Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 3 december 2013
Hierbij bied ik uw Kamer het rapport «Resultaten PISA-2012 in vogelvlucht» aan1. De resultaten van PISA 2012 zijn vandaag gepresenteerd. Het bijgevoegde rapport is een verkorte versie van de uitgave «Resultaten PISA 2012 Praktische kennis en vaardigheden van 15-jarigen», dat is opgesteld door het CITO en is gebaseerd op data die zijn verzameld in het kader van het onderzoekprogramma van de OECD Programme for International Student Assessment (PISA).2
PISA is het grootste internationaal vergelijkende onderzoek naar de prestaties van leerlingen in onderwijsstelsels in de wereld en geeft inzicht in de prestaties van 15-jarige leerlingen in 65 landen (OECD-lidstaten en geassocieerde landen) op het gebied van lezen, wiskunde en science.3 In PISA 2012 was er (evenals in 2003) extra aandacht voor wiskunde (meetkunde, algebra, statistiek, rekenen). Daarnaast zijn in 2012 vaardigheden in probleem oplossen onderzocht. Daarover wordt in het voorjaar van 2014 gerapporteerd door de OECD.
PISA wordt eens in de drie jaar uitgevoerd, PISA 2012 is de vijfde cyclus. Deze is afgenomen in 34 OECD-lidstaten en 31 partnerlanden en partnereconomieën bij in totaal ongeveer 510.000 leerlingen. De testen in 2012 alsmede een leerlingen-vragenlijst zijn in Nederland afgenomen door het CITO bij een representatieve steekproef van 4.460 15-jarige leerlingen afkomstig van 172 opleidingen vmbo en havo/vwo, en 5 opleidingen praktijkonderwijs.
In het algemeen blijkt uit PISA 2012 dat de relatieve positie van Nederland ten opzichte van andere landen is verbeterd. De absolute scores zijn op hoofdlijnen gelijk gebleven ten opzichte van de vorige cyclus, PISA 2009.
In PISA 2012 zijn met name de resultaten voor het domein wiskunde van belang. We kunnen trots zijn op die resultaten. De score van Nederland in PISA 2012 op wiskundige vaardigheden was uitstekend. Nederland staat met 523 punten in de ranking als derde land in Europa, na Liechtenstein en Zwitserland (respectievelijk 535 en 531 punten) en vóór landen die in eerdere PISA-onderzoeken beter presteerden dan Nederland (zoals Finland en Canada, met respectievelijk 519 en 518 punten). Nederland presteert op wiskunde ver boven het OECD-gemiddelde van 494 punten en boven landen als het Verenigd Koninkrijk, Rusland en de Verenigde Staten. Nederland moet, naast Liechtenstein en Zwitserland, alleen een aantal van de sterke en opkomende economieën in Azië (verschillende gebieden in en bij China (Shanghai, Hong Kong, Taipei en Macao), Singapore, Zuid Korea en Japan) voor zich laten. In de rangorde van OECD-lidstaten stond Nederland in 2003 en in 2009 respectievelijk op de derde en de zesde plaats; nu is Nederland vierde achter Zuid Korea, Japan en Zwitserland. De Europese koplopers Zwitserland en Nederland kunnen zich op het gebied van wiskunde internationaal gezien dus het best van alle OECD-landen meten met deze «Aziatische Tijgers».4
Dat is goed nieuws. We willen immers dat alle leerlingen hun talenten zo goed mogelijk ontwikkelen. Daarvoor is het van belang dat leerlingen de basisvaardigheden taal en rekenen goed beheersen. Wie de Nederlandse taal niet goed beheerst, loopt onvermijdelijk ook bij andere vakken tegen moeilijkheden op. Wiskundige vaardigheden zijn essentieel om onder meer technische en (natuur)wetenschappelijke vakken succesvol te kunnen volgen. Ook zijn deze basisvaardigheden essentieel om goed te kunnen functioneren in de maatschappij.
Bovendien tonen onderzoekers van OECD in het invloedrijke rapport The high cost of low educational performance een sterke relatie aan tussen de beheersing van wiskundige vaardigheden (en van natuurwetenschappelijke vaardigheden) en (stijging van) het bruto nationaal product en het welvaartspeil van een land.5 Leerlingprestaties op dit gebied zijn veruit de beste voorspellers voor het nationale inkomen per hoofd van de bevolking. Hoe beter leerlingen wiskundige vaardigheden beheersen, hoe groter de kans is dat zij later meer gaan verdienen. Dat is voor die leerlingen prettig, maar het is ook zeer van belang voor het welvaartspeil en het welzijn van ons land. Voldoende welvaart is immers nodig om goede voorzieningen te kunnen (blijven) betalen. Een hoog welvaartspeil en een hoog niveau van voorzieningen op het gebied van welzijn zorgen er ook voor dat Nederland een aantrekkelijk vestigingsklimaat heeft en behoudt voor nationale en internationale bedrijven.
Bij leesvaardigheid hebben Nederlandse leerlingen op ongeveer hetzelfde niveau gepresteerd als drie jaar geleden: 511 punten in 2012, 508 in 2009, beide ruim boven het OECD-gemiddelde. In enkele landen hebben leerlingen hun leesvaardigheid sterker verbeterd dan in Nederland, waardoor Nederland in rangorde iets achteruit is gegaan en nu 10e in de OECD-ranglijst staat. Apart punt van aandacht bij leesvaardigheid is het percentage laaggeletterden. Dat is bij de Nederlandse leerlingen licht verbeterd: 13,8% in 2012 tegen 14,3% in 2009.
Het gaat hier overigens om leerlingen die moeite hebben met lezen, niet om analfabeten.
Nederlandse leerlingen hebben bij natuurwetenschappelijke vaardigheden (science) in 2012 even goed gepresteerd als in 2009: 522 punten. Wat betreft rangorde heeft dit onder de OECD-lidstaten weer geleid tot een stijging: van de 11e plaats in 2009 naar de 8e plaats in 2012.
De onderwijstijd die Nederlandse leerlingen besteden aan wiskunde, moedertaal en natuurwetenschap is lager dan het internationale gemiddelde. Voor elk van de drie vakken krijgen Nederlandse leerlingen bijna een uur per week minder les dan het gemiddelde in de OECD.6 Dat heeft er mee te maken dat Nederlandse leerlingen meer tijd aan andere vakken besteden (zoals moderne vreemde talen) en dat zij tijd besteden aan beroepsgerichte vakken in het vmbo. De goede prestaties van Nederland op deze drie kernvakken lijken erop te wijzen dat de onderwijstijd in deze vakken effectief is besteed.
Kernwaarden van het Nederlandse onderwijsstelsel als vrijheid van onderwijs, vrije schoolkeuze, een breder onderwijsaanbod, ruimte voor professionals en een beperkt maar robuust systeem van centrale toetsing en examinering zijn er mede debet aan dat ons onderwijs in internationaal perspectief zo goed presteert. Met goed onderwijs, gerichte aandacht voor de kernvakken en het systematisch volgen en toetsen van de leervorderingen juist bij díe vakken, slagen we er kennelijk in om the best of both worlds te verenigen: uitstekende resultaten op de kernvakken binnen een breder onderwijsaanbod.
De resultaten van PISA 2012 stemmen tevreden, maar bevatten ook een waarschuwing. Dat Nederland nu met Liechtenstein en Zwitserland Europese koploper is voor wat betreft wiskundige vaardigheden, komt ook doordat andere landen die eerder beter presteerden dan Nederland (zoals Finland), sterker achteruit gegaan zijn dan Nederland en nu lager in de rangorde staan. Een toppositie in een ranking kan je ook weer verliezen.
Ten tweede zijn de prestaties van Nederlandse leerlingen op wiskunde in absolute zin gedaald. Nederlandse leerlingen scoorden in PISA 2012 met gemiddeld 523 punten voor wiskunde slechts iets lager dan in 2009 (526 punten) en significant lager dan in 2003 (538 punten). Die vermindering in prestaties is dus vooral in de periode 2003 tot 2009 opgetreden. Hierbij merk ik op dat Nederland in 2012 op de subdomeinen algebra, meetkunde en statistiek lager scoorde dan in 2003, maar op het subdomein rekenen juist hoger.7 Geconstateerd kan worden dat de daling van de prestaties op wiskunde lijkt te zijn gestopt en dat de prestaties op het subdomein waarvoor beleidsmatig de meeste aandacht is (rekenen) zijn gestegen. Dat is een indicatie dat de gerichte aandacht voor rekenvaardigheden (bijvoorbeeld de aankondiging en introductie van de rekentoets, die overigens nog doorontwikkeld wordt en veel breder van opzet is dan het toetsonderdeel rekenen in PISA) van de afgelopen jaren nu vruchten begint af te werpen. Het onderstreept het belang dat we hiermee doorgaan.
Ten derde blijft het zaak alert te blijven op de opkomende economieën, zoals die in Azië.8 In een wereldeconomie zijn dit steeds meer onze concurrenten. We moeten dus hard aan ons onderwijs blijven werken. Het feit dat deze landen er structureel in slagen significant beter te presteren dan andere landen houdt ons op z’n minst een spiegel voor: verbetering van prestaties en hierdoor stijging van het welvaartspeil ís mogelijk.
Verder laat PISA 2012 zien dat Nederlandse (cognitief) excellente leerlingen nog steeds significant minder goed presteren dan excellente leerlingen in andere landen. In de CITO-rapportage worden leerlingen die op het hoogste vaardigheidsniveau scoren (niveau 6) aangeduid als excellent. Voor Nederland is dat bij wiskunde 4.4% (het OECD-gemiddelde is 3,3%). In rangorde staat Nederland met excellente leerlingen bij wiskunde op de 8e plaats in de OECD-rangorde, terwijl Nederland bij het gemiddelde prestatieniveau vierde van de OECD-landen is. Dit betekent dat enkele landen, zoals België, Polen en Duitsland, die in de lijst van gemiddelde scores onder Nederland staan, aan de bovenkant (bij de excellente leerlingen dus) juist beter presteren dan wij.
Op het hoogste vaardigheidsniveau voor lezen scoort Nederland met 0,8% onder het OECD-gemiddelde van 1,2% en staat Nederland bij de OECD op de 19e plaats. Ook dit is fors lager dan de 10e plaats die Nederland inneemt bij het gemiddelde prestatieniveau. Voor excellentie bij natuurwetenschappelijke vaardigheden scoort Nederland met 1,3% net iets boven het OECD-gemiddelde (1,2%) en staat 11e in rang, enkele plaatsen lager dan de 8e positie bij de gemiddelde scores.
De observatie dat de prestaties van excellente leerlingen achter blijven moeten we ons ter harte nemen. Dat geldt ook, en nog sterker, in het primair onderwijs, waar onderzoeken als PIRLS en TIMMS 2011 uitwezen dat Nederland, waar het gaat om excellente leerlingen, relatief achterblijft bij lezen en bij rekenen. Onder meer het Centraal Planbureau heeft er enige tijd geleden al op gewezen dat vooral hoge niveaus van kennis en vaardigheden belangrijk zijn voor productiviteit (met name in landen die, zoals Nederland, een hoog productiviteitsniveau hebben), maar dat Nederland juist op het allerhoogste vaardigheidsniveau niet tot de top van de wereld behoort.9 PISA 2012 bevestigt helaas deze constatering van het CPB uit 2007.
Voor cognitief excellente leerlingen is daarom speciale aandacht geboden. Er zijn zeker verbetermogelijkheden voor deze groep leerlingen. Ook deze leerlingen moeten meer uitgedaagd worden om tot hogere prestaties te komen, bijvoorbeeld door meer maatwerk en variatie in het onderwijs. Het gaat hier ook om een ambitieuze en veilige schoolcultuur, waarin leerlingen worden gestimuleerd om «boven het maaiveld uit te komen». Nederland kan hier nog een slag slaan. Ik zal dit verder uitwerken in mijn beleid gericht op toptalenten.
We mogen tevreden zijn met de prestaties van onze leerlingen. Scholen en leraren kunnen hier trots op zijn. Het is nu zaak dit succes vast te houden en verder uit te bouwen. Daarom investeert het kabinet de komende jaren in de verdere verbetering van de kwaliteit van het onderwijs. We zetten fors in op de verdere professionalisering van de leraar, de verbetering van de in- en uitstroom van de lerarenopleidingen en een betere aansluiting op het vervolgonderwijs en de arbeidsmarkt. Met de investeringen in de kwaliteit van het onderwijs willen we toewerken naar een leercultuur waarin alle betrokkenen binnen onze scholen samenwerken om hun onderwijs blijvend te verbeteren. Dat betekent dat de teams van leraren, schoolleiders en hun besturen samen steeds werken aan het verbeteren van de onderwijskwaliteit en daarbij kritisch kijken naar hun eigen handelen en dat van anderen. Hiermee bereiken we dat ons onderwijs zo georganiseerd is, dat alle leerlingen worden geboeid, uitgedaagd en gestimuleerd om zo goed mogelijk te presteren. Zo wil het kabinet de ambitie uit het Regeerakkoord waarmaken, dat we in Nederland van goed naar excellent onderwijs toewerken.
Ik ben voornemens om met het onderwijsveld verder te spreken over de uitkomsten van PISA 2012 en de lering die scholen hieruit kunnen trekken voor hun onderwijspraktijk, en daarnaast met vakdeskundigen, in het bijzonder over de duiding van de uitkomsten bij de verschillende subdomeinen van wiskunde.
De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, S. Dekker