Ontvangen 8 november 2013
Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:
1
Artikel I wordt als volgt gewijzigd:
a. In onderdeel J wordt «3,42, 3,47» vervangen door: 3.42, 3.47.
b. Na onderdeel K wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:
Ka
In artikel 10.10, eerste lid, wordt «artikel 3.45, eerste lid, onderdeel b, en vierde lid, onderdeel b» vervangen door: artikel 3.45, eerste lid, onderdeel a, en vierde lid, onderdeel a, onder 2°.
2
Het in artikel II, onderdeel I, opgenomen artikel 7.8 van de Wet inkomstenbelasting 2001 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «werk in woning» vervangen door: werk en woning.
2. In het zesde lid, onderdeel b, wordt «kwalificerende buitenlandse belastingplichtige» vervangen door: belastingplichtige.
3
In artikel XVII, eerste volzin, wordt «als bedoeld artikel 3» vervangen door: als bedoeld in artikel 3.
4
Het in artikel XXIIIA, onderdeel C, opgenomen artikel 31a van de Wet belastingen op milieugrondslag wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid wordt «30 september 2014» vervangen door: 31 maart 2014.
2. In het derde lid wordt «1 oktober 2014» vervangen door: 1 april 2014.
5
Na artikel XXVII worden twee artikelen ingevoegd, luidende:
Artikel XXVIIA
De Belastingwet BES wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 4.4 wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel b wordt «een belastingplichtige» vervangen door: een belastingplichtige voor de inkomstenbelasting.
2. In onderdeel k wordt «inwoner is of zijn van de BES eilanden» vervangen door: een natuurlijke persoon is of zijn en inwoner is of zijn van de BES eilanden, met dien verstande dat grond waarop een woning wordt gebouwd ook als braakliggende grond wordt aangemerkt, mits de te bouwen woning binnen 24 maanden na aanvang van de bouwactiviteiten voor degene of degenen die het genot krachtens eigendom, bezit of beperkt recht heeft of hebben, als een eigen woning als bedoeld in artikel 4 van de Wet inkomstenbelasting BES wordt aangemerkt.
B
Artikel 4.8, tweede lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. In de eerste volzin wordt «bij het begin van het zesde kalenderjaar» vervangen door: bij het begin van het elfde kalenderjaar.
2. Er wordt een volzin toegevoegd, luidende: Bij ministeriële regeling kunnen nadere voorwaarden worden gesteld met betrekking tot de vaststelling van de in de eerste volzin bedoelde waardestijging.
C
Artikel 4.9 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «20%» vervangen door: 15%.
2. In het tweede lid wordt «10%» vervangen door: 5%.
D
In artikel 4.9, tweede lid, wordt «een hotel betreft» vervangen door: een hotel betreft voor zover het genot daarvan krachtens eigendom, bezit of beperkt recht berust bij een niet-natuurlijke persoon.
E
Artikel 4.9 wordt als volgt gewijzigd.
1. In het eerste lid wordt «15%» vervangen door: 17,5%.
2. In het tweede lid wordt «5%» vervangen door: 10%.
F
Artikel 4.10, eerste lid, komt te luiden:
1. De voordelen uit een onroerende zaak worden gesteld op 4% van de waarde van de onroerende zaak, met dien verstande dat ingeval de onroerende zaak een zelfstandige woning betreft, niet zijnde een woning als bedoeld in artikel 4.4, onderdeel a, de voordelen worden gesteld op 4% van de waarde, voor zover deze waarde meer bedraagt dan USD 70.000. Voor de toepassing van de eerste volzin is, mits alle eigenaren natuurlijke personen zijn, artikel 4.2, derde lid, van overeenkomstige toepassing en kunnen bij ministeriële regeling regels worden gesteld om te bepalen of sprake is van een zelfstandige woning.
G
In artikel 4.11, tweede lid, wordt «Als fiscaal vertegenwoordiger wordt in elk geval aangemerkt» vervangen door: Door de inspecteur kan in elk geval als fiscaal vertegenwoordiger worden aangemerkt.
H
In artikel 5.10, eerste lid, wordt «zijn de in artikel 5.2, tweede en derde lid bedoelde lichamen» vervangen door «is elk op de BES eilanden gevestigd lichaam». Voorts wordt «hun» vervangen door: de.
I
In artikel 8.93, vijfde lid, wordt «8.83, 8.84 en 8.86» vervangen door: 8.83, 8.84, 8.85 en 8.86.
Artikel XXVIIB
In de Wet inkomstenbelasting BES wordt in artikel 17, eerste lid, onderdeel d, «landsbesluit» vervangen door: ministeriële regeling.
6
Artikel XXXVII wordt als volgt gewijzigd:
a. In het derde lid wordt «Artikel I, onderdeel Ea, werkt» vervangen door: De artikelen I, onderdeel Ea, en XXVIIA, onderdeel C, werken.
b. In het zevende lid wordt «treedt artikel XXVII, onderdeel B, onder 1» vervangen door: treden de artikelen XXVII, onderdeel B, onder 1, en XXVIIA, onderdeel E.
I. Algemeen
In mijn brief van 31 oktober 2013 met daarin de schriftelijke antwoorden naar aanleiding van het wetgevingsoverleg van 28 oktober 20131, heb ik u gemeld dat op 30 oktober 2013 met de bestuurders van Caribisch Nederland is gesproken en dat met hen overeenstemming is bereikt over een pakket van maatregelen om de meeropbrengst van het nieuwe fiscale stelsel van Caribisch Nederland van USD 2 miljoen via lastenverlichting terug te sluizen. Deze maatregelen zijn – zoals in voornoemde brief aangekondigd – opgenomen in deze nota van wijziging op het onderhavige wetsvoorstel. Het pakket bestaat uit maatregelen in de vastgoedbelasting. Kort samengevat bestaat het voorstel uit de volgende elementen:
− Vanaf 1 januari 2014 gaat voor alle via de vastgoedbelasting te belasten woningen een vrijstelling aan de voet van USD 70.000 gelden.
− De looptijd van de per 1 januari 2013 in de vastgoedbelasting opgenomen investeringsfaciliteit wordt verlengd van vijf naar tien jaar.
− De effectieve druk van de vastgoedbelasting wordt per 1 januari 2015 verlaagd van 0,8% naar 0,7% van de waarde van de onroerende zaak, voor zover deze waarde – bij woningen – de vrijstelling aan de voet te boven gaat.
− Als incidentele maatregel wordt de tijdelijk verlaagde effectieve druk in de vastgoedbelasting, van toepassing voor de jaren 2011 en 2012 (0,2% voor hotels en 0,6% voor overige onroerende zaken), ook toegepast voor de jaren 2013 en 2014.
Deze maatregelen worden in het onderdeelsgewijze deel van deze toelichting nader toegelicht, mede aan de hand van een aantal voorbeelden.
De per 1 januari 2012 afgeschafte afvalstoffenbelasting wordt niet heringevoerd per 1 oktober 2014 maar per 1 april 2014. In verband hiermee wordt de overgangsregeling in de afvalstoffenbelasting aangepast aan die nieuwe herinvoeringsdatum.
Deze nota van wijziging bevat ook nog een aantal wijzigingen met een technisch karakter die geen inhoudelijke betekenis hebben. Waar nodig worden deze wijzigingen in het onderdeelsgewijze deel van deze toelichting toegelicht.
II. Onderdeelsgewijs
Onderdeel 1, onder b
Artikel I, onderdeel K (artikel 10.10 van de Wet inkomstenbelasting 2001)
Ingevolge het wetsvoorstel wordt artikel 3.45, eerste lid, onderdeel b, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001) verletterd tot onderdeel a en wordt de inhoud van artikel 3.45, vierde lid, onderdeel b, van de Wet IB 2001 verplaatst naar artikel 3.45, vierde lid, onderdeel a, onder 2°, van de Wet IB 2001. Ook de in artikel 10.10 van die wet opgenomen verwijzing naar deze onderdelen van genoemd artikel 3.45 wordt ingevolge deze nota van wijziging daarom aangepast. Deze aanpassing is van technische aard.
Onderdeel 2
Artikel II, onderdeel I (artikel 7.8 van de Wet inkomstenbelasting 2001)
Door de in onderdeel 2, onder 2, opgenomen wijziging kan ook de niet in Nederland wonende partner van een binnenlandse belastingplichtige worden aangemerkt als kwalificerende buitenlandse belastingplichtige. Dit is het geval indien deze beide personen hun gezamenlijke inkomen geheel of nagenoeg geheel in Nederland verdienen, deze personen als partners zouden worden aangemerkt als zij beiden binnenlandse belastingplichtigen zouden zijn en zij overigens voldoen aan de voorwaarden. Dit komt in de in het wetsvoorstel opgenomen wettekst niet tot uitdrukking en is van belang in situaties waarin de persoon die niet in Nederland woont zelf niet kwalificeert omdat hij minder dan 90% van zijn inkomen in Nederland verdient. Met deze wijziging wordt geregeld dat voornoemde persoon kan worden aangemerkt als kwalificerende buitenlandse belastingplichtige (en daarmee als partner van de binnenlandse belastingplichtige). De in onderdeel 2, onder 1, opgenomen wijziging is van puur redactionele aard.
Onderdeel 4
Artikel XXIIIA (artikel 31a van de Wet belastingen op milieugrondslag)
De in dit onderdeel opgenomen wijzigingen strekken ertoe dat de overgangsregeling in de afvalstoffenbelasting wordt aangepast aan de nieuwe herinvoeringsdatum van die belasting.
Onderdeel 5
Artikel XXVIIA, onderdeel A (artikel 4.4 van de Belastingwet BES)
Artikel 4.4, onderdeel b, van de Belastingwet BES bevat een vrijstelling van de vastgoedbelasting voor onroerende zaken die tot het vermogen behoren van een onderneming waarvan de resultaten via de Wet inkomstenbelasting BES worden belast. Via de onderhavige nota van wijziging wordt verduidelijkt dat het moet gaan om onroerende zaken ter zake waarvan de belastingplichtige voor de inkomstenbelasting winst uit onderneming geniet.
Artikel 4.4, onderdeel k, van de Belastingwet BES bevat een vrijstelling van de vastgoedbelasting voor braakliggende gronden die in het bezit zijn van inwoners van Caribisch Nederland. Via de onderhavige nota van wijziging wordt de reikwijdte van deze vrijstelling iets verruimd door te bepalen dat ingeval een inwoner van Caribisch Nederland besluit op deze braakliggende grond een woning te bouwen die te zijner tijd als eigen woning in de zin van de Wet inkomstenbelasting BES zal gaan fungeren, de grond gedurende een periode van 24 maanden na aanvang van de bouwactiviteiten als braakliggende grond zal blijven worden aangemerkt. Normaliter is het zo dat ingeval bouwactiviteiten worden opgestart, geen sprake meer is van braakliggende grond, zodat gedurende de bouwactiviteiten wel vastgoedbelasting zou moeten worden betaald over de waarde van de grond (over de via de bouw toegevoegde waarde hoeft op grond van de per 1 januari 2013 geïntroduceerde investeringsfaciliteit de eerste jaren immers geen vastgoedbelasting te worden betaald). Dat belasting moet worden betaald over de waarde van de grond wordt ongewenst geacht in situaties waarin een eigen woning wordt gebouwd op de (aanvankelijk) braakliggende grond omdat na afloop van de bouwactiviteiten voor de nieuw gebouwde eigen woning op grond van artikel 4.4, onderdeel a, van de Belastingwet BES een vrijstelling van vastgoedbelasting geldt.
Artikel XXVIIA, onderdeel B (artikel 4.8 van de Belastingwet BES)
Met ingang van 1 januari 2013 is in artikel 4.8 van de Belastingwet BES een investeringsfaciliteit in de vastgoedbelasting geïntroduceerd op grond waarin ingeval door bouw, verbouw, verbetering, uitbreiding of renovatie de waarde van een onroerende zaak stijgt, over deze waardestijging vijf jaar lang geen vastgoedbelasting hoeft te worden betaald. Via de onderhavige nota van wijziging wordt voorgesteld de looptijd van deze faciliteit te verlengen van vijf naar tien jaar. Om de rechtszekerheid van belastingplichtigen te vergroten en de uitvoerbaarheid van deze maatregel voor de Belastingdienst / Caribisch Nederland te vergemakkelijken wordt tevens voorgesteld dat bij ministeriële regeling regels kunnen worden gesteld met betrekking tot de wijze waarop een vrij te stellen waardestijging kan worden vastgesteld.
Artikel XXVIIA, onderdeel C (artikel 4.9 van de Belastingwet BES)
Via de vastgoedbelasting worden voordelen uit onroerende zaken belast. Deze voordelen, die volgens een wettelijke fictie 4% bedragen van de in de heffing betrokken waarde van de onroerende zaak, worden belast tegen een tarief van 20%. Hierdoor geldt voor zover de waarde van de onroerende zaak in de heffing wordt betrokken een effectieve druk van 0,8%. Via het Belastingplan 2013 is voor hotels een verlaagd tarief van 10% ingevoerd (waardoor voor hotels een effectieve druk van 0,4% geldt). Voorts is via het Belastingplan 2013 voor de jaren 2011 en 2012 een tijdelijk verlaagd tarief van 5% voor hotels en van 15% voor overige onroerende zaken doorgevoerd, resulterend in een effectieve druk van onderscheidenlijk 0,2% en 0,6%. Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat voor tweede woningen een vrijstelling aan de voet geldt van USD 50.000. De hiervoor genoemde effectieve druk van 0,8% onderscheidenlijk 0,6% (tijdelijk tarief voor 2011 en 2012) geldt alleen over het deel van de waarde van de tweede woning dat hoger is dan de vrijstelling aan de voet. Met ingang van 2014 wordt de reikwijdte van de vrijstelling aan de voet uitgebreid tot alle via de vastgoedbelasting te belasten woningen en wordt het bedrag van de vrijstelling verhoogd tot USD 70.000 (zie artikel XXVIIA, onderdeel F, hierna).
Via onderhavige nota van wijziging wordt voorgesteld het in 2011 en 2012 tijdelijk verlaagde tarief van 5% voor hotels en van 15% voor overige onroerende zaken ook voor de jaren 2013 en 2014 te laten gelden. In de inwerkingtredingsbepaling wordt geregeld dat deze wijziging terugwerkt tot en met 1 januari 2013.
Artikel XXVIIA, onderdeel D (artikel 4.9 van de Belastingwet BES)
Via de onderhavige nota van wijziging wordt een verduidelijking aangebracht in artikel 4.9, tweede lid, van de Belastingwet BES door in dat lid op te nemen dat het moet gaan om een hotel voor zover het genot daarvan krachtens eigendom, bezit of beperkt recht berust bij een niet-natuurlijke persoon.
Achtergrond van deze verduidelijking is dat in de praktijk is gebleken dat ook particulieren die een of meer appartementen bezitten in een complex dat als geheel als een hotel kan worden aangemerkt, een beroep doen op het verlaagde tarief dat in de vastgoedbelasting geldt voor hotels. Dat is nooit beoogd. Een particulier die, eventueel gezamenlijk met een of meer andere particulieren, een of meer appartementen bezit komt niet voor toepassing van het verlaagde tarief in aanmerking. Immers, het appartement vormt, respectievelijk deze appartementen vormen, als zodanig geen zelfstandig hotel. Wel kan onder omstandigheden sprake zijn van meer dan normaal vermogensbeheer, bijvoorbeeld wanneer het meerdere appartementen betreft en belastingplichtigen zelf veel werkzaamheden verrichten om deze appartementen te verhuren en schoon te maken, waardoor de resultaten uit die appartementen via de inkomstenbelasting in de heffing zullen worden betrokken. In dat geval worden deze appartementen op grond van artikel 4.4, onderdeel b, van de Belastingwet BES vrijgesteld van vastgoedbelasting.
Een natuurlijke persoon die een appartement bezit dat als zelfstandige woonruimte kan worden aangemerkt kan wel in aanmerking komen voor toepassing van de vrijstelling aan de voet. Deze vrijstelling aan de voet bedraagt voor appartementen die als tweede woning kunnen worden aangemerkt USD 50.000. Voorgesteld wordt om deze vrijstelling aan de voet te verhogen tot USD 70.000 en uit te breiden tot alle woningen die via de vastgoedbelasting worden belast (zie de daartoe strekkende wijziging van artikel 4.10 van de Belastingwet BES, zoals opgenomen in artikel XXVIIA, onderdeel F).
Artikel XXVIIA, onderdeel E (artikel 4.9 van de Belastingwet BES)
Via deze wijziging van artikel 4.9 van de Belastingwet BES wordt het structurele tarief van de vastgoedbelasting voor overige onroerende zaken gesteld op 17,5%. In combinatie met het forfaitair belaste rendement van 4% leidt dat tot een effectieve belastingdruk van 0,7% over het in de heffing betrokken deel van de waarde van een onroerende zaak (voor woningen geldt met ingang van 2014 een vrijstelling aan de voet van USD 70.000). Voorts wordt het structurele tarief voor hotels gesteld op 10% (voor hotels leidt dat tot een effectieve druk van 0,4%). Deze wijzigingen treden in werking met ingang van 1 januari 2015.
Artikel XXVIIA, onderdeel F (artikel 4.10 van de Belastingwet BES)
Met deze wijziging wordt artikel 4.10, eerste lid, van de Belastingwet BES vervangen. Achtergrond van deze wijziging is enerzijds het verhogen van de vrijstelling aan de voet van USD 50.000 naar USD 70.000. Anderzijds wordt het toepassingsbereik van de vrijstelling aan de voet aanzienlijk uitgebreid. Thans is de vrijstelling aan de voet uitsluitend van toepassing voor tweede woningen van particulieren die via de vastgoedbelasting worden belast. Na de wijziging zal de vrijstelling aan de voet van toepassing zijn voor alle via de vastgoedbelasting te belasten (zelfstandige) woningen, zodat de vrijstelling aan de voet ook gaat gelden voor woningen die in bezit zijn van niet-natuurlijke personen. Niet-zelfstandige (delen van) woningen die worden verhuurd, bijvoorbeeld appartementen in de tuin die niet beschikken over een eigen adres en/of een eigen aansluiting – met afzonderlijke meter – op nutsvoorzieningen worden niet elk als zelfstandige woning aangemerkt en komen in verband daarmee niet elk voor toepassing van de vrijstelling aan de voet in aanmerking.
Belangrijkste reden voor de uitbreiding van het toepassingbereik van de vrijstelling aan de voet is dat daarmee de druk van de vastgoedbelasting op woningen die permanent worden verhuurd sterk kan worden beperkt en in veel gevallen kan worden teruggebracht tot nihil. Het gaat daarbij vooral om woningen die worden verhuurd aan huurders met een relatief laag inkomen (sociale huurwoningen verhuurd door woningbouwcorporaties, door de openbare lichamen of door particulieren). Deze vrijstelling aan de voet is zowel van toepassing op bestaande woningen als op nieuw te bouwen woningen. Dit kan aan de hand van de volgende voorbeelden worden geïllustreerd.
Voorbeeld 1
Belastingplichtige A bezit een woning met een waarde van USD 100.000. Deze woning is voor A geen eigen woning in de zin van de Wet inkomstenbelasting BES en behoort ook niet tot het ondernemingsvermogen. Over de waarde van de woning moet dus jaarlijks vastgoedbelasting worden betaald. Vanaf 1 januari 2014 geldt een vrijstelling aan de voet van USD 70.000, zodat A in de vastgoedbelasting belasting moet betalen over een waarde van USD 30.000 (USD 100.000 waarde minus USD 70.000 vrijstelling aan de voet). Over het jaar 2014 zal de aanslag vastgoedbelasting dan uitkomen op USD 180 (forfaitaire inkomsten van 4% over USD 30.000 belastbare grondslag, belast tegen het tijdelijk verlaagde tarief van 15%). Vanaf het jaar 2015 zal A USD 210 vastgoedbelasting moeten betalen (4% forfaitaire inkomsten over USD 30.000 grondslag, belast tegen het met ingang van 2015 geldende structurele tarief van 17,5%).
Voorbeeld 2
Woningbouwcorporatie B bouwt 25 nieuwe woningen die bestemd zijn om permanent te worden verhuurd. De waarde van de grond bedraagt per woning USD 25.000 en de bouwkosten bedragen per woning USD 75.000. De totale waarde van de nieuw gebouwde woningen bedraagt dan USD 100.000 per woning. Stel dat deze woningen in 2014 worden gebouwd. Op grond van de investeringsfaciliteit zal de waardestijging die voortvloeit uit de bouw (die als investering kan worden aangemerkt) de eerste tien jaar niet met vastgoedbelasting worden belast. Dat betekent dat ter zake van deze woningen gedurende de periode 2014 tot en met 2024 alleen de waarde van de grond van USD 25.000 in aanmerking zal worden genomen. Dat bedrag blijft (ruimschoots) binnen de vrijstelling aan de voet van 70.000 per (zelfstandige) woning, zodat gedurende deze periode ter zake van deze woningen geen vastgoedbelasting zal hoeven te worden betaald. Vanaf het jaar 2025 zal de waarde van de woning – er gemakshalve van uitgaande dat zich tussentijds geen andere waardeveranderingen voordoen – USD 100.000 bedragen, zodat vanaf dat jaar ter zake van deze woningen elk jaar USD 210 aan vastgoedbelasting zal moeten worden betaald (4% forfaitair rendement over USD 100.000 minus 70.000 vrijstelling aan de voet, belast tegen het met ingang van 2015 geldende structurele tarief van 17,5%).
Artikel XXVIIA, onderdeel G (artikel 4.11 van de Belastingwet BES)
In artikel 4.11, tweede lid, van de Belastingwet BES is bepaald dat als een fiscaal vertegenwoordiger in ieder geval wordt aangemerkt iemand die namens een belastingplichtige het beheer voert over een onroerende zaak. Uit de huidige wettekst vloeit voort dat de aanwijzing van een beheerder als fiscaal vertegenwoordiger verplicht is. Uit de praktijk blijkt dat deze bepaling te rigide is. Via een kan-bepaling – op grond waarvan de inspecteur een beheerder kan, maar niet moet, aanwijzen als fiscaal vertegenwoordiger – kan beter rekening worden gehouden met de feitelijke omstandigheden, bijvoorbeeld wanneer een belastingplichtige zelf de aanslag vastgoedbelasting wil ontvangen. Deze voorgestelde wijziging brengt deze gewenste versoepeling aan.
Artikel XXVIIA, onderdeel H (artikel 5.10 van de Belastingwet BES)
Artikel 5.10 van de Belastingwet BES bevat de verplichting dat lichamen jaarlijks binnen negen maanden na afloop van het boekjaar een afschrift van de jaarrekening bij de inspecteur moeten indienen. Op grond van de huidige wettekst is deze verplichting beperkt tot de lichamen die ingevolge het tweede en derde lid van artikel 5.2 van de Belastingwet BES via het fiscale stelsel van Caribisch Nederland worden belast. De in de onderhavige nota van wijziging opgenomen wijziging strekt ertoe deze verplichting uit te breiden tot alle op Caribisch Nederland gevestigde lichamen, zodat lichamen die ingevolge het eerste lid van artikel 5.2 van de Belastingwet BES worden belast via de Nederlandse vennootschapsbelasting en dividendbelasting, ook jaarlijks binnen negen maanden na afloop van het boekjaar een afschrift van de jaarrekening bij de inspecteur moeten indienen.
Artikel XXVIIA, onderdeel I (artikel 8.93 van de Belastingwet BES)
In artikel 8.93, vijfde lid, van de Belastingwet BES is opgenomen dat in bepaalde gevallen, bijvoorbeeld indien een belastingplichtige niet voldoet aan de inlichtingenverplichtingen of administratieverplichtingen, de bewijslast kan worden verzwaard. Bij de behandeling van een bezwaarschrift wordt in een dergelijk geval de aanslag gehandhaafd, tenzij gebleken is dat de aanslag onjuist is. Naast een inlichtingen- en een administratieplicht bestaat ook een verplichting om toegang te verlenen tot gebouwen (artikel 8.85 van de Belastingwet BES). Bij de vastgoedbelasting komt het voor dat belastingplichtigen wel bezwaar maken tegen de waardevaststelling maar geen toegang willen verlenen aan de taxateur voor een nadere taxatie bijvoorbeeld omdat de inspecteur een door de belastingplichtige ingebracht taxatierapport wil bestrijden. Dat is een fiscaal delict waarop een geldboete van de derde categorie staat (artikel 8.76 van de Belastingwet BES). In aanvulling daarop wordt via deze nota van wijziging voorgesteld om de in artikel 8.93, vijfde lid, van de Belastingwet BES opgenomen sanctie (verzwaring bewijslast) ook van toepassing te laten zijn indien niet wordt voldaan aan de verplichting om toegang te verlenen tot het te waarderen object.
Artikel XXVIIB, onderdeel I (artikel 17 van de Wet inkomstenbelasting BES)
Via deze wijziging wordt een onjuiste verwijzing hersteld.
Onderdeel 6
Artikel XXXVII (inwerkingtreding)
Het pakket maatregelen ten behoeve van het fiscale stelsel van Caribisch Nederland bevat onder meer een tariefmaatregel in de vastgoedbelasting die met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2013 in werking treedt (artikel XXVIIA, onderdeel C) en een tariefmaatregel die met ingang van 1 januari 2015 in werking treedt (artikel XXVIIA, onderdeel E). Artikel XXXVII wordt op dat punt aangevuld.
De Staatssecretaris van Financiën, F.H.H. Weekers