Kamerstuk 33750-XII-54

Verslag houdende een lijst van vragen en antwoorden over Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu (XII) voor het jaar 2014 voor wat betreft de watergerelateerde artikelen

Dossier: Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu (XII) voor het jaar 2014

Gepubliceerd: 8 november 2013
Indiener(s): Paulus Jansen
Onderwerpen: begroting financiƫn
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-33750-XII-54.html
ID: 33750-XII-54

Nr. 54 VERSLAG HOUDENDE EEN LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 11 november 2013

De vaste commissie voor Infrastructuur en Milieu, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer verslag uit te brengen in de vorm van een lijst van vragen met de daarop gegeven antwoorden voor wat betreft de watergerelateerde artikelen (begrotingsartikelen 11 en 12).

De vragen zijn op 18 oktober 2013 voorgelegd. Bij brief van 8 november 2013 zijn ze door de Minister van Infrastructuur en Milieu beantwoord.

Met de vaststelling van het verslag acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.

De voorzitter van de commissie, Paulus Jansen

De griffier van de commissie, Tijdink

Vraag 1

Slaat het niet uitkeren van de prijsbijstelling, waartoe in het begrotingsakkoord is besloten, ook neer bij de waterartikelen op de IenM-begroting? Zo ja, welke gevolgen heeft het?

Antwoord 1

Zoals ik u in antwoord op het verzoek van uw vaste commissie voor IenM over aanvullende informatie ten behoeve van de begrotingsbehandeling onlangs heb geantwoord (Kamerstuk 33 750 XII, nr. 12), kan ik u nog niet informeren over het effect van de korting op de prijsbijstelling 2014 op mijn begrotingen.

Vraag 2

Waarom zijn de financiële instrumenten in de begroting uitsluitend globaal omschreven en niet voorzien van beleidsinformatie (indicatoren, kengetallen en P&Q-cijfers), conform de Rijksbegrotingsvoorschriften 2013?

Antwoord 2

Verantwoord Begroten biedt de mogelijkheid om indicatoren, kengetallen en/of P*Q-informatie in de paragraaf Rol en verantwoordelijkheid en/of in de paragraaf Toelichting op de financiële instrumenten op te nemen. In de IenM begroting zijn de indicatoren, kengetallen en/of P*Q-informatie veelal in de paragraaf Rol en verantwoordelijkheid opgenomen, aangezien het beleidsinformatie betreft.

Vraag 3

Kunt u in toekomstige begrotingen de toelichting op de budgetflexibiliteit concreter maken, bijvoorbeeld door concreet per instrument inzicht te geven in de mate waarin de bedragen juridisch verplicht zijn?

Antwoord 3

Op 6 maart 2013 heeft de Minister van Financiën tijdens het Algemeen Overleg over Verantwoord Begroten toegezegd de reden voor de juridische verplichting van de artikelen uitgebreider toe te lichten in de begroting (Kamerstuk 31 865, nr. 50).

De nieuwe situatie voor de IenM-begroting is dat ik, naast het percentage juridisch verplicht voor het begrotingsjaar (in de tabel) en kwalitatieve toelichting op het deel niet-juridisch verplicht op artikelniveau, per artikelonderdeel op hoofdlijnen toelicht in hoeverre het budget juridisch verplicht is en waaruit dit bestaat.

Vraag 4

Waarom zijn de gevolgen van het Energieakkoord nog niet opgenomen in de begrotingsartikelen die betrekking hebben op water?

Antwoord 4

Het Energieakkoord heeft geen gevolgen voor de begroting van IenM. Nadere vragen hierover kunt u stellen aan de Minister van EZ.

Vraag 5

Wordt dit jaar een minder grote overschrijding van de raming bij de inhuur bij Rijkswaterstaat van externen verwacht dan in 2012 en 2013? Zo ja, waarom?

Antwoord 5

Hierover kan ik nu nog niet met zekerheid een uitspraak doen. In de begroting wordt uitgegaan van een volledig bezette formatie. Op dit moment is er nog steeds sprake van een lagere personele bezetting. Om de productieopgave in de begroting waar te kunnen maken, zal vervangende inhuur op bepaalde plekken in de organisatie noodzakelijk zijn. Hierdoor zullen de inhuurkosten naar verwachting hoger zijn dan begroot. Het beleid is om terughoudend om te gaan met vervangende inhuur.

Vraag 6

Onderkent u de opmerkingen uit het rapport «Kennis maken met decentrale overheden» (Kamerstuk 32 660, nr. 58) van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) dat in de waterwereld een kennislacune ontstaat rond het omgaan met onzekerheden in ruimtelijke plannen? Op welke wijze denkt u bij te dragen aan een oplossing hiervan?

Antwoord 6

Het rapport «Kennismaken met andere overheden» gaat in op de gevolgen van decentralisatie voor de kennishuishouding in het fysieke domein in brede zin. Ik deel de belangrijkste conclusies van het rapport. Daarom ben ik van plan op basis van de bevindingen uit dit rapport afspraken te maken met de koepels van provincies, gemeenten en waterschappen langs twee lijnen:

  • De zorg voor voldoende en valide data voor alle betrokken partijen.

  • De wijze waarop decentrale overheden kunnen participeren in de strategische werkprogramma’s van kennisinstellingen.

Hierbij wordt invulling gegeven aan de systeemverantwoordelijkheid die het Rijk heeft ten aanzien van de kennisontwikkeling. Er wordt hierbij gezocht naar synergie in de kennisontwikkeling uitgaande van de eigen verantwoordelijkheid van elke overheid, zowel inhoudelijk als financieel.

Vraag 7

Op welke wijze denkt u te bevorderen dat er, een door waterschappen gevraagde, sterkere koppeling van water met ruimtelijke ordening in de kennisprogrammering bij de ontwikkeling van het omgevingsbeleid komt (PBL-rapport pagina 35)?

Antwoord 7

De vraag verwijst naar het eerder genoemde rapport »Kennis maken met decentrale overheden» van het PBL dat ingaat op de gevolgen van decentralisatie voor de kennishuishouding in het fysieke domein in brede zin. Zoals ook in antwoord 6 gemeld, ben ik op basis van de bevindingen uit dit rapport van plan met de koepels van provincies, gemeenten en waterschappen afspraken te maken langs twee lijnen:

  • De zorg voor voldoende en valide data voor alle betrokken partijen.

  • De wijze waarop decentrale overheden kunnen participeren in de strategische werkprogramma’s van kennisinstellingen. Hierbij wordt gezocht naar synergie uitgaande van de eigen verantwoordelijkheid, zowel inhoudelijk als financieel.

De door de waterschappen gevraagde sterkere koppeling van water en ruimtelijke ordening in de kennisprogrammering kan hierbij een aandachtspunt zijn. Uitgangspunt is echter wel dat iedere overheid verantwoordelijk blijft voor de eigen kennisbehoefte.

Vraag 8

In welke gevallen vindt besluitvorming over de resterende beleidsruimte in het Deltafonds van circa 275 mln. euro plaats door het zittende kabinet, gezien de stelling in de begroting dat besluitvorming hierover in principe plaatsvindt door een volgend kabinet?

Antwoord 8

In principe is de beleidsruimte gereserveerd voor een volgend kabinet. Bij het Infrastructuurfonds is, n.a.v. de motie Elias/Kuijken de beleidsruimte toegevoegd aan de investeringsruimte voor de huidige bewindspersoon. Indien uw Kamer dit ook voor het Deltafonds zou besluiten, kan de besluitvorming over deze € 275 mln. door het zittende kabinet plaatsvinden.

Vraag 9

Kunt u aangeven op welke wijze de kosteneffectieve aanpak voor een goede kwalitatieve toestand van het water nagestreefd wordt? Wat wordt bedoeld met «vooral de agrarische sector krijgt een belangrijke verantwoordelijkheid»?

Antwoord 9

Een kosteneffectieve aanpak voor een goede kwalitatieve toestand van het water wordt enerzijds nagestreefd door in de uitvoering synergie te zoeken tussen verschillende beleidsdoelen. Naast de goede kwalitatieve toestand kan daarbij gedacht worden aan het voorkomen van wateroverlast en het bevorderen van zoetwatervoorziening, maar ook aan natuurdoelen en gebiedskwaliteit. Anderzijds wordt een kosteneffectieve aanpak voor een goede kwalitatieve toestand bewerkstelligd door maximaal gebruik te maken van innovatieve oplossingen.

Uit de stroomgebiedbeheerplannen van 2009 bleek dat de agrarische sector een belangrijke bijdrage levert aan de belasting van watersystemen, die een goede kwalitatieve toestand in de weg staat. De sector zoekt zelf naar oplossingen met het Deltaplan Agrarisch Waterbeheer.

Vraag 10

Kunt u aangeven in hoeverre de Deltacommissaris de uitkomsten van de beleidsdoorlichting van artikel 11 van de departementale begrotingsstaat zal betrekken bij het doen van voorstellen voor Deltabeslissingen?

Antwoord 10

De beleidsdoorlichting van artikel 11 is een traject dat losstaat van de Deltabeslissingen. Naar verwachting kan het kabinet deze beslissingen eind 2014 nemen.

Vraag 11

Wordt de evaluatie van het Bestuursakkoord Water van eind 2013 meegenomen in de beleidsdoorlichting van artikel 11 of bij de Deltabeslissingen die de Deltacommissaris in 2014 zal voorstellen?

Antwoord 11

Nee, de resultaten van de evaluatie van het Bestuursakkoord Water (BAW) worden opgenomen in Water in Beeld 2013, dat in mei 2014 uitkomt. Water in Beeld beschrijft de voortgang van de uitvoering van het NWP en het BAW. De evaluatiewerkzaamheden zijn in oktober gestart en zullen onder andere gebaseerd worden op de benchmarks van de Unie van Waterschappen, de VNG/Rioned en de Vewin die eind 2013 uitkomen. De evaluatie van het BAW wordt dus niet meegenomen bij beleidsdoorlichting of Deltabeslissingen.

Vraag 12

Betreft de geplande beleidsdoorlichting het gehele begrotingsartikel 11? Worden hierbij ook de HGIS-middelen op dit artikel meegenomen? Zo nee, waar worden deze wel geëvalueerd?

Antwoord 12

De beleidsdoorlichting zal alleen betrekking hebben op het onderdeel Waterveiligheid van artikel 11.

Vraag 13

Waarom heeft het Saneringsproject Ketelmeer vertraging opgelopen?

Antwoord 13

Het gaat hier om het saldo van alle waterkwaliteitsprojecten op artikel 12, te weten saneringen, herstel en inrichtingsprojecten (tezamen KRW), natuurcompensatie Perkpolder, natuurlijker Markermeer/IJmeer en verruiming vaargeul Westerschelde.

De mijlpalen van de projecten worden tijdig gerealiseerd, maar de financiële afwikkeling van de projecten vindt in latere jaren plaats.

Vraag 14

Zijn er naast het Saneringsproject Ketelmeer nog andere projecten die vertraging hebben opgelopen?

Antwoord 14

Behoudens de latere financiële afwikkeling van de bij vraag 13 genoemde projecten, is er op dit moment geen sprake van vertragingen. Mocht er sprake zijn van vertraging waardoor de in de begroting of MIRT projectenboek opgenomen mijlpalen niet worden gehaald, dan wordt u hierover geïnformeerd.

Vraag 15

Hoe staat het met de voortgang van het kierbesluit Haringvlietsluis?

Antwoord 15

In mijn opdracht werken het Waterschap Hollandse Delta en Evides Waterbedrijf de thans beschikbare ramingen van benodigde zoetwatermaatregelen uit tot een betrouwbaarheid van 85%. In dit verband hebben in oktober goed bezochte inloopbijeenkomsten in de streek plaatsgevonden, waarbij tracés van maatregelen met grondeigenaren zijn besproken. Ramingen met een betrouwbaarheid van 85% zijn nodig om a) zoetwatermaatregelen voortvarend te realiseren en b) afspraken daarover in een overeenkomst met betrokken partijen vast te leggen. Zoals ik in mijn brief over waterkwaliteit van 20 juni 2013 (Kamerstuk 27 625, nr. 292) heb aangegeven, ben ik voornemens deze overeenkomst in het voorjaar van 2014 te ondertekenen en dan kan ik u ook informeren over de overige stappen die nodig zijn om het Kierbesluit te effectueren.

Vraag 16

Kunt u bevestigen dat de overboeking naar het Deltafonds van middelen voor projecten op het gebied van waterkwaliteit geen enkele invloed heeft op de middelen voor waterveiligheid en zoetwater die al in het Deltafonds zijn opgenomen?

Antwoord 16

Ja, dat kan ik bevestigen. Zoals ik heb aangegeven in het debat met uw Kamer over de wijziging van de Waterwet op 2 oktober 2013 vindt de bekostiging van waterkwaliteitsmaatregelen uit het Deltafonds pas plaats als er middelen zijn toegevoegd en zullen er niet meer waterkwaliteitsmiddelen uit het Deltafonds betaald worden dan er middelen zijn toegevoegd.

Vraag 17

Kunt u aangeven waarom bij de tarieven van het waterschap tweepersoonshuishoudens voor drie vervuilingseenheden worden aangeslagen? Is het voor waterschappen inzichtelijk hoeveel personen zich in een meerpersoonshuishouden bevinden?

Antwoord 17

Huishoudens en bedrijven betalen een zuiveringsheffing waarin de kosten worden omgeslagen die te maken hebben met de zuivering van stedelijk afvalwater door het waterschap. De hoogte van de heffing is gerelateerd aan de omvang van de lozing. Het vaststellen van de hoogte van de heffing gebeurt bij bedrijven en huishoudens op verschillende manieren.

Voor huishoudens biedt de Waterschapswet twee methoden om de hoogte van de heffing te bepalen: op basis van waterverbruik of op basis van een forfait. Het waterschapsbestuur dient zijn keuze bij verordening vast te leggen. De optie «afrekenen op basis van waterverbruik» is betrekkelijk nieuw en wordt bij mijn weten door geen enkel waterschap toegepast. Ter beperking van de perceptiekosten (de kosten om de heffing vast te stellen en te innen) kiezen waterschappen voor de forfaitaire methode, ook al geeft deze minder nauwkeurig de relatie tussen daadwerkelijke omvang van de lozing en te betalen heffing. Een huishouden wordt aangeslagen voor drie vervuilingseenheden. Dit is in de wet vastgelegd omwille van uniformiteit en transparantie. Alleen voor eenpersoonshuishoudens is een uitzondering gemaakt, omdat hun daadwerkelijke lozing te zeer afwijkt van het gemiddelde meerpersoonshuishouden. De eenpersoonshuishoudens betalen daarom voor 1 vervuilingseenheid. Het zou meer kostenverhogend werken als een verdere differentiatie zou worden gemaakt (dus naar twee, drie, vier en vijf- etc. persoonshuishoudens). Daarom is hier niet voor gekozen. Het getal van 3 vervuilingseenheden komt overeen met de gemiddelde woningbezetting van een meerpersoonshuishouden.

Het waterschap houdt zelf niet bij hoeveel personen er op een adres wonen, maar kan gebruik maken van de GBA-gegevens.

Vraag 18

Hoe verhoudt de Rijksstructuurvisie Wind op Zee zich tot de te intensiveren samenwerking met de buurlanden over de ruimtelijke inrichting van de Noordzee? Is het mogelijk dat de eerste ingevolge de geïntensiveerde samenwerking nog veranderd moet worden?

Antwoord 18

De samenwerking met de buurlanden ten aanzien van de ruimtelijke inrichting van de zee wordt de laatste jaren geïntensiveerd. Kennis over onderwerpen als het mariene ecosysteem en Blue Growth wordt uitgewisseld. De buurlanden informeren elkaar bovendien vroegtijdig over ruimtelijke planvorming op zee, waaronder die voor windenergie. Over de mogelijkheden voor internationale samenwerking aangaande hernieuwbare energie is uw Kamer geïnformeerd door de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie op 24 mei 2012 (Kamerstuk 31 239, nr. 137).

Met de rijksstructuurvisie Windenergie op Zee wordt invulling gegeven aan de in het Nationaal Waterplan geformuleerde zoekopdracht om binnen de gebieden Hollandse Kust en ten noorden van de Waddeneilanden ruimte te vinden voor windenergie. Met deze planologische procedures worden de ruimtelijke voorwaarden geschapen om over te gaan tot de realisatie van windenergie op zee. Zodra het formele inspraakproces voor de ontwerp- rijksstructuurvisie Windenergie op Zee van start gaat, zullen ook de buurlanden in de gelegenheid worden gesteld te reageren. Hun reacties zullen worden meegenomen bij de uiteindelijke vaststelling van de structuurvisie. Op basis van overleg met de buurlanden tot nu toe, heb ik geen aanleiding te veronderstellen dat de rijksstructuurvisie na internationale consultatie grote wijzigingen zal moeten ondergaan.

Vraag 19

Hoe staat het met de studies die worden uitgevoerd naar de waterveiligheidsnormering? Wanneer zijn de uitkomsten daarvan bekend en worden ze meegenomen in de volgende Deltabeslissingen?

Antwoord 19

De kennisbasis voor het nieuwe waterveiligheidsbeleid is gelegd met de WV21 MKBA en de WV21 slachtofferstudies (29 november 2011, TK 31710 Deltaprogramma, nr. 22). Binnen het Deltaprogramma vinden vervolgstudies plaats, o.a. naar aanleiding van de Aprilbrief over de verbetering van de normering voor waterveiligheid (Kamerstuk 33 400 J, nr. 19). Deze zullen de komende maanden worden afgerond en vrijgegeven na kwaliteitsborging door het Expertisenetwerk Waterveiligheid. De uitkomsten ervan worden betrokken bij de totstandkoming van de Deltabeslissingen.

Vraag 20

Hoeveel budget is er beschikbaar voor de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water en waar is dit in de begroting opgenomen?

Antwoord 20

Voor de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water is er in de periode 2013–2018 € 260 mln. beschikbaar. Dit budget is in de begroting opgenomen onder het Verbeterprogramma Waterkwaliteit Rijkswateren op artikel 12.01 Waterkwaliteit.

Vraag 21

Welke aanpassingen heeft u in de begroting doorgevoerd ten opzichte van de ontwerpbegroting 2014 naar aanleiding van de constatering van het Planbureau van de Leefomgeving dat 30% (en met het natuurpact 35%) van de doelen van de Kaderrichtlijn Water zal worden gehaald in 2027?

Antwoord 21

In de begroting heb ik geen aanpassingen doorgevoerd ten opzichte van de ontwerpbegroting 2014 naar aanleiding van bovengenoemde constatering van het PBL. Voor wat betreft het doelbereik, verwijs ik naar het antwoord op vraag 23.

Vraag 22

Welk budget is nodig om de doelen van de Kaderrichtlijn Water in 2027 te halen?

Antwoord 22

In de stroomgebiedbeheerplannen van 2009 is aangegeven dat de totale investeringskosten voor aanvullende KRW maatregelen voor de periode 2010–2015 € 2,2 mld. bedragen. Verder is ingeschat dat er van 2016–2027 nog eens totaal € 2,0 mld. benodigd is, dus voor uitgaven voor niet-rijkswateren en rijkswateren. Momenteel wordt die raming opnieuw bekeken in het kader van de actualisatie van de stroomgebiedbeheerplannen die in 2015 worden afgerond. Deze bedragen zijn aanvullend op het generiek beleid, zoals dat voortvloeit uit de Nitraatrichtlijn (Nitraat-Actieprogramma’s), de Richtlijn Behandeling Stedelijk Afvalwater (reguliere waterzuivering) en de Richtlijn Gewasbeschermingsmiddelen.

Vraag 23

Kunt u bevestigen dat we met het huidige beleid de doelen van de Kaderrichtlijn Water in 2027 niet zullen halen?

Antwoord 23

Met het huidig beleid zullen de doelen van de Kaderrichtlijn Water in 2027 heel dichtbij worden gebracht. De kwaliteit van veel van ons oppervlakte- en grondwater is nu al goed voor de meeste gebruiksfuncties. Dit onderschrijft het Planbureau voor de Leefomgeving in het rapport «Evaluatie van het waterkwaliteitsbeleid». De kwaliteit wordt ook beter. Met de uitvoering van de stroomgebiedbeheerplannen van 2009 zetten we een belangrijke stap naar verdere verbetering. Die uitvoering is in grote lijnen op schema (zie Water in Beeld 2012).

De Europese Commissie heeft bepaald dat het slechtste resultaat van de beoordeling van vele stoffen en biologische parameters maatgevend is voor de algehele toestand van waterlichamen: one out all out. Het Planbureau van de Leefomgeving hanteert deze methode ook. De Commissie heeft erkend dat hiermee een zeer negatief beeld van de toestand blijft bestaan. In Nederland zou volgens de Europese methode ongeveer 1% van de waterlichamen in de goede toestand zijn. Maar tegelijkertijd voldeed in 2009 een derde van de oppervlaktewaterlichamen aan de biologische graadmeter voor vermesting. En in 2009 is in het oppervlaktewater voor 99% van de metingen van chemische stoffen uit de richtlijn Prioritaire Stoffen voldaan. Op initiatief van Nederland wordt in Europees verband gewerkt aan graadmeters die een representatiever beeld van de toestand geven en ook de verbetering van die toestand zichtbaar maken.

Er zijn echter nog wel degelijk opgaven; die zijn specifiek en regionaal en vragen om adequate generieke maatregelen en gebiedsgerichte aanvullende maatregelen. Met de actualisatie van de stroomgebiedbeheerplannen in 2015 wordt een volgende stap gezet. Er worden aanvullende maatregelen getroffen en er wordt ingeschat hoe de toestand zich zal ontwikkelen op weg naar 2027. Daarna is er in 2021 nog een moment om met extra maatregelen bij te sturen. Ik sluit echter niet uit dat doelbereik voor bepaalde stoffen niet mogelijk is. Zo zijn er chemische stoffen die zeer langzaam vrijkomen uit bodems.

Mijn ambitie is om de doelen van de KRW te realiseren. Schoon en ecologisch gezond water draagt ook bij aan de doelen voor natuur, de Noordzee en de richtlijnen voor Zwem- en Drinkwater.

Vraag 24

Welke aanpassingen van het beleid zijn nodig om de doelen van de Kaderrichtlijn Water in 2027 wél te halen?

Antwoord 24

Zie het antwoord op vraag 23.

Vraag 25

Welke tussendoelen voor de Kaderrichtlijn Water stelt u om de voortgang te monitoren, en voor welke jaren?

Antwoord 25

Zie het antwoord op vraag 23.

Vraag 26

Wanneer wordt de Bestrijdingsmiddelenatlas weer geüpdatet met recentere cijfers dan 2011?

Antwoord 26

Dit najaar wordt de Bestrijdingsmiddelenatlas geüpdatet met meetcijfers over 2012, eind december zal dit zijn afgerond.

Vraag 27

Kunt u aangeven hoeveel procent van de Nederlandse oppervlaktewateren concentraties bestrijdingsmiddelen bevatten die boven de gestelde normen zijn?

Antwoord 27

In 2012 zijn in 41 KRW-waterlichamen (= 6%) op de KRW-meetlocaties één of meer bestrijdingsmiddelen gevonden in concentraties boven de gestelde KRW waterkwaliteitsnormen. In 2009 was dit nog in 83 KRW-waterlichamen (= 11%) het geval. In klein regionaal oppervlaktewater, dat hoofdzakelijk door de landbouw wordt beïnvloed, worden hogere overschrijdingspercentages gemeten. Dit is met name het geval in de regio’s Rijnland en Delfland.

Vraag 28

Welke probleemstoffen veroorzaken het lage voorspelde doelbereik van de Kaderrichtlijn Water en welke sectoren zijn de grootste vervuilers?

Antwoord 28

In de stroomgebiedbeheerplannen van 2009 is aangegeven dat stikstof, fosfaat, bestrijdingsmiddelen, PAK’s (polycyclische aromaten) en zware metalen de belangrijkste verontreinigende stoffen zijn. De meeste stoffen zijn afkomstig van diffuse bronnen. De belangrijkste diffuse bronnen zijn het gebruik van meststoffen en bestrijdingsmiddelen in de landbouw en gebruik van bestrijdingsmiddelen op verhard oppervlak. Ook de afspoeling van het vuil van wegen en uitlaatgassen van het verkeer hebben invloed op de kwaliteit van water. De verontreiniging door puntbronnen is de afgelopen decennia sterk gedaald door regelgeving en maatregelen. Toch zorgen gezuiverde lozingen van rioolwaterzuiveringsinstallaties en industrieën en de overstort van ongezuiverd water uit rioolstelsels nog steeds voor verontreinigingen. Naast stoffen is onvoldoende compensatie van de onnatuurlijke inrichting van veel watersystemen een oorzaak van het lage doelbereik.

Vraag 29

Hoeveel budget is beschikbaar voor de waterkwaliteit van niet-Rijkswateren?

Antwoord 29

In het antwoord op vraag 22 is ingegaan op de totale investeringskosten van aanvullende KRW maatregelen. Ongeveer driekwart heeft betrekking op niet-Rijkswateren. Voor de periode 2010–2015 worden de meeste uitgaven dus gedaan door de regionale overheden. De omvang van de uitgaven voor de periode na 2016 is het resultaat van een afweging die wordt gemaakt door die regionale overheden. Met de stroomgebiedbeheerplannen van 2015 zal duidelijk worden hoeveel budget beschikbaar wordt gesteld door de mede-overheden voor de investeringen in aanvullende KRW maatregelen van niet-Rijkswateren.

Vraag 30

Is het waar dat de waterschappen de verantwoordelijkheid dragen voor de waterkwaliteit in niet-Rijkswateren en de gemeenten in gemeentelijke wateren? Hoe houdt u toezicht op het bereiken van de doelen van de Kaderrichtlijn Water in die wateren?

Antwoord 30

In het Bestuursakkoord Water uit 2011 is aangegeven: «Gemeenten zijn verantwoordelijk voor het rioleringsbeheer en hebben de zorgplicht voor overtollig hemelwater, afvalwater en grondwater in de bebouwde omgeving.» En: «De waterschappen hebben de zorg voor het regionale waterbeheer en de zuivering van stedelijk afvalwater.»

Toezicht op het bereiken van de doelen van de Kaderrichtlijn Water in die wateren vindt plaats via de informatie die deze partijen op grond van het Waterbesluit aan het Rijk verstrekken. Daarnaast vindt regelmatig overleg plaats met de partijen via de Stuurgroep Water en is het Rijk vertegenwoordigd bij de Regionale Bestuurlijke Overleggen per deelstroomgebied.

Vraag 31

Hebben de waterschappen en gemeenten de benodigde middelen, zowel financieel als juridisch, om de doelen van de Kaderrichtlijn Water, een Rijksverantwoordelijkheid, te halen?

Antwoord 31

De realisatie van de doelen van de Kaderrichtlijn Water, schoon en ecologisch gezond water voor duurzaam gebruik, is niet een verantwoordelijkheid van het Rijk alleen, maar van overheden samen. Om die reden wordt intensief samengewerkt. Het Rijk legt verantwoording af aan de Europese Commissie. Voor de benodigde middelen verwijs ik naar het antwoord op vraag 29.

Vraag 32

Welke mogelijkheden hebben de waterschappen om uit- en afspoeling van nutriënten vanuit de landbouw te voorkomen?

Antwoord 32

Waterschappen kunnen via maatwerkvoorschriften aanvullende eisen stellen bovenop de verplichtingen van het generieke mestbeleid en verplichtingen van het Activiteitenbesluit, om emissies van nutriënten naar het oppervlaktewater als gevolg van uit- en afspoeling van nutriënten vanuit de landbouw te voorkomen. In de praktijk worden aanvullende maatregelen bij agrarische ondernemers alleen in overleg en op basis van breed draagvlak overeengekomen

Ondermeer via het Deltaplan Agrarisch Waterbeheer – een initiatief van LTO Nederland – werken agrarische bedrijven samen met waterschappen en soms ook andere partijen als provincies, drinkwaterbedrijven en natuurorganisaties, gezamenlijk aan het realiseren van wateropgaven. Bij de realisatie van maatregelen wordt veelal gebruik gemaakt van middelen die via het Ministerie van Economische Zaken en provincies beschikbaar zijn gesteld in het kader van het Plattelandontwikkelingsprogramma.

Vraag 33

Welke mogelijkheden hebben waterschappen om te voorkomen dat gewasbeschermingsmiddelen in het oppervlakte terechtkomen?

Antwoord 33

Waterschappen kunnen via maatwerkvoorschriften aanvullende eisen stellen bovenop de verplichtingen van het generieke beleid voor gewasbeschermingsmiddelen die voortvloeien uit het toelatingsbeleid en de 2e Nota duurzame gewasbescherming. In de praktijk worden aanvullende maatregelen voor gewasbeschermingsmiddelen in overleg en op basis van breed draagvlak overeengekomen.

Ook hier levert de aanpak via ondermeer het Deltaplan Agrarisch Waterbeheer een bijdrage. Zie ook het antwoord op vraag 32.

Vraag 34

Waar komt de 100 mln. euro voor de opgave van de Kaderrichtlijn Water precies vandaan? Waar was het oorspronkelijk voor ingeboekt? Heeft deze wijziging invloed op de investeringsruimte of mogelijkheden van het Infrastructuurfonds? Waarom is het geld vanuit het Infrastructuurfonds via het Deltafonds overgeboekt?

Antwoord 34

De € 100 mln. voor de opgave van de Kaderrichtlijn Water komt uit de resterende programmaruimte op het IF artikel 18.11. Via de begroting IF 2013 heb ik u geïnformeerd over de toevoeging vanuit HXII van € 372 mln. aan de programmaruimte IF. Op basis van de omvang van de verschillende IenM begrotingen bedroeg het aandeel van het IF hierin € 272 mln. Dit bedrag is betrokken bij de invulling van de bezuinigingen op het IF. Het restant van € 100 mln. betrof het relatief aandeel van HXII en DF. Daar is nu een invulling voor gevonden. In mijn brief van 13 februari 2013 (Kamerstuk 33 400 A, nr. 48) over de invulling van de bezuinigingen op het Infrafonds is dit bedrag niet betrokken. De resterende programmaruimte op het IF artikel 18.11 wordt met een budgetneutrale kasschuif via het Deltafonds overgeboekt omdat deze middelen in het Infrafonds niet in dezelfde periode staan (2017–2021) als de periode waarin deze middelen voor de projecten op het gebied van waterkwaliteit benodigd zijn (2016–2018).

Vraag 35

Waar wordt de 100 mln. euro voor de opgave van de Kaderrichtlijn Water precies aan uitgegeven? Wilt u dit uitsplitsen per project?

Antwoord 35

De € 100 mln. voor de opgave van de KRW wordt uitgegeven aan concrete inrichtingsmaatregelen in de Rijkswateren. Het gaat bijvoorbeeld om nevengeulen, vistrappen en natuurvriendelijke oevers. Als onderdeel van de actualisatie van de stroomgebiedbeheerplannen 2015 werkt Rijkswaterstaat momenteel aan een voorstel voor de meest kosteneffectieve maatregelen. In dit voorstel wordt per project duidelijk wanneer de ontwerpplannen gereed zijn. Het ontwerp van het Beheer- en Ontwikkelplan van de Rijkswateren zal op 22 december 2014 ter inzage worden gelegd.

Vraag 36

Wat bedoelt u met «meer structureel dekken» van de Kaderrichtlijn Water-opgave in de begroting van 2015? In welke beleidsartikelen zal de structurele dekking worden gevonden?

Antwoord 36

Met «meer structureel dekken» bedoel ik dat er in de periode 2016–2027 voldoende budget voor de Kaderrichtlijn Wateropgave wordt gevonden om te kunnen streven naar schoon en ecologisch gezond water voor duurzaam gebruik en om ook te kunnen voldoen aan de doelen van de Europese richtlijnen. Voor de structurele dekking kijk ik IenM breed naar de begroting. Voor het Deltafonds geldt dat er niet meer waterkwaliteitsmaatregelen uit het Deltafonds zullen worden betaald dan er middelen zijn toegevoegd.

Vraag 37

Wat verklaart de veel lagere budgetten voor waterkwaliteit in 2015–2018 in vergelijking tot 2014?

Antwoord 37

In 2014 zijn hogere uitgaven voorzien om er voor te zorgen dat het maatregelenpakket voor de eerste planperiode grotendeels in 2015 uitgevoerd zal zijn. Vanaf 2016 is voor het nieuwe maatregelenpakket voorlopig € 100 mln. beschikbaar. Zie ook het antwoord op vraag 34.

Vraag 38

Op welke wijze wordt er invulling gegeven aan het Verdrag inzake de bescherming van het mariene milieu in het noordoostelijk deel van de Atlantische Oceaan (het OSPAR-verdrag) met betrekking tot het voorkomen van nadelige effecten van menselijke activiteiten op het mariene ecosysteem?

Antwoord 38

Het OSPAR verdrag heeft als doel de mariene ecosystemen in de Noordoost Atlantische Oceaan te beschermen, en waar mogelijk gebieden te herstellen, door verontreiniging en nadelige effecten van activiteiten tegen te gaan. Hiertoe stelt OSPAR besluiten en aanbevelingen op die door Nederland als verdragspartij worden geïmplementeerd. Om verder verlies van biodiversiteit tegen te gaan heeft Nederland onze onder de Vogel en Habitat Richtlijn beschermde mariene gebieden aangemeld als onderdeel van het OSPAR netwerk en geven wij invulling aan de OSPAR aanbevelingen ter bescherming van bedreigde soorten. In lijn met OSPAR afspraken wordt verontreiniging tegengegaan door emissies van gevaarlijke en eutrofiëende stoffen naar het mariene milieu (onder andere door voorschriften voor de olie en gas offshore industrie en uitvoering van de Kaderrichtlijn Water) steeds verder te verminderen. In het kader van de OSPAR aanbevelingen voor integraal beheer van menselijke activiteiten werkt Nederland bijvoorbeeld mee aan het opzetten van een regionaal actieplan voor het terugdringen van zwerfvuil in zee. Nederland zet zich ook actief in om binnen OSPAR internationale afstemming en samenwerking gericht op het behalen van de Goede Milieutoestand onder de Kaderrichtlijn Marien te faciliteren en coördineren.

Vraag 39

Worden de nadelige effecten van visserij op het mariene ecosysteem in het kader van OSPAR gemonitord, gezoneerd of gesaneerd? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?

Antwoord 39

Als onderdeel van het monitoren en beoordelen van de gevolgen van menselijke activiteiten op het mariene ecosysteem brengt OSPAR ook de effecten van visserij in kaart. In het OSPAR Quality Status Report van 2010 zijn deze uitvoerig beschreven en is aangegeven welke maatregelen OSPAR voorstelt om de visserij duurzamer te maken.

OSPAR heeft niet het mandaat om internationale maatregelen te nemen op het gebied van visserij. De OSPAR Commissie brengt deze problematiek en de mogelijke oplossingen wel actief onder de aandacht van de competente autoriteiten.

Vraag 40

Worden er al maatregelen genomen om het aangetaste zeegebied als gevolg van overbevissing en andere menselijke activiteiten te herstellen? Zo ja, op welke wijze, hoeveel geld is daarvoor beschikbaar en waar is dit in de begroting opgenomen? Zo nee, waarom niet?

Antwoord 40

Waar visbestanden door de visserij onder druk staan worden in het kader van het Gemeenschappelijk Visserijbeleid (GVB) maatregelen genomen om het bestand in staat te stellen zich te herstellen. In de Noordzee en Noordwestelijke wateren waar de Nederlandse vloot vooral actief is, wordt hiervoor veelal een combinatie van TACs/quota en technische maatregelen aan netten en motorvermogen toegepast. Eventueel worden voor de niet-EU-wateren landen derde landen-akkoorden gesloten.

Daarnaast worden in het kader van Natura 2000 sommige gebieden gesloten of beperkt toegankelijk voor de visserij en andere verstorende activiteiten, zoals zandwinning of recreatie. Het gaat hierbij om de Noordzeekustzone, de Vlakte van de Raan, de Voordelta, Doggersbank en Klaverbank. De sluiting is niet gericht op het tegengaan van overbevissing, maar om bodemverstoring door bodemberoerende visserij/zandwinning te minimaliseren, of om verstoring van zeevogels tegen te gaan. De sluiting/toegangsbeperking van de gebieden wordt in de kustzone gebieden geregeld in een toegangsbeperkingsbesluit, daarbuiten is dit de bevoegdheid van de Europese Commissie onder het GVB.

Er wordt op de begroting van het Ministerie van EZ geld beschikbaar gesteld voor controle en handhaving van de maatregelen, en onderzoek en monitoring van de visbestanden met cofinanciering van de Europese Commissie. Via het Europees Visserijfonds worden extra middelen beschikbaar gesteld voor innovatie en verduurzaming van de visserijsector, zoals selectievere vismethodes.

Vraag 41

Is er zicht op de toestand van het marine ecosysteem en hoe verhoudt die zich tot de gewenste toestand in het kader van OSPAR? Welke inspanningen zouden nog geleverd moeten worden om de gewenste toestand te bereiken en op welke wijze zal het kabinet dit gaan uitvoeren? Hoeveel geld is daarvoor beschikbaar?

Antwoord 41

Uw Kamer is in oktober 2012 over de toestand van het mariene ecosysteem geïnformeerd via de Mariene Strategie voor het Nederlandse deel van de Noordzee 2012–2020, Deel 1, ter uitwerking van de Europese Kaderrichtlijn Mariene Strategie (KRM). Mariene Strategie Deel 1 is door uw Kamer behandeld in het AO Noordzee en Wadden van 24 april 2013. In de Mariene Strategie Deel 1 is een initiële beoordeling gegeven van de huidige toestand van het mariene ecosysteem van de Noordzee en de verwachte toestand in 2020, gerelateerd aan de doelstellingen en ambities van bestaande beleidskaders zoals EU-richtlijnen en verdragen als OSPAR. Hieruit volgend worden waar nodig, aanvullend op het bestaande beleid, maatregelen geformuleerd die nodig zijn om de goede milieutoestand te bereiken. Deze richten zich op bodembescherming op het Friese Front en de Centrale Oestergronden, verdere verduurzaming van visserij in het kader van het Gemeenschappelijk Visserijbeleid en het terugdringen van zwerfvuil op zee waaronder (micro)plastics. Daarnaast is een kennisagenda geformuleerd op het gebied van indicatoren voor het monitoren van het mariene ecosysteem, zwerfvuil, onderwatergeluid en cumulatie van effecten. Voor de aanvullende beleids- en kennisopgaven is in de periode 2012–2020 € 26 mln. beschikbaar, gedekt uit de lopende begroting van de Ministeries van IenM en EZ.

Vraag 42

Welk deel van het verbeterprogramma kwaliteit Rijkswateren is getemporiseerd? Wat betekent dit voor het halen van de doelstellingen van de Kaderrichtlijn Water?

Antwoord 42

Ik verwijs voor het antwoord naar de brief van 15 april 2011 aan uw Kamer (Kamerstuk 27 625, nr. 189).

Vraag 43

Wat is de invloed van het wisselende natuurbeleid op de uitvoering van het Synergieprogramma Kaderrichtlijn Water?

Antwoord 43

Ook in 2012 is voortgang geboekt met het realiseren van maatregelen uit het Synergieprogramma KRW. Desondanks is de verwachting dat niet alle in 2009 voorgenomen maatregelen uiterlijk in 2015 zullen zijn gerealiseerd. Oorzaken hiervan zijn vertraging bij grondverwerving die mogelijk mede een gevolg is van onduidelijkheid over de gevolgen van decentralisatie van het natuurbeleid en de herijking van de Ecologische Hoofdstructuur. Aangezien het Synergieprogramma KRW voor de landelijke projecten per december 2012 is gedecentraliseerd conform de afspraken uit het Natuurakkoord is er geen landelijk beeld over de invloed van het wisselend natuurbeleid op de uitvoering van de hierbij betrokken projecten.

De Stedelijke Synergieprojecten KRW (aparte regeling) zijn veelal minder intensief met het natuurbeleid verbonden en verlopen conform de planning.

Vraag 44

Hoe gaat u uitvoering geven aan de motie-Ouwehand op Kamerstuk 27 625, nr. 293?

Antwoord 44

Deze motie verzoekt de regering, zorg te dragen voor het halen van de doelen van de Kaderrichtlijn Water. De wijze waarop ik het halen van de doelstellingen vorm wil geven is beschreven in de beantwoording van vraag 23. Daarmee geef ik gevolg aan het gestelde in de motie en beschouw ik deze als afgedaan.

Vraag 45

Hoe gaat u uitvoering geven aan de motie-Ouwehand op Kamerstuk 27 625, nr. 294?

Antwoord 45

Niet-prioritaire verontreinigende stoffen worden meegenomen bij en maken onderdeel uit van de beoordeling van de ecologische toestand van oppervlaktewateren. Met de motie wordt dus al rekening gehouden.

Vraag 46

Hoe is het bedrag van 1,7 mln. euro dat vanuit het artikel Waterkwaliteit wordt besteed aan projecten in Caribisch Nederland opgebouwd?

Antwoord 46

Binnen de begroting van IenM is in de periode 2012–2015 ruim € 30 mln. beschikbaar gesteld voor renovatie luchthaven (€ 25 mln.) en de maritieme incidentenorganisatie (€ 5 mln.) op de BES-eilanden. Vanuit artikel 11 «waterkwantiteit» is door diverse herschikkingen in 2013 € 1,723 mln. bijgedragen aan de totale kosten. Vanuit artikel 12 waterkwaliteit is € 0,3 mln. bijgedragen aan de totale kosten.

Vraag 47

Kunt u een uitgebreidere en duidelijkere toelichting geven op de mutaties in beleidsartikel 26.02 ad.5 KRW?

Antwoord 47

De resterende programmaruimte op het IF artikel 18.11 wordt met een kasschuif via het Deltafonds overgeboekt omdat deze middelen niet in dezelfde periode staan (2017–2021) als de periode waarin deze middelen voor de projecten op het gebied van waterkwaliteit benodigd zijn (2016–2018). Zie ook het antwoord op vraag 34.

Vraag 48

Kunt u aangeven welke maatregelen u van plan bent te nemen om de zandhonger in de Oosterschelde te keren?

Antwoord 48

Conform de lopende MIRT-verkenning kunnen de effecten van de zandhonger in de Oosterschelde worden bestreden met zandsuppleties, te beginnen bij de Roggenplaat. De kosten voor de aanpak van de Roggenplaat zijn geraamd op ruim 12 miljoen euro. Momenteel is hiervoor geen geld gereserveerd op de rijksbegroting.

De zandhonger van de Oosterschelde vormt door de aantasting van de intergetijdengebieden een bedreiging voor de natuur- en landschapswaarde en de recreatieve waarde van het gebied. Op langere termijn kan ook de waterveiligheid in het geding zijn, omdat intergetijdengebieden op natuurlijke wijze de golfaanval op de dijken dempen. De komende decennia zijn de dijken langs de Oosterschelde nog voldoende robuust.

Vanwege de diversiteit aan belangen en betrokken partijen is op verzoek van de provincie Zeeland in het Bestuurlijk Overleg MIRT Zuidwestelijke Delta van 31 oktober 2013 afgesproken dat provincie, Natuurmonumenten, Nationaal Park Oosterschelde en de Ministeries van Infrastructuur en Milieu en Economische Zaken gezamenlijk een financieringsvoorstel uitwerken voor de aanpak van de Roggenplaat. Dit voorstel wordt uiterlijk in het Bestuurlijk Overleg MIRT Zuidwestelijke Delta van 2014 betrokken bij de besluitvorming over het vervolg van de aanpak van de zandhonger in de Oosterschelde.