om op dit moment en op deze manier zo'n artikel in de wet op te nemen? Is het niet verstandiger om eerst nog even de tijd te nemen om dit goed uit te zoeken? Immers, buiten het feit dat je door de strafrechter wordt veroordeeld, kun je dus alsnog een straf krijgen, die dan niet eens meer op proportionaliteit wordt getoetst. Ik vind dat heel erg oneerlijk.
Ik heb nog een aantal andere opmerkingen maar die zijn niet van technische maar van meer politieke aard. Die zal ik bij de plenaire afronding aan de orde stellen.
De voorzitter: Dank u wel. Dan gaan wij verder met de heer Omtzigt.
De heer Omtzigt (CDA): Voorzitter. Dank aan de staatssecretaris en zijn ambtenaren voor de uitgebreide, ook schriftelijke beantwoording.
Door het Herfstakkoord zijn de termijnen dit jaar nog korter dan anders. Dat beseffen wij heel erg goed. Er wordt keihard gewerkt om toch duidelijke antwoorden te geven.
Ik zal ook maar even het politieke deel overslaan, want ik zie nog steeds een behoorlijke lastenverhoging et cetera. Dat zal ik allemaal volgende week heel goed uit de doeken doen. Nu zal ik een aantal andere zaken aan de orde stellen die ik voor die tijd nog wil weten.
Ik ben blij dat de staatssecretaris eindelijk toegeeft dat er grenseffecten bij de accijnsverhoging zijn en dat die behoorlijk fors kunnen zijn, maar wij hebben nog geen inschatting daarvan. Om toch een inschatting te krijgen voor de plenaire behandeling dien ik de volgende motie in.
Motie |
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de regering de accijns op diesel met 3 cent per liter verhoogt en de accijns op lpg met 7 cent, bovenop de inflatie;
constaterende dat de regering toegeeft dat er een mogelijkheid is dat de verhoging van de dieselaccijns leidt tot weglekeffecten naar het buitenland;
constaterende dat de regering in de rekenmodellen echter uitgaat van nul grenseffecten;
constaterende dat de accijnsopbrengsten van de afgelopen twee jaar steeds honderden miljoenen lager waren dan geraamd;
overwegende dat de begrote belastingopbrengst zo nauwkeurig mogelijk moet aansluiten bij de werkelijke belastingopbrengst;
verzoekt de regering om voor de plenaire behandeling een schatting te geven van de precieze opbrengst van de accijnsverhoging waarbij wel rekening is gehouden met de grenseffecten,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door het lid Omtzigt. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 18 (33 752).
De heer Omtzigt (CDA): Voorzitter. Wij zien met belangstelling uit naar de stamrechtvrijstelling. Wij waren ook best tevreden over de vormgeving van overgangsrechten en over het feit dat wij die op papier ontvangen.
Dan kom ik op de buitengewone uitgaven. Wij zijn benieuwd hoe de samenwerking verloopt met de collega. Wanneer ontvangen wij de precieze koopkrachtgegevens en de antwoorden op het gewijzigde voorstel, zodat dat niet tussen twee commissies in valt? Wij hopen dat de staatssecretaris daar in de brief op kan ingaan.
Bij lokale duurzame energie is de administratieve rompslomp nog steeds te groot. Misschien kan de staatssecretaris daar nog naar kijken.
Wij zien uit naar de voorstellen van de staatssecretaris over de waterbelasting. Wij zijn nog steeds tegen de leidingwaterbelasting. Wij zullen ook toetsen dat straks niet alleen middelgrote en kleine bedrijven en ziekenhuizen haar gaan betalen.
Wat propaangas betreft wil ik de staatssecretaris vragen om ook zelf mee te kijken naar een oplossing. Wellicht zou hij de kolenbelasting nog een tijdje kunnen laten bestaan en hem daaruit betalen, want op kolen kun je straks, anders dan bij propaangas, je huis verwarmen zonder belasting.
Ik had nog één vraag over de nota van wijziging bij het Belastingplan. Daarbij wordt meer dan een miljard basispremie Arbeidsongeschiktheidsfonds (Aof-premie) teruggegeven, maar wij kunnen nog steeds niet ontdekken waar die dekking precies vandaan komt en aan welke afspraak die precies wordt gekoppeld. Dat zouden wij graag horen.
De kennisgeving van gegevensuitwisseling is zorgvuldig geregeld in Tax Information Exchange Agreements (TIEA's), zegt de staatssecretaris. Ik zie weleens TIEA's en daarin staat niet zo veel over de zorgvuldigheid. Dus ik wil graag dat er toch wordt gekeken of wij ook met elk TIEA-land zomaar dingen uitwisselen zonder kennisgeving. Dat ligt anders bij WABB-landen (Wederzijdse Administratieve Bijstand in Belastingzaken-landen).
Naar aanleiding van de schriftelijke vragen heb ik nog een vraag openstaan over de vergoedingsvoorwaarden voor echtgenoten. Wat is het gevolg het volgende gebeurt? Een vrouw krijgt een ton die alleen toevalt aan haar, omdat haar ouders aan de echtgenote willen schenken. Daarna is er een echtscheiding. Dan moet de eigenwoningreserve helemaal naar de vrouw toe gaan, maar fiscaal gezien gaat de helft, € 50.000, in dit geval naar de man toe. Dat betekent dat hij, als hij na de scheiding een huis koopt, juridisch geen € 50.000 heeft maar fiscaalrechtelijk wel en dat hij daar geen aftrek over heeft, en de vrouw precies het omgekeerde. Ware het niet logisch dat juridisch en fiscaal daar op elkaar aansluiten, zodat je die uitsluitingsgronden ook kunt toepassen?
Bij de toeslagen vinden wij de periode van zes jaar fors. Wij zouden graag zien dat de negen weken ook negen weken kunnen blijven.
In het algemeen overleg over anderhalve week zal ik nog een opmerking maken over het rekeningnummer en over de wijze waarop dat bij de zorgverzekering en de kinderopvang kan, want dat zouden wij toch graag zien.
Tot slot wil ik mede namens de heer Bashir een motie indienen.
Motie |
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de regering voornemens is om iedere burger een financieel voordeel te doen toekomen in 2014 ter grootte van € 140;
constaterende dat de regering hiervoor de vorm van de belastingkorting heeft gekozen;
constaterende dat dit belastingvoordeel door deze vormgeving niet of slechts nauwelijks toekomt aan gehuwde of samenwonende gepensioneerden met alleen een AOW of met een zeer gering aanvullend pensioen, aangezien zij slechts een financieel voordeel krijgen van € 38;
overwegende dat het niet rechtvaardig is om iedere burger een belastingvoordeel toe te kennen, behalve gehuwde of samenwonende gepensioneerden met een laag inkomen;
overwegende dat AOW'ers met een zeer laag inkomen dit financiële voordeel des temeer kunnen gebruiken;
verzoekt de regering, per nota van wijziging te regelen dat het financiële voordeel van € 140 dat bedoeld is voor iedere burger, ook in zijn geheel toekomt aan gehuwde of samenwonende gepensioneerden zonder of met een zeer gering aanvullend pensioen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door de leden Omtzigt en Bashir. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 19 (33 752).
Mevrouw Schouten (ChristenUnie): Voorzitter. Over de eerste motie van de heer Omtzigt moet gestemd worden voordat de plenaire behandeling plaatsvindt. Ik neem aan dat dit niet geldt voor zijn tweede motie?
De heer Omtzigt (CDA): In de motie wordt de regering om een nota van wijziging gevraagd. Ik zou het dan ook zeer op prijs stellen als ook hierover voor de plenaire behandeling wordt gestemd. Nu mevrouw Schouten er zo naar vraagt, merk ik op dat ik het zeer op prijs zou stellen als morgen over beide moties gestemd kan worden, zodat ze of weg zijn of de regering erover kan nadenken hoe zij de moties wil uitvoeren.
De voorzitter: Wij zullen dat zo aanmelden, zodat dit punt verder opgepakt kan worden.
De heer Koolmees (D66): Voorzitter. Ik dank de staatssecretaris en de ambtenaren voor de 60 pagina's uitgebreide en snelle beantwoording. De algemene politieke lijn zal ik volgende week in de plenaire behandeling uitzetten, maar nu wil ik een paar kleine technische puntjes naar voren brengen. Wat betreft het leidingwater sluit ik mij volledig aan bij de opmerkingen van de heer Groot over de prikkel en de vergoeding. Ik zie de uitwerking met veel belangstelling tegemoet.
Wat betreft de anbi's sluit ik mij eveneens aan bij de opmerkingen van de heer Groot over de opmerkingen van mevrouw Schouten en de heer Omtzigt over de vraag hoe proportioneel bepaalde misdragingen zijn. Is het verstoren van verkeer voldoende grondslag om een anbi in te nemen? Ook daarop zie ik het antwoord met belangstelling tegemoet.
Het punt dat niet behandeld is en waarover mevrouw Schouten dadelijk allerlei vragen zal stellen, is de schenk- en de erfbelasting. Ik heb de schriftelijke antwoorden goed gelezen. Ik dank de staatssecretaris hartelijk voor de ruimte die hij biedt om hierover goed na te denken, met name als het gaat over alleenstaanden. Hij heeft er wel voor gewaarschuwd dat het gefinancierd moet worden binnen de regeling zelf. Dat is een terechte waarschuwing. Of je moet het er helemaal buiten houden, maar dan gaat het heel veel geld kosten. De vraag is dus hoe realistisch dat is. Maar hoe ziet de staatssecretaris het pad voor zich? Is hij bereid om daarover een hoofdlijnenbrief te sturen en het proces te starten om de alleenstaanden inderdaad op een gelijke manier te behandelen als mensen die wel een partner of kinderen hebben? Ik hoop dat de staatssecretaris daarop een antwoord kan geven voor de behandeling volgende week.
De heer Van Ojik (GroenLinks): Voorzitter. Ik wil mij inderdaad beperken tot een paar punten waarover de staatssecretaris niet heeft gesproken omdat zij in de schriftelijke beantwoording aan de orde zijn geweest. Dat begrijp ik uiteraard goed en daarop zal ik in de plenaire behandeling graag terugkomen. Overigens dank ik de staatssecretaris voor de uitgebreide beantwoording. Het gaat om vier punten.
Het eerste punt is het elektrisch rijden. Het gaat goed met de verkoop van hybride auto's in Nederland, maar slecht met de verkoop van elektrische auto's. Dat is een van de redenen waarom ik in eerste termijn heb gevraagd of het bijtellingstarief van 0% voor de komende jaren niet moet worden gehandhaafd. In de plenaire behandeling zal ik daarop terugkomen en proberen, daarvoor een voorstel te doen dat niet alleen goed gedekt is – dat doet GroenLinks altijd – maar dat ook kan rekenen op steun van voldoende collega's in deze Kamer.
Ik heb in eerste termijn de staatssecretaris gevraagd wat hij gaat doen met de meevaller van 128 miljoen in de opbrengst van de crisisheffing.
Hij heeft daarop geantwoord – natuurlijk, zou ik bijna zeggen, want hij kan niet veel anders doen – dat hij het gaat gebruiken om het EMU-saldo een klein beetje te verbeteren, omdat dat nu eenmaal de regel is in Nederland. Dat is inderdaad de regel, totdat er een Kamermeerderheid is voor een alternatieve aanwending van een meevaller. Wij kennen daar uiteraard veel voorbeelden van. Ook op dat punt zal mijn fractie proberen, voorstellen te doen die op een meerderheid kunnen rekenen. Ik zeg er meteen bij dat ik het heel goed zou vinden als geld dat extra is opgehaald bij het bedrijfsleven, ook weer terug zou gaan naar het bedrijfsleven. Dan kan ik het punt uit mijn eerste termijn kracht bijzetten dat een verlaging van arbeidskosten voor het bedrijfsleven heel goed is voor de werkgelegenheid. Naar mijn smaak is dat beter voor de werkgelegenheid dan de grote lijn in het akkoord van «werk moet lonen». Ik denk dat het juist goed is om arbeidsplaatsen te creëren door arbeidskosten onmiddellijk rechtstreeks te verlagen. Mijn fractie zal hiertoe een voorstel doen.
Ik heb nog twee korte punten, te beginnen bij de belastingverdragen. De minister is hierop schriftelijk uitgebreid ingegaan. Eén punt blijft liggen. Ik doel dan op de motie-Klaver/Koolmees en de vraag wat de inzet van het kabinet is in al dat internationale overleg. Ik kom hierop graag plenair terug.
Het laatste punt betreft een klein, maar desalniettemin belangrijk punt: postbusfirma's die hun jaarrekeningen niet indienen en de vraag of ze dat wel moeten. De staatssecretaris herhaalt in zijn schriftelijke beantwoording het antwoord dat ik eerder kreeg op schriftelijke Kamervragen. Hij schrijft: wij weten niet precies welke bedrijven wel een jaarrekening moeten indienen en welke niet. In de visie van mijn fractie is het onbestaanbaar dat het kabinet dat niet weet. Ik geloof wel dat het kabinet dat niet weet, maar ik denk dat er alles aan gedaan moet worden om dat wél te weten. Ik zou zeggen: je moet weten wie wel en wie niet een jaarrekening moet inleveren.
Dat zijn de punten, mevrouw de voorzitter, die in de schriftelijke beantwoording naar de mening van mijn fractie nog onvoldoende aan bod zijn geweest. Volgende week kom ik hierop graag terug bij de plenaire behandeling.
De voorzitter: U noemde net de heer Klaver. Voor degenen wie het zo-even ontgaan is: inmiddels is het pappa Klaver. Er is een kleine Maurits geboren. Eenieder die zich geroepen om de heer Klaver te feliciteren, moet dat vooral niet nalaten.
De heer Van Ojik (GroenLinks): Mag ik er een zin aan toevoegen, want ik krijg nu al vragen, mevrouw de voorzitter, terwijl u nog aan het woord bent. Het is een jongen en hij heet Maurits.
De voorzitter: Dat had ik net gezegd. Maar het kan geen kwaad om het een tweede keer te zeggen. Nu weet helemaal iedereen het, dus stromen de felicitaties vast binnen in huize Klaver.
Het woord is aan mevrouw Schouten.
Mevrouw Schouten (ChristenUnie): Voorzitter. Dank voor de constructieve beantwoording van de staatssecretaris en voor al het werk van de ambtenaren. Zij hebben al bijna 60 pagina's schriftelijke beantwoording achter de rug. Dat heeft gezorgd voor veel duidelijkheid, waardoor dit overleg in een redelijk rap tempo kon plaatsvinden. Dank ook voor de toezegging van de staatssecretaris dat hij op een aantal punten nog terug zal komen in zijn brief, met name op het punt van het stamrecht, propaan, decentrale energie en leidingwater. Dit zijn allemaal punten die op ons lijstje staan en waarover wij graag nadere informatie ontvangen.
Ten aanzien van de anbi's dank ik de staatssecretaris voor zijn aanbod om een aantal voorbeelden door te geven – ik zal dat zeker doen – van gevallen waarin de status is komen te vervallen. Wij willen graag meer duidelijkheid over de precieze wegingscriteria. Die zijn mij namelijk nog niet helder en ik vind het wel van belang om dit helder te krijgen. Wij zullen hier zeker op terugkomen.
Ik heb nog twee vragen over de schenkingsvrijstelling. Ik snap de ratio achter een aantal keuzes niet. Ik krijg daarover graag wat meer duidelijkheid. Wanneer wordt de schenkingsvrijstelling gebruikt voor de restschuld? De restschuld moet zijn ontstaan voor 29 oktober 2012. Ik snap dat er altijd een datum geprikt moet worden, maar wat is de gedachte achter deze datum? Krijg je dan geen rare grensgevallen? Die heb je natuurlijk altijd met zo'n maatregel, maar waarom is er gekozen voor deze datum? Hoe gaan wij om met al die mensen die hun huis net daarvoor hebben verkocht maar nog diep in de problemen zitten door een restschuld? Ik hoop dat de staatssecretaris hierover wat meer duidelijkheid kan geven.
Wij hadden ook gevraagd of die € 100.000 over een wat langere periode uitgesmeerd zou kunnen worden, maar wel ten gunste van één ontvanger. Hoe staat de staatssecretaris tegenover het voorstel om die € 100.000 bijvoorbeeld over drie jaar te kunnen uitsmeren? Ik kan mij voorstellen dat iemand niet meteen een ton op de plank heeft liggen, maar misschien wel wat meer ruimte heeft over een periode van drie aaneensluitende jaren. Ik hoor graag hoe de staatssecretaris tegenover een dergelijk voorstel staat.
De heer Dijkgraaf is al weg. Hij was zwaar teleurgesteld dat al zijn vragen schriftelijk waren beantwoord. Hij had hier dus niet meer heel veel in te brengen. Misschien kunnen de volgende keer voor de vorm een aantal vragen onbeantwoord worden gelaten. Dan was hij hier misschien nog aanwezig geweest en hadden we nog van zijn gezelschap kunnen genieten.
De voorzitter: Ik weet niet of dat een goed idee is, want we willen allemaal natuurlijk wel zo efficiënt mogelijk vergaderen.
Mevrouw Schouten (ChristenUnie): Het is wel echt opmerkelijk dat al zijn vragen beantwoord waren, waardoor hij niets meer had in te brengen in het debat.
De heer Van Ojik (GroenLinks): Dat is toch een compliment?
Mevrouw Schouten (ChristenUnie): Dat is misschien een compliment, maar het is wel fijn als je nog iets te discussiëren of in te brengen hebt. Dat was nu echt heel minimaal. Ik meen dit dus serieus.
De voorzitter: Ik neem aan dat daar rechts van mij naar is geluisterd. Mijnheer Omtzigt, hebt u hier een vraag over?
De heer Omtzigt (CDA): Nee, maar ik vind die opmerking van de heer Dijkgraaf wel serieus, want ik vind het belangrijk dat de punten waarover je van gedachten wilt wisselen, aan de orde komen.
Ik sluit mij graag aan bij mevrouw Schouten met betrekking tot haar vragen over het spreiden en over de datum die zij daarvoor noemde. Die vraag lag hier echter al van meerdere partijen. Misschien mag ik via haar een vraag stellen. Natuurlijk is er geen opbrengst, omdat de schulden voor die datum niet onder het restschuldcriterium vallen en dus niet meer aftrekbaar zijn als er sprake is van een gift, maar staatssecretaris, strijk over uw hart! Die groep zit namelijk net zo in de problemen als de mensen die daarna die schulden zijn aangegaan. Overweeg dus een nota van wijziging waarin wordt geregeld dat ook deze groepen gebruik kunnen maken van de schenking. Dat is eigenlijk een soort hartenkreet.
Mevrouw Schouten (ChristenUnie): Dat is dus een vraag die via mij naar de staatssecretaris moet gaan. Dat was ook de insteek van mijn vraag. Die groep wordt net zo hard getroffen door de restschuldproblematiek, kan nu misschien niet doorstromen op de koopmarkt en zit nu waarschijnlijk in een huurwoning of iets dergelijks. Ik ben dus benieuwd naar de mogelijkheid om die groep nog tegemoet te komen. Kan de staatssecretaris aangeven hoe hij daar handen en voeten aan kan geven?
De heer Klein (50PLUS): Voorzitter. Ik dank de staatssecretaris voor de schriftelijke beantwoording en voor de beantwoording in de loop van vandaag. Ik heb alles kunnen volgen en heb, al multitaskend, zaken kunnen afwikkelen. Dat is helaas het lot van een kleine fractie. De antwoorden waren helder, maar geven ook extra aanleiding om nog vragen te stellen. Die vragen kunnen ook schriftelijk worden beantwoord, want we hebben afgesproken dat we een aantal politieke dingen plenair zullen behandelen.
Desondanks is mijn eerste punt wel een politiek punt. Dat betreft de AOW en de fiscale ongelijkheid die ontstaat. We hadden een motie klaar liggen, maar gelukkig heeft het CDA samen met de SP al een goede motie voorbereid. Dat scheelt al wat tijd. Met betrekking tot het argument dat het iets fiscaals is omdat je over alleen AOW geen belasting betaalt, komen we bij de behandeling van de begroting van Sociale Zaken terug op de vraag hoe je bij de daadwerkelijke uitkeringen compensatie kunt geven om koopkrachtbehoud te realiseren.
Ik kom bij het voorstel met betrekking tot de wijziging van de wet op het punt van de jongerenbonus. Dat is een logisch punt. We komen daarop terug, ook in het licht van de discussie die wij vorige week in het AO over het arbeidsmarktbeleid hebben gevoerd over de arbeidsmarktpositie van de 55-plussers. Daaraan moet bijzondere aandacht worden gegeven. Dit kan worden gekoppeld aan een bonus. Dit gaat via een premiesysteem, maar het kan ook via een plaatsingsbonus, bijvoorbeeld via uitzendbureaus. Daar moeten we nog verder over praten. Dit is een eerste aanzet voor de invulling.
De staatssecretaris heeft aangegeven dat de overgangsregels met betrekking tot stamrecht-bv's heel duidelijk naar voren komen en goed worden vastgelegd, ook in de communicatie. Daarbij zou de datum van de totstandkoming van rechtens afdwingbare afspraken tussen werkgever en werknemer leidend moeten zijn. Dan wordt dit aangescherpt, zodat je geen discussies krijgt over de vraag wanneer dit wel of niet aan de orde is.
De staatssecretaris heeft een opmerking gemaakt over de brief van e-Decentraal, namelijk dat hij het jammer vindt dat e-Decentraal zich niet aan de afspraken houdt. Volgens hem is het na het tekenen van het akkoord klaar. Volgens mij heeft e-Decentraal echter gezegd dat de interpretatie en de uitwerking een beetje te smal zijn. E-Decentraal wil die smalle uitwerking verbreden. Met name de opmerking van de heer Koolmees over het eigendomsverhaal, namelijk dat het alleen maar is gekoppeld aan het verhaalrecht, is wat beperkt, maar daarop komen we denk ik nog wel terug.
De staatssecretaris heeft het voorstel gedaan om in een soort uitwerking te bekijken of kleine complexen, bijvoorbeeld de bakker of de slager, eventueel kunnen worden betrokken in de regeling. Ik heb hierop een aanvullende vraag: kan de staatssecretaris in dat antwoord ook de woonzorgcentra betrekken op het punt van het decentraal opheffen? In die centra is er een combinatie van wonen door particulieren en zorg door de instelling. Die kun je uiteraard ook faciliteren.
Mijn volgende punt gaat over de vraag, die ook in het verslag slaat, over de ontslagvergoeding en de relatie met het hoge tarief, de crisisheffing. Daarbij is de opmerking gemaakt dat het een pseudo-eindheffing is, omdat het gaat over loon uit vroegere arbeid, waardoor die heffing er dus niet onder valt. Er staat echter nogal cryptisch achter dat dat «in het algemeen» zo is. Kan de staatssecretaris in zijn vervolgbeantwoording aangeven dat een ontslagvergoeding altijd wordt aangemerkt als loon uit vroegere arbeid, waardoor ze buiten die heffing valt? Dat is immers de redenering in het antwoord. Maar dan moet je dat wel scherper opschrijven, want nu blijft het een beetje hangen, als ik zo mag uitdrukken.
Ik kom op de opmerking over de erfbelasting. De staatssecretaris zei: als de Kamer het graag wil, dan wil ik dat wel verder invullen. Dat zou wat ruimer moeten kunnen. Kortheidshalve sluit ik me aan bij de opmerking op dit punt van de heer Koolmees.
Er zijn nog twee vraagjes blijven liggen. De eerste gaat over de strafrechtelijke vervolging bij het opzettelijk niet betalen van de btw. Gezegd is: ja, maar wanneer is «opzettelijk» opzettelijk? Je kunt toch niet het Openbaar Ministerie lastigvallen met iedere ondernemer die bijvoorbeeld twee maanden wacht uit liquiditeitsoverwegingen, hoewel dat niet altijd is goed te praten?
In de tweede plaats heb ik geen antwoord gehad op de vraag hoe het zit met de controle van de banknummers bij teruggave. Het banknummer dat mensen opgeven, moet wel het goede nummer zijn en er moet niet gefraudeerd worden door het opgeven van een ander banknummer, waardoor aan verkeerde banknummers wordt uitbetaald. Dan gaat het ook niet goed.
De voorzitter: De staatssecretaris heeft aangegeven dat hij direct kan antwoorden. We gaan dus meteen verder met die beantwoording door de staatssecretaris.
Staatssecretaris Weekers: Voorzitter. Ik dank de Kamer voor de tweede termijn. Ik dank haar ook voor de complimenten die zijn uitgedeeld aan mijn ambtenaren. We vragen heel veel van de Kamer: een enorm wetgevingspakket en daarna extra nota's van wijziging en nadere stukken. We vragen de Kamer om heel veel te lezen, maar dat alles moet inderdaad wel worden voorbereid door de mensen die hier rechts van mij zitten en de mensen die daar nog achter zitten als dossierhouders. Ik kan de Kamer melden dat veel mensen op het ministerie van Financiën tot heel diep in de nacht, soms zelfs tot bijna de ochtend, hebben doorgewerkt. Ik wil daarvoor ook mijn waardering in dit huis uitspreken. Ze zijn overigens nog niet klaar, want ik heb de Kamer net een brief toegezegd, die trouwens steeds langer gaat worden, ook na de tweede termijn van de Kamer vandaag. Verder heb ik nog een nota van wijziging aangekondigd. Bovendien zou technische assistentie nog nodig kunnen zijn, die door deze mensen goed zal moeten worden geleverd.
Maar ik ben ervan overtuigd dat we daarmee wel een heel ordentelijke behandeling hebben van veel fiscaal relevante voorstellen.
Ik ga nu in op het plan van aanpak jeugdwerkloosheid en de afspraak die in het Herfstakkoord is gemaakt over de premiekorting voor jongeren. Op verzoek van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid biedt het Belastingplan het vehikel om dit daadwerkelijk te regelen. Daarover zijn zojuist enkele vragen gesteld. Het gaat pas later in, waarom moet het dan nu halsoverkop in het Belastingplan? Hiermee vraagt de Kamer mij vast, omdat ik hiermee echt hand- en spandiensten verleen aan de collega van SZW. Ik zal hier dus in de brief op terugkomen met een antwoord van hem.
Door diverse leden zijn opmerkingen gemaakt over het leidingwater. Ik heb al gezegd dat ik daar in de brief van aanstaande vrijdag op terugkom. Overigens wil ik wel alvast een «winstwaarschuwing» afgeven, in die zin dat ik vermoed dat het niet mogelijk is om een gedifferentieerd tarief per 1 januari aanstaande door te voeren. Daar komt bij dat we er wellicht meer tijd voor nodig hebben om het echt goed en groen te doen, zodat het ook de toets van de heer Van Ojik kan doorstaan, ook ten aanzien van de onderliggende gegevens en wat het betekent voor het bedrijfsleven. Mocht dat het geval zijn – ik heb de wens van de Kamer goed gehoord – dan zou ik me ook kunnen voorstellen dat we een vergelijkbare route kiezen als bij de afvalstoffenheffing. Dan kiezen we nu voor een systeem voor één jaar dat misschien wat grofmazig is en wat minder goed doordacht vanuit de vergroeningsoptiek, maar dan nemen we het komende halfjaar de tijd om hierin, en in de afvalstoffenheffing, de groene prikkels op de beste wijze vorm te geven. Daar kom ik in de brief van vrijdag op terug.
Hetzelfde geldt voor de lokale duurzame energieopwekking. De heer Groot heeft gevraagd wanneer de Kamer de brief daarover krijgt. Dat is vrijdag. Op de vraag wat het midden is van de postcoderoos kan ik nu alvast antwoorden. Dat is daar waar de installatie staat. Dan weet de Kamer dat nu alvast en hoeft het niet op papier te worden nagezonden.
Ik ga nog in op financial lease. Het kenmerk van financial lease is dat het een financieringsinstrument is, en dat het niets te maken heeft met het energiebedrijf waarmee zaken wordt gedaan. Het is een financieringsinstrument waar ook leasemaatschappijen, banken et cetera zich van bedienen. Als het een oplossing zou kunnen zijn in dit kader, wil ik het wel toestaan door middel van een uitvoeringsbesluit, als de Belastingdienst dan tenminste wel verhaalmogelijkheden houdt. Operational lease zou ik echter niet willen toestaan, want dat is heel simpel: huren. Daarmee zouden we overigens wel in de situatie terechtkomen die de heer Groot vreest, waarin de grote energiemaatschappijen ertussen gaan zitten, en dat is niet de bedoeling.
Er zijn nog vragen gesteld over de anbi's. Ik heb al toegezegd dat ik nog eens goed zal bekijken of het blokkeren van de weg niet mede begrepen is in de titel waarnaar wordt verwezen in het Wetboek van Strafrecht. Zo nodig zal ik daaraan nog aanpassingen plegen. We zullen dus alle artikelen in genoemde titel nog even doorlopen.
Over de anbi's heeft de heer Koolmees nog gevraagd of het allemaal wel proportioneel is. Ik vrees dat ik nu toch in herhaling verval. De strafrechter toetst natuurlijk anders dan de fiscale rechter. Ten aanzien van bepaalde onderdelen zal de fiscale rechter een marginalere toets toepassen dan de strafrechter, omdat hij de zaak integraal bekijkt. Ik zou hierbij met name de heer Bashir willen wijzen op het feit dat het toepassen van de bepalingen «geweld» en «aanzetten tot haat» als ontnemingsgronden voor een anbi ook nu is toebedacht aan de inspecteur.
Daarop is nu de normale rechtsbescherming van toepassing die geldt in de fiscale sfeer. Het enige wat we dus doen, is aan bestaande bepalingen en procedures strafrechtelijke veroordelingen toevoegen. De procedures en de rechtswaarborgen laten wij in stand.
De heer Groot (PvdA): Ik heb een vraag ter verheldering. De heer Bashir vroeg of de belastingrechter een weging op proportionaliteit kan toepassen. Als de anbi-bepaling wordt aangescherpt – en daaronder valt bij wijze van spreken ook het blokkeren van een weg – lijkt het me niet de bedoeling dat dat neerkomt op gewoon afvinken door de belastingrechter. Kan de belastingrechter dus ook een inhoudelijke weging toepassing en bezien of de sanctie proportioneel is?
Staatssecretaris Weekers: Ik kan nu gaan improviseren, maar daar voel ik niet voor. Op deze vraag hoort een heel precies antwoord te komen. Ik zal deze kwestie in de brief meenemen. Ik kom hier dus schriftelijk op terug en zo nodig voeren wij hier volgende week verder debat over.
De heer Groot vroeg naar de kleine lijfrente zonder revisierente. Ik moet het antwoord op deze vraag even schuldig blijven. Ik meen dat ik eerder heb gezegd dat ik dit wat breder wil oppakken in het kader van de pensioenen in eigen beheer en van mijn toezegging aan mevrouw Schouten tijdens de financiële beschouwingen over in hoeverre de fiscale wetgever allerlei voorwaarden aan ondernemers moet verbinden. Ik vraag de heer Groot dus om nog even geduld te betrachten en om dit thema niet nu, in het kader van het Belastingplan, op te willen lossen. Mocht ik in het kader van het pensioen in eigen beheer en andere elementen, zaken kunnen begunstigen, dan zou ik hierover ook op een later moment in het kader van het begunstigend beleid kunnen besluiten, mits dit geen budgettaire schade oplevert. Daar zit ik immers ook mee, er zou natuurlijk een dekking voor moeten worden gevonden.
Ik vind het heel fijn dat de heer Bashir zich op een aantal onderdelen heeft laten overtuigen. We hebben vandaag gewoon een goed debat gevoerd en gaan volgende week verder. Ik snap heel goed dat ik partijen op een aantal politieke punten niet heb kunnen overtuigen, maar ik ben blij dat we elkaar hebben weten te vinden op belangrijke thema's als het fraudebestendiger maken van het hele toeslagensysteem en de poging om echt het kaf van het koren te scheiden, zodat het geld niet in de verkeerde handen terechtkomt.
Voor de brandstofaccijnzen heb ik echt meer tijd nodig dan de drie weken die de heer Bashir vanochtend noemde en de twee maanden die hij vanmiddag noemde. Du moment ik hier iets zinnigs over kan zeggen, zal ik de Kamer wel wat melden, maar dat zal toch echt ergens in de loop van het tweede kwartaal van volgend jaar zijn.
Ik zal afsluiten met mijn adviezen over de moties. De heer Omtzigt had een vraag over een wat fundamentelere herziening van de buitengewone-uitgavenregeling. Wij moeten daar nog aan beginnen. Met collega Van Rijn zal ik nog moeten bekijken hoe we dit het best kunnen aanpakken. Ik wil dat in ieder geval zodanig doen dat we voor het zomerreces met elkaar over een aantal hoofdlijnen zullen kunnen spreken. Dat zal dan nog niet tot in het kleinste detail kunnen zijn, omdat we ook op dat moment nog niet precies weten hoe gemeenten hun eigen maatwerkvoorziening gaan inrichten. Het zou me wel een lief ding waard zijn als ik en staatssecretaris Van Rijn de hoofdlijnen vóór de zomer met de Kamer zouden kunnen bespreken, zodat ik in ieder geval iets in het Belastingplan kan uitwerken waarvan ik het gevoel heb dat het tegemoetkomt aan de wensen die hierover breed in de Kamer leven.
Omdat wij nog te weinig weten over de gemeentelijke maatwerkvoorziening, moeten wij mogelijk besluiten om de verdere vereenvoudiging en herziening van de buitengewone-uitgavenregeling nog een jaar door te schuiven. Wij kunnen dat pas echt beoordelen in het voorjaar, nadat wij de eerste verkenning hebben uitgevoerd.
De heer Omtzigt (CDA): Ik dank de staatssecretaris voor die toezegging. Dat gaat inderdaad over 2015 en verder, omdat wij in de loop van volgend jaar een wat grotere herziening zullen krijgen. Al per 1 januari aanstaande kunnen echter enkele zaken gaan stapelen. Er is in het akkoord een vrij snelle schuif gemaakt tussen de verschillende posten, waarover door de Kamer een aantal vragen is gesteld. Ik zie graag dat die vragen worden beantwoord op basis van het nieuwe plan. Dit plan wordt gedeeltelijk bij de begroting van VWS, gedeeltelijk bij de begroting van Sociale Zaken en gedeeltelijk nu behandeld. Ik vraag de staatssecretaris of de drie betrokken ministers voor de behandeling van de begroting voor VWS met een gezamenlijke brief daarover kunnen komen, zodat wij kunnen zien wat per 1 januari 2014 de inkomensgevolgen zijn. Ik wijs onder meer op het wetsvoorstel inzake de afschaffing van de WTCG en de afschaffing van de buitengewone-uitgavenregeling. Er komt nu een nieuw pakket, maar wij weten niets over de stapeling van de diverse maatregelen. Wij zouden die graag kennen.
Staatssecretaris Weekers: Ik zal het signaal dat de heer Omtzigt afgeeft doorgeleiden aan collega Van Rijn, die «hoofdaannemer» is op dit onderwerp. Ik zal bezien of ik in de brief van vrijdag aanstaande de laatste stand van zaken kan schetsen. Ik snap de link die de heer Omtzigt legt met het Belastingplan. De inhoudelijke discussie wil ik bij collega Van Rijn laten. Misschien kunnen wij het zo doen. Ik meen mij te herinneren dat collega Van Rijn mij afgelopen vrijdag verteld heeft dat deze week ook de nadere nota naar de Kamer zal komen, dus dat zou mooi in de tijd passen. Dat laat ik nagaan.
Op de leidingwaterbelasting ben ik al ingegaan. Over het lager accijnstarief voor propaan zal ik terugkomen in de brief die de Kamer vrijdag ontvangt.
Het Aof, de eenmalige lastenverlichting voor het bedrijfsleven aan het eind van dit jaar, zat in het pakket van 6 miljard. De 1,3 miljard die in 2013 wordt uitgekeerd, gaat ten laste van het saldo. Als de heer Omtzigt daar anders tegen aankijkt, kan ik misschien een amendement verwachten waarin hij deze lastenverlichting voor het bedrijfsleven niet wil laten doorgaan, maar mooier kan hij het niet maken.
De heer Omtzigt (CDA): Dus dit zat in het pakket van 6 miljard van...
Staatssecretaris Weekers: Van het kabinet. Niet in het Herfstakkoord.
De heer Omtzigt (CDA): Oké. Daar zat die 1,3 miljard in en daar kwam die ten laste van.
Staatssecretaris Weekers: In het Herfstakkoord zit de verlaging van de Awf-premie voor volgend jaar. Op dit moment spreken wij over het Oaf. Een bredere groep maakt daar gebruik van. In het Belastingplan regelen wij niet meer en niet minder dan dat de Belastingdienst dit kan uitvoeren.
De heer Omtzigt heeft zijn vraag herhaald over gescheiden mensen die met een eigenwoningschuld zijn blijven zitten en in de toekomst wellicht zullen worden geconfronteerd met bijlen in regelingen. Hij vraagt – zo vat ik zijn vraag samen – of wij de juridische en fiscale consequenties daarvan kunnen synchroniseren. Dat zal ik nog even laten bekijken. Ik kom daar in de brief op terug.
Verder is gevraagd hoe ik het proces rond de erf- en schenkbelasting zie. Wil je de alleenstaanden dezelfde vrijstellingen geven zoals die voor partners gelden, dan kost dat natuurlijk goud geld. Een andere mogelijkheid om het binnen het dossier te betalen is door de vrijstelling voor partners zeer fors in te krimpen. Ik zou mij zomaar kunnen voorstellen dat in deze Kamer verschillende partijen ook verschillend aankijken tegen de vraag in hoeverre je schenkingen en verervingen binnen familieverband moet bevoordelen ten opzichte van schenkingen en verervingen buiten direct familieverband. Wat ik zou kunnen doen, is de Kamer in een brief schetsen wat mogelijke bouwstenen zouden kunnen zijn, zonder dan meteen te beginnen met het geven van een oordeel. Het gaat er dan om even technisch aan te geven welke schuiven je zou kunnen maken en wat de gevolgen daarvan zijn. Dan kan vrij snel helder worden of er überhaupt meerderheden of brede meerderheden te vinden zijn in de Kamer om de erfbelasting verder te gaan verbouwen. Dat zou ik in een brief kunnen neerleggen, ergens in de loop van het volgend voorjaar. Wat ik ook zou kunnen doen, is de fracties die zelf initiatieven willen nemen om de erf- en schenkingsbelasting aan te passen, de nodige technische assistentie daartoe verschaffen. Misschien dat het helemaal geen kwaad kan om daar waar er wensen leven ten aanzien van het erfrecht, in elk geval de consequenties ervan in beeld te brengen. Misschien dat een meerderheid van de Kamer dan zegt: laat voorlopig maar even zitten want deze consequenties willen wij niet aanvaarden en wij wachten op betere tijden als er ook geld is om een verdere stroomlijning/vereenvoudiging/verbetering te kunnen realiseren qua lastenverlichting.
De heer Groot (PvdA): Het lijkt mij juist goed om een brief te krijgen waarin het hele speelveld in kaart wordt gebracht. Dat lijkt mij een ingrediënt te bieden voor een buitengewoon boeiend debat.
De voorzitter: Ik zie veel knikkende bewegingen. Dus ik denk dat dit aanbod van de staatsecretaris breed geaccepteerd wordt, behalve door de heer Bashir zie ik nu. In ieder geval is een meerderheid van de Kamer toch wel geïnteresseerd in zo'n brief.
Staatssecretaris Weekers: Ik zal kijken of ik een dergelijke brief in het tweede kwartaal van het komend jaar naar de Kamer kan sturen.
De voorzitter: Bij nader inzien is ook de heer Bashir nu geïnteresseerd, begrijp ik. Dan zien we die brief wel verschijnen.
Staatssecretaris Weekers: Voorzitter. De heer Van Ojik heeft een viertal punten op tafel gelegd waarvan hij aangekondigd heeft dat hij er volgende week op zal doorgaan.
Met betrekking tot het volledig elektrisch rijden zou de heer Van Ojik graag zien dat de 0%-bijtelling zoals die dit jaar nog geldt, wordt gehandhaafd. Ik wijs hem erop dat als ik niets had gedaan, die bijtelling volgend jaar naar 7% zou zijn gegaan maar dat, aangezien ik wel wat heb gedaan, die bijtelling volgend jaar 4% zal zijn, althans als de Kamer mij daarin steunt. Dat is toch een behoorlijke verbetering voor de zakelijke rijders in een puur elektrische auto, de nul-emissieauto. Ik voel niets voor een lagere bijtelling dan 4%. Bij bijtelling heb je het over loon in natura. Een bijtelling van 0% is uit rechtvaardigheidsoverwegingen moeilijk uit te leggen. Je kunt dat uitleggen voor een heel korte periode, in de zin dat het om een heel korte tijdelijke impuls gaat. De heer Omtzigt heeft samen met een collega vanuit zijn fractie een tijdje geleden gevraagd hoe elektrische en semi-elektrische auto's fiscaal worden gestimuleerd. De optelsom makend, betekent het dat er echt sprake bleek te zijn van overstimulering. Ik noem als voorbeeld de directeur-grootaandeelhouder die zichzelf een Tesla Roadster als zakelijke auto toekent; die zal in ieder geval niet aan een gewoon personeelslid worden toegekend.
Dan heb je een bijtelling van 0% over een auto van een ton, ofwel € 0. Afgezet tegen de bijtelling voor een eenvoudige vertegenwoordiger met een klein gezinsautootje van 14% of van 20% bij een auto ter waarde van € 30.000, betaalt die vertegenwoordiger wel behoorlijk wat loonbelasting op die auto. Het is dan eigenlijk ook maar voor de happy few weggelegd waarvoor zo'n bijtelling van 0% zou gelden. Ik vind dat niet fair. Ik snap de overwegingen van GroenLinks om het elektrisch rijden een impuls te geven. Met 4% bijtelling en € 0 bpm, rekening houdend met het gewicht van de accu's in de motorrijtuigenbelasting, naast het feit dat de nul-emissie-auto toch nog in het kader van de MIA en de Vamil wordt gestimuleerd, denk ik dat de andere belastingbetalers behoorlijk meebetalen aan de impuls voor de elektrische auto. Dat kent volgens mij op een zeker moment ook wel zijn grenzen.
Van de 128 miljoen meevaller crisisheffing zou de heer Van Ojik graag de arbeidskosten verlaagd zien. Dat zou bijvoorbeeld kunnen door de crisisheffing als zodanig neerwaarts bij te stellen, want het is een loonbelasting op hogere lonen. Maar zelfs als de heer Van Ojik dat wilde voorstellen, waarvan hij zou kunnen vermoeden dat ik er principieel niets op tegen zou hebben, dan zou ik dat toch moeten ontraden, simpelweg vanwege het feit dat wij in de begrotingsafspraken hebben afgesproken dat we ex ante becijferen wat de opbrengst van iets zal zijn. Als die opbrengst blijkt mee te vallen, dan vloeit die in de schatkist. Blijkt de opbrengst tegen te vallen, dan hoeven we dat niet met een nieuwe fiscale maatregel te dekken. Die afspraken hebben wij gemaakt als onderdeel van het regeerakkoord. Daaraan is de heer Van Ojik niet gebonden, maar als hij met alternatieven de boer op gaat, zullen in elk geval de coalitiepartijen zeggen dat dit hun in strijd lijkt met de begrotingsafspraken in het regeerakkoord.
De voorzitter: Een korte vraag van de heer Van Ojik.
De heer Van Ojik (GroenLinks): Dat is natuurlijk iets wat wij voortdurend doen. De staatssecretaris beantwoordt dit nu ten principale: met wat voor voorstel de heer Van Ojik ook komt, de coalitiepartijen zullen daar niet voor zijn, want de regel is nu eenmaal dat de opbrengst naar het EMU-saldo gaat. Ik heb het niet paraat, maar ik kan waarschijnlijk tientallen voorbeelden noemen waarin dat niet altijd gebeurt als er een meerderheid voor een voorstel is. Ik zal dus toch mijn poging niet op voorhand door de staatssecretaris laten ontmoedigen en ik ga ervan uit dat de coalitiepartijen daarin hun eigen afweging maken.
Mevrouw Schouten (ChristenUnie): Ik heb nog een motie kinderopvang!
De heer Van Ojik (GroenLinks): Bijvoorbeeld! Die heeft het tot mijn grote genoegen wel gehaald. Zo zijn er natuurlijk heel veel voorbeelden. Dus hierin gaat de staatssecretaris te ver.
Staatssecretaris Weekers: Het staat de heer Van Ojik natuurlijk altijd vrij als volksvertegenwoordiger om welk voorstel dan ook aan zijn collega's voor te leggen. Ik wijs hem er alleen maar op als mij om een oordeel wordt gevraagd naar aanleiding van een dergelijk voorstel, ik het zal moeten ontraden omdat het in strijd is met de afspraken die wij niet alleen in dit regeerakkoord maar ook al in eerdere regeerakkoorden hebben gemaakt. Bij een kabinet van welke samenstelling dan ook, mogen meevallers niet worden ingezet voor nieuw beleid. Natuurlijk wordt daar wel eens een uitzondering op gemaakt. Dat kan altijd wel eens, maar dan kent u alvast mijn stemadvies.
De heer Van Ojik zal in het plenaire debat terugkomen op de belastingverdragen. Dat lijkt mij uitstekend en ik verheug mij op dat debat. Ik verheug mij overigens ook op het debat dat nog gevoerd zal gaan worden naar aanleiding van de brief die ik eind augustus heb geschreven naar aanleiding van het SEO-onderzoek.
De heer Van Ojik zal later ook nog terugkomen op de postbusfirma's. Ik snap zijn punt. Het is ook mij een doorn in het oog dat, wanneer wij in welke wetgeving dan ook bepaalde verplichtingen hebben vastgelegd, er klaarblijkelijk onvoldoende capaciteit is om daarop te handhaven. De Belastingdienst moet controleren op de verplichting om jaarrekeningen te deponeren bij het handelsregister. Ik wijs erop dat ik er niet op voorhand voor voel om medewerkers van de Belastingdienst die boekonderzoeken moeten doen en die bezig zijn met invordering et cetera, dan wel medewerkers van de FIOD, van hun taken weg te halen om hen hierop te zetten. Wat de Belastingdienst betreft gaat het dus om een capaciteitsvraagstuk. De heer Van Ojik zou natuurlijk kunnen vragen of het sanctie-instrumentarium dan wel afdoende is. Dit reikt verder dan mijn portefeuille, want op dat gebied is de collega van Veiligheid en Justitie de hoofdaannemer. Het gaat namelijk om het jaarrekeningenrecht. Misschien is hij te verleiden om het sanctie-instrumentarium aan te scherpen en om te bezien of er misschien een businesscase te maken is om met zwaardere sancties er uiteindelijk voor te zorgen dat wij nog beter het kaf van het koren kunnen scheiden.
Over de schenkingsvrijstelling vroeg mevrouw Schouten wat nu de ratio is achter het hanteren van de datum van 29 oktober 2012 ten aanzien van de restschulden. Welnu, dat komt simpelweg doordat restschulden die zijn ontstaan na de desbetreffende datum aftrekbaar zijn voor de hypotheekrente. De heer Omtzigt heeft daar in een interruptiedebatje eigenlijk al op gewezen. Bij de schenkingsmaatregel is aangegeven dat de vrijstelling geldt wanneer daarmee hypotheekschuld wordt afgelost, omdat wij daarmee ook een inverdieneffect hebben. Er wordt dan in de toekomst immers minder hypotheekrente afgetrokken. Als je op restschulden die niet aftrekbaar zijn voor de hypotheekrenteaftrek toch de schenkingsvrijstelling van toepassing zou verklaren, wordt de dekking die in de schenkingsvrijstelling zit, niet gerealiseerd. Ik heb geen idee over welke bedragen en hoeveelheden wij het hebben. Ik zou kunnen bezien of wij in de brief van vrijdag in kaart kunnen brengen wat de consequenties zijn als je de restschulden van daarvóór zou meenemen. Ik heb het dan over de consequenties in budgettaire zin en over de consequenties voor de Belastingdienst op het gebied van uitvoerbaarheid en controleerbaarheid. Dat zullen wij even goed in kaart moeten brengen. Daarbij zullen wij ook ingaan op de consequenties van het over een langere periode uitsmeren van de eenmalige schenking.
De opmerking van mevrouw Schouten over de heer Dijkgraaf beschouw ik eigenlijk als een groot compliment voor mijn ambtenaren. Zij hebben zulke glasheldere antwoorden geschreven dat de heer Dijkgraaf compleet bediend is. Wij zullen bezien wat wij hiervan kunnen leren, om te kunnen voldoen, enerzijds, aan de oproep van de voorzitter om de volgende keer nog meer technische punten schriftelijk af te doen en, anderzijds, aan een mogelijk nog openstaand politiek punt, namelijk dat in elk geval alle leden van de Kamer hier aan bod komen.
Ik ben ingegaan op twee punten die de heer Klein naar voren heeft gebracht, namelijk de strafvervolging bij het opzettelijk niet betalen van btw en de controle op het bankrekeningnummer. Gelet op de strenge blik van de voorzitter zal ik die antwoorden nu niet volledig herhalen.
Dat kan worden nagelezen, en anders kan ik de heer Klein mijn antwoord ook nog eens onderhands toestoppen.
Voor de ontslagvergoeding en de hoge crisisheffing geldt dat je het hierbij hebt over verschillende jaren. De grondslag voor de crisisheffing is het belastbaar inkomen in 2013. Dat ontslagvergoedingen straks niet meer in het stamrecht mogen worden ingebracht, geldt pas vanaf 1 januari 2014. Om die reden kunnen die twee dingen niet samenlopen.
Dan kom ik bij de twee moties die door de heer Omtzigt zijn ingediend. De heer Omtzigt heeft een motie ingediend over grenseffecten van accijnzen. Ik ben daar al op ingegaan. Hiervoor geldt het volgende. Ramingen van individuele maatregelen zijn altijd ex ante. De opbrengst van deze maatregel is 230 miljoen en die bevat geen weglek. Er is natuurlijk wel een risico – ik heb dat ook erkend in de stukken en vanochtend in het debat – dat er een weglek kan plaatsvinden, maar dat is in elk geval geen aanleiding om de raming aan te passen. Dat risico hoeft zich immers niet te manifesteren. Bij de macrodoorrekening houdt het CPB rekening met de macro-uitverdieneffecten, waaronder ook mogelijke grenseffecten. Ik wil geen precedent waarin we de individuele maatregelen gaan vermengen met de macrodoorrekening van het CPB. Om die reden moet ik deze motie ontraden.
In de tweede motie van de heer Omtzigt staat dat AOW'ers ook belastingvoordeel moeten krijgen. Ik ben daar eveneens al op ingegaan. Belastingvoordeel kan ik alleen geven aan hen die belasting betalen. AOW'ers die geen belasting betalen, hebben al een voordeel vanwege de netto-nettokoppeling. Om hen daarbovenop ook nog hetzelfde voordeel te geven dat andere mensen krijgen die wel belasting betalen, dat kan ik niet doen. Bij belastingkortingen lopen we natuurlijk ook tegen verzilveringsproblemen aan. Dat kan ik ook niet oplossen. Ik ben dus niet van plan om dit te regelen. Dat kan ik ook niet. Als het nodig is dat mensen die geen belasting betalen, meer geld van de overheid krijgen, dan zal dat moeten gaan via wat voor uitkering dan ook, en daarvoor is het toch echt aangewezen om mijn collega van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aan te spreken, want hij gaat over de uitkeringen die worden verstrekt in dit land. Om die reden moet ik ook deze motie ontraden, maar dat zal geen verbazing wekken.
Daarmee ben ik gekomen aan het eind van mijn tweede termijn in dit wetgevingsoverleg.
De voorzitter: Dank u wel. Dan rest mij te vermelden dat we de beide moties bij de Griffie plenair hebben aangemeld om morgen over te stemmen. Daarmee is een einde gekomen aan de tweede termijn van dit wetgevingsoverleg. Het waren twaalf boeiende uren en ik draag u over aan de Griffie plenair, want mijn rol houdt hier op. Ik wens de commissie een vruchtbare voortzetting van dit debat.
Sluiting 18.20 uur.