Gepubliceerd: 19 december 2013
Indiener(s): Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD)
Onderwerpen: begroting financiƫn
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-33750-XVI-81.html
ID: 33750-XVI-81

Nr. 81 BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 19 december 2013

Bijgaand stuur ik u de stand van zaken van de toezeggingen die door mij zijn gedaan aan de Tweede Kamer voor het Kerstreces. Aan veel verzoeken van uw Kamer is inmiddels voldaan. In deze brief informeer ik u over de toezeggingen die om verschillende redenen niet meer voor het Kerstreces kunnen worden afgehandeld.

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, E.I. Schippers

In september van dit jaar zond ik u het evaluatierapport van de Regeling centrale deskundigencommissie late zwangerschapsafbreking in categorie 2-gevallen en levensbeëindiging bij pasgeborenen (Kamerstuk 33 750-XVI, nr. 6). Daarbij deed ik u – mede namens de Minister van Veiligheid & Justitie – de toezegging ernaar te streven nog dit jaar een nadere beschouwing van de conclusies en aanbevelingen van het rapport te sturen. Helaas is gebleken dat vanwege de complexiteit van het onderwerp meer tijd nodig is om te komen tot een zorgvuldig standpunt. U kunt het standpunt begin 2014 verwachten.

Op 31 oktober 2013 heeft de Gezondheidsraad de zelfevaluatie 2008–2012 «Gezondheidsraad op koers» aan mij aangeboden. Ik heb deze zelfevaluatie aan uw Kamer gestuurd en heb daarbij toegezegd mijn standpunt voor het einde van het jaar aan uw Kamer te doen toekomen (Kamerstuk 33 750 XVI, nr. 47). In verband met afstemming met andere Ministeries, zal ik uw Kamer mijn standpunt begin 2014 toezenden.

In het debat over de begroting 2014 van VWS is de toezegging gedaan (Handelingen II 2013/14, nr. 17) om, voor het eind van 2013, met een brief te komen over de mogelijkheden waarop de ZonMw-doelmatigheidsprogramma’s verstevigd kunnen worden. In januari 2014 hebben de staatssecretaris en ik over dit onderwerp een overleg met ZonMw. De uitkomsten van dat overleg zullen meegenomen worden in de brief. Deze brief zal ik in het eerste kwartaal van 2014 aan uw Kamer zenden.

Tijdens het AO zwangerschap en geboorte van 7 maart 2012 (Kamerstuk 32 279, nr. 32) heb ik toegezegd uw Kamer nader te informeren over de SEH normen en tijdens het AO zwangerschap en geboorte van 13 december 2012 heb ik toegezegd uw Kamer te informeren over een mogelijk convenant voor de acute zorg. Tijdens het Vervolg Wetsbehandeling van de wet marktordening gezondheidszorg, de wet cliëntenrechten etc. van 6 maart 2013 heb ik toegezegd uw Kamer een visie te sturen op huisartsenpost en spoedeisende hulp in krimpgebieden en hoe de continuïteit daarvan geregeld kan worden. In februari 2013 heeft ZN haar kwaliteitsvisie acute zorg openbaar gemaakt. Verzekeraars zijn nu in de verschillende regio’s in dialoog met de betreffende zorgaanbieders over de regionale invulling van deze visie. Ik wil dit proces niet verstoren en derhalve de bovengenoemde toezeggingen bezien in het licht van de implementatie van deze kwaliteitsvisie in de regio’s en de regionale veranderingen in de acute zorg die dit teweeg brengt. Ik zal in de loop van 2014 aan de genoemde toezeggingen tegemoet komen.

Bij de begrotingsbehandeling 2014 berichtte ik u dat ik u naar verwachting voor het einde van het jaar een brief zou doen toekomen over de inrichting van een organisatie voor de initiatie, onderhandeling en uitvoering van financiële arrangementen en de wijze waarop deze arrangementen ingebed kunnen worden in het besluitvormingsproces voor de vergoeding van nieuwe geneesmiddelen (zie Handelingen II 2013/14, nrs. 16 en 17). Omdat de analyses en externe consultaties ten behoeve van deze besluitvorming meer tijd vereisen, bericht ik u hierbij dat u de genoemde brief op een later moment zal ontvangen, naar verwachting in het eerste kwartaal van 2014.

Ik heb aan uw Kamer aangegeven dat er eind 2013 een nieuwe positioneringsnota umc’s aangeboden zou worden. In overleg met de NFU heb ik besloten deze nota een paar maanden uit te stellen. De reden hiervoor is het ROBIJN traject dat de komende maanden resultaten gaat opleveren die ik graag wil meenemen in de positioneringsnota. Daarnaast loopt de discussie nog over de naamgeving van de umc’s in de Wet op het Hoger onderwijs en Wetenschappelijk onderzoek (WHW) en het mogelijk schrappen van het onverwijld doorgeven van de werkplaatsfunctie door de universiteiten aan de umc’s. De positioneringsnota zal voor het zomerreces aan uw Kamer aangeboden worden.

Tijdens het Notaoverleg over de initiatiefnota van de leden Mulder en Van Veen over patiëntveiligheid op 17 juni 2013 (Kamerstuk 33 497, nr. 10) heb ik toegezegd uw Kamer nog in 2013 te zullen informeren over de stand van zaken rond de borging van patiëntveiligheid in Onderwijs en Opleiding. Omdat ik de eindrapportage van het desbetreffende project dat de VMS partners hebben uitgevoerd in het kader van het VMS veiligheidsprogramma ziekenhuizen (2008–2012) nog niet heb ontvangen, zal ik mijn reactie betrekken bij de brief over patiëntveiligheid die u in maart 2014 ontvangt en die ik heb aangekondigd in mijn brief van 18 november 2013 naar aanleiding van de uitkomsten van het derde dossieronderzoek van het EMGO/NIVEL over potentieel vermijdbare schade en sterfte in ziekenhuizen in 2011/2012.

Ik heb u toegezegd een brief over de eerste fase van het onderzoek naar een centrale organisatie voor meldingen over geneesmiddelen en medische hulpmiddelen te sturen voor eind december 2013. Dit onderzoek vloeit voort uit een van de aanbevelingen uit het rapport «Doorpakken!» van de heer Van der Steenhoven. Het onderzoek door de heer Van der Steenhoven vond plaats in het kader van het verbetertraject van de Inspectie voor de gezondheidszorg (IGZ). De beoogde opleverdatum van het rapport van onderzoeksbureau Significant naar één centrale geneesmiddelenorganisatie was 1 december 2013. In overleg met Significant is de opleverdatum enkele weken opgeschoven. Daarna zal nog een zorgvuldig besluitvormingsproces moeten plaatsvinden, waarbij mogelijk ook interdepartementale afstemming nodig is. Ik verwacht dat ik de Kamer over de uitkomsten daarvan voor 1 april 2014 kan berichten.

In het AO GGZ van 5 juni (Kamerstuk 25 424, nr. 224) heb ik aangegeven dat er door Zorgverzekeraars Nederland (ZN) een praktijkvariatiestudie wordt uitgevoerd binnen de GGZ en heb ik toegezegd dat als de NZa dit onderzoek oplevert ik dit voor het einde van dit jaar naar uw Kamer zou sturen. De oplevering van dit rapport loopt evenwel niet via de NZa, aangezien de studie uitsluitend onder verantwoordelijkheid van ZN heeft plaatsgevonden. Ik verwacht u het rapport evenwel op zeer korte termijn (januari of uiterlijk februari 2014) in overleg met ZN toe te kunnen zenden.

Op 28 maart 2013 heb ik met uw Kamer gesproken over de casuïstiek rond voormalig neuroloog Jansen Steur. In dit debat heb ik toegezegd de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) te vragen om een zo compleet mogelijke lijst op te stellen met beroepsbeperkende afspraken, voor de periode 2000–2013, waarbij de IGZ heeft afgezien van tuchtrechtelijke stappen tegen een disfunctionerende beroepsbeoefenaar indien deze zich vrijwillig zou uitschrijven uit het BIG-register. Ook is toegezegd in te gaan op de wijze waarop die lijst tot stand is gekomen en te onderzoeken of en zo ja op welke wijze deze lijst openbaar kan worden gemaakt. Tot slot heb ik toegezegd aan te geven of er een signaal bij de IGZ komt op het moment dat een vrijwillig uitgeschreven beroepsbeoefenaar zich opnieuw wil inschrijven. In de brief over het Verbetertraject IGZ van 3 juli jl. (Kamerstuk 33 149 nr. 121) is de onderzoeksmethode geschetst en is toegezegd in het late najaar van 2013 aan deze toezegging te voldoen. Het onderzoek door de IGZ bevindt zich op het moment in een afrondende fase waarin een laatste grondige analyse van gegevens plaatsvindt. Omwille van zorgvuldigheid vergt dit meer tijd dan gepland. Ik zal uw Kamer begin 2014 informeren over de uitkomsten van dit onderzoek.

Ik heb mijn uiterste best gedaan de schriftelijke vragen welke u aan mij hebt gesteld tijdig voor het begin van het Kerstreces te beantwoorden. Hierbij informeren ik u dat alle Kamervragen die van 2 december tot en met 31 december aan VWS zijn/worden gesteld, en waarvan de antwoorden voor het Kerstreces nog niet aan uw Kamer zijn toegezonden, tot mijn spijt niet binnen de gebruikelijke termijn kunnen worden beantwoord. Ik zal u deze antwoorden zo spoedig mogelijk in het begin van 2014 toezenden.