Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 29 oktober 2013
In uw brief van 4 juli 2013 heeft u mij verzocht om u vóór de OCW-begrotingsbehandeling 2014 een Kabinetsreactie te doen toekomen op het door de onderwijsraad – op verzoek van de Tweede Kamer – uitgebrachte advies «Onderwijs in ondernemerschap»1. Ik zend u deze reactie hierbij toe.
Het advies is een antwoord op een vraag van de Tweede Kamer.
In het werkplan 2013 van de Onderwijsraad is de adviesvraag als volgt geformuleerd:
«Hoe kunnen jongeren voorbereid worden op een samenleving waarin in toenemende mate wordt geappelleerd aan ondernemende capaciteiten? Welke invulling is hiervoor het meest geschikt op de verschillende onderwijsniveaus?»
In zijn advies geeft de raad aan dat het advies zich, conform de wens van de Kamer, richt op het beroepsonderwijs.
De Onderwijsraad geeft in het advies aan dat opeenvolgende kabinetten onderwijs in ondernemerschap hebben gestimuleerd, sedert 2008 vooral via het «Actieprogramma Onderwijs en Ondernemerschap». In dat kader is, aldus het advies, een grote diversiteit aan overwegend praktijkgerichte activiteiten ontplooid.
De Onderwijsraad acht het aannemelijk dat het onderwijs in ondernemerschap dankzij het stimuleringsbeleid van het kabinet een plaats heeft verworven, vooral in het middelbaar beroepsonderwijs en het hoger onderwijs.
De Onderwijsraad vindt aandacht voor onderwijs in ondernemerschap onverminderd gewenst en wijst daarbij op de toename van het aantal flexibele arbeidscontracten en van het aantal zzp-ers. De raad ziet primair een rol voor de (onderwijs)instellingen om onderwijs in ondernemerschap verder te ontwikkelen, in samenwerking met het bedrijfsleven.
Algemeen. De Staatssecretaris van OCW, de Minister van Economische Zaken en ik vinden het van groot belang dat in het onderwijs, op alle niveaus, adequaat aandacht wordt gegeven aan ondernemendheid en aan de perspectieven die ondernemerschap biedt aan leerlingen en studenten. Ondernemerschapsonderwijs is in vrijwel alle sectoren – en veelal in toenemende mate – een interdisciplinaire activiteit waarbij wordt samengewerkt tussen en over vakdisciplines heen.2 Dit bevordert dat leerlingen en studenten ondernemende vaardigheden ontwikkelen en zicht krijgen op hun kwaliteiten en nieuwsgierig worden naar mogelijkheden om hun talenten te verkennen en te benutten. Het is dan ook terecht dat de Onderwijsraad in zijn advies wijst op het belang van onderwijs in ondernemerschap.
Het is nodig dat leerlingen en studenten de fundamentele vaardigheden aanleren die nodig zijn voor de snel veranderende arbeidsmarkt. Daartoe behoren ook de vaardigheden voor ondernemerschap. Op alle niveaus, van primair tot en met hoger onderwijs, bevorder ik, samen met mijn collega van EZ, die vaardigheden. Dit is van des te groter belang nu toenemende jeugdwerkloosheid zowel de kansen van individuele jongeren als de maatschappelijke inzet van talent en potentieel bedreigt.
Bovendien is ambitieus en innovatief ondernemerschap van groot belang voor economische groei en als oplossing voor maatschappelijke problemen. Het gaat ook om het stimuleren van meer algemene vaardigheden, dikwijls aangeduid als 21st-century skills, waartoe onder meer behoren samenwerkingsvaardigheden en leerstrategieën. Om ondernemend te zijn moeten leerlingen en studenten probleemoplossend leren denken en hun creativiteit leren inzetten in de praktijk. Goede rekenvaardigheden en het kunnen omgaan met geld behoren eveneens tot de basisvaardigheden voor ondernemerschap.
De aanbevelingen. De raad komt tot de volgende aanbevelingen:
a) Betreffende mbo: laat in de herziene kwalificatiestructuur aan instellingen de ruimte voor de ontwikkeling van een eigen aanbod ondernemerschap;
b) Betreffende ho: richt de aandacht op ambitieuze ondernemers en op bijbehorende ondernemende houding en vaardigheden;
c) Maak voor onderwijs in ondernemerschap gebruik van de expertise van het bedrijfsleven.
Er is thans al een duidelijke overeenstemming zichtbaar tussen de aanbevelingen en in gang gezet beleid. Het volgende beeld tekent zich af.
Ad a). In het mbo wordt, vanaf het schooljaar 2011–2012, aandacht voor het ondernemerschap geborgd via een ondernemerschapsprogramma. In de vrije keuzeruimte kunnen deelnemers nu – aan alle mbo-opleidingen op niveau 3 en 4 – een ondernemerschapsprogramma («CE ondernemerschap») volgen. Dat programma, vormgegeven door het Kenniscentrum Handel, in nauwe samenwerking met de MBO-raad en de Stichting Beroepsonderwijs Bedrijfsleven, borgt dat mbo-deelnemers tijdens de opleiding de basis leren van wat iemand moet kunnen en kennen om een eigen onderneming te starten. Verder wordt nu gewerkt aan een verankering van ondernemerschap in de landelijke kwalificatiestructuur. Het streven is er op gericht dat, met de invoering van de nieuwe kwalificatiestructuur, in alle mbo-sectoren een specialistenopleiding op niveau 4 zal bestaan. Doorstroom naar het hbo zal ook een belangrijk onderdeel zijn van deze brede ondernemersopleidingen.
Ad b). In het ho zet ik, samen met de Staatssecretaris van OCW en de Minister van EZ, in op ondernemerschap en valorisatie. In de voorstellen van ho-instellingen die de basis vormen voor de prestatieafspraken is (ruime) aandacht voor (kennis)valorisatie en ondernemerschapsonderwijs. De Nederlands-Vlaamse Accreditatie-organisatie (NVAO) heeft in onze opdracht een bijzonder (kwaliteits-) kenmerk ondernemen ontwikkeld. Met dit kenmerk kunnen opleidingen en onderwijsinstellingen zich profileren op het gebied van ondernemerschap in het hoger onderwijs. In het Valorisatieprogramma, waaruit aan consortia van kennisinstellingen en partners subsidies van maximaal € 5 miljoen zijn verstrekt, was de professionalisering van onderwijs en ondernemerschap binnen de betrokken universiteiten en hogescholen één van de subsidieonderdelen.
Ad c) Het Kenniscentrum Handel, dat in het mbo het programma «CE Ondernemerschap» ontwikkelt, werkt samen met bedrijven, brancheorganisaties, werkgevers en werknemers. In het «Beoordelingskader Pilot Bijzonder Kenmerk Ondernemen» dat de NVAO in 2011 heeft opgesteld wordt onder meer als eis gesteld dat in ho-instellingen die het kenmerk ondernemen willen verwerven de relevante staf een link met de praktijk van ondernemen moet hebben. «Voldoende docenten hebben praktijkervaring met ondernemen ... en ze gebruiken deze ervaring ook in het onderwijs». Daarbij wijst het beoordelingskader op het belang van «structurele samenwerking met het relevante bedrijfsleven en/of ondernemersorganisaties.» Tevens was er bij de subsidie voor de Centres of Entrepreneurship (samenwerkingsverbanden tussen ho-instellingen en het bedrijfsleven, gericht op het versterken van onderwijs in ondernemerschap) een eis van 50% cofinanciering door onderwijsinstellingen, lagere overheden en bedrijfsleven.
Brede stimulering van ondernemerschap in het onderwijs. Mijn ambtsvoorgangers en die van mijn collega van Economische Zaken zijn in 2008, in samenwerking met (koepel)organisaties uit het onderwijs, studenten(organisaties) en het bedrijfsleven, het Actieprogramma Onderwijs en Ondernemerschap begonnen. De inspanningen richten zich vooral op het aanmoedigen, ondersteunen en professionaliseren van onderwijsinstellingen met betrekking tot ondernemerschap en ondernemendheid. Het actieprogramma richt zich op alle onderwijsniveaus, van primair tot en met hoger onderwijs. Vanuit het actieprogramma zijn onder meer de Centres of Entrepreneurship opgericht. In totaal is in het kader van het actieprogramma 30 miljoen euro geïnvesteerd in ondernemerschap in het onderwijs. Het is verheugend dat de Onderwijsraad in zijn advies vaststelt dat ondernemerschap nu in het onderwijs op de kaart staat.
Dit laatste blijkt ook uit recente metingen en evaluaties. In de bijlage bij deze brief vindt u de uitkomsten van de tweemeting Ondernemerschap in het onderwijs3 en de evaluatie van de Centres of Entrepreneurship4, evenals de tweemeting en evaluaties zelf. Verder treft u ook de uitkomsten van de evaluatie Technopartner in de bijlage5. De drie rapporten worden, voorzien van een leeswijzer, samen gestuurd omdat hiermee een completer beeld ontstaat van de inzet en de resultaten op het terrein van Ondernemerschap-stimulering en Starterondersteuning («Entrepreneurial Pipeline») in de periode van 2004–2012 door EZ en OCW.
Uit de tweemeting blijkt de toegenomen aandacht voor onderwijs in ondernemerschap. Ik refereer kort aan enkele bevindingen.
Als gevolg van het Actieprogramma heeft zich in het onderwijsveld een duidelijke verschuiving voorgedaan naar meer stimulering van ondernemerschap en/of ondernemend gedrag. Ondernemerschap in het onderwijs heeft bij een groeiend aantal onderwijsinstellingen een vaste plek in de organisatie en het onderwijsaanbod verworven. In het po, vo en hbo is het aandeel scholen, dat ondernemerschap in zijn missie en visie heeft, toegenomen.
Ook voelen studenten zich meer gemotiveerd om te gaan ondernemen. Ongeveer twee derde van de studenten ziet zichzelf als een ondernemend persoon, waarbij ondernemerschap een belangrijk onderdeel is van de beroepswens. Er zijn weinig verschillen tussen mbo-, hbo- en wo-studenten als het gaat om de mate waarin ondernemerschap onderdeel is van hun beroepswens. In het wo is ten opzichte van 2010 een lichte stijging gemeten van het aandeel studenten dat na afronding van de studie ondernemer wil worden (+5%). Al met al wil ruim 20 procent van de mbo-, hbo- en wo-studenten na het afronden van de studie ondernemer worden.
Specifiek onderwijsbeleid. Ook in meer specifiek beleid geven de Staatssecretaris van OCW, de Minister van Economische Zaken en ik op verschillende manieren aandacht aan onderwijs in ondernemerschap. Hoewel het onderwijsraadadvies zich, naar eigen zeggen, vooral richt op het beroepsonderwijs, wil ik voor po en vo hier noemen:
• In het PO en het VO komen kennis en vaardigheden aan de orde die nodig zijn voor ondernemerschap. Het gaat dan naast taal- en rekenvaardigheden en het kunnen omgaan met geld, om vaardigheden zoals creativiteit, doorzettingsvermogen, motivatie, flexibiliteit etc. De vraag of dit voldoende is neem ik mee in de brede discussie over het curriculum in het funderend onderwijs, waarbij ook de 21st-century skills aan de orde komen. Daarnaast worden projecten op basisscholen uitgevoerd waar leerlingen daadwerkelijk kennis maken en oefenen met ondernemerschap. Ik noem verder de programma’s van Stichting Jong Ondernemen, die overigens een bredere reikwijdte hebben dan basisonderwijs. Deze stichting biedt jongeren via scholen programma’s aan om te leren ondernemen, van basisonderwijs tot universiteit. Voor de verdere verankering van ondernemerschap krijgt Stichting Jong Ondernemen voor de komende drie jaar 900.000 euro subsidie van het Ministerie van Economische Zaken.
• In het vmbo komt ondernemerschap vooral naar voren in de sector Economie. Met de nieuwe beroepsgerichte examenprogramma’s wordt dit versterkt in het profiel «Economie en ondernemerschap». Ook wordt het mogelijk, juist ook voor leerlingen in andere sectoren, om een keuzevak ondernemerschap te volgen. In het havo en vwo is ondernemerschap een belangrijk onderdeel van het vak «Management en organisatie». Het vak wordt door 31% van de havisten en 29% van de vwo-leerlingen gekozen als onderdeel van het examen. Dit percentage stijgt nog elk jaar. Het vak wordt op dit moment door een commissie onder voorzitterschap van prof. dr. Arnoud Boot gemoderniseerd, met speciale aandacht voor ondernemerschap.
Volgens de opgave van de onderwijsinstellingen volgen docenten vaker cursussen en trainingen om hun kennis en vaardigheden omtrent ondernemerschap verder te ontwikkelen. In het vo, mbo en hbo heeft een stijging plaatsgevonden van het aantal instellingen dat zijn docenten cursussen en trainingen op dit vlak aanbiedt.6
Het advies van de Onderwijsraad beschrijft de (groeiende) aandacht voor ondernemerschap in het onderwijs. Het belang daarvan wordt inmiddels ook door de betrokken stakeholders in onderwijs en bedrijfsleven ervaren. Gezien dit belang, en in het licht van de aanbevelingen in het advies – die in feite alle zijn of worden uitgevoerd – onderschrijf ik de opvatting van de Onderwijsraad, dat aandacht voor ondernemerschap in het onderwijs onverminderd gewenst blijft.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, mede namens de Minister van Economische Zaken en de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M. Bussemaker