Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 10 maart 2014
De prestaties van het Nederlandse onderwijs zijn iets om trots op te zijn. Internationaal vergeleken doen we het goed, en dat geldt zeker voor onze leerlingen met (risico op) een achterstand. We houden bijna al onze leerlingen binnenboord en leiden hen naar een diploma. Het is belangrijk om dat te behouden. Onze toptalenten presteren echter veel minder goed. Te vaak voelen zij zich niet uitgedaagd op school, vervelen ze zich en presteren ze onder hun kunnen.
Ook onze toptalenten verdienen onderwijs dat hen uitdaagt en stimuleert. Dit uitgangspunt wordt breed gedeeld in het onderwijs. Dat bleek uit de reacties op mijn brief, die ik in september vorig jaar naar de Tweede Kamer stuurde over toptalenten in het funderend onderwijs.1 Daarin stelde ik dat het onderwijs een opdracht heeft om álle leerlingen het beste onderwijs te bieden, niet alleen aan leerlingen met (risico op) achterstand, maar ook aan leerlingen die juist meer in hun mars hebben.
Tijdens het overleg met uw Kamer in januari jl. was er brede steun voor extra aandacht voor toptalenten. In een recente peiling antwoordt een overweldigende meerderheid van leraren, schoolleiders, ouders en leerlingen dat extra aanbod voor toptalenten belangrijk is.2 De vraag is niet langer óf deze groep meer aandacht verdient, maar hoe we die aandacht vormgeven.
Op verschillende plekken in het land ontplooien scholen inmiddels initiatieven om toptalenten meer uit te dagen. Het afgelopen half jaar ben ik op mijn rondgang langs scholen diverse goede voorbeelden tegengekomen. Van plusklassen tot business colleges en van vakcolleges voor vmbo’ers tot sprintklassen en pre-university programma’s voor vwo’ers.
Extra uitdaging voor toptalenten in de klas en buiten de klas
Scope scholengroep in Alphen aan de Rijn heeft bovenschoolse voorzieningen opgezet voor het onderwijs op twaalf basisscholen. Toptalenten van de verschillende scholen komen één dagdeel in de week bij elkaar. Ze krijgen dan verdiepende opdrachten over allerlei onderwerpen, van vliegtuigen ontwerpen tot filosofie. De bovenschoolse voorziening levert tegelijkertijd kennis en materialen op die leraren op de individuele scholen kunnen gebruiken in hun reguliere lessen. Zo krijgen toptalenten ook de rest van de week meer uitdaging in hun klas.
Daarnaast hebben veel mensen via allerlei kanalen gereageerd op mijn oproep om inspirerende ideeën en voorbeelden aan te dragen. Ook droegen leraren en schoolleiders belemmeringen aan. Sommige daarvan kunnen scholen zelf wegnemen, andere vragen om actie van de overheid.
Ideeën uit de praktijk
Leraren, schoolleiders, wetenschappers, leerlingen, ouders, bedrijven en andere organisaties deelden hun ideeën met ons. Zaken die vaak terugkomen zijn:
• Leraren benadrukken het belang van flexibele roosters. Toptalenten kunnen zelfstandig afwegen welke lessen ze wel of niet volgen en de vrijgekomen tijd gebruiken voor verdere verdieping.
• Wetenschappers en leraren suggereren dat het kansen biedt om in het basisonderwijs het jaargroepensysteem los te laten en leerlingen per vak verschillend te groeperen naar hun ontwikkelingsniveau.
• Veel experts benadrukken dat het belangrijk is om een ontwikkelingsvoorsprong bij kinderen vroegtijdig te signaleren. Zo kan onderpresteren het beste worden voorkomen.
• Scholen spreken de wens uit om meer expertise van buiten naar binnen te laten komen. Dat kan door leraren in het voortgezet onderwijs in te zetten voor extra uitdagende lessen in het basisonderwijs, of door samen te werken met bedrijven, universiteiten en maatschappelijke organisaties.
De aanpak van het onderwijs aan toptalenten past in de ambitie van het Regeerakkoord. De Minister en ik hebben in het Nationaal Onderwijs Akkoord met vertegenwoordigers van besturen en leraren afgesproken om ons onderwijs te verbeteren van goed naar excellent. Dat is een beweging die het vorige kabinet in gang heeft gezet. De aanscherping van de exameneisen en referentieniveaus zijn voorbeelden van maatregelen waarmee we alle leerlingen stimuleren om een stapje extra te zetten. In deze kabinetsperiode zet ik verder in op de verbetering van het funderend onderwijs over de hele linie. De Minister en ik hebben samen met leraren en andere betrokkenen hoge ambities vastgelegd over de kwaliteit van lerarenopleidingen en zittende leraren in de Lerarenagenda 2013–2020. Met het Techniekpact krijgt het onderwijs in techniek een forse impuls. Ik maak afspraken met de sectororganisaties en de beroepsgroep over hoe we gezamenlijk verder werken aan die brede verbetering.
Naast deze algemene maatregelen voor kwaliteitsverbetering en de inzet om leerlingen met een achterstand mee te nemen, zijn ook specifieke maatregelen nodig voor toptalenten. In deze brief richt ik me op toptalenten in het funderend onderwijs. Later dit jaar informeert de Minister u over de uitwerking voor het middelbaar beroepsonderwijs en de ontwikkeling van excellentie in het hoger onderwijs.
Ieder kind het beste uit zichzelf laten halen: dat is de kern van goed onderwijs. Goed onderwijs is ambitieus en daagt álle leerlingen uit steeds een stapje extra te zetten. Ik maak onderscheid tussen zeer goed onderwijs aan alle leerlingen, en onderwijs aan de zeer goede leerlingen, onze toptalenten. Die laatste groep verdient, net als alle andere leerlingen, aanbod dat bij hen past.
Er zijn verschillende opvattingen over wat talent is. Soms wordt uitgegaan van intelligentiescores. Daarmee verliezen we echter veel talent uit het oog. Daarom ga ik uit van een brede opvatting van talent. Talent is het vermogen om uit te blinken in een of meer vakken of vaardigheden. Dat vermogen is niet alleen aangeboren, het is vaak ook een zaak van oefening en doorzettingsvermogen. Toptalenten zijn overal in het onderwijs te vinden en blinken uit op cognitief, praktisch, technisch, creatief of sociaal gebied. Onderzoek laat zien dat op landelijke schaal zo’n 10 tot 20 procent van de leerlingen meer uitdaging aankan dan ze nu ervaart. Per klas zijn er dus drie tot vijf leerlingen die meer aankunnen. Hoogbegaafde leerlingen maken vaak onderdeel uit van deze groep. Zij verdienen net als alle andere leerlingen onderwijs, afgestemd op hun specifieke behoeftes. Ik kom met een aparte brief terug op de motie Straus3 over de positie van hoogbegaafdheid binnen passend onderwijs.
«You’ll see it, when you do it»
Excellente leerlingen, toppresteerders, hoogbegaafden: er zijn veel verschillende termen en definities voor onze uitblinkers. Ook over de vraag om hoeveel leerlingen het precies gaat, is eindeloze discussie mogelijk. Tijdens een bezoek aan Engeland, waar scholen zich al veel langer op toptalenten richten, kregen we van ervaringsdeskundigen het advies om niet te lang te blijven praten over een precies omlijnde definitie, maar gewoon aan de slag te gaan. De uitdaging is niet om exact te bepalen wie onze toptalenten zijn, maar om het onderwijs zo in te richten dat talent de volle ruimte krijgt. De ervaring leert dat talent dan vanzelf naar boven komt: «you’ll see it, when you do it».
De uitdaging voor het onderwijs is om op elk niveau, in het basisonderwijs en op vmbo, havo en vwo, talenten te ontdekken en leerlingen te helpen om die te blijven ontwikkelen. Dat is in de eerste plaats belangrijk voor leerlingen zelf. Het maakt leren leuk en vergroot de kans op succes. Succes ervaren is weer een enorme stimulans om verder te leren en uiteindelijk je onderwijsloopbaan zo succesvol mogelijk af te ronden. Omgekeerd is de kans groot dat een gebrek aan uitdaging demotiveert en uiteindelijk kan leiden tot onderpresteren en uitval.
Ook voor de samenleving als geheel is het benutten van alle talenten belangrijk voor ontwikkeling en groei. De Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid schreef onlangs dat we talenten onvoldoende erkennen en benutten.4 Met een afnemende beroepsbevolking vanaf 2020, moeten we meer doen met minder mensen. Dat lukt alleen als de talenten en mogelijkheden van mensen
maximaal tot ontwikkeling kunnen komen. Daarbij gaat het niet alleen om cognitief talent, maar ook ondernemend en praktisch talent. Voor een slim, vaardig, innovatief en creatief Nederland dat zich internationaal met de top kan meten, hebben we onze toptalenten hard nodig.
In een recente peiling onder leerlingen in het voortgezet onderwijs zegt een kwart van alle leerlingen zich vaak of bijna altijd te vervelen omdat ze de lesstof te makkelijk vinden. Van de leerlingen die zich scharen onder de beste 20 procent van hun klas verveelt zelfs 56 procent zich vaak.5 Veel van deze leerlingen geven aan dat ze op school geen extra aandacht of aanbod krijgen en dat wel graag zouden willen. Ouders van toptalenten in het basis- en voortgezet onderwijs bevestigen dit beeld.
Leerlingen die méér willen leren maar niet worden uitgedaagd, kunnen al op jonge leeftijd hun motivatie verliezen om zich in te spannen op school. Circa een zesde van de leerlingen presteert onder zijn of haar kunnen. Bij hoogbegaafde leerlingen komt onderpresteren nog vaker voor: een derde van de hoogbegaafde kinderen presteert onder zijn of haar niveau.6 Leerlingen die het goed doen in het basisonderwijs, houden dat niet altijd vol in het voortgezet onderwijs: 20 procent van de leerlingen met de hoogste Cito-scores (550) haalt het vwo niet in 6 jaar.7 Weinig leerlingen in het voortgezet onderwijs slagen met een hoog eindexamencijfer (gemiddeld hoger dan 7,5): 4 procent in vmbo en havo en 9 procent in het vwo.8 Het lukt dus niet om onze beste leerlingen voldoende uit te dagen en te stimuleren het beste uit zichzelf te halen.
Internationale vergelijkingen bevestigen dit beeld. Onze best presterende leerlingen blijven achter bij leeftijdsgenoten in andere landen, zeker in het basisonderwijs. Nergens is het verschil tussen laag en hoog presterende leerlingen zo klein. Bijna alle zwak presterende leerlingen in het reguliere basisonderwijs hebben het basisniveau in zowel lezen, rekenen als natuuronderwijs (PIRLS en TIMSS). Steeds minder leerlingen halen het meest geavanceerde niveau voor lezen, rekenen of natuuronderwijs.
De afgelopen jaren is dit aantal gedaald naar gemiddeld 5 procent, terwijl in andere Europese landen, die het soms gemiddeld slechter doen, veel meer leerlingen dit niveau halen. Buiten Europa, in Singapore presteert maar liefst 43 procent van de leerlingen op het topniveau in rekenen.
In het voortgezet onderwijs presteren meer leerlingen goed, maar ook hier zijn weinig échte toppresteerders. Vooral in science en leesvaardigheid is dat te zien. Slechts 1 procent van onze vijftienjarige leerlingen haalt het hoogste vaardigheidsniveau in science, nog minder het hoogste niveau in leesvaardigheid. Veel andere landen laten zien dat dit echt beter kan. In België is het percentage toppresteerders op lezen bijvoorbeeld beduidend hoger dan in Nederland.
Naast leerlingen met talenten op het cognitieve vlak, komen ook praktische talenten in Nederland nog te weinig tot hun recht. Het aanzien van praktisch talent en beroepsvaardigheden is maatschappelijk gezien laag.
En dat is onterecht. De Sociaal-Economische Raad wees er vorig jaar op dat praktische talenten vaak onderbelicht blijven in het onderwijs.9 De laatste decennia worden talenten op de basisschool steeds meer in de richting van havo en vwo gestuurd. De keuze voor het vmbo wordt soms gezien als een negatieve keuze, niet gebaseerd op vakgerichte talenten van leerlingen. In landen als Duitsland en Zwitserland wordt excellent vakmanschap veel hoger gewaardeerd.10
Waar ligt het aan dat onze beste leerlingen onder hun kunnen presteren? Ik zie drie belangrijke verklaringen. In de cultuur van het Nederlandse onderwijs wordt talent onvoldoende gewaardeerd en beloond, in de structuur ontbreekt het aan mogelijkheden om flexibel in te spelen op wat toptalenten nodig hebben en het ontbreekt veel leraren en schoolleiders aan voldoende vaardigheden om toptalenten uit te dagen.
Talent onvoldoende gestimuleerd en beloond
In het Nederlandse onderwijs ligt veel nadruk op het verbeteren van de prestaties van leerlingen met achterstand. Meer dan de helft van de leraren in het basis- en voortgezet onderwijs bevestigt dat.11 De resultaten zijn daar dan ook goed. Meer dan 80 procent van de ouders is het eens met aandacht in het onderwijs voor leerlingen met achterstanden. Een beduidend kleiner deel (49 procent in het po en 59 procent in het vo) is het eens met aandacht voor uitblinken.
Circa 35 procent van de leerlingen in het voortgezet onderwijs zegt niet te worden gestimuleerd om het beter te doen, zolang hun resultaten voldoende zijn. Van de beste leerlingen zegt bijna de helft minder aandacht te krijgen dan zwakkere leerlingen.
Leraren bevestigen dit beeld: ongeveer de helft van leraren in het voortgezet onderwijs zegt dat goed presterende leerlingen «zich toch wel redden».12 Bestaande lesmethodes die scholen gebruiken, weerspiegelen het streven om alle leerlingen op een minimumniveau te brengen. Extra uitdagend aanbod is vaak beperkt in omvang en moeilijkheidsgraad. Leerlingen kunnen zich hierdoor gaan vervelen en zij ontwikkelen niet de vaardigheden om hun leerproces te sturen.
«Als je vet goed kunt leren, blijft dat onzichtbaar»
«Mijn klasgenoten zien mij tijdens belangrijke wedstrijden op het veld en weten dat ik daar veel voor moet trainen. Daarom mis ik soms lessen, die ik later inhaal. Ook als je goed kunt zingen, kan je tijdens optredens laten zien waar je het allemaal voor doet. Als je heel slim bent en vet goed kunt leren, blijft dat onzichtbaar.»
Nick, voetbaltalent
Leerlingen die hun hoofd boven het maaiveld uitsteken, krijgen vaak te maken met onbegrip van medeleerlingen. Ook krijgen zij minder aandacht op school. We zijn nog niet gewend om leerlingen met bijzondere prestaties in de schijnwerpers te plaatsen en extra kansen te bieden. Daarmee doen we onze getalenteerde leerlingen en de samenleving tekort.
Het loont nu vaak niet voor leerlingen om harder te lopen dan strikt noodzakelijk. Ruim een derde van de vmbo-leerlingen en een kwart van de havo- en vwo-leerlingen geeft aan dat hoge cijfers voor hen niets extra’s opleveren. Leerlingen werken naar een diploma toe. De cijferlijst is voor toelating tot het vervolgonderwijs vaak niet belangrijk.13
Weinig flexibiliteit en ruimte voor talent
Op veel scholen ziet het onderwijs er nog hetzelfde uit als dertig jaar geleden. Dat stelt ook de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid vast: «Het onderwijs lijkt nog sterk op een leerfabriek in plaats van een inspirerende leeromgeving.»14 Leerlingen worden ingedeeld in vaste klassen en jaargroepen. Ze volgen al hun lessen binnen de muren van een klas. Ze krijgen allemaal dezelfde instructie en dezelfde opdrachten. Leerlingen moeten zich aanpassen aan het systeem, in plaats van andersom. In zo’n klimaat kunnen toptalenten niet floreren. Waar het gemiddelde het niveau en tempo bepaalt, raken leerlingen die meer aankunnen verveeld. Hoewel steeds meer scholen hun onderwijs moderner, flexibeler en interactiever vormgeven, is hier nog een wereld te winnen.
«Waarom mag ik mijn tijd niet gebruiken om iets nieuws te leren?»
«Het examenprogramma voor sommige vakken is makkelijk voor mij. Als ik de stof al begrepen heb, moet ik toch nog alle lessen volgen en al het huiswerk maken. Ik vind het zonde van mijn tijd. Waarom mag ik mijn tijd niet nuttig gebruiken om iets nieuws te leren?»
Sarah, bovenbouw havo
In het traditionele klassensysteem bestaan grote verschillen binnen groepen leerlingen. Basisonderwijs wordt meestal gegeven in groepen die op leeftijd zijn samengesteld in plaats van op niveau of leerontwikkeling. De verscheidenheid aan kinderen en de verschillen in niveau in reguliere klassen is enorm. De lessen worden verzorgd door één en dezelfde leraar die van alle markten thuis moet zijn en alle vakken moet beheersen. Dat stelt hoge eisen aan de leraar. Kinderen met bijzondere talenten worden in traditionele klassen te vaak nog afgeremd.
In het voortgezet onderwijs doet zich in de traditionele organisatie van het onderwijs een ander probleem voor. Waar leerlingen in het basisonderwijs vaak te maken hebben met één leraar, krijgen ze in het voortgezet onderwijs ieder uur een andere. Het voortgezet onderwijs deelt leerlingen weliswaar in op vmbo-, havo- en vwo-niveau, maar voor de relatief homogeen samengestelde klassen staan vakspecialisten die de leerlingen maar een beperkt aantal uren per week zien. Leraren in het voortgezet onderwijs komen er onvoldoende aan toe om leerlingen echt goed te leren kennen en in te spelen op hun specifieke talenten.
Daarnaast bepaalt het zwakste vak van een leerling vaak het niveau waarop en tempo waarin het voortgezet onderwijs wordt doorlopen. Een leerling die bijvoorbeeld goed is in wiskunde, maar slecht in Engels, komt terecht in het onderwijsniveau waarin hij Engels kan bijbenen. Zelden bieden scholen hun leerlingen de mogelijkheid om vakken op een hoger niveau te volgen.
Ook de overgang van het basisonderwijs naar het voortgezet onderwijs kan soepeler. In de overgangen tussen de onderwijssectoren gaat kennis verloren over de mogelijkheden van individuele leerlingen. De prestaties op de vorige school hebben vaak geen gevolg of effect. Basisschoolleerlingen die voorlopen in rekenen, beginnen in het voortgezet onderwijs op hetzelfde niveau als andere leerlingen. Vooral voor toptalenten, die vaak extra vakken volgen en voorlopen op andere leerlingen, is dat belemmerend en frustrerend.
Hoewel scholen vaak nog onvoldoende gebruikmaken van de mogelijkheden om hun onderwijs op een meer inspirerende en uitdagende manier vorm te geven, geven scholen die wél hun onderwijs vernieuwen aan soms op beperkingen in wet- en regelgeving te stuiten. Zo worden de huidige regels rond de verplichte onderwijstijd als te beperkend ervaren. Ook andere voorschriften beperken de mogelijkheden voor maatwerk. Zo kunnen scholen hun onderwijs bijvoorbeeld niet structureel versneld aanbieden. Het vwo duurt bijvoorbeeld zes jaar, terwijl sommige leerlingen het met gemak ook in vijf jaar zouden kunnen. Voor hen zou het waardevol zijn als zij het reguliere programma versneld kunnen doorlopen, zodat er tijd overblijft voor verbreding en verdieping. De wet bepaalt echter de duur van het voortgezet onderwijs.
Ruimte voor andere vakken door versnelling in het vwo
Het Pallas Athene College in Ede heeft een Sprintklas waarin vwo-leerlingen die heel snel leren de eerste drie jaren van het vwo in twee jaar tijd afronden. Hierdoor ontstaat in de bovenbouw meer tijd voor het volgen van andere of nieuwe vakken op school of op de universiteit. De school ervaart echter een ernstige beperking in de wet. Veel leerlingen in de sprintklas zouden al prima na vijf jaar hun vwo kunnen afronden. De wet biedt momenteel echter geen ruimte voor een klas die het vwo in vijf in plaats van zes jaar afrondt.
Ook bij de overgang van de ene naar de andere school kan regelgeving een meer faciliterende in plaats van beperkende rol spelen. Vrijwel alle basisscholen besteden bijvoorbeeld aandacht aan informatieoverdracht naar het vervolgonderwijs. Zij doen dit via het onderwijskundig rapport of gebruiken inlichtingenformulieren van het voortgezet onderwijs. De regelgeving beperkt nu welke gegevens door scholen mogen worden uitgewisseld en schrijft niet voor welke informatie zou moeten worden uitgewisseld voor een aansluitende leerroute voor toptalenten. Slimmere regelgeving kan talenten helpen.
Leraren en schoolleiders te weinig toegerust
Vooral leraren in het basisonderwijs hebben te maken met grote verschillen tussen kinderen. De meesten van hen (85 procent) en circa de helft van de leraren in het voortgezet onderwijs zeggen extra aandacht te besteden aan toptalenten. Leraren zijn gedreven, maar hebben het gevoel dat zij onvoldoende in staat zijn om dit goed en genoeg te doen. Volgens het meest recente Onderwijsverslag beheersen veel leraren nog niet alle complexe vaardigheden, zoals het inspelen op verschillen: minder dan 40 procent in het basisonderwijs en minder dan 30 procent op vmbo tl, havo en vwo. Leraren in beroepsgerichte leerwegen van het vmbo slagen hier beter in, maar ook niet allemaal: 44 procent van hen beheerst de vaardigheden om met verschillen om te gaan voldoende.
Veel leraren hebben dan ook behoefte aan meer faciliteiten en ondersteuning, zoals gerichte scholing of kennisdeling met collega’s.15 Uitdagend onderwijs vraagt om een lerende organisatie die flexibel en slim omgaat met onderwijssoorten, het jaargroepensysteem, het klassieke lesmodel en de grenzen van klasmuren. Er is meer mogelijk dan wordt gedacht. Sommige scholen ontwikkelen veelbelovende initiatieven, maar veel schoolleiders en leraren ontbreekt het aan de kennis van en ervaring met de verschillende mogelijkheden. Mogelijkheden van ICT om uitdagend en gepersonaliseerd onderwijs aan te bieden, worden wel benut, maar nog onvoldoende. Samenwerking met bedrijven en vervolgonderwijs is nog kleinschalig en incidenteel.
Ondanks de vele goede initiatieven van scholen besteedt ons onderwijs nog te weinig aandacht aan toptalenten. Bestaande initiatieven zijn nog teveel een uitzondering en doorgaans kleinschalig van opzet. Het is tijd voor een duurzame en structurele aanpak die leidt tot een cultuuromslag in het onderwijs. Ik streef naar een ambitieuze leercultuur, naar onderwijs dat uitdaagt. We mogen niet tevreden zijn met een voldoende, steeds beter is de norm.
Iedere leerling heeft recht op goed en uitdagend onderwijs. We mogen niet accepteren dat sommige leerlingen zich structureel vervelen op school. Daarom is het van belang dat scholen kritisch kijken naar hun lesaanbod. Toptalenten hebben vaak baat bij extra opdrachten en verrijkend aanbod om zich optimaal te ontwikkelen. Ergens in uitblinken moet ook meer dan nu de moeite waard zijn. Ik wil dat scholen bijzondere prestaties op allerlei terreinen meer zichtbaar maken en belonen. De zwakste vakken moeten niet meer leidend zijn voor leerlingen, juist de vakken waarin ze uitblinken moeten bepalen waarvoor ze zich kunnen kwalificeren. Soepele overgangen voor individuele leerlingen binnen en tussen onderwijssectoren zijn daarbij van belang, waarbij goede prestaties uiteraard moeten worden beloond.
Een stimulerende omgeving thuis vergroot de kans op succes op school. Scholen en ouders zouden nog veel meer gezamenlijk op kunnen trekken bij de ontwikkeling van leerlingen. Ik wil dat leraren de ruimte krijgen en het vermogen hebben om toptalenten te herkennen en uit te dagen, met dezelfde vanzelfsprekendheid als waarmee zij leerlingen met een (risico op) achterstand extra ondersteunen. Leraren hoeven het niet alleen te doen. Onderwijs aan toptalenten vraagt om sterke teams, die samen in staat zijn om flexibel in te spelen op de behoeften van individuele toptalenten.
Een dergelijke omslag in cultuur en organisatie is niet van vandaag op morgen bereikt. Veranderingen in het onderwijs zijn als een marathon, geen sprint. Het is een proces dat een lange adem vergt en aandacht vraagt van alle betrokkenen. De overheid schept de kaders. Het eigenlijke werk gebeurt op school en in de klas. Het is mijn rol om goede initiatieven te ondersteunen en te stimuleren. Waar nodig schep ik ruimte en neem belemmeringen weg. Daarmee zetten we de eerste stappen in een proces op weg naar onderwijs dat optimaal aansluit bij de individuele behoefte van leerlingen. De manier waarop ik deze beweging ondersteun, zet ik uiteen langs drie lijnen:
1. Naar onderwijs dat meer uitdaagt
2. Naar onderwijs waarin bijzondere prestaties meer lonen
3. Naar onderwijs met beter toegeruste leraren
Mijn streven is dat iedere school een inspirerende en uitdagende leeromgeving voor talenten biedt. Ik wil dat alle leerlingen onderwijs volgen dat bij hen past. Dat vraagt om het flexibeler organiseren van het onderwijs en het soms doorbreken van oude patronen en structuren. Dat vraagt heel wat van scholen, van leraren en van leerlingen. Op scholen die hierin voorop lopen heb ik echter ook gezien dat het de investering waard is. Niet alleen leerlingen, maar ook leraren bloeien ervan op. In mijn streefbeeld maken scholen ook meer gebruik van vakleerkrachten en specialisten van andere scholen, uit het vervolgonderwijs of uit het bedrijfsleven. Scholen die de buitenwereld naar binnen halen, inspireren hun toptalenten. Als scholen mogelijk maken dat leerlingen sneller door de stof heen gaan, hebben zij meer tijd om zich verder te ontwikkelen. Digitale leermiddelen en ICT zijn daarbij belangrijke hulpmiddelen.
Ondernemerschap voor toptalenten op de havo
Verschillende scholen in Nederland bieden havoleerlingen een International Business College aan. OSG Sevenwolden in Heerenveen is één van die scholen. De meest talentvolle en gemotiveerde leerlingen met het profiel Economie & Maatschappij volgen het reguliere programma in vier dagen. Op de dag die overblijft, leren de leerlingen ondernemersvaardigheden in nauwe samenwerking met het bedrijfsleven. Ze leren een ondernemingsplan schrijven, maken kennis met het functioneren binnen een bedrijf en krijgen les in marketing. Zo krijgen ze de kans om zich in een uitdagende omgeving te ontwikkelen voor hun toekomst als ondernemer.
Wat kunnen scholen zelf doen?
Scholen kunnen nu al meer doen om hun onderwijs anders te organiseren en uitdagender te maken. Sommige basisscholen verrijken hun onderwijsaanbod met extra vakken als schaken, filosofie en Spaans. Sommige scholen in het voortgezet onderwijs bieden hun leerlingen de mogelijkheid om in het vervolgonderwijs vakken te volgen. Basisscholen en middelbare scholen werken samen met universiteiten om leerlingen in aanraking te brengen met de wetenschap. Voor samenwerking met het bedrijfsleven, ook op het vlak van toptalenten, kunnen scholen terecht bij het Jongeren en Technologie Netwerk Nederland. Kortom, er zijn talrijke mogelijkheden om het reguliere lesprogramma te verrijken en het onderwijs daarmee uitdagender te maken. De goede voorbeelden die er al zijn verdienen navolging.
Scholen kunnen het reguliere onderwijs voor toptalenten daarnaast compacter maken. Leerlingen die ergens goed in zijn, hebben vaak minder herhaling nodig om zich de stof goed eigen te maken. De tijd die daarmee vrijkomt kunnen toptalenten gebruiken voor verrijkend of verdiepend aanbod.
Een andere mogelijkheid is het onderwijsaanbod versnellen. In het voortgezet onderwijs kunnen leerlingen individuele vakken nu al in het voorlaatste jaar afsluiten. Daarmee kunnen scholen ruimte maken voor extra vakken of verdieping. Uitdagend aanbod vraagt om maatwerk voor individuele leerlingen. Dat kan als scholen hun onderwijs flexibeler organiseren.
Basisonderwijs op maat
De leerlingen van basisschool Het Talent in Lent krijgen onderwijs dat zowel in inhoud als in tempo is afgestemd op hun niveau. Ieder leerling heeft een eigen mentor en is onderdeel van een leeftijdsonafhankelijke groep van ongeveer 110 kinderen. Binnen die groepen doen leerlingen veel activiteiten samen in een kleinere mentorgroep. Leerlingen krijgen daarnaast elk een passend onderwijsaanbod dat is afgestemd op hun eigen ontwikkelingsniveau. Het Talent is daarmee een mooi voorbeeld van hoe in het basisonderwijs nu al meer aandacht kan worden geschonken aan kinderen met bijzondere talenten.
Wat is er nog nodig?
Ik vind het belangrijk dat scholen op ieder niveau een doordacht en structureel aanbod hebben voor toptalenten en de mogelijkheden daartoe optimaal benutten. Ik realiseer me dat het heel wat van scholen vergt om te investeren in veranderingen die zorgen voor meer uitdagend aanbod. Daarom bied ik ondersteuning met de volgende maatregelen.
Structureel uitdagend aanbod voor toptalenten op alle scholen
Scholen die programma’s willen bieden voor toptalenten hebben daarvoor vaak even wat financiële armslag nodig. Vanuit de Bestuursakkoorden 2012–2015 was er de afgelopen jaren 20 miljoen beschikbaar voor het basisonderwijs en het vwo. Dit jaar stijgt dat bedrag met 50 procent naar 30 miljoen.
• In de nieuwe sectorakkoorden voor het basis- en voortgezet onderwijs streef ik naar afspraken over uitdagend onderwijs voor toptalenten waarmee na 2014 extra talentenprogramma’s gefinancierd kunnen worden. Daarbij zal in ieder geval worden ingezet op uitbreiding en verbreding naar álle onderwijssoorten, waardoor niet alleen in het basisonderwijs en het vwo, maar ook op het vmbo en in de havo uitdagend aanbod ontwikkeld kan worden.
Scholen die voor het eerst programma’s voor toptalenten willen ontwikkelen, staan er nu vaak alleen voor. Bij verschillende scholen in het funderend onderwijs, en ook in het hoger onderwijs, is hier echter al ervaring mee. Deze ervaringen kunnen andere scholen helpen.
• Via School aan Zet ga ik ondersteuning bieden aan scholen die zelf excellentieprogramma’s willen inrichten, op een manier die past bij hun school.
Om het aanbod voor toptalenten structureel in te bedden in de organisatie van een school, helpt het als er een duidelijke en zichtbare plek is waar verantwoordelijkheden zijn belegd. In het voortgezet onderwijs functioneren zorgcoördinatoren als spil in het zorgaanbod voor leerlingen die dat nodig hebben. Scholen voor topsporters («LOOT-scholen») hebben LOOT-coördinatoren, waar leerlingen terecht kunnen met hun vragen over hoe ze onderwijs en hun loopbaan in de topsport goed kunnen combineren.
• Met de VO-raad en het LAKS wil ik afspraken maken over hoe we, naar analogie van de LOOT-coördinatoren, de taak van talentcoördinatoren op alle scholen in Nederland gaan introduceren. Talentcoördinatoren kunnen de kennisbasis op scholen versterken, ook door kennis en ervaring met elkaar uit te wisselen. Het gaat hierbij niet om nieuw aan te stellen medewerkers binnen het onderwijs, maar veel meer om het duidelijk beleggen van taken binnen de school.
Toptalenten kunnen zelf meer verantwoordelijkheid nemen voor hun ontwikkeling als zij een goed beeld hebben van hun eigen talenten. De relatie met het verkennen van een vervolgstudie of latere loopbaan is daarbij ook belangrijk. Het helpt toptalenten enorm om al vroeg in het voortgezet onderwijs – bij voorkeur vanaf de brugklas – te beginnen met goede loopbaanoriëntatie en -begeleiding.
• Samen met de VO-raad en het LAKS maak ik concrete afspraken over de verbetering van de kwaliteit van loopbaanoriëntatie en -begeleiding. Ik bouw voort op de ervaringen die we de afgelopen jaren al hebben opgedaan.
Flexibele organisatie van het onderwijs
Toptalenten kunnen meer worden uitgedaagd met verrijking door praktijkopdrachten of verdieping in bepaalde vakken. Samenwerking met andere scholen, hoger onderwijsinstellingen, sport- en culturele organisaties, ouders, bedrijven en publieke instellingen kunnen scholen helpen leerlingen en leraren te inspireren en uit te dagen.
Scholen in het voortgezet onderwijs lopen soms echter tegen belemmeringen in wet- en regelgeving aan als zij op innovatieve wijze hun leerlingen uitdagend aanbod willen bieden. Scholen noemen bijvoorbeeld modulair onderwijs als een manier om tegemoet te komen aan de individuele leerbehoefte van toptalenten. Voor deze en andere flexibele organisatievormen ga ik meer ruimte bieden.
Differentiatie in niveaus tussen verschillende schoolvakken
Leerlingen op het Maarten van Rossem in Arnhem mogen een vak op een hoger niveau volgen, als zij twee keer achter elkaar een 7,5 of hoger halen voor een toets van dat vak. Andersom, als leerlingen twee keer achtereen geen voldoende halen, mogen ze het vak op een lager niveau volgen. Zo past de school het niveau van de lesstof aan bij de voorkennis van leerlingen. Dat kan voor alle avo-vakken die vmbo-leerlingen volgen. Het hoogste niveau is de theoretische leerweg. Aan het einde van het vmbo sluiten de leerlingen, als zij dat willen, de vakken die zij op een hoger niveau hebben gevolgd, ook af met een examen op dat niveau. Dit soort variatie binnen de verschillende niveaus van het vmbo, zouden ook mogelijk gemaakt kunnen worden tussen vmbo, havo en vwo.
• Er komen in het voortgezet onderwijs meer mogelijkheden voor leerlingen om vakken op een hoger niveau te volgen. Waarom zou een rekentalent op het vmbo geen wiskunde kunnen afronden op havo- of vwo-niveau? Daar waar wet- en regelgeving dergelijke flexibiliteit nog in de weg staat, zal ik met aanpassingen komen. Daarnaast ga ik in gesprek met scholen om dit in hun onderwijs ook te realiseren.
• Extra activiteiten voor toptalenten, zoals lessen in het vervolgonderwijs of opdrachten bij bedrijven, moeten mee kunnen tellen als onderwijstijd. Ik streef ernaar de wettelijke normen voor onderwijstijd in het voortgezet onderwijs per 1 augustus 2015 zó aan te passen dat dat kan.
• In het voortgezet onderwijs moeten leerlingen vakken makkelijker eerder kunnen afsluiten, als zij daartoe in staat zijn. De tijd die vrijkomt, kunnen zij besteden aan nieuwe uitdagingen. Ik pas het Eindexamenbesluit VO zo aan dat het mogelijk is om eerder examen te doen dan in het laatste of voorlaatste jaar.
Vakmanschapsroute en technologieroute
In het (v)mbo kunnen scholen en instellingen (bij wijze van experiment) een samenhangend programma aanbieden, vanaf het derde leerjaar in het vmbo tot aan een diploma op mbo-2- of mbo-4-niveau. Leerlingen kunnen in het derde leerjaar in het vmbo al eindexamen doen voor alle onderdelen van het vmbo. Dat geeft de school meer ruimte om te variëren in wanneer welke stof wordt aangeboden aan welke leerlingen. Voor praktische toptalenten die het onderwijs nu te weinig uitdagend vinden, is dit een interessante manier om in een (eventueel verkorte) doorlopende leerroute onderwijs te volgen.
• In het vmbo bestaan experimenten met vakmanschaps- en technologieroutes, die leerlingen versneld door het onderwijs heen leiden. In het havo en vwo kan alleen op individuele basis afgeweken worden van de onderwijsduur. De regelgeving rond onderwijsduur wijzig ik zo, dat ook havo en vwo een versneld programma aan kunnen bieden.
• De inzet van ICT stelt scholen in staat hun onderwijs veel flexibeler te organiseren en lesstof veel meer op de individuele leerling toe te snijden. Er valt echter nog veel te winnen op het vlak van de beschikbaarheid van hardware (computers, laptops of tablets) en software (digitaal lesmateriaal). Samen met de Minister van Economische Zaken werk ik aan het doorbraakproject ICT in het Onderwijs. Het doel is dat scholen invulling kunnen geven aan gepersonaliseerd leren. We werken daarvoor samen met de sectorraden, het bedrijfsleven en ontwikkelaars van lesmateriaal om de toepassing van ICT in het onderwijs een impuls te geven.
• Ik ga scholen die daar behoefte aan hebben ondersteunen het basisonderwijs anders te organiseren. Met de inzet van voorlopers kunnen andere scholen worden gestimuleerd om te werken zonder jaargroepen, waarbij leerlingen meer kunnen leren op hun eigen niveau. Leraren kunnen daarbij meer in teams worden ingezet op basis van hun specialismen in bijvoorbeeld taal of rekenen. Ook zetten dit soort vormen van werken leraren aan om meer samen lessen voor te bereiden, leerlingen te bespreken en elkaar feedback te geven.
• Basisscholen kunnen hun onderwijs uitdagender maken met de inzet van professionals uit het bedrijfsleven of van ouders met speciale interesses en vakkennis. Ook leraren uit het voortgezet onderwijs kunnen hier een rol spelen, bijvoorbeeld bij lessen in wiskunde of techniek. De wet belemmert nu nog structurele inzet van vakleraren uit het voortgezet onderwijs in het basisonderwijs. Dat ga ik veranderen zodat deze leraren op bepaalde vakgebieden verdieping en verrijking aan toptalenten kunnen geven.
Leerlingen verdienen onderwijs dat hen motiveert om steeds hun best te doen en hun talenten te ontdekken en ontplooien. Bijzondere prestaties van leerlingen mogen worden gezien en gewaardeerd. Er is niks mis met het halen van hoge cijfers of uitblinken op bepaalde vlakken. Sterker nog, dat is iets om ontzettend trots op te zijn. Scholen kunnen meer doen om dat uit te dragen.
Leerlingen die uitblinken in bepaalde vakken, bijzondere prestaties leveren of extra opdrachten en taken voltooien, zouden daar meer voor moeten worden beloond. Dat kan door privileges te verlenen of bijzondere aantekeningen op het diploma. Ook in de overgang van de ene naar de andere schoolsoort is de waardering van bijzondere prestaties van belang. Leerlingen die met een voorsprong instromen, zouden op hun eigen niveau verder moeten kunnen werken aan hun ontwikkeling. Scholen die over de hele linie goede prestaties neerzetten en toptalenten laten uitblinken, gaan dat terugzien in de beoordeling van de Inspectie.
Wat kunnen scholen zelf doen?
Toptalenten kunnen meer worden uitgedaagd en daarvoor waardering verdienen door de deelname aan wedstrijden. Er zijn op dat vlak mooie initiatieven zoals de wiskundewedstrijd W4Kangoeroe, de KNAW Onderwijsprijs voor de beste profielwerkstukken in het voortgezet onderwijs, de Skills vakwedstrijden voor vmbo'ers en de diverse Olympiades. Deze competities bieden een podium voor toptalenten. De deelname van Nederlandse scholen aan dit soort competities is lager dan gemiddeld in OESO-landen. Scholen zouden hen daarom veel meer kunnen aanmoedigen en er ruimte voor kunnen maken in hun onderwijsprogramma’s.
Een platform voor hoogvliegers
In de Socrates International Honour Society krijgen toptalenten die lid zijn van het netwerk verrijkende activiteiten aangeboden, in samenwerking met organisaties en bedrijven. Leden kunnen ook meedingen naar beurzen en prijzen die jaarlijks worden uitgereikt. De Socrates International Honour Society is een Nederlandse stichting zonder winstoogmerk, die in het voortgezet onderwijs met zo’n 250 scholen samenwerkt.
Wat is er nog nodig?
Talenten zichtbaar maken en prestaties belonen
Op een diploma in het hoger onderwijs is het zichtbaar als een student de opleiding heeft gehaald met hoge cijfers of bijzondere prestaties heeft geleverd. Studenten zien hun prestaties terug op het diploma en kunnen dat vervolgens laten zien als zij een baan zoeken. In het funderend onderwijs zijn scholen dat nog niet gewend. Bijzondere prestaties zijn daar minder zichtbaar en hebben weinig concrete voordelen voor leerlingen.
• In het voortgezet onderwijs maak ik het mogelijk dat scholen het diploma en de cijferlijst verrijken met vermeldingen van bijzondere prestaties: vermeldingen van het afronden van een of meer vakken op een hoger niveau, de deelname aan extra activiteiten, wedstrijden of talentprogramma’s.
• Analoog naar het hoger onderwijs introduceer ik voor leerlingen met hoge cijfers in het voortgezet onderwijs een formele aantekening op het diploma. Ik pas het Eindexamenbesluit VO zo aan dat zij bij een gemiddeld examenresultaat van een 8 of hoger een judicium cum laude ontvangen.
Portfolio voor talentontwikkeling
De talentontwikkeling van leerlingen van de scholen van Kerobei in Venlo wordt in beeld gebracht in een digitaal portfolio. De leerling, ouders en leraren kunnen daarin de voortgang volgen. Samen met de leraar bepaalt de leerling zelf welke competenties hij of zij verder wil ontwikkelen. Het portfolio is een hulpmiddel bij de begeleiding van de leerling bij de ontwikkeling van talent.
Bedrijven en overheidsinstellingen kunnen een belangrijke rol spelen in het aanbieden van uitdagend aanbod, stages en bij loopbaanoriëntatie en -begeleiding. Bedrijven kunnen daarnaast ook een belangrijke rol spelen in het stimuleren van leerlingen om uit te blinken. De Topsector Chemie is een sector die hierin voorop loopt. Veelbelovende scholieren worden gestimuleerd om te kiezen voor een opleiding scheikunde, door bijvoorbeeld een maandelijkse beurs en de mogelijkheid om praktijkervaring in bedrijven op te doen. Ook zijn er mooie verbindingen tussen onderwijs en bedrijfsleven, zoals Jet-Net (Junior).
• Ik ben in gesprek met het bedrijfsleven om afspraken te maken over het beschikbaar stellen van beurzen voor toptalenten in het voortgezet onderwijs.
Samen met de Minister wil ik de waardering voor beroepsvaardigheden vergroten en daarmee de keuze voor vakmanschap en de instroom van vakmensen op de arbeidsmarkt positief beïnvloeden.
Ruimte voor de ontwikkeling van praktisch talent van leerlingen in het funderend onderwijs is een eerste noodzakelijke stap daarin. Het kabinet reageert binnenkort op de recente aanbevelingen van de SER hierover.16
• Het Techniekpact werkt aan de vaardigheden van leraren in techniekonderwijs en structurele aandacht voor wetenschap en technologie in het basisonderwijs. Pabo’s maken vanaf 2014 wetenschap en techniek onderdeel van het curriculum.
• Met basisscholen ga ik in gesprek over hoe hun leerlingen in aanraking kunnen komen met praktische vaardigheden en vakmanschap.
Samen met basisscholen en vmbo-scholen ga ik in kaart brengen om welke vaardigheden het gaat en hoe zij toptalenten op dit terrein kunnen uitdagen en hoe zij prestaties zichtbaar maken.
Soepelere overgangen tussen onderwijssoorten
In de gesprekken die ik afgelopen maanden voerde, rees vaak de vraag hoe leerlingen ook in hun leerproces, in de overgang tussen onderwijssoorten baat hebben bij hun extra inzet en de vermelding daarvan op rapporten en diploma’s. De manier waarop we nu de overgangen hebben geregeld, motiveert leerlingen niet altijd om extra hun best te doen.
Begeleiding bij de overgang naar het voortgezet onderwijs
De Brede School Academie in Utrecht (BSA) is een mooi voorbeeld van onderwijs dat uitdaagt en onderpresteren tegengaat. BSA geeft extra taalonderwijs aan basisschoolleerlingen in de bovenbouw, die goed zijn in wiskunde, maar op het gebied van taal achterlopen. Zo krijgen leergierige, talentvolle leerlingen de kans om zich optimaal te ontwikkelen. Ze worden voorbereid op het voortgezet onderwijs, zodat ze daar in de volle breedte goed mee kunnen komen. De leerlingen van de BSA behoren nu tot de beste lezers van Nederland.
Leerlingen die van de basisschool afkomen, hebben allemaal een eigen niveau van kennis en vaardigheden. Scholen in het voortgezet onderwijs moeten hiervan op de hoogte zijn om daarbij te kunnen aansluiten. De overdracht van informatie over toptalenten van het basisonderwijs naar het voortgezet onderwijs moet beter worden toegespitst op een aansluitende individuele leerroute. Een «warme» overdracht is daar een goed middel voor, of portfolio’s waarin extra activiteiten en bijzondere prestaties zichtbaar worden. Ook het onderwijskundig rapport zou hiervoor beter benut moeten kunnen worden.
• Ik pas de regelgeving zo aan dat helder is welke informatie het onderwijskundig rapport moet bevatten over de talentontwikkeling en de onderwijsbehoefte van toptalenten, zodat middelbare scholen een startpunt hebben voor maatwerk voor individuele toptalenten. De privacy van leerlingen blijft daarbij uiteraard gewaarborgd.
• Door het voortgezet onderwijs flexibeler en meer modulair te organiseren, nemen ook de mogelijkheden toe om meer rekening te houden met de extra bagage die leerlingen meenemen vanuit het basisonderwijs. Rekentalenten zouden bijvoorbeeld veel sneller door de exacte vakken heen kunnen lopen, of kunnen instromen in een hoger niveau.
En kinderen die tweetalig onderwijs hebben gevolgd in het basisonderwijs, zouden naar een veel hoger niveau van Engels kunnen of daarnaast juist extra talen leren. Ik ga in gesprek met het basis- en voortgezet onderwijs om dit ook concreet te maken.
De tijdelijke denktank van het Platform Bèta Techniek over excellentiebevordering in het voortgezet onderwijs geeft aan dat overleg in het onderwijs over de aansluiting tussen de onderwijssoorten van groot belang is voor een doorlopende leerroute voor toptalenten.17 Het is voor deze leerlingen van belang dat er een soepele overgang is van voortgezet onderwijs naar het vervolgonderwijs. Als meer leerlingen in het voortgezet onderwijs vakken op hogere niveaus afronden, moeten we nadenken over de consequenties daarvan voor het vervolgonderwijs.
• SLO en School aan Zet richten momenteel acht regionale talentnetwerken op, om scholen en instellingen van basis- en voortgezet onderwijs te verbinden met vervolgonderwijs, bedrijfsleven en gemeentes. Daarmee wordt de samenwerking verbeterd.
• Samen met de Minister verken ik hoe we soepele overgangen voor toptalenten tussen het voortgezet onderwijs en het vervolgonderwijs kunnen vormgeven. De Onderwijsraad brengt binnenkort advies uit over de overgangen in het onderwijs. We zien dit advies met belangstelling tegemoet en zullen hierop reageren. De Minister komt in de loop van dit jaar uitgebreider terug op dit onderwerp in brieven over het middelbaar beroepsonderwijs en het hoger onderwijs.
Gemeentelijke aanpak voor uitdagend onderwijs
In de gemeente Leiden werken allerlei organisaties, van consultatiebureau tot universiteit, aan doorlopende leerlijnen voor toptalenten. De gemeente Leiden ondersteunt dit netwerk. De organisaties werken samen op het gebied van tijdige signalering, adequaat aanbod, een warme overdracht tussen onderwijsinstellingen en coaching van leerlingen die daar behoefte aan hebben. De intensieve samenwerking, waarin ook kennis en ervaring wordt gedeeld, helpt toptalenten bij hun ontwikkeling.
Toezicht dat scholen stimuleert om toptalenten uit te dagen
Toezicht is van groot belang voor het zeker stellen van kwalitatief goed onderwijs. Ik hecht aan goed onderwijs voor álle leerlingen, dus ook voor toptalenten. De omslag naar vanzelfsprekende aandacht voor leerlingen die uitblinken, vraagt ook van de Inspectie van het Onderwijs meer aandacht voor dit thema.
• De inspectie past de toezichtkaders voor basis- en voortgezet onderwijs aan. Via die aanpassing wordt heel duidelijk gemaakt dat iedere school hoort te zorgen voor onderwijs op maat, ook voor toptalenten.
De inspectie zal hieraan ook in haar rapportages meer aandacht besteden.
Toptalenten komen het best tot hun recht in een cultuur waarin maximaal benutten van talent de norm is. Ook in de beoordeling van scholen kan het toezicht deze ambitieuze leercultuur meer stimuleren. Nu kunnen scholen zich alleen negatief onderscheiden, door zwak of zeer zwak te worden.
Samen met de Minister werk ik aan meer gedifferentieerd toezicht waarin scholen zich ook positief kunnen onderscheiden, door naast «voldoende» ook als «goed» of «excellent» te kunnen worden aangemerkt. Een goede of excellente school zal voor iedere leerling maximaal uitdagend onderwijs moeten realiseren, dus ook een effectief aanbod op maat voor toptalenten.
• Gedifferentieerd inspectietoezicht bevordert een ambitieuze leercultuur waarin ook toptalenten goed tot hun recht komen. Binnenkort verzenden de Minister en ik een brief over de uitwerking van gedifferentieerd toezicht aan uw Kamer.
Als leraren het onderwijs in de klas en in de organisatie van de school geheel afstemmen op verschillen tussen leerlingen, vraagt dat veel van de capaciteiten van leraren individueel en in teamverband. Lerarenopleidingen zouden leraren in opleiding daarvoor de benodigde kennis en vaardigheden moeten aanbieden. Het leerproces van leraren gaat echter verder na de opleiding. Leraren verdienen de ruimte om zich ook nadien te blijven ontwikkelen. In de Lerarenagenda hebben de Minister en ik beschreven hoe we dit willen bereiken.
Wat kunnen scholen en lerarenopleidingen zelf doen?
Lerarenopleidingen kunnen in de programma’s van toekomstige leraren meer aandacht besteden aan maatwerk. Scholen en leraren kunnen nu al zelf het onderwijs in teams of professionele leergemeenschappen organiseren, en de deelname aan opleidingen daarop afstemmen. De inspiratie en steun van schoolleiders zijn daarvoor cruciaal. Zij moeten de ruimte scheppen voor leraren om zich individueel en met elkaar te ontwikkelen.
De lerarenopleidingen hebben gezamenlijk het onderwijs aan toptalenten hoog op de agenda gezet. De Vereniging van Lerarenopleiders Nederland (VELON) organiseert in 2014 een congres over onderwijsinnovatie en een landelijke studiedag over het onderwijs aan toptalenten. Het doel van de bijeenkomsten is om te komen tot kennisuitwisseling en samenwerking tussen lerarenopleidingen over de plaats van differentiatie in het curriculum. De Minister en ik moedigen dat van harte aan.
Wat is er nog nodig?
De kwaliteit van de lerarenopleiding en de kwaliteit van zittende leraren kan en moet omhoog. Dat is de kern van de Lerarenagenda die ik samen met de Minister afgelopen najaar heb gepresenteerd. Vaardigheden om in te spelen op verschillen tussen leerlingen staan daarin centraal. Dat is ook voor toptalenten belangrijk.
Specifiek voor hen gaat het om het vermogen van leraren om talent (tijdig) te herkennen en het onderwijs aan te passen aan de ontwikkeling die een toptalent nodig heeft. Ook de inzet op meer masteropgeleide leraren in de Lerarenagenda versterkt het onderwijs en is iets waar toptalenten van zullen profiteren. Jaarlijks rapporteren de Minister en ik in het najaar over de voortgang van de Lerarenagenda.
Toerusting in de opleiding: masteropgeleide leraren en omgaan met verschillen
In hun gezamenlijke agenda hebben de VSNU en de Vereniging Hogescholen opgenomen dat lerarenopleidingen nieuwe masteropleidingen ontwikkelen, in het bijzonder voor leraren in het basisonderwijs en het mbo. Academische pabo’s zorgen sinds 2008 voor meer academisch opgeleide leraren in het basisonderwijs.
• In 2014 wordt onderzocht hoe we meer vwo’ers kunnen motiveren om de (academische) pabo te volgen.
• In de sectorakkoorden streef ik naar concrete afspraken met de PO-Raad en VO-Raad over kwaliteitsverhoging van het onderwijs door meer leraren met een master in het basis- en voortgezet onderwijs.
Met de invoering van kennisbases, een register voor lerarenopleiders en nauwe samenwerking tussen lerarenopleidingen en scholen werken lerarenopleiders aan het verbeteren van de kwaliteit van toekomstige leraren. Daarbij is aandacht nodig voor de toerusting van leraren om de meest talentvolle leerlingen uit te kunnen dagen. Het is belangrijk dat de lerarenopleiding de basis legt voor het herkennen van talenten en het omgaan met de verschillende talenten van leerlingen.
• Voor leraren-in-opleiding investeren we in de uitwerking en implementatie van een praktische aanpak voor differentiatie in de klas. Dat wordt uitgevoerd door het Interfacultair Centrum voor Lerarenopleiding, Onderwijsontwikkeling en Nascholing (ICLON), samen met verschillende andere lerarenopleiders.
Toerusting voor de klas: nascholing en instrumenten voor herkenning van talent
Leraren zijn de eerste jaren na hun opleiding vooral bezig met klassenmanagement en het overbrengen van de leerstof. Pas na verloop van een aantal jaar krijgen zij het beroep zo in de vingers dat ze zich verder kunnen ontwikkelen in het omgaan met verschillen.
• Voor zittende leraren in het funderend onderwijs ondersteunen we de ontwikkeling van een aanpak waarbij lerarenopleiders leraren coachen in het omgaan met verschillen. Die wordt uitgevoerd door VELON.
• Omdat het belangrijk is dat leraren ook op dit vlak bekwaam zijn, bezie ik samen met de Onderwijscoöperatie op welke manier in het lerarenregister erkenning kan komen voor leraren die actief bijdragen aan het realiseren van uitdagend aanbod voor toptalenten.
Omgaan met verschillen tussen leerlingen begint met het herkennen van talenten van leerlingen. Om leerlingen te kunnen begeleiden om hun talenten te ontwikkelen is het belangrijk dat scholen en leraren de mogelijkheid hebben om talent op een structurele manier in beeld te brengen en te volgen. Dit helpt onze toptalenten ook wanneer zij naar het vervolgonderwijs gaan; talentontwikkeling is zichtbaar en daarmee overdraagbaar.
• Met de PO-Raad wil ik afspreken dat scholen beter gebruik gaan maken van de beschikbare kennis en signaleringsinstrumenten voor het herkennen van talent. Er zijn verschillende mogelijkheden, zoals vragenlijsten voor ouders en observatietechnieken in de klas. Voor optimale talentontwikkeling is het belangrijk dat bijzondere capaciteiten van een kind al op jonge leeftijd gezien en vervolgens gevolgd worden.
Scholen ontvangen nu jaarlijks € 30 miljoen via de prestatiebox voor excellente basisschool- en vwo-leerlingen. Deze middelen worden na 2015 voortgezet. Vanuit mijn brede opvatting van talent wil ik de doelstellingen en ambities uitbreiden naar talentontwikkeling van leerlingen op ieder onderwijsniveau.
In lijn met het Regeerakkoord is € 344 miljoen gereserveerd voor kwaliteitsverbetering in het basis- en voortgezet onderwijs. Het streven is om een groot deel daarvan in te zetten voor professionalisering van leraren in het kader van de Lerarenagenda. Ook onze toptalenten plukken hier de vruchten van. Eveneens streef ik naar investeringen, specifiek voor onze meest talentvolle leerlingen op alle niveaus. In de sectorale bestuursakkoorden wil ik hier verdere afspraken over maken met de sectorraden, die de kwaliteitsverhoging concreet maken.
Onderdeel van de begrotingsafspraken van 2014 is een extra investering van € 29 miljoen in passend onderwijs. Deze middelen zijn bestemd voor een brede definitie van de doelstelling van passend onderwijs: het gaat zowel om leerlingen aan de onderkant die extra ondersteuning nodig hebben als om leerlingen aan de bovenkant (hoogbegaafden). Het doel van passend onderwijs is om al onze leerlingen de kans te geven om hun talenten optimaal te ontwikkelen. Dat betekent extra aandacht voor kwetsbare leerlingen die zorg nodig hebben, maar ook extra aandacht en aanbod voor onze toptalenten. Dit is in lijn met de motie-Straus.18
De maatregelen in dit plan versterken de beweging naar onderwijs met ambitie. Het plan is geen startpunt en geen eindpunt. Uiteindelijk ligt de sleutel tot succes bij onze scholen voor basis- en voortgezet onderwijs. Ik wil hen ondersteunen waar dat kan en nodig is als zij, op eigen initiatief of naar aanleiding van dit plan van aanpak, aan de slag zijn of gaan met meer uitdagend onderwijs voor toptalenten. Veel scholen geven het signaal dat zij behoefte hebben aan meer informatie over wat er wettelijk gezien kan en mag, welk materiaal voorhanden is en welke initiatieven andere scholen al hebben genomen. Daar ga ik bij helpen.
• Het platform voor kennisdeling op de website www.talentstimuleren.nl breid ik uit met praktische voorbeelden en relevante onderzoeksresultaten van het Nationaal Regieorgaan Onderwijsonderzoek (NRO). Inhoudelijke instrumenten zoals masterclasses worden breed verspreid en voor alle scholen toegankelijk gemaakt.
• Scholen die dat willen, ontvangen via School aan Zet in een individueel traject ondersteuning bij het uitwerken van een plan voor uitdagend aanbod voor toptalenten.
• In de acht regionale talentnetwerken, die School aan Zet nu opricht, kunnen scholen en instellingen, bedrijven en gemeentes met elkaar in contact komen om samen te werken aan uitdagend aanbod voor toptalenten. Ook worden bestaande samenwerkingen zichtbaar gemaakt, zoals de regionale wetenschapsknooppunten en pre-university colleges. Voor iedere regio is er een accountmanager, die scholen kan adviseren in het zoeken naar samenwerkingspartners en een expert die scholen kan helpen bij vragen over wet- en regelgeving en praktische toepassingen.
Dit plan is een nieuwe stap op weg naar een ambitieuze onderwijscultuur. Die cultuuromslag zal een positief effect hebben op het onderwijs voor alle leerlingen. Het vraagt ook om een systeem met ruimte voor maatwerk.
De komende tijd volg ik hoe deze beweging doorzet en hoe de maatregelen in dit plan daaraan bijdragen.
Een cultuuromslag kost tijd. Daarom wordt over vier jaar opnieuw een peiling uitgevoerd onder leerlingen, ouders, leraren en schoolleiders. Dit moet aantonen of toptalenten zich beter uitgedaagd voelen, of prestaties meer lonen en of leraren zich beter toegerust voelen om onderwijs op maat te bieden aan toptalenten. In aanvulling hierop verken ik met het Centraal Planbureau de mogelijkheden voor evaluatie van concrete maatregelen op effectiviteit. Dergelijke studies vergroten onze kennis over bewezen effectieve programma’s in het onderwijs.
In de tussentijd informeer ik uw Kamer jaarlijks over de voortgang van scholen in het aanbieden van uitdagend aanbod voor toptalenten. Ik doe dit in aansluiting op het proces van monitoring en rapportage over de voortgang van de sectorakkoorden, waarover het gesprek nu gevoerd wordt.
Onze leerlingen verdienen herkenning en erkenning van hun talenten. Toptalenten verdienen de aandacht die nodig is om hun cognitieve en praktische talenten volledig te kunnen ontplooien. Dat vraagt om een duurzame en structurele aanpak in alle lagen van het onderwijsstelsel, van in de klas tot aan de overheid. Met dit plan en de voorgestelde maatregelen lever ik mijn bijdrage. Ik ondersteun daarmee de inspanningen van leerlingen, leraren, schoolleiders en bestuurders. Leerlingen die méér kunnen, krijgen de kans om dat waar te maken!
De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, S. Dekker