Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 15 juli 2014
In Nederland hebben we een goed en sterk onderwijsstelsel waarin leerlingen verschillende leerroutes kunnen volgen. Na het primair onderwijs (po) zijn er in het voortgezet onderwijs (vo) en het vervolgonderwijs, verscheidene differentiatieroutes in de algemeen vormende, beroepsgerichte en wetenschappelijke sectoren mogelijk. Leerlingen krijgen daardoor vanaf het begin van hun schoolcarrière met diverse overgangen te maken. Zo krijgt een leerling die overstapt van po naar vo, en van vo naar middelbaar beroepsonderwijs (mbo) en hoger onderwijs (ho), te maken met een andere school, een ander schoolniveau, een ander docententeam of een andere opleiding. Van cruciaal belang is dat de flexibiliteit van overgangen en de toegankelijkheid van en naar de diverse onderwijssoorten geborgd zijn, opdat vertraging in een schoolcarrière en eventuele schooluitval van een leerling of student worden voorkomen. In de kern gaat het dan om een goede balans tussen waarborgen voor aansluiting aan de ene kant, en toegankelijkheid en ruimte voor flexibiliteit aan de andere kant.
De laatste tijd is sprake van een aantal ontwikkelingen die van invloed zijn op die balans. Zo zien we in de praktijk enerzijds pleidooien voor uitbreiding van de mogelijkheden om onderwijskundig maatwerk en flexibiliteit te bieden. Anderzijds zien we dat scholen, die leerlingen ontvangen uit de voorafgaande sector, zekerheid willen hebben dat leerlingen goed voorbereid instromen, en daarom (aanvullende) eisen stellen. Deze ontwikkelingen zijn voor ons reden geweest om de Onderwijsraad te vragen of de overgangen in het onderwijsstelsel soepel genoeg verlopen voor alle leerlingen en studenten, afgezet tegen de uitdagingen die de huidige tijd ons biedt om het leer- en (toekomstig) arbeidspotentieel optimaal te benutten.1
Op 3 maart 2014 heeft de Onderwijsraad ons het advies «Overgangen in het onderwijs» (Kamerstuk 33 750 VIII, nr. 100) aangeboden. Naar onze mening heeft de Onderwijsraad een waardevol en gedegen rapport uitgebracht dat bruikbare en interessante handvatten biedt. Het advies van de raad is grotendeels in lijn met de huidige ingezette koers van ons beleid. We zijn op de goede weg, maar het kan nog beter.
De Onderwijsraad doet in zijn advies een drietal aanbevelingen om meer maatwerk en flexibiliteit op de schakelmomenten tussen de onderwijssectoren mogelijk te maken, te weten:
1) Bewaak de ruimte die scholen hebben om leerlingen kansen te geven;
2) Verzacht overgangen voor specifieke groepen leerlingen met maatwerk;
3) Verbeter loopbaanontwikkeling en -begeleiding (LOB).
In deze brief zullen wij eerst kort de bevindingen van de Onderwijsraad uiteenzetten, die uitmonden in de drie concrete aanbevelingen. Vervolgens geven we per aanbeveling een reactie.
Toenemende selectie zet kansen van leerlingen en studenten onder druk
De Onderwijsraad constateert in zijn advies dat er signalen zijn dat havo- en vwo-scholen en ook vervolgopleidingen leerlingen steeds vaker selecteren. De raad geeft aan dat toenemende selectie – mede door strategisch gedrag van scholen en instellingen – de toegankelijkheid van het onderwijs onder druk kan zetten, en daarmee ook de kansen van leerlingen en studenten. Zo stelt de raad dat bepaalde mechanismen, zoals in het toezichts- en waarderingskader van de Inspectie van het Onderwijs, scholen ertoe brengen om in toenemende mate het risico op afstroom en daling van de schoolprestaties te reduceren, bijvoorbeeld door de instroom- en overgangseisen aan te scherpen of door extra toetsen af te nemen. De raad benadrukt dat het belang van de leerling bij overgangen centraal moet worden gesteld, en niet het rendement van scholen en instellingen.
Vooral de beslissingen over selectie en plaatsing van leerlingen die vroeg in de schoolcarrière van leerlingen worden genomen, zijn volgens de raad van invloed op het verdere verloop van die schoolcarrière. Een (te) strenge selectie bij de overgang van po naar vo kan ertoe leiden dat laatbloeiers, leerlingen met taalachterstanden en leerlingen uit lagere sociaaleconomische milieus minder kansen krijgen in het vervolgonderwijs. Hun doorstroomkansen en de mogelijkheid tot stapelen van opleidingen kunnen hierdoor worden beperkt.
Leerlingen en studenten maken niet goed onderbouwde keuzes
De raad stelt verder dat leerlingen en studenten vaak moeite hebben met het maken van goed onderbouwde keuzes als het gaat om de keuze voor een sector, een profiel of een vervolgopleiding. Ze hebben vaak geen duidelijk beeld van de keuzemogelijkheden in de vervolgopleidingen en beroepen, en overzien niet altijd welke keuzes gezien hun eigen capaciteiten en interesses, voor hen passend en realistisch zouden zijn. Daardoor worden nog te vaak niet-optimale keuzes gemaakt.
Daarnaast geeft de Onderwijsraad aan dat scholen en instellingen nog onvoldoende aandacht besteden aan loopbaanoriëntatie en -begeleiding (LOB). De aandacht gaat meer uit naar het binnenboord houden van leerlingen, de studievoortgang en de prestaties, en minder naar wat ze na de opleiding (kunnen) gaan doen.
Wij zijn met de Onderwijsraad eens dat het onderwijs maximaal moet worden afgestemd op de mogelijkheden, onderwijsbehoeften en talenten van alle leerlingen en studenten. Een belangrijke taak van het onderwijs is jongeren goed toe te rusten op het vervolgonderwijs dat bij hen past en hun perspectief biedt, en dat scholen en instellingen daarvoor een soepele overgang (met kansen) bewerkstelligen. Een goede aansluiting tussen verschillende onderwijssectoren draagt tenslotte bij aan het ontwikkelen van talent en leer- en arbeidspotentieel van leerlingen en studenten.
Wij stimuleren dit zoveel mogelijk door de overgangen tussen de verschillende onderwijssoorten in ons onderwijsstelsel zo flexibel mogelijk te doen verlopen, hetzij door onnodige drempels weg te nemen, hetzij door gericht beleid hierop in te zetten. Een groot deel van de aanbevelingen die de raad doet, zien we dan ook als een bevestiging van het huidige beleid. Tegelijkertijd is, zoals de Onderwijsraad aangeeft, ook verbetering mogelijk.
Overgang po naar het vo
Een voorbeeld van verbetering van de overgang tussen het po en het vo is de invoering van de Wet eindtoetsing PO (Stb. 2014, nr. 13), die ook als goed voorbeeld wordt genoemd in het advies van de Onderwijsraad. De eindtoets bevordert een doorlopende leerlijn bij de overgang tussen po en vo door informatie te geven over de mate waarin leerlingen beschikken over bepaalde kennis en vaardigheden. Daarnaast legt de Wet eindtoetsing PO vast dat het schooladvies van de basisschool leidend wordt voor toelating tot het vo. Daar waar een leerling hoger dan verwacht scoort op een eindtoets moet de basisschool het schooladvies bovendien heroverwegen en, waar nodig, naar boven toe bijstellen.
Een deel van de (ervaren) rendementsdruk bij vo-scholen ten gevolge van het huidige inspectietoezicht wordt weggenomen door in de opbrengstenbeoordeling uit te gaan van het oorspronkelijke schooladvies, ook als dit in tweede instantie is bijgesteld om de leerling het voordeel van de twijfel te geven. Een vo-school wordt dan niet erop aangesproken als de leerling dit voordeel van de twijfel niet weet waar te maken.
Ook andere drempels die momenteel voorkomen bij de overgang van po naar vo worden weggenomen. Nu is het zo dat de Inspectie van het Onderwijs een positieve beoordeling geeft als een vo-school een leerling in de onderbouw naar een hoger niveau weet te brengen, maar als een leerling afstroomt naar een lager niveau dan aanvankelijk gedacht, wordt dit minder gunstig beoordeeld. Een vo-school wil dit laatste voorkomen en zet hiervoor middelen in, zoals het afnemen van toetsen. Vanaf komend schooljaar mogen scholen in het vo de selectie van potentiële leerlingen niet meer baseren op extra toelatingstoetsen en zij mogen evenmin minimum eindtoetsscores eisen.
Om scholen te ondersteunen bij het verbeteren van de aansluiting tussen po en vo zijn de PO-raad en de VO-raad onlangs gestart met gerichte voorlichting over de aanpassingen in de overgang tussen po en vo. Hierbij zal ook bijzondere aandacht worden besteed aan de kwaliteit van de schooladviezen, als onderdeel van de bredere communicatie over de invoering van de eindtoetsing PO.
Overgang vo naar het beroepsonderwijs
Met betrekking tot het mbo is in de brief «Ruim baan voor vakmanschap: een toekomstgericht mbo» (Kamerstuk 31 524, nr. 207) aangegeven dat het onderwijs aangeboden moet worden in leerroutes die aansluiten bij de talenten van jongeren. Daarom gaan we zorgen voor beter herkenbare onderwijsroutes en een soepele overgang tussen vo en mbo. Wij gaan hiertoe onder meer de experimenten voor de vakmanschapsroute uitbreiden van niveau 2 naar niveau 3. Verder starten we vanaf het schooljaar 2016–2017 een experiment met de «beroepsroute». Deze houdt in dat de doorlopende leerlijn van vmbo-mbo-hbo verbeterd wordt. De beroepsroute is een verbreding naar het hbo en naar andere sectoren van het lopende experiment technologieroute dat zich vanaf schooljaar 2014–2015 richt op doorstroom naar technologische opleidingen op niveau 4. Met deze experimenten worden de leerroutes geïntegreerd (en daarmee verkort) en geïntensiveerd. Daardoor kunnen scholen aantrekkelijker beroepsonderwijs bieden aan leerlingen die al vroeg een duidelijke oriëntatie op een bepaalde beroepsrichting hebben. Bij de uitwerking van het experiment zal de motie van het lid Jadnanansing (PvdA) worden betrokken (Kamerstuk 31 524, nr. 198).
Zeker voor jongeren in een kwetsbare positie is het cruciaal om het risico op uitval tijdens de overgang van vo naar mbo te verminderen. Bij brief van 5 maart 2014 (Kamerstuk 26 695, nr. 94) is uw Kamer, mede naar aanleiding van het onlangs uitgebrachte rapport van de Onderwijsraad «Meer kansen voor kwetsbare jongeren» (2013), erover geïnformeerd dat deze overgang onze volle aandacht heeft. We werken aan een plan van aanpak om jongeren in een kwetsbare positie zo goed mogelijk te begeleiden in het onderwijs of, wanneer dat ondanks alle inspanningen niet haalbaar blijkt, naar de arbeidsmarkt. We streven ernaar dit plan in het najaar aan uw Kamer te zenden.
Overgang vo en mbo naar het ho
Bij de overgang van vo en mbo naar het ho gelden algemene landelijke toelatingseisen, zoals een diploma op mbo-4-, havo- of vwo-niveau. In sommige gevallen gelden extra eisen om de kwaliteit van ho-opleidingen te waarborgen en om ervoor te zorgen dat instromende studenten over voldoende specifieke kennis en vaardigheden beschikken om met voldoende perspectief aan een opleiding in het ho te beginnen. In een beperkt aantal gevallen mogen instellingen in aanvulling op de algemene toelatingseisen tot het ho extra eisen stellen aan studenten. Deze mogelijkheden zijn bij wet gelimiteerd, waardoor willekeur wordt voorkomen. Zo zijn er opleidingen met een beperkt aantal opleidingsplaatsen (numerus fixus) waardoor een vorm van selectie moet plaatsvinden, bijvoorbeeld bij de opleidingen geneeskunde en mondzorgkunde. De selectie is gericht op een betere match tussen student en opleiding of om de kwaliteit van het onderwijs te garanderen. Omdat slechts bij een beperkt aantal opleidingen aanvullende eisen worden gesteld, aanvullende eisen die gerechtvaardigd zijn, zijn wij van mening dat de toegankelijkheid tot het ho niet wordt belemmerd.
De introductie van het studievoorschot maakt het mogelijk extra te investeren in het ho en de overgang mbo-hbo. Hiermee wordt het mogelijk de ingezette kwaliteitsverbetering in het ho voort te zetten. Het bevorderen van de doorstroom heeft daarbij onze nadrukkelijke aandacht. De hoge kosten die instellingen in het ho nu vaak voor schakelprogramma’s rekenen worden gelimiteerd tot maximaal het wettelijk collegegeld. Ook zal er een oplossing komen voor het ontbreken van schakelprogramma’s in het mbo en het moeilijk kunnen doorstromen vanuit het vmbo.
Monitoren van de praktijk
Ten slotte willen we ingaan op een concrete aanbeveling die de raad doet in het advies, namelijk het monitoren van de praktijk wat betreft overgangsbeslissingen op alle schakelpunten in de onderwijskolom, en het effect daarvan op de toegankelijkheid van het onderwijsstelsel.
Op dit gebied is de nodige monitoring aanwezig. Zo brengt de Inspectie van het Onderwijs jaarlijks met behulp van onderwijsnummergegevens de relatie tussen eindtoets, adviezen en schoolloopbanen in kaart. In het po voert de Inspectie momenteel een themaonderzoek uit naar de totstandkoming van het schooladvies van de basisschool naar het vo; dat rapport wordt dit jaar nog verwacht. Het Nationaal Regieorgaan (NRO) programmeert daarnaast onderzoek naar «Overgangen en aansluitingen» in het Nederlandse onderwijsstelsel. NRO doet bijvoorbeeld onderzoek naar de stagnerende ontwikkeling van een groep autochtone achterstandsleerlingen en rapporteert dit jaar daarover. Uit eerder onderzoek is gebleken dat deze leerlingen niet alleen iets vaker worden ondergeadviseerd, maar ook iets vaker afstromen en dat blijkt immers iets nadeliger voor de schoolloopbaan van deze leerlingen.
Bovendien werken de PO-raad en de VO-raad samen aan een digitaal overdrachtsdossier Overstap Service Onderwijs (OSO). In het onlangs overeengekomen Sectorakkoord VO 2014–2017 (Kamerstuk 31 289, nr. 187) is aangegeven dat er een doorstroommonitor beschikbaar komt waarmee vo-scholen inzage hebben in het succes van de leerlingen in het vervolgonderwijs (mbo en ho).
In het po wordt binnen Vensters PO ook doorstroominformatie ontwikkeld. Samen met de VO-raad en de Inspectie van het Onderwijs wordt daarnaast de mogelijkheid onderzocht om doorstroomsucces in het vervolgonderwijs als indicator op te nemen in de opbrengstenbeoordeling vo van de Inspectie van het Onderwijs. Ook komt er nader onderzoek naar mogelijke perverse prikkels in het toezicht die strategisch gedrag zouden kunnen oproepen (Kamerstuk 33 750 VIII, nr. 107).
Er zijn en worden dus maatregelen genomen om de overgangen tussen de verschillende onderwijssectoren te verbeteren. Al deze maatregelen zorgen ervoor dat alle leerlingen – ongeacht hun sociaaleconomische achtergrond, specifieke leerprobleem, beperking of talent – kansen krijgen om het beste uit zichzelf te halen. Dat laat echter onverlet, dat het signaal van de Onderwijsraad aanleiding geeft om te bezien of er nog aanvullende maatregelen nodig en mogelijk zijn. In de brief van 1 juli 2014 over «Toelichting beoordelingssystematiek Inspectie» aan u is al aangegeven dat de zorgen over de toegenomen selectiviteit in het onderwijs aanleiding zijn om hiernaar nader onderzoek te doen. Uw Kamer ontvangt in het voorjaar van 2015 de uitkomsten ervan en de conclusies die hieraan zullen worden verbonden.
Wij delen de mening van de Onderwijsraad dat leerlingen en studenten, indien nodig, meer tijd en mogelijkheden moeten kunnen krijgen voor extra begeleiding, zodat leerachterstanden of deficiënties al zijn weggewerkt voordat ze overstappen naar vervolgonderwijs.
Onderwijskundig maatwerk
De aanbevelingen die de Onderwijsraad in dit kader noemt zijn kop- of voetklassen en andere vormen van leertijdverlenging. Deze staan op basis van een eerder uitgebracht advies van de raad, getiteld «Vroeg of laat? Advies over de vroege selectie in het Nederlandse Onderwijs» (2010), op ons netvlies. Ook gemengde brugklassen kunnen een bijdrage aan onderwijskundig maatwerk leveren. Dergelijke maatregelen zijn echter niet alleen relevant voor leerlingen die meer tijd en mogelijkheden nodig hebben, zoals de raad ook stelt in zijn advies. Ook de best presterende leerlingen in de klas, de toptalenten, verdienen onderwijs dat aansluit bij hun behoeften. Zij moeten bijvoorbeeld de mogelijkheid krijgen om vakken te kunnen volgen aan de universiteit, of om in opdracht van gemeenten of bedrijven te werken aan een profielwerkstuk.
Scholen en instellingen zijn hierbij in eerste instantie zelf aan zet. Zij kennen de
onderwijsbehoeften van hun specifieke leerlingpopulatie en richten op basis daarvan zélf de organisatie van hun school of instelling in. In het Sectorakkoord VO 2014–2017 zijn afspraken gemaakt over het gericht bijspijkeren van één of meerdere vakken of vaardigheden, ook buiten de reguliere schooltijden om (zomerscholen, schakelvoorzieningen, gerichte trainingen en vormen van huiswerkbegeleiding). In de Begrotingsafspraken 2014 (Kamerstuk 33 750, VIII, nr. 2) is ingezet op een intensivering van middelen zoals schakelklassen en zomerscholen. In het kader van de modernisering van de wettelijke kaders voor onderwijstijd in het vo worden bovendien meer mogelijkheden geboden om op schoolniveau te kiezen voor innovatieve en sectoroverstijgende vormen van onderwijs, en zodoende maatwerk en flexibiliteit te bieden.
Informatieoverdracht en informatievoorziening tussen de sectoren
Daarnaast is in het Plan van aanpak toptalenten 2014–2018 (Kamerstuk 33 750 VIII, nr. 99) aangegeven dat bezien zal worden in hoeverre regelgeving voor informatie in het onderwijskundig rapport aangepast moet worden. De overdracht van informatie over toptalenten van het po naar het vo moet worden toegespitst op een aansluitende individuele leerroute. Een «warme» overdracht is daarvoor een goed middel, of portfolio’s waarin extra activiteiten en bijzondere prestaties zichtbaar worden. Ook het onderwijskundig rapport zou hiervoor beter benut moeten kunnen worden. We willen de regelgeving zodanig aanpassen dat helder is welke informatie het onderwijskundig rapport moet bevatten over de talentontwikkeling en de onderwijsbehoefte van toptalenten, zodat middelbare scholen een startpunt hebben voor maatwerk voor individuele toptalenten. Om maatwerk voor excellentie te stimuleren in het mbo is vanaf 2015 € 25 miljoen beschikbaar. Instellingen in het mbo dienen hiervoor plannen in zoals thans het geval is bij het Sirius programma in het ho.
Volgens de Onderwijsraad zou er ook meer aandacht moeten zijn voor de associate degree-opleiding in het hbo voor mbo-studenten. Wij ondersteunen dit, en om die reden is in november 2013 de website deassociatedegree.nl gelanceerd en is voorlichtingsmateriaal ontwikkeld voor aankomende studenten, instellingen en arbeidsmarkt. Ook is op de website van studiekeuze123, die onafhankelijke en betrouwbare studiekeuze-informatie geeft over het hoger onderwijs, informatie opgenomen over de associate degree-opleidingen.
Waarderen en benutten van bredere talenten van leerlingen
In het sectorakkoord VO is afgesproken dat leerlingen in het vo vanaf schooljaar 2015/2016 een zogenaamd «plusdocument» meekrijgen bij hun diploma. Dit document wordt door de VO-raad ontwikkeld. Het «plusdocument» is een persoonlijk document waarin succesvol afgeronde (talent)programma’s, stage-vaardigheden en specifieke vaardigheden van de leerling op het gebied van bijvoorbeeld loopbaan, burgerschap, ondernemerschap, creativiteit of sport zijn beschreven. Vaardigheden die leerlingen in de beroepsgerichte programma’s van het vmbo hebben ontwikkeld kunnen ook in een dergelijk document worden opgenomen, evenals het ontwikkelingsperspectief van leerlingen in het kader van passend onderwijs. De komende tijd gaan de VO-raad en het Ministerie van OCW kaderafspraken maken met de MBO Raad, Vereniging Hogescholen en VSNU over de wijze waarop het vervolgonderwijs inspeelt op meer differentiatie in de instroom en de in het vo verworven vaardigheden.
Wegwerken deficiënties
Daarnaast wijzen universiteiten en hogescholen hun aanstaande studenten op mogelijkheden om deficiënties weg te werken; soms bieden ze de ondersteuning ook zelf aan. Dat kan voorafgaand aan de opleiding gebeuren, maar soms wordt ook de mogelijkheid geboden de leerachterstand tijdens de propedeuse weg te werken. Ook de mbo-instellingen trachten hun studenten al tijdens de mbo-opleiding goed voor te bereiden op de overgang naar de hogeschool door bijvoorbeeld het aanbieden van de juiste keuzedelen. Hierover zal overleg plaatsvinden met MBO Raad en Vereniging Hogescholen.
Met het brede aanbod aan opleidingsmogelijkheden is het voor leerlingen en studenten niet altijd eenvoudig de juiste keuzes voor een vervolgopleiding te maken. Daarom is LOB zo belangrijk. De Onderwijsraad adviseert terecht de kwaliteit en de positie van LOB structureel te versterken. LOB als integraal onderdeel van het onderwijsproces kan leiden tot bewustere en beter onderbouwde keuzes van leerlingen en studenten, omdat het hun tijdig een breed en realistisch beeld biedt van de mogelijkheden en verwachtingen die samenhangen met verschillende vervolgopleidingen en beroepen. De kans op uitval kan worden beperkt en er is meer kans op dat leerlingen en studenten hun opleiding afronden.
Start beroepsoriëntatie op de basisschool
We zijn met de Onderwijsraad eens dat het waardevol is als leerlingen al op de basisschool worden begeleid bij de oriëntatie op de diversiteit aan beroepsmogelijkheden. Het gaat ons er om dat leerlingen en studenten gedurende hun hele schoolcarrière, dus al vanaf het po kunnen ontdekken waar hun talenten liggen, en dat ze gestimuleerd worden om die talenten verder te ontwikkelen. Uiteindelijk is het van belang dat zij op basis van een volledig beeld van hun talenten, capaciteiten en interesses en daarbij passende beroepsrichtingen een keuze kunnen maken voor het vervolgonderwijs.
Veel jongeren kiezen niet voor techniek omdat ze geen duidelijk beeld hebben van wat «technologie» of «techniek» is. Vaak hebben ze hierover vooroordelen: techniek is saai, moeilijk, ingewikkeld, of je krijgt er vieze handen van. Om dat beeld te veranderen zetten basisscholen, middelbare scholen, en bedrijven zich in het kader van het Techniekpact de komende jaren in voor uitdagend techniekonderwijs voor alle jongeren van 4 tot 18 jaar. Leerlingen kunnen enthousiast gemaakt worden voor techniek en technologie door hun nieuwsgierigheid te prikkelen en hun op een aansprekende manier het belang van techniek te laten zien.
We streven ernaar dat er ook meer aandacht komt voor praktische vaardigheden in het basisonderwijs, zodat de keuze voor een beroepsgerichte leerweg in het vmbo vaker een positieve keuze is vanuit de praktische talenten van leerlingen. Daarvoor investeren we onder meer in de uitvoering van het actieplan «Kiezen voor technologie 2014–2015 voor po en vo» van het Platform Bèta Techniek. Een onderdeel daarvan is Jet-Net junior. In dit project laten bedrijven aan leerlingen in het po zien hoe interessant technologie kan zijn. Hiertoe verzorgen de Jet-Net-bedrijven onder andere gastlessen, workshops en bedrijfsbezoeken voor de scholen waarmee zij samenwerken. Ook worden in samenwerking met VHTO2 vrouwelijke rolmodellen ingezet om meisjes (en jongens) te laten zien welke mogelijkheden er zijn voor beroepen in de technologische sector.
Verdere verbetering kwaliteit LOB
Het voorgaande geldt ook voor de sectoren vo en mbo. Ook de komende jaren blijven we de sectoren steunen om de kwaliteit van LOB verder te verbeteren. De belangrijkste speerpunten van de stimuleringstrajecten LOB, die aansluiten bij de aanbevelingen van de Onderwijsraad op dit terrein zijn de verdere professionalisering van diegenen die betrokken zijn bij het LOB-proces (lerarenopleiders, docenten, mentoren, decanen, studieloopbaanbegeleiders) en het versterken en verduurzamen van (regionale) samenwerking tussen de sectoren. Ook in de hoofdlijnennotitie over het studievoorschot (Kamerstuk 24 724, nr. 123) is het belang van goede LOB en studiekeuzebegeleiding benadrukt.
Vanuit de stimuleringstrajecten LOB is inmiddels veel materiaal beschikbaar gekomen dat bruikbaar is om LOB integraal onderdeel te maken van het dagelijkse onderwijsproces. Het daadwerkelijk aanbieden van goede LOB aan leerlingen en studenten in de dagelijkse school- en instellingspraktijk zal de komende periode centraal staan. In het onlangs gesloten sectorakkoord VO is de ambitie geformuleerd om samen met de andere onderwijssectoren en het bedrijfsleven LOB steviger in de middelbare scholen te verankeren. De VO-raad zal op basis van een behoefte-inventarisatie onder alle stakeholders in dit najaar een advies uitbrengen over hoe die benodigde verankering het beste gerealiseerd en ondersteund kan worden.
Zo wordt in 2014 en 2015 voor de ambities en doelen in het techniekpact (Kamerstuk 32 637, nr. 57 en Kamerstuk 32 637, nr. 133) hierop vooruitgelopen door extra in te zetten op LOB in het vmbo. Scholen worden direct ondersteund bij het creëren van reële beroepsbeelden bij leerlingen die weinig tot niet in aanraking komen met de (technische) beroepspraktijk.
Voorbereiden voor een goede studiekeuze
Om studenten goed voor te bereiden op de veranderende arbeidsmarkt onderschrijven wij het belang van een goede studiekeuze. De toenemende aandacht voor goede en vooral tijdige studiekeuzebegeleiding komt onder andere tot uitdrukking in de Wet Kwaliteit in verscheidenheid hoger onderwijs (Stb. 2013, nr. 298). In deze wet is zowel de vervroeging van de aanmelddatum naar 1 mei opgenomen, alsook de studiekeuzecheck, als sluitstuk van de oriëntatie op de studiekeuze. De studiekeuzecheck geeft studenten de mogelijkheid te onderzoeken of de opleiding bij hen past en aan de verwachtingen voldoet.
Het is belangrijk dat leerlingen en studenten bewust en goed geïnformeerd een vervolgopleiding en beroep kiezen. Hiermee wordt immers een belangrijke basis gelegd voor hun toekomst. Studie-en beroepskeuze zou daarom zoveel mogelijk moeten aansluiten bij de interesses en mogelijkheden van leerlingen. Een goede keuze is ook van belang vanuit doelmatigheid en kosten van studeren. Het studievoorschot maakt het voor de toekomstige studenten ook in financieel opzicht nog belangrijker dan nu om een goede studiekeuze te maken. Deze studenten gaan zelf meer bijdragen aan hun studie. Daarom zetten hogescholen en universiteiten in op verbetering van de studiekeuze door het ontwikkelen en blijven verbeteren van de online informatie, proefstuderen en matchingstrajecten. Het financieel bewustzijn van aankomende studenten wordt vergroot door het belang van een studieplan en een financieel plan voor het voetlicht te brengen en studenten worden goed geïnformeerd over het arbeidsmarktperspectief van de opleidingen die zij overwegen te gaan volgen. Daarnaast is het van belang dat studenten weten dat zij een eventuele lening bij DUO onder sociale voorwaarden afsluiten. Met de invoering van het studievoorschot worden die voorwaarden verbeterd. Zo los je pas af als je meer verdient dan het minimumloon, krijg je 35 jaar de tijd om af te lossen en betaal je nooit meer af dan 4% van je inkomen.
Een voorbeeld van de verbetering van de objectieve voorlichting is de onlangs ontwikkelde studiebijsluiter die door de opleidingen van hogescholen en universiteiten wordt gebruikt en op de website van studiekeuze123 is opgenomen. Ook voor het mbo is een studiebijsluiter ontwikkeld die mbo-scholen kunnen benutten in de voorlichting voor aanstaande studenten in het mbo.
Zoals aangekondigd in de brief «Ruim baan voor vakmanschap: een toekomstgericht mbo» zal worden verkend of het uiterste aanmeldmoment voor vmbo-leerlingen die naar het mbo overstappen kan worden vervroegd naar 1 mei, parallel aan de aanmelddatum in het ho. Door het aanmeldmoment te vervroegen, is het mogelijk om eerder met deze jongeren in gesprek te gaan over de aansluiting van een opleiding bij hun talenten en hun toekomstige kansen op de arbeidsmarkt. Dit vereist van de instelling een verdere professionalisering van het systeem van intake, selectie en plaatsing.
Het advies en de aanbevelingen van de Onderwijsraad bevestigen de huidige koers van het ingezette beleid. Onze leerlingen en studenten verdienen binnen ons gedifferentieerde stelsel dat onderwijs hun optimale mogelijkheden biedt, passend bij hun specifieke onderwijsbehoeften en talenten.
Wij zijn ervan overtuigd dat we – met het advies van de Onderwijsraad in onze handen – met behulp van voornoemde acties én een betere samenwerking tussen de onderwijssectoren tot mooie resultaten kunnen komen.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M. Bussemaker
De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, S. Dekker